INHOUD IVEN
HOME
SPECIAAL
AUTEURS
TEKSTEN
BRABANTS
INTERVIEWS

Print Pagina

Deze teksten zijn overgenomen uit de bundel 'het is altijd vandaag', (c) Willem Iven, Aarle Rixtel, 1990

 

het is altijd vandaag
(8 woordspeelsels)


begroetingen

 

aan de lage bovendorpel van het voordeurke

 

gegroet gij die hier komt getreejen

maar buigt u needrig naar beneejen

want houde gij u te groot

dan is de kans nie klein

degge uwe kop hier stoot

en djuu! Roept van de pijn

 

en aan het even lage achterdeurke

 

goeiendag en wellekom

komt er in maar doe dè krom

want als ge recht bliedt, witte

weer efkes uwe kop te zitten

 

(1981)


 

bessebossen

 

De grutvadder die waandelt mi de klenne jongen dur den hof.

De grutvadder duu kieken nor zijn gruuntes.

Nor de ertjes en de slaai en de sevooien.

En ie zie dè zijne kelver ’t sakkerdies duu.

 

De klenne jongen die kiekt ok.

En den etter die prakkezeert er ovver wa tie hulliejen opa nog mijer

ken vragen.

 

En wa zin de deez, opa?

Dè zin de zwarte bizzemen, jungske.

En ze zin roud, opa?

Dè kumt desse nog gruun zin, menneke.

 

(1976)


 

de lieropse hei

 

o die schoon hei toch, zo wijd als ge kiekt

die berken ginderwijd

de donker’ dennenbossen van de geminte

de platte vennespiegels vur meen vuujt

en ok dorgeenter dor de kiekaawen maawen

 

al die klurren, zaacht en veul

alderhand van paars, breung, gelig, gries…

en dorboven hedde dan ok nog de leucht

wijd, hij hog, en ok deechtebij

z’is ’nhaawend aanders

en ze scheeldert de klurren die ze bescheengt

dunnekes ovver

 

’t is zo stil hier, en zo reustig

ge ziet gin-mens, niemend kwekt of keeft

ge hurt ok de klein dinger:

’t riefelen van ’n bistje

dette gebeez van krikkels en spreenkhanen

en de zaachte zuchtjes van dette bietje weengd

 

wa zin de mensen toch stoom gewist

- snapte gij dè naw? –

ze haan híer – dor alles zo goewd is en geef –

híer haan ze eindhoven en hellemund ner moeten zetten

en nie áár, dor ’t zo druk is, zo vol en smirrig…

 

(1986)


 

houtvuur

 

gisterenavond

lang en warm gezeten

bij een vuur van dennetakken

en dat van tijd tot tijd

doen opgeuren

met groene twijgen van jeneverbes

 

dronk daar

na het avondeten

van vis tomaten en aardappelen

een liter lang

langzaam het vuur uit

 

(11.06.81)


 

papillon de juin 24

 

een vreemde vlinder

ongeveer zo groot

en heel lichtgroen

zat op de chèvrefeuille

met de nachtgeuren de saint jean-baptiste

 

het is de chambrefoulit *

waaronder de koelbox is ingegraven

 

in elseviers vlindergids opgezocht

welke soort het wel is

maar deze vlinder

blijkt nog niet te bestaan

dus heb ik hem weer losgelaten

 

dès lors il y a beau temps

 

(26.07.89)

 

* Lonicera periclymenum

 


 

het schrijverke

 

o twinklende prikklende waterding,

zonder gladde kapotteken aan,

wat voel ik toch geren uw kopken flink

al schrijven door ’t poezeken gaan!

gij leeft en gij roert en gij doet er zoo snel,

al zie ’k u noch arrem noch been;

gij wendt en gij weet uwen weg zoo wel,

al zie ’k u geen ooge, geen een.

o schrijverke, dichterke zegt wat dit bediedt,

wat doet en wat doet gij zoo zeer?

gij schrijft en ik zie er uw penne toch niet

toch raast gij die flink op en neer.

en ’t twinklende prikklende waterding,

zonder gladde kapotteken aan,

het stelde en rechtte zichzelven flink

en bleef nog een stondeke staan:

wat ’k er doe en herdoe in uw vagijneke fijn,

dat weet gij warempel toch wel,

dat was en dat is en zal altoos er zijn:

het is er het zaligste spel!

 

(1984, naar meneer gezelle, rousselaere, 1830-1899)


 

erobotanisch avontuur

na fietstocht met zeven meiden

 

kleine pimpernel barbarakruid zwarte els

wilde marjolein riet margriet

maagdenpalmen

 

harig wilgeroosje brave hendrik

belladonna wildemanskruid

 

nachtsilene stalkaars grondster

 

wikken en weegbree liggend hertshooi

kussentjesmos walstro wollegras

 

meizoentje haarmos tongvaren

bevertjes rolklaver vingergras

klaproos

 

pilzegge speenkruid vogelmelk melkdistel

kuifhyacint klis

pijpbloem holwortel

lidsteng trekrus

ruig viooltje ruig klokje

 

kruipwilg klimop hop

paris

springzaad

waternavel smeerwortel

 

zeepkruid reukgras kamgras

borstelkrans spiegelklokje

vrouwenmantel

 

vergeetmijniet zonneroosje

 

(1986/1990)


 

mi z’n tweeën in één bed

 

slaapte gij al?

ja

ja?

 

ik zie’w gezicht

ja?

Ja

 

tis schon

ja?

Ja

 

’t laacht

ja?

Ja

 

slaapte gij al?

nee

nee?

 

(1986/1990)