INHOUD HET IS ALTIJD VANDAAG
INHOUD WILLEM IVEN
HOME
SPECIAAL
AUTEURS
TEKSTEN
BRABANTS
KUNST
FOTOGRAFIE
AUDIO

Print Pagina

 

 

 

Wachten

Den hof is ne groten hof. Er staat een dikke dichte buukenheg omhenen. Ge ziet er niks af, van dien hof, maar ik zal ‘w wel wat eraf vertellen. In de midden is nen hofpad, kaarsrecht is die en aan ene kant telangs neven een lange waslijngd. Omdaarom is die pad altijd op dezelfde plaats gebleven en is ie zo hard gelopen als wat. Dat is vanwegens die waslijngd. Daarvoor komen de gezeusters die ter in dien hof wonen, voor aan de straat, ook den hof wel eens in. Voor die waslijngd, anders nie. Toch eten zij wel alle dagen groentens uit den hof. Die staan allemaal schoon en wel langs het tuintouw gezet op rijen en rijkes: sevooien en moes, prei en dijvie en slaai, rooi bietjes en oranje winterwortels en nen hoek erpels. Achteraan tegen de slootkant is een pertij barbers, die zo lekker fris en zoet smaken maar daar het vrange zoer uit verdwijnt door goed veel suiker uit de zoetzak erbij te schudden.          
Het is Henk Huybers die het tuinwerk allemaal doet.. Die is zoveul  as den tuinman daar, den hofhouder, die zelf genen hof heeft, maar den deze beschouwt als den humme . In het voorjaar zorgt ie - Henk Huybers – altijd dat den hof op tijd is omgespaaid. Daar heeft Henk Huybers netuurlijk die hofhouding af, naw snap ik ‘t! Hij  spaait niet alleen, hij is het ook die zorgt dat de groentens keurig op rijkes staan, want hij zet en zaait die zelf. Vlak na ’t spaaien is Huybers elke lente den eerste met radijselkes, poot-sjelotjes en juinspierkes, keeltjes en hauwkes. Huybers doet ook alle moes, sevojjen, spinazzie, prei en knollen af en uit. De gezeusters – het zijn er drie – die zijn alle drie mar wa gruts met hunnen erbèr, zoals ze hier zeggen tegen arbeider. Maar als de gezeusters volk hebben of ergend anders om stads willen of moeten praten , aan den tillefoon bevobbeld, dan zeggen ze op z’n netjes: ‘eierbeier’. Oeh, Dina, den eierbeier moet eventjes een tas koffie gebrocht worren in den hof.
Die drie wijfkes hebben voor z’n allen zes hennen om toch een eike de man te hebben en voor den afval van hof en keuken. Het hok voor de hennen dat staat al dertig jaar in den hof, vlak aan den hofpad, dus daar gaat Huybers ook over. Maar de hennen zijn zeker al vijf jaar oud, en hun kammen zijn nie zo’n frisse rooi als bij goei leghennen maar gries-vuilvelkleurig, zo onsgeveer als de onderarms van de gezeusters als ze met opgestruupte mouwen de was doen in den teil op de achterplaats. Huybers is al een maand of wat maar weinig dagelijkse eikes kommen brengen in de keuken en ze bepraten dat ‘ns ne keer met Huyberse. Die meent, dat nen haan erbij doen wel eens veel zou kannen uitmaken, wat leglust en koketteerconcurrentie en sjansen betreft, echt waar, vertelt hém wat van kiepen, peuh … Dus het trio vat een hanenbesluit en vraagt aan Huybers of fie die jaankomen ken. Als ie Ja, hendig, zegt, dan vragen ze hem om zes hanen te willen halen voor hullie rekening.  
Zes? vraagt ie. Hij meent dat énen haan toch zat zal zijn. Die ken wel ééns zo veul kiepen allenig af,  vingt tie.
Maar zij willen er toch zes, zeggen de wijfkes, des echt nodig, menen ze alle drie, want … weten wa wachten is, zeggen ze.