INHOUD JONKERGOUW
HOME

BRABANTS

AUTEURS
TEKSTEN
INTERVIEWS
SPECIAAL

Print deze Pagina

INLEIDING

Dag lezer, dag ander mens!

Je jeugdherinneringen opschrijven. Dat is alsof je even buiten de stad, stilstaand

op een landweg, het leven beschouwt dat zich daar heeft afgespeeld. Dat lijkt op afscheid. Op afstand nemen. Maar ook op vastleggen voor de komende generaties van wat jouw leven tot nu toe bood. Dat nu niet doen, is als het bruut afzagen van de tak waarop je jouw hele leven gezeten hebt. Dat zou ik niet kunnen. Het heden wordt daarbij, hoop ik, nog interessanter dan ooit in die al lang vervlogen tijd. Als ik lang naar mezelf kijk en zie hoe ik vroeger was, dan is ‘t nu het moment, waarop het me lukken gaat de dingen te noteren. Dan word ik als vanzelf mijn eigen publiek.

Wanneer ik schrijf, word ik me bewuster van die voorbije werkelijkheid. Dan denk ik in grafische voorstellingen. Beelden die zelfs zo compleet zijn dat ik mezelf ook als kind daarin herken. Dan ben ik weer even terug in het kinderparadijs! Die tijd lijkt achteraf gezien veel emotioneler en haast dichterbij, dan die van vandaag. Wat waren wij rijk aan emotie! En zeker niet armer van geest. Eerder minder rationeel. Alsof ik weer meekijk dus, wat eigenlijk niet kan, omdat ik er deel van uitmaakte en dus nooit toeschouwer geweest kán zijn. Het is nu meer dromend, zo van fijn bij de kachel zitten, handenwrijvend terwijl het buiten koud is. Mijn herinnering vraagt echter om compleetheid van het verhaal.

Zo zie ik mezelf, mijn ouderlijk gezin, de hele familie en iedereen die ik ooit tegenkwam, opnieuw gaan langs de al eerder gelopen paden. Met stijgende onrust voel ik de drang om alles op te schrijven. Gedachten daaraan kunnen me soms dagenlang voor de voeten lopen. Maar dan, moeten ze er uit! Woorden die, wanneer ik even begonnen ben nog meer en van alle kanten als vanzelf komen aanlopen. Waar is die wereld gebleven! Hoe meer ik schrijf, hoe méér ik de lens kan scherpstellen. Hoe meer de dingen van vroeger dichterbij komen. Hoe meer herinnering, hoe méér ik zelf eigenaar word van wat ik heb beleefd! Niet dat je dingen over kunt doen zoals ze waren.

Een Vlaams gezegde luidt: "Alleen een ezel kan twee keer verliefd worden op hetzelfde paard!" Nee, je kunt je verleden niet als muziek nog eens afspelen. De plaatjes uit het prentenboek van mijn geheugen gelden alleen voor mij. Ook al kan ik ze soms met mijn familie delen, alles krijgt weer een nieuwe glans en kan opgepoetst weer verder. Ik heb mijn verhaal aan een broer en twee van mijn zussen voorgelegd. "Wat onthoud jij veel!", was hun antwoord. "Och, het komt vanzelf," zei ik, "als je maar wilt".

Ik schrijf niet alleen voor het nageslacht dus. Maar om te delen met de lezer die er de eigen ervaringen mee kan vergelijken of die er naar keuze aan toe kan voegen. Alleen onze eigen verhalen versterken de geloofwaardigheid van de herinneringen. Onze herinnering is immers het enige paradijs waaruit we niet verdreven kunnen worden!


 

EEN GEDENKWAARDIGE DAG

Op 15 augustus 1939 op het feest van "Maria Ten Hemel Opneming" werd er aan de Moerdijkbrug een Mariakapel ingezegend. "Zij", Maria dus, zou in de aan haar gewijde kapel als moeder van Brabant de toegangspoort tot het zuiden markeren. Iedereen die van boven de rivieren kwam, kon aan haar zien dat hier het Katholieke zuiden begint. Wie vanaf die dag Brabant binnenkwam, diende zich aan de hier geldende normen en regels te houden.

Juist op deze dag werd ik geboren! Ik kwam toen dus óók Brabant binnen. Alleen niet langs de Moerdijkbrug! Mijn moeder, die ook Maria heet, liet mij een dag later dopen in de kerk van O.L.V. van Lourdes. Eenmaal geboren op háár feestdag, bleef ik dus voor het leven een écht Maria-kind zoals ze dat noemden. Een Maria-kind een Maria-zoon! En beschermd bleef ik. Pas goed twee jaar oud kreeg ik jeugdstuipen. Daar was weinig aan te doen, maar een joodse huisarts Dr. Morel heeft een flesje met een bruin vocht voorgeschreven waardoor ik opknapte. Ik had dus dood moeten gaan, maar ging niet dood.


 

EEN BROOD

Tijdens de tweede wereldoorlog, was er bij ons niet echt sprake van hongersnood. Maar om aan goed en lekker mals brood te komen? Dat was toch niet zó gemakkelijk. Echter onze pastoor, kende zijn parochie en ook de vele grote gezinnen daarin zoals het onze. Zo kon het gebeuren het was aan het eind van de oorlog, dat hij beloofde om met iets van belang bij ons langs te komen. Met een brood, voor ons. Wat hadden we nou aan één brood voor het héle gezin? We waren met z’n negenen! Maar hij kwám toch.

Nooit heb ik daarna nog gezien wat ik toen zag! Een brood van zeker vijfenveertig centimeter lang en ook nog zo’n twintig centimeter hoog! Een donkere korst en een géúr die ik me nu nog kan herinneren! Het moet nog warm van de bakker geweest zijn! Een heel groot hagelwit en vérs wittebrood. Het zag er zeer smakelijk uit en rook heerlijk. Nadat ze er aan de onderkant een "kruiske" op had gezet, sneed ons moeder er met een groot broodmes dikke snejen van, die doorbogen onder het mes en deed ze er "goei boter" op, die van de warmte een beetje smolt én suiker! Ik ben dat later nooit meer tegengekomen. Geen wonder dat ik het wittebrood van vandaag nooit écht lekker vind. Ik verlang er nog steeds naar. Nog één keer zo’n wit melkbrood! Om dan zo'n dikke snee… met een laag suiker en goei boter, langzaam smeltend… en genietend naar binnen te werken!


 

FOTOGRAAF

 

Nog op de kleuterschool of beter gezegd de "bewaarschool" van vroeger is er ooit een foto van het klasje geknipt waarvan ik deel uitmaakte. Ik zie het nóg vóór me! We liepen in een rij naar de speelplaats van de grote school. Daar aangekomen stelde de zuster ons op. De fotograaf zou komen.

We moesten die middag allemaal een schoon schortje voor. Ik dus ook. Jongens en meisjes droegen indertijd hetzelfde. Een proper wit schortje was het. Zo een met een boven en onderstuk met ertussendoor een rood witte rand, vol kwekkende eendjes. Omdat ik ook toen al niet de grootste was, stond ik rechts vooraan.Voor de lezer links dus. Achter me stond nog een rij kinderen en dáár weer achter een houten bank uit het gymlokaal, waar een stel kleuters bovenop werd getild.

Daar was de fotograaf! Er kwam een man in een streepjespak de speelplaats op met een groot statief bij zich waarop een houten kast was gemonteerd. Van voren een geelkoperen kijker waarbinnen een rond glas spiegelde. Hij bukte zich en kroop onder een groot zwart doek. Diep weg achter het enorme apparaat. In zijn hand had hij een lamp. Een lamp zoals ik die wel eens op een rouwkoets had gezien. Hij wilde dat we héél stil zouden staan. Zodra we een flits gezien hadden mochten we weer bewegen. Het moet een "carbidlamp" zijn geweest die toen voor "flitslicht" zorgde. Een grote zwarte glasplaat ging in het toestel, we stonden stil. De man trok aan een koord en plof! Een doffe flits! Het was gebeurd! De foto was gemaakt! Langs het poortje aan de Lanciersstraat gingen we in een lange rij weer terug naar de klas. De foto, heb ik bij mijn weten nooit gezien. Of misschien toch?

 


 

 

VIER GESLACHTEN EN EEN ZIEL

 

"Nonnen". Op de kleuterschool waren ze er al! Vreemde bleke wezens die lange zware zwarte rokken droegen en hun magere, meestal strakke gezicht voor het grootste gedeelte verborgen hielden in een witte kap die het als een koker omsloot. Zo konden zij dus ook niet naar links of rechts kijken zonder hun hoofd af te wenden.

Op hun borst droegen ze een wit vierkant van gesteven linnen. Om hun hals hing een koord met een nikkelen met zwart hout ingelegd kruisbeeldje eraan. Je moest altijd veel van hen bidden. Daar hielden ze zelf zo van. Heel anders dan een moeder thuis.

Als jongen kwam je op de lagere school bij de "fraters" terecht. Mannen met ook lange zwarte rokken aan en een strakke witte boord die als een stevige rand hun hals omsloot. Om hun middel droegen ze een brede, stoffen band, ook wel "singel" genoemd. Daaraan hing soms een zwarte rozenkrans en een koord met daaraan een klein zwart met nikkelen kruisbeeld, net zoals de nonnen die op hun borst droegen. Zodra ze gingen surveilleren stopten ze dat kruisbeeld tussen hun singel. Wanneer ze gymnastiekles gaven ging hun sportfluit ertussen. Buiten de school, dus ook op de speelplaats, droegen ze een zwart vilten herenhoed. Op ons weekrapport stond aan de achterkant: de leerling dient in het voorbijgaan den frater te groeten door het hoofddeksel af te nemen. Ik heb dat nooit begrepen; wij droegen toch geen "deksel" op ons hoofd? Ze wisten veel van het geloof en de kerk, die fraters. En ze rookten de hele dag dikke sigaren of een pijp. Soms was er een wat dunnere frater bij. Die was dan ook meestal wat jonger. Ze waren heel anders dan gewoon een vader thuis. Ik wist dan in die tijd ook niet beter of er waren vier geslachten: mannen vrouwen nonnen en fraters. Groot was mijn verwondering dan ook, toen ik hoorde dat de nonnen "vrouwen" en de fraters gewoon "mannen" waren.

Nog later bleek dat vrouwen twee borsten bezitten en niet één brede zoals wij mannen! Bij die nonnen zag je dan ook nooit iets waardoor het erop leek dat ze die ook méér dan één zouden kunnen hebben. Hun gladde wit gesteven linnen borststuk of scapulier vertegenwoordigde voor mij hun "ziel" die dan ook altijd blank was als die van engelen. Eens, tijdens een bezoek aan een tante die bij de nonnetjes woonde, nam tante nonneke mijn broertje op de arm die prompt met het potlood, waarmee hij mocht schrijven op haar smetteloze linnen kraste! Ik moet uitgeroepen hebben: "Zuster, hij krast op uw ziel!"

 


 

 

AARDAPPELEN

 

Als ik ergens een zak aardappelen tegenkom die wat vocht heeft opgelopen of er liggen aardappelen in een hoek van de schuur, dan ruik ik niet alleen de muffe lucht ervan.

Dan zie ik de lange paarswitte uitlopers waarmee aardappels nu eenmaal beginnen te schieten en ben ik weer terug in de oorlog. In de kelder bij ons thuis. We gebruikten de kelder ook als "schuilkelder" zodra er weer bommenwerpers over kwamen gevlogen."Vlug!" riep ons moeder dan "De kelder in!"

Ons opoe, die soms een paar dagen bij ons logeerde, ging als eerste. Slecht ter been als ze was het keldertrapje af en nam plaats in haar grote rieten stoel die onze pa daar beneden voor haar had klaargezet. Ik herinner me dat Doorke onze huisnaaister, voor het verstelwerk nog altijd even op de trapnaaimachine iets af wilde werken. Daarbij raakte ons moeder helemaal in paniek als ze daar te lang bleef zitten. Doorke was een vrijgezelle zus van onze buurman. Ze woonde bij de nonnen van het Paduaplein. Wij noemden haar ook wel "Doorke snipper" daar ze nogal wat snippers op de vloer achterliet. Helpen met verstelwerk in grote gezinnen deed ze tegen kost en inwoning. Zo genoot ze van wat huiselijkheid en zo hoefde ze niet alleen te zijn. Ze werd door ons moeder dus herhaalde keren naar de keldertrap geroepen. Maar tenslotte kwam ze! Met zijn allen zaten we op de vochtige keldervloer die was afgedekt met een strozak van blauwwit gestreepte beddentijk. Ons moeder bad vóór: "Onze Lieve Vrouwke, geef de bom een douwke! Geef de bom enen harde slag, dat ie verder vliegen mag!" Als al het gevaar weer was geweken bleef het stil. We kropen zwijgend het keldergat uit om weer verder te gaan met dat te doen waar we mee bezig waren. Ook Doorke!