|
|

Lippelke
De
mens die Pss! had geroepen naar den baas van De Gouden Eeuw, was niet van
hier. Die vraagde den baas waarum daar diejen ober, ja den dieje, een
lepeltje in de tes van zijn vestje mee draagde.
O meneer, had den baas van De Gouden Eeuw gezegd. Dat is umdat die mijnen
netsten oberd is. Die is zo netjes mee het bedienen van de mensen, en ook
van de vrouwen - Pardon mevrouw, zie ie tegen de mevrouw die dieje meneer
daar bij hum had zitten - day ie een lepeltje, ofwel lippelke zeggen wij
hier, daarbij niet ken missen. Want kie, euh kijk meneer mevrouw, als er
nou eens een vliejg of nog erger een wips of van de zulder een spin iejk!
of een blaaike, berkenzaad of iet van zo'n dinger uit de lucht zó in den
thee valt of in de pils of de seklaaiemelk, dan doet dien oberd van ons
dat er weer uit mee da lippelke van hum.
Hoeft ie er niet mee zijn handen aan te komen. Ziede?
Nou, dat vond die mevrouw heel netjes, zei die mevrouw.
Den baas van De Gouden Handdruk zei vol trots dat ie over hum nog wel meer
staaltjes van proper en netjes zijn, kon vertellen. Hebt u bevobbeld dat
touwke wel gezien dat de man daar uit zijn euh gulp heeft hangen? Dat was
veur het plassen, begrijpt u? Hoeft ie er niet mee zijn handen aan te
komen.
Nee, dat had die mevrouw netuurlijk nog niet gezien, verbildt uw!
Maar den baas van De Gouden Koets ging toen een rundje maken langs de
gasten, om te vragen of het goed gesmaakt had of zo. En de meneer moest
efkes eweg, het durp in, naar de Boerenleenbank of zo. En ie kwam terug en
toen gingen ze samen smiespelen. Denkelijk over die vliejg en dat touwke.
Want die mens riep den baas nog eens en fleusterde tegen hum dat ze het
niet hillemaal hadden begrepen. Want: Hoe doet diejen ober van uw zijnen
dinges er dan weer in, als ie klaar is?
Maar den baas zei deskundig en op de hoogte zijnde: Maar meneer, dan vat
ie toch zeker dat lippelke!
|
|