|
|

Verkeerdpiesies
De
snelwegpliesie vat op de snelweg nogal veul mensen die stom doen.
Ze zijn daarvoor uitgerust, van hullie bed af, maar dat bedoel ik
niet. De pliesies zijn uitgerust met
pak en pet en strepen, radar, meetkabels, telefoon, luidsprekerd,
stopborden en van die trrrt-fluitjes. Ook met hullie handen kannen ze
iemend laten stoppen. En hullie motorfietsen zijn sakkerjuus snel en
wendbaar. Dus: pas op.
Er zaten veuls te veul mensen in een veuls te kleín autooke gepropt. Ne
motorpliesie zag ‘t en dee trrrt! Maar dat conservenblik dee niet
stoppen en reed gewoon wijter. De pleisie dee vrroemm! met die motorfiets
van hum en haalde hullie in en liet ze stoppen.
Hebt u me niet horen fluiten?
Jazeker, zei de chauffeur, maar u kon er toch niet meer bij en daarom zijn
we maar niet gestopt.
Efkes later trrrtte dieje zelfde pliesie naar een kunstig geschapen
juffrouw in ne het-leek-wel-reeswagen met wijd open klep (de wagen, niet
de juffrouw) Die ree gewoon wijter en umdurrum deed de motoragent heur na.
Hebt u mijn fluitje niet gehoord?
Jawel, zei dat ding, maar u bent
mijn type niet.
Er komt een berícht binnen op de motorpliesie zijne koptelefoon: er zijn
meldingen over een oudere man die met zijne fiets daar en daar op de
snelweg rijdt en daar is de
snelweg niet voor. Vrroemm vrroemm,
hij d’r op af.
Zeg oude man, weet jij niet waar de fietspad is?
Ja,
dè weet ik hendig, zegt den bedaarde en ie wijst met zijn pijp bezijdens
de weg naar het fietspad. Ziede gij, de fietspad die ligt hier telaangs
neven de grote weg, mar dor magde gij
mi dieje motorfiets van jou hillemol nie kommen, jongen!
|
|