INHOUD HET IS ALTIJD VANDAAG
INHOUD WILLEM IVEN
HOME
SPECIAAL
AUTEURS
TEKSTEN
BRABANTS
KUNST
FOTOGRAFIE
AUDIO

Print Pagina

 

 

Ties


In de jaren twintig en dertig van de voorgaande eeuw vonden de mensen en de boeren desse te weinig perfijt hadden van de wilde gronden in de Peel. Er lagen honderden hectaren ‘woest’ te wachten om ten nutte te worden gemaakt. Dat was hendig zat. De Peelen waren eigendom van de gemeenten en als die wouen, jasten die een raadsbesluit tot ontginnen er zó door. Er bestond al een vereniging ‘ten algemenen nutte’, de Nederlandsche Heidemaatschappij, en het peelploegen ging ook heel gemekkelíjk. Als een paar knollen voor zo’n zware ploeg het ding niet konden trekken, zette men wat sterkers in, ossen bijvoorbeeld. Door hun spreidbare gespleten hoeven konden die bisten niet zo diep de moer inzakken. Het ging wel traag. Er zijn nog wel fotó’s uit die tijd, waar je aan de diepgang van die dieren met hun zware jukken en de gemakkelijke loophouding van den ossendrijver met zijn zwiemke* kon zien dat de voortgang wel traag móest zijn geweest. Van die stevige foto’s zijn dat, gelig sommige, en ze zijn wat gesleten door het in de portefuulie meedragen, vooral aan de randen. 
De legendarische pis-os van Deurze (Deurne) zal een van die ploegossen geweest kunnen zijn. Ge kunt zeggen dat iets zo krom is gemaakt (geploegd, gemaaid, geharkt) ‘ dat het lijkt of de pis-os van Deurze het gedaan heeft’. Enen os kan dan wel traag zijn, maar hij trekt of douwt wel dóór. Zelfs onder het plassen loopt hij gewoon door, een gegolfd nat spoor achterlatend. Omdat het niks opschoot mee die ossen werd er iets nog sterkers gemaakt: een ontginningsspoor. Aan beide kanten van een groot ontginningsveld kwamen rails liggen en een zware ploeg werd daartussen op en neer getrokken door twee stoomlocomotieven op díe rails, den ene om de ploeg naar ginds te trekken aan ene kabel, den andere op de rails ertegenover trok die dan weer terug naar hier.
Er werden nieuwe dorpen gemaakt in alle Peelgemeenten. Omringd door wijdsheid van nieuwe, vlakke Peelgronden kwamen er kerkskes, schooltjes en straatjes met wat huizen, samengetroept tot wat een dorp moest zijn, maar meer leek op een maquette op een tentoonsterlling. En overal daar rontelom werden boerderijen gebouwd door de nieuwe boeren zelf ofdoor rijke meneren, die de nieuwheid verpachtten Dit is de korte geschiedenis van Odiliapeel en van de andere Peelontginningsdorpen Landhorst, Wilbertoord, Elsendorp, Vredepeel, De Rips waar veel Friese immigrantboeren een jong bedrijf vonden. En Venhorst, waar we het dalijk specialijk over zallen hebben, Venhorst onder Boekel. Umdat de nieuw plaatsen van nog maar efkes geleden waren, hadden ze geen van alle schoon klinkende, historische namen die terug kunnen gaan in de grauwheid van een roemrucht verleden. Het zijn fantasienamen zonder band met iets, ook onderling is er geen verband. Ín de naam Venhorst zit zelfs een tegenstelling: ven en horst, laag en hoog, nat en droog, vlak en bultig. Maar het is te herstellen. Met een i, die je maar voor de huidige naam hoeft te zetten. 
In Venhorst kwamen vooral Boekelsen terecht. Die bleven de oude banden mee het moederdurp onderhouden. Het is een gezonde familiezieke gemeenschap daar. Een aantal Venhorsters emigreerde omdat ze hier geen toekomst zagen voor hun kinderen.
In een van de jaren tachtig – ik meen 1982 - bestond Venhorst vijftig jaar. Er zijn haast geen andere durpen die zo’n gouwe jeugdigheid hebben, persies gekend met dag en jaar. Omdat dat heuglijk was, besloten ze een fist ervoor te maken. En ze gingen méé aan veurbereidens en aksies doen. Zo vonden ze dat die Canadesische pionierlijke 
Venhorstenaren die ze al zo lang nie gezien hadden er ook bij moesten zijn en er wier ene spaarpot aangelegd waarmee de reizen Canada –Venhorst en weer terug wieren bekustigd. Heel het durp deed eraan mee en ze kwamen allemaal, die Caniedezen. De fist-tent was werm en gezellig. Heel Venhorst – en half Canada - waren erin. Gezien de opprvakte kon dat, en men vond het goei-sfeer-gehalte hoog. Na een vertellersoptreden bleef ik nog een hortje.* Die Caniedezen hadden een Venhorsts, of nee: een Boekels, van twintig dertig jaar geleejen meegebracht en ik wilde mee hullie wat kullen en buurten*. Ties was ook aan het toffelke daar ik zat te luisteren naar ene Zjonnie die vruger Hannes hiette en die hevig verhaalde van alles dat zo groot, en zo
eindeloos, zo wijd en zo weids was daar bij hullie. Ties was ene neef van Zjonnieje. En hij was wat sjachrijnig en kregel-echtig over dieje Zjonnie die volgens humme gevuul wel overdreef. Zjonnie vertelde hoeveul majls weg de stad wel niet was en hoeveul majls wel zijnen naasten buurman woonde. Toen Zjonnie begon over zijn eekers en 
helemaal niet zuinig deed over de eindeloosheid van zijn tarwevelden, ging Ties gebogen zitten en zei mee en dan eens Zal wel, Jaja en Euh-hum.
Als ik koffietijd smergens mijnen trekker start en om de buitenkant van mijn terrein ga rijden, zei de mountie, dan kan ik at dinnertime- avendetenstijd, you know? -nog niet terug zijn. Understood? Snapte? 
Nou grinnnikte Ties en zei Ja, zo’nen trekker heb ik ook ‘ns ooit ene gehad, cha cha …

(Noten)
Een hort, een hortje. Een korte tijd, een poosje, maar het duurt langer dan ‘efkes’.
Buurten. Een (buur)praatje maken. Ook gebruikt voor (druk, instemmend, níet stug) praten

Willem ven