
Zwart
De
mens komt bij uit de zware slaap van de narkozie en ie vraagt aan de witte
figuur neven zijn bed:
En zuster, knap ik al ‘n bietjen op?
Zuster? Zegde gij maar gewoon Petrus
tegen mij…
-
In
de rij mensen die langzaam naar veuren schiefelt waar
de mensen de nabestaanden – en die staan inderdaad – kannen kondeleren,
vraagt er ene smiespelend aan zijnen buurman:
Waar is Janus eigenlijk af gestorven? Weete gij da?
Kaauw gevat, meen ik.
Oh? Gelukkig niks ergs.
-
Op
de dinsdagse mert zie tie dat het Merie is die neven hem staat
aan
de kraam van de pruimen- en pirrenboer.
Hoe is het toch mee Henke? vraagt ie haar als zij d’r pirren ingelaaien
en wel aant stuur van de fiets hangt en eweg wil gaan.
Onzen Henk, zegt ze, onzen Henk is al een week of acht terug gestorven en
begraven…
Ooh? Tis daarum gene wonder dek ‘m zo weinig zie de lesten tij.
-
In
zeker durp hedde’n bloeiende zangclub van vijftig-plussers die bekend
staat met de naam ‘T kos kojjer.*
Toen inne
van de oudsten dood was gegaan, ging het hele koor naar de uitvaart en ze
hadden daar netuurlijk ook gezongen. Maar tevoren
hadden ze ne krans besteld en die aan ‘t rouwcentrum laten bezorgen. Op
het lint stond op:
Rust zacht, Harrie – ‘T
kos kojjer.
-
De
mensen in de straat blijven aan de kant staan kijken naar de lange zwarte
rouwstoet die van de kerk langzaam naar de kerkhof trekt.
Weete gij wie ter begraven
wordt? vraagt er ene aan die neven hem staat.
Kweenie wie krek, zegt die, -maar ik denk dieje
daarginter vooraan
-----
Noot
:
*
T kos kojjer. Het kon
slechter/kwader/ minder (aan kwaliteit, in
aantal)/zwakker/kwetsbaarder/(nog) erger.
|