|
Negentig en twee halven De
serzjant-instrukteur was de rekruutsuldaten
les aant geven. Hij had het over
(Hij behandelde …) het artikel water. Onder
andere had hij daarover gezegd, dat Water,
jongens, nu evekes opletten, ja !? Water dat kookt bij,
euh bij ’s kijken, ja
bij negentig graden. En hij deed heel deskundiglijk kijken. Maar
de bekant-suldaten zeiden dat dat o nee niet waar was, dat dat niet kon
kloppen, dat moest ie toch nog maar eens nazien in zijn boekske. Hij
werd er stil af, de serzjant, en ie begon verlegenig zijnen bril te
poetsen um na te kannen denken. Och
verrekt ja, zei hij na enig napeinzen (althans ,met
gebogenn hoofd zittten) gullie hebt gelijk.
Dat komt: ik was in de war gekomen met den rechten hoek. En
de mister was dien mergen begonnen zijn klas jongens en
durskes uit te leggen wat de helft is. Als ze de breuken moeten
gaan leren, dan begint dat altijd met heel en half. De
helft, had ie gezegd, dat is krek ‘t half van iets heels, van iet
allings. van iets. En de twee helften van een ding zijn altijd even
groot. Krek. Tot
aan het speulketier was ie daar doende
mee geweest, met dat uit te leggen. In de pauze,in het kamerke waar de
misters en de juffrouws altijd
samen … euh een tas koffie deen
vatten, begon ie metéén er
over: Poddorie,
zei hij, ’k ben vandemergen begonnen
met de breuken begonnen en met verklaren en uitleggen van wat een heel en
wat een half en de helft is,
want dat moet dan het eerst. Ik heb mijn klas verteld
van het alling en van de twee helften die daar uit gehaald kannen worden,
en niet meer. Ik ben ook een zijpad opgegaan en heb gezegd dat elkerliek
aan ielk been onder bij de
voet twee naar bezijden
stekende schenkskes heeft zitten. En dat dè arig is en
ons goed in de war ken brengen – immers iets dat ge dobbel hebt
dat heet enkel. Mar à la … dus
()!) de twee halven van iets zijn krek even groot of,klein, even zwaar,
t’zelfde, krek ‘tzelfde … Mar
het gong dedjuu niks goed:
volgens mijn snapt de grootste helft het nóg niet.
|