INHOUD IVEN
HOME
SPECIAAL
AUTEURS
TEKSTEN
BRABANTS
INTERVIEWS

Print Pagina

 (c) Willem Iven, 2009

Foto's: Han van Meegeren

 


Willem Iven (l) met Jace van de Ven in 2007.

 

Afscheidsbrief
Herpen, een tijdje geleden Het is altijd vandaag


Als stuifzand

Het is geweest als stuifzand. Een en al beweging. Meestal naar maar één richting.
Rondom, dichtbij, hier, daar, ver, verder en ginds. Dikwijls te ver.
Bezig met vormen, vervormen. Maken van bewegingen. Het zijn vlagen. Langzame, zachte, heftige, bruuske bewegingen, de meeste ondoordacht, weinig overleg, geen overdenking. Wel eens rust, niet dikwijls, als een vlaag voorbij is en een nieuwe nog niet is begonnen. Als ook de wind gaat liggen, ergens of overal, waar weet niemand, je hoort hem niet. De wind is vrij.
De wind in rust praat niet, verraadt niet.
Weer voort. Altijd door voort. Dag en nacht. Het doorgaande voortgaan praat wel. In alle toonaarden, zacht en hard en al roepend aanzwellend tot orkaan. Fluisteren en fluiten, lijzen en lispelen, luisteren naar wat zal komen, suizen en gieren. Rukken aan bomen, heidestruiken en graspollen. Razen en tieren als de storm van die woedende woorden zegt.
De vlakte is maar op weinig plaatsen vlak. Wel kaal. Onprettig. Begroeien is er moeilijk. Belopen ook. Het stuifzand is niet vriendelijk. De vlakte verwelkomt niet en nodigt niet uit tot verblijven en passeren.
Los, rul, geen voetafdrukken, vage sporen. Losliggende zandkorrels, hele kleine steentjes en stofjes zijn het. Er is geen verband, geen aanhechting of samenklontering, niet de minste neiging tot langer bij elkaar zijn. Zandkorrels worden opgenomen, meegenomen, vervoerd.
Geen gelegenheid tot waarnemen. Weer neergelegd, anders, elders. Geringe kansen van blijven liggen. Niemand ziet hoe het gaat, is er een sturende hand of gaat alles maar in het wilde weg? Een mond, een uitlaat, zwaaistaart, flapvleugels, draaischoepen? Is het haastig klauwend graaien of voorzichtig bijeenstrijken met vingers? Waarom daar en daar en daar en waarom niet hier? Niemand weet waar de hand -als het een hand is- het zand neemt of vat of opraapt, wanneer het in de greep komt en wanneer het weer vrij is en wordt losgelaten. De zwaarste korrels vallen het eerst neer. De nog zwaardere huppelen over kale bodem en komen iets minder ver toch ergens terecht.
De opgenomen zandkorrels poetsen elkaar, ronder en ronder worden het schoonheden. Ze teisteren onderwijl het groen, overweldigen het, slaan het kapot. De miljarden, bil- en triljarden eenheidjes, o het zijn er zoveel, het doet er niet toe hoeveel 'heel veel' is en daarom weet zelfs een alwetende zoals God niet eens het aantal. Samen zijn ze 'het' zand. Ze stoeien en spelen, hollen en dansen. Heel soms lijkt het bedachtzaam, de wilde stoei zowel als het spel. Doch het is vooral een moeten, een doen wat de natuurwet wil, een meegaan met de andere deelnemers ook. Het samen sterker zijn, veel kleine steentjes één stuifzand. Ze polijsten en slijpen zichzelf en wat ze aanhoudend raken. Ze kwellen wezens, plagen ogen en wangen, stuiven holen dicht, bedekken prooi.
Geweldenaar wind maakt kunstwerken. Met een vastzittende maar scharnierende spriet schrijft de wind aldoor dezelfde cirkel in het zand. Overal waar hij zand wegblaast, zijn duizend variaties te zien van de mooiste blaaskommen en waaikuilen, uitgevoerd volgens berekeningen in drie decimalen met zucht- en zwaarteformules die nog niet in de boekjes staan. Elders worden draaiduintjes bijeengewerveld en waaien paraboolheuveltjes over de rand van een laagte, alle uitvoeringen en groottes kloppen volgens de recentelijk bijgewerkte computeruitdraaien, en toch is alles uit het frisse hoofd berekend. Geen enkele keramist heeft dit schoons ooit kunnen namaken of evenaren terwijl het zand er toch zo vele en steeds andere perfect uitgevoerde voorbeelden van te zien geeft. Mensen, hoe groot kunstenaar ook, kunnen allen moois maken van kneed- en vervormbaar materiaal, niet met spul dat door de vingers loopt. En: mensen kunnen de wind niet nadoen.
Het stuifzand wordt doolgebied. Spookachtig de wakende jeneverstruiken die er in de buurt staan. Veranderingen in de vormen van het zand nopen tot zoeken en aanpassen. Zwervend de goudoverglansde loopkever, met de tang in de bek wachtend, de bescheiden mierenleeuw onder in zijn trechter, sluipdoende Ammophila-wespen zenuwachtig zoekend naar het-kan-niet-schelen-zo-zware rupsen, en als het spinnendodende Ammophila's zijn dan zijn het geen Ammophila's maar Pompilussen en die lopen en springen op dezelfde drukke manier rond, belust op prooien, spinnen dus, om daarmee de larven groot te brengen. De zandgevederde duinpieper zoekt zichzelf, hij weet hoe zeldzaam hij is. Wedstrijd dansende korhanen, draaiend en trepelend en keelgrollend, de hennen doen of ze dit toneel niet zien - omdat het in de vroege schemermorgen speelt - en dus niet hoeven kiezen, maar ondertussen...
Rugstreeppadden roepen ratelend dat ze het niet meer weten; er kwam alleen een vliegtuig over. 's Nachts hoor je ook zoiets, maar luider, als de nachtzwaluwen hun eieren proberen terug te vinden.
Het kale zand is witheet in de zomermiddag. De lucht is te zien, beefgolfjes boven de oppervlakte. Tien uur geleden was het wit van de ochtendvorst, het witte web van de kleumende spin was ineens te zien, het liep in de gaten en ving niets. Laag bij de grond is de ademing een grijzig wolkje. Op een julidag kan het verschil tussen koudst en heetst binnen tien uren groter zijn dan tussen de zomer- en wintergemiddelden.
Begroeien van stuifzand is niet eenvoudig. Het lukt zelden en het gaat met strijd en slimheid, tactiek en aanpassing, geluk en toeval. De wind is meestal drogend. In droog, los zand groeit niets. Maar op vochtig geworden plekken, in dieper uitgeblazen laagten en/of in vochtige perioden of kort erna kunnen algen en eenvoudige mossen het voorzichtig groene begin zijn. Geholpen door de dauw van nacht en ochtend kan zo'n probeersel blijven en uitdijen. Rendiermossen en andere Cladonia's worden kraakdroog en dan breken er gemakkelijk stukjes af als er een dier of een mens op trapt. Zo'n van elders aangewaaid stukje korstmos, hoe klein ook, kan het begin worden van een tere licheen-vegetatie. Zelfs op droge plaatsen kan dat lukken, als er maar alvast wat ochtenddauw was die op het koude zomerzand kon neerslaan en als de wind een paar dagen op vakantie is of zó moe dat hij alleen maar zachtjes zucht.
Iets dat er is komen liggen kan ook helpen het begroeien een begin te geven. Door luwte te bieden of vocht vast te houden, het tegenhouden van zand of door losse ruigte er tegenaan te verzamelen. Dat kan van alles zijn. Een vergeten tak waarmee een kind speelde, strooisel van gras of hei. Met opzet door iemand aangebrachte zoden of proppen stro of maaisel met de bedoeling het vliegzand tegen te houden. Een dierlijk, een verloren prooi of de botresten ervan, keutels van konijntjes, van een vos, van vogels, van ree en schapen, van een paard zelfs. De samendrukking van het losse zand door de hoeven onder een passerende ruiter. Door schapen, door reeën. Maar dit soort dieren hebben voeten die een ijl begonnen groeisel juist weer los kunnen trappen zodat de wind er weer bloot zand van maakt.

Het stuifzand is een erg labiele wereld. Er gebeurt heel veel, er blijft weinig. De 'groene ' levensvormen zijn vooral pioniers, beginners, probeerders, verdwijners. Er is maar weinig echt groen, het plantaardige is hier grijzig, bruinsig, stroachtig, een enkele is blauwtintig. Heidespurrie komt uit zaad, heel licht, groeit snel. Van opzij komt zandzegge aangegroeid, met lange wortelende stengeldraden breit hij zandmatten. Soms, maar anders, doen dat ook wilgenroosjes, 'brandbloemen' die er een beetje feest van maken. Het mooist zijn polletjes en plukjes buntgras, helder blauwgrijs met blonde pluimen. Kringen van het truttenhaar borstelgras komen pas heel laat, het zand ligt daar al vast. Schapengras en roodzwenk zijn er dan ook. Ergens anders verbergen bochtige smele en struisgrassen het zand. Daartussen groeien soms vogelpootjes, kleine eenjarige planten die zo heten omdat de drie vier gekromde vruchten aan het eind van een stengel krek vogelklauwtjes zijn. Schapezuring maakt grote plakken van alleen zichzelf. Kruipbrem en stekelbrem vergezellen de eerste heideplanten, die ruig en breeduit groeien om meer terrein te bedekken. Het zijn blijvers die wat vrolijker bloeien. De eerste 'boom' is de kruipwilg die breder groeit dan hoog en in zijn eentje veel terrein voor zijn rekening kan nemen omdat hij zijn liggende takken wortels geeft waardoor hij om zichzelf heen groeit. Latere houtige pioniers zijn ruwe berk, bezembrem en grove den die zich hier als brede waaiboom vertoont. Een blijver is de jeneverstruik die bij ons bikkel heet. Geen van alle verdragen de stuifzandhoutsoorten dat zij overgroeid raken. Een bos op -lang geleden- vastgelegd stuifzand kan wel bestaan uit zomereiken en vuilbomen waar nog wel enkele van de vroegere pioniers overschaduwd en wat verdrietig tussenin staan.
Eens is alles begroeid. Het stuifzand is getemd, stil. Vastgelegd stuifzand is mooi. Maar het is geen stuifzand meer. Stuifzand dat stuift is mooier, avontuurlijker, echter. Zoals een leven. Mijn leven. Het is geweest. Het was als stuifzand. Het was heel mooi, ook nog toen het niet meer stoof en het begroeid raakte en meer en meer werd vastgehouden.
Ik heb niet lang hoeven nadenken over het landschap dat het meest op mij lijkt.
Gij en jij en u zullen mij en mijn karakter wel herkennen in de beschrijving hierboven en als ge eens door het stuifzand gaat. Dat hoop ik.
Dan wordt misschien begrepen dat ik u toen en toen niet heb gezien
omdat ik nergens houvast had en voorbij waaide, maar ook omdat ik iets
anders belangrijker vond. Dat ik anderen helemaal of alleen tot en met de mond onderstoof en weer bloot waaide. Of niet. Dat ik je niet geleerd heb hoe je wel en hoe je niet moet waaien, hoe je de wind minder hard of juist harder moet laten waaien en hoe hij een andere richting kan gaan.
En je had er zó om gevraagd. Dat ik vernielde en ergens anders weer opbouwde, vastlegde, maar ook vormde en vervormde ik van alles, mezelf het meest. Dat er veel kapot ging, dat er lelijks was, maar ook heel veel moois.
Dat ik gierde en tierde en in het wilde weg woedende woorden om me heen
waaide. Voor het goede doel, en/of de omstandigheden die dat vergden, zei ik later. En ook omdat... en dan verzon ik een verklaring. Maar de wind was ooit/te dikwijls niet te houden, en hij waaide dan te hard, te sterk en de verkeerde kant heen.

Ik vraag jou en u om ook de zachte woorden, de fluisters en de
aaiklanken te verstaan, want die heb ik ook proberen te zeggen.
Misschien waren ze wel voor jou gezegd.
Ze klonken toen misschien niet door, ze waren zacht, te zacht, fluisterend, niet langzaam genoeg.
We, of een van ons, waren/was toen ook nog met wat anders bezig
en ik kwam er zo maar tussen. De hak en de tak. De spelbreker.
Hare en luide woorden worden lang niet alle verstaan, al zou je dat
denken. Als storm raast, hoor je niet wat hij aanricht.
Dat fluisters niet worden verstaan, daar kan een fluisteraar niets aan doen.
Een fluisteraar fluistert nu eenmaal. Het kan zijn dat de hoorder niet gewend is naar fluisters te luisteren of moe en tureluurs wordt van het voortdurend
proberen fluisters te horen, ze te verstaan en die antwoord behoeven, te
beantwoorden.
Als er teveel wind is tijdens het gefluister wordt het gesprek ook niks.
Oh, hoe dikwijls kwam het niet voor dat de wind het fluisterluisteren heeft verstoord! Misschien hebben we elkaar daardoor niet verstaan
Als de wind moe is en gaat liggen, kunnen in stilte en rust de zachte
woorden alsnog worden gehoord en verder verteld.
Er kwam eerlijk gezegd, ook wel eens uit twee richtingen wind: bries of zucht en tegenwind. Behalve de richtingen waren er verschillen in sterkten, snelheden, wervelingen, hoogten, vochtgehalten en giergeluiden. Die winden veroorzaakten wervelingen als ze elkaar ontmoetten en dan schoot het niks op. Maar het kwam ook dikwijls voor dat beiden één werden en samen verder waaiden, sterker dan toen ze het nog ieder voor zich deden.
Het spijt me dat er toen en toen teveel wind uit mijn mond en uit mezelf kwam, en dat ik me niet kon inhouden.
Dat ik zo zeker wist dat het die kant uit was, terwijl de torenhaan anders wees iedereen het afraadde zo te gaan, dom hoor.
Maar het was erg erg mooi, heel erg mooi. Het leven. Ik bedank je wel dat ik je/jou/u heb mogen kennen en dat ge me hebt laten stuiven en me daarbij vergezelde. En wil me asteblieft vergeven om de fouten die hierboven zijn beleden.
Wees niet verdrietig om al die keren waarin ik te ver ging, en als ik me niet stoorde aan de lach en de traan die je om en voor mij gaf.
Als ik straks, als je dit te lezen krijgt, nog denken kan of alleen nog Gedachte zal zijn - wie zal het zeggen? - zal de eeuwigheid beginnen Die alleen maar bestemd kan zijn voor denken en vergeten.


Houd-oe. Willem Iven