1 2 3 4 5
6 7 8 9 10
INHOUD
HOME

BRAABANS

AUTEURS
ALLE TEKSTEN
INTERVIEWS
SPECIALE PAGINA'S

Vignet: Gijs Vlamings

Publicatie op Internet betekent nadrukkelijk niet dat er op deze teksten geen copyright geldt. Elke vorm van openbaar maken in welke vorm dan ook op andere wijze of via andere sites is dan ook niet geoorloofd zonder toestemming van de auteur.

 

Brabant's Knipoog uit het Verleden 4
Wil van Pelt

  • Het hoofdfiguur en z'n opvoeding.

  • De herberg en het vertier.

  • Nog een anekdote over het hoofdfiguur.

  • De gevaren van de stad.

Na de vorige hoofdstukken zou de lezer stilaan kunnen gaan denken dat de schrijver geen hoofdfiguur heeft. Ze zullen denken, dat ie zoiemand mischien niet verzonnen kan krijgen. De lezer heeft hierin gelijk, er is nog geen hoofdfiguur. In dit hoofdstuk heeft de schrijver een figuur neergezet dat het tot hoofdrolspeler had kunnen brengen, alleen, d'r is het een en ander misgelopen. Vanalles kunde van dees figuur verwachten! De schrijver dacht eerst dat hij betrokken was bij een wapensmokkel binnen het leger. Ook kon ie betrokken zijn bij het beramen van een overval. Hij zou ook mee kunnen lopen in een bedevaartstoet met als doel, om op het einde daarvan den offerblok te gaan lichten. De schrijver heeft nog met de gedachte gespeeld om hem goeiekoop buskruit voor z'n voetzoekers te laten uitvinden. Maar nee, niets van dit alles. Bij nader inzien heeft de schrijver zich vergist in de capaciteiten van dit figuur. Daarom moeten de lezers zelf maar uitmaken ofdat ie voor d'n hoofdrol geschikt is. Verders heeft dit hoofdstuk maar zijdelings te maken met 'd'n achteraf.' Het speelt z'n eigen af in de uitdijende stad omdat de schrijver denkt, dat we met z'n allen onderhand is aan 'n verzetje toe zijn. Daarom heeft ie in dit hoofdstuk gezorgd voor sigaren, unne notenboom en 'n schoon herberg.


Lang heeft de schrijver moeten zoeken naar 'n hoofdfiguur. Overal heeft de schrijver gekeken en hij is bekant bij iedereen over de vloer geweest. In 'd'n achteraf' was ie nie te vinden en ook nie op zun wèèrek. Maar,..op 't lest wassie er toch gloeiend bij. Het figuur bevond zich namelijk in het bordeel en ge kunt het de schrijver niet kwalijk nemen dat ie daar ginne erg in had. Het figuur was daar over de centen aan 't praten en deze omslachtige werkzaamheden heeft de schrijver niet in de hand. Daarom duurde da zo lang. In een bordeel hangt dat af van smachtende lippen, onbereikbare liefdes, eeuwige trouw en wat da dan allemaal gaat kosten. Toen de schrijver het figuur had gevonden, heeft ie nog overwogen om de lezer een blik door het sleutelgat van dit amblassidement te laten werpen. Doch, het is bij een overweging gebleven. De aanblik van Jalter in zijn blote kont is niet bevorderlijk voor het aanzien voor een eventueel hoofdpersoon. Die staat dan al in d'r hemd voordat ie kan beginnen. De geloofwaardigheid en 't aanzien komt dan in het geding. De wijze lessen die hoofdpersonen dienen te geven, worden dubieus wanneer de lezer dat beeld vasthoudt. Jalter wordt dan een hoofdrolspeler van niks, een gesjeesde minnaar die nog in zijn blote kont staat ook. Bovendien kunde de lezer ook niet door een simpel sleutelgat laten loeren zodat hij een voyeur of gluurder wordt. Nee,..laat de lezer en dit figuur beide hun waarde behouden. Het is ook beter dat de lezer buiten dit wijvenkot verblijft. Hij beste kan hij onder de notenboom plaats nemen op het bankje naast unne verklede voerman die daar na zit te denken over wat ie hier nou eigenlijk zit te doen. Hij is hier voor d'n eerste keer, hij heeft kiespijn, is sjaggerijnig en komt uit hoofdstuk een. Samen kunnen ze dan wat sigaren roken en ze zijn in d'n donkerte dan niet zo alleen. Dat deze notenboom met dat bankje en de lezers daarop, precies tegenover het hoerenkot wortel heeft geschoten is puur toeval. Daar hoeft niets achter gezocht te worden. Wanneer daar bij wijze van spreken een mooie meid had gestaan of gezeten, dan had de schrijver daar zeker niet moejeluk over gaan doen. Om de onapetijtelijke deernenbeelden voor de lezers te besparen zal d'n auteur zelf polshoogte gaan nemen in dit huis van plezier omdat de lezers er misschien wel eens niet goed van kunnen worden. Om dezelfde redene zal de schrijver een flink aantal onkuise en amoureuze handelingen uitgummen. De schrijver weet immers dat de lezert nie veul om schoon vrouwvolk gift!

Het is in weze eigenlijk al erg genoeg, ge moet ouw eigen voorstellen dat Jalter, die opgevoed was in verschillende gestichten en inrichtingen, regelrecht naar het bordeel is gesneld. Ge ziet dat niet alle dagen. Toen hij een jaar of vier was hebben ze hem van zijn moeder afgepakt omdat die het hield met de soldaten in de stad. Eerst is ie in het èèreme kinderhuis geweest. Toen is ie overgeplaatst naar 'n ander weeshuis omdat ie niet te handhaven was. Daar hebben ze nog geprobeerd of er ginne geestelijke van te maken zou zijn. Dat lukte niet zo goed omdat hij de centen uit de knikengels en offerblokken aanwendde om zijn vermaak te bekostigen. Hij had nogal veel geld nodig voor papesisters en voetzoekers. Toen hij twaalf was kon hij nog wel heel mooi 'per omnia secula seculorum' zeggen, maar het haalde het al niet veel meer uit. Da gezegde in het latijn sloeg trouwens nergens op ook. Ze hebben nog wel geprobeerd om hem een vak te laten leren bij unne schoenmaker. Dat zag hij niet zitten omdat ie dan de tijd met werken ging verdoen. Toch heeft ie 't volgehouden omdat ie dan nie heel d'n dag in 't gesticht hoefde te zijn. Maar d'r komt nog meer bij. De broeders van het gesticht hadden Jalter ingeprent dat ie heel veel voor z'n moeder moest bidden omdat zij een zondige vrouw was die zeker in de hel terecht zou komen. Nou gingen in die tijd de nogal veul mensen naar de hel en zeker as ze unne keer neven 't potje hadden gepiest. Da viel Jalter ok al op en op unne avond heeft hij staande op zijn bed in het gesticht wat bijbelcitaten voorgelezen aan rest van de slaapzaal. Met 'n zwaar gemaakte donderstem las hij voor, 'Gij, die hoert met s'buurmans dienstmaagd, gij zult tandenknarsend geworpen worden in de hel, in het eeuwige vuur, bij de hoeren en de monicaspelers.' te reteke.. ketsing.. ketsing..ketsing..te rete ketsing, zo deed ie 't zatlappen harmonieke na.

Deze anecdote heeft de schrijver genoteerd om de hardnekkige twijfel bij sommige lezers weg te nemen. Die lezers die nog hoop hadden dat het met Jalter anders had kunnen lopen, zullen na zo'n anecdote de schrijver gelijk gaan geven. Ze zullen d'r gedachtes zoals, 'den auteur had voor Jalter toch best een handvol goeie vrienden kunnen verzinnen om hem in het gareel te houden', opzij gaan zetten. Ook de gedachtes zoals, 'had de geestelijkheid in 't gesticht dan nie beter d'r best kunnen doen om van Jalter unne ordentelijke pater te maken', worden door zo'n voorvalleke voorgoed de kop ingedrukt! Ge moet het den schrijver niet kwalijk nemen maar van zoiemand kunde toch moejeluk unne pater maken! Nee, de bisschop en de paus gaan hier ook nog 'ns unne keer over. Die hadden da nooit goedgekeurd. Ge kunt dan schrijven wat ge wilt, maar wat de hooggeplaatste geestelijken zeggen, gaat dan toch door. Achteraf bekeken zouden ze toch nog gelijk gaan krijgen. Jalter zou niet zo strak achter het celibaat staan. Ze hebben 'm losgelaten omdat ie oud genoeg was en omdat ze niks meer mee hem konden doen. In het gesticht waren ze blij dat ie opgesodemieterd was. Het leger had ook weinig belangstelling voor hem want hij hoefde nie te komen.

Wanneer ze van iemand ginne ordentelijke pater kunnen maken, en in 't leger hoefde ie nie, dan diende toch iets anders te verzinnen. Aan d'n ene kant zitte dan als schrijver te dubben over 'n fatsoenlijk hoofdfiguur en aan d'n andere kant weette dat ge zoiemand niet aan de lezers voor kunt schotelen. De lezers gaan dan denken, 'als dit het hoofdfiguur is, dan wil ik de rest wel eens zien!' Daarom zal de schrijver nog een anecdote neerschrijven over het karakter van dit vermeende hoofdfiguur. Daarna moeten de lezers zelf maar beslissen ofdat dit hoofdfiguur losgelaten kan worden op de andere mèènsen van dit boekske.

Voor een karakteristieke anecdote die nog scherper d'n aard van Jalter benadert, dienen we Jalter te verplaatsen in een andere tijd. Hij dient als veertienjarige,.. zo'n vijf en twintig jaar later verplaatst worden naar het einde van de tweede wereldoorlog. Ge moet oew eigen indenken dat Jalter geplaatst is een stads huishouden en slenterend met zijn kameraajkes door de stad ziet ie, dat de N.S.B. kinderen grote cadeaus hebben gekregen op het Sinterklaasfeest van ...de N.S.B! Da feest werd in het stadhuis gehouden. Zonder schroom zou hij s'avonds aan zijn vaoder vragen, 'zeg vaoder, kunde gij ok nie bij die beweging gaan, dan krijgen we tenminste schoon spullegoed mee Sinterklaas?' Da's Jalter ten voeten uit en zoiets verzinde als schrijver niet. Zoiets krijgde amperkes voor oewe geest gepropt.

Het beste is, dat we Jalter maar zunne eigen gang laten gaan. Daarom trekt de schrijver er zijn handen vanaf, Jalter moet zelf maar kijken waar ie terechte wil komen. Hij is daar groot genoeg voor!

Omdat 't leger geen belangstelling voor hem had zit ie nou in de taveerne, ' 't geneuchtig dwalgschaap.' Da's het bordeel van zijn moeder en hij wil van haar op de een of andere manier unne zak met centen proberen te ontfutselen omdat ie zelf niks heeft. Moeder verdiende durre muk mee d'r grote tieten. De manskerels mochten daar een beetje mee haffelen om d'r eigen wat op te juinen. Als ze wat zatter werden lichtte ze d'r rokken op en liet d'r dijen zien. Ook draaide ze met d'r blote billen om ze wat makkelijker mee naar boven te lokken. Dat lukte dan ook prompt. De meeste klanten hadden dan zonne haast mee het uitpakken van d'r feestneus dat moeder bijkant ginne tijd meer had om d'r sponske van onderen in d'r gat te douwen. Zo vlug als ze konden wipten ze op en neer om waar voor d'r geld te krijgen. Daarna moesten ze d'r gerief betalen en wegwezen. Da ging daar boven zo rap, dat de klanten op de trap durre gulp nog dicht moesten knopen. Nie dat dat erg was als ouw fluit openstond, ge moest daar toch geregeld in zijn maar, het staat alleen zo slordig en ge kunt dan zien waar ze geweest zijn.

In deze omgeving trof Jalter zijn moeder dus aan. Het eerste signaal dat de komst van zijn moeder aankondigde, was unne vremde vent die bekant van de trap afdonderde omdat hij zijn broek nog moest dichtdoen. Toen deze trappenspecialist naar buiten ging zag Jalter nog net, dat hij met een korte knik aan de twee mannen op het bankske onder de notenboom te kennen gaf, dat ze aan de beurt waren.

Mooi niet dat Jalter schrok van zijn moeder, die een meewerkende bordeelhoudster was, een schoot zogezegd, van waaruit reeds lang geleden den vogel gevlogen was. Ze stelde d'r kooi nog ter beschikking wanneer er veel klanten waren. Toen ze de trap afkwam zag hij gelijk dat ze d'r eige er goed bovenop gewurmd had. Ze zag er tenminste nog goed uit toen ze d'r haren en durre rok gladgestreken had. Alleen, ze had wat smalle lippen en dat is niet van het liefdevol vrijen gekomen, eerder van verschraald bier.

Dat zal gin ontroerend weerzien worden met gesim, soppige kussen en stevige omarmingen. Da gelik bleef achterwege omdat er bekant vijftien jaar 'gesticht' tussenin zat. Daar zal zo'n half uurke rond de pot gedraaid worden met wat donker bier en lange pauzes. Wanneer Jalter dan gaat vertellen over het gesticht voelt z'n moeder diep in d'r binnenste dat ze als moeder te kort geschoten is. Ze slaat daar gin acht op en ze vraagt, 'hoe het nou is en wat ie van plan is om te gaan doen?' 'Da wit ie nie, de komende tijd moet ie eerst nog naar de soldaten. Da is wel jammer omdat ie dan niet in de haven kan gaan werken om schuiten te lossen. Dat is wel zwaar werk maar ge moet toch erregens beginnen! Hij heeft wel un goei vak geleerd maar waar kunde als schoenmaker nou aan de gang?' Peinzend haalt hij een pakske sjek uit z'n manchesterse broek en drinkt nog eens van z'n bier. Opnieuw voelt z'n moeder in d'r binnenste de bloedbanden en ze dringen nou sterker aan. Ze kan da nie vergeten toen ze Jalterke kwamen weghalen. De schutspatronessen vonden haar gin goeie omgeving voor opgroeiende kinderen. D'r ging unne slechte invloed van haar uit. Ze heeft geschreeuwd, gekrijst en gesmeekt om hem terug te krijgen maar dat hielp nie. Toen de dames het jong buiten de deur hadden gewerkt, heeft ze de piespot nog omgekeerd boven die kwezelkoppen. Daarna hebben ze van alles verzonnen om de contakten met Jalterke niet door te laten gaan. Ze hebben zelfs gedreigd dat hij ver weg overgeplaatst zou worden als ze bleef aandringen. Ze hebben 't geflikt ook, tenminste, ze zeejen vlakaf, 'dat ie er niemer was.' En nou zit ie hier, zo maar, gewoon recht voor d'r, op unne gewone door-de-weekse dag. 'Hij is getverdemme groot geworden', docht ze 'en hij kan al sjekskes draaien.' Moeder zag ook dat ie 'n soepel lijf had, door de jaren heen heeft ze daar wel kijk op gekregen. Hij kan hier het beste maar blijven slapen, plek zat, hij hoeft voor die paar nachten niet meer terug naar het gesticht en de andere jongens in 't gesticht zulle 'm nie missen. Dat slapen kan net zo goed hier, laat ze maar krijgen wat d'n bleke Hein heeft gehad en die is er aan kapot gegaan. Maar,.. d'r Jalterke zal nie lang kunnen blijven, hij is al geloot en goedgekeurd voor de soldaten, hij moet z'n eigen melden om door het zand gaan leuren mee zwaar geschut. Jalter z'n moeder ziet da nie graag, d'r eigen vlees en bloed hoeft gin schieten te leren en mee zware kanonnen door het klapzand te dokkelen. Hij is toch nie regelrecht naar zijn moeder gekomen om te zeggen dat ie weer weg was? 'Dat zal niet gaan gebeuren', docht ze bij d'r eigen. Ze zal gadverdamme eens moeder gaan spelen over 't jong, ze zal het ginne tweede keer laten gebeuren dat ie weg moet. 'Hij wit toch wel dagge dat af kunt kopen agge iemand wit die graag onder de soldaten gaat? Voor de centen hoefde ie z'n eigen nie druk te maken, en als er hogerop gegaan moest worden, kende moeder de weg.' Jalter wist wel iemand die uitgeloot was en graag onder de soldaten wilde en Jalter wies ook dat 't uitloten allang voorbij was. Maar Jalter zeet da nie tegen z'n moeder, hij zee, 'dat 't unne flinke zak met centen zou gaan kosten', en Jalter wist nie ofdat de kandidaat nog wel wilde. Jalter moest daar van zijn moeder niet te lang mee wachten en nog dezelfde avond moest hij dat uit gaan zoeken. Als dieje aankomende soldaat ging twijfelen moest ie flink met de geldzak rammelen om de twijfel in de kiem te smoren. Dat zal Jalter wel lukken, moeder moest maar vast de zak met centen uit de laai pakken, da zou ie maar gelijk gaan. Dan was 't achter rug. Hij zou het niet te laat gaan maken en gelijk terug komen want ge wit nie wat er in den donkerte allemaal voor gespuis in de nauwe straatjes zit te loeren.

Heel eventjes heeft de schrijver Jalter nog kunnen volgen, maar de schrijver wit de weg niet in de stad en in den donkerte lijkt alles op elkaar. D'r staan maar 'n paar lichtjes en hij is er goed verloren gelopen. Nou kan de moderne lezer wel denken, 'het is unne 'mooie Goof' de schrijver, ge verdwaald toch zomar nie.' Maar de schrijver tobt daar niet zo over. Hij weet dat er duizenden mèènsen verloren gaan lopen in de stad. Dees mèènsen zitten nou zo'n bietje onnozel rond te kijken en vragen d'r eigen af hoedazze ze hierzo terechte gekomen zijn. Dat komt omdat de uitbreiding van de stad het gaat winnen van het platteland en zodoende ook van 'd'n achteraf.' Ook door d'n èèremoei komde in de stad terechte omdagge denkt dat er werk in de stad is. Het is net of al dees mèènsen proberen om aan 't landschap te ontkomen om iets aanders te gaan proberen in 't fabriek. D'n schrijver is dus niet d'n enigste die verloren gelopen is in de stad.

In de stad hoefde niet bang te zijn voor struik-gewas-rovers die zijn hier niet. Wel gauwdieven en zakkenrollers en die lagen allang te slapen omdat het te donker was om te rollen en te dieven. Die hebben mee z'n allen tegen d'n avond eens naar de lucht staan te kijken en hebben gezien dat het vannacht niks zou worden. Ze zouwen in dees donkerte d'r eigen kunnen gaan vergissen en per ongeluk gaan rollen wat d'n andere al gedieft had. Maar dat kan ook andersom. Dat ligt er maar aan wie, wie het eerste ziet en daar is het nou te donker voor. Het is nou al d'n derde keer dat d'n auteur langs 'n groot voornaam gebouw loopt. Het is het grootste van de stad, 'hier zal d'n baas van de stad wel wonen', denkt de schrijver. De schrijver ziet niet dat da gebouw 't stadhuis is omdat 't te donker is. Hij zit er dus nie ver neffen. Maar de schrijver ziet nog meer nie. 'N paar straten verderop schupt 'n halfzat sjappie z'n vrouw voor 'm uit. Hij schupt en slaat ze waar ie ze maar raken kan. Kermend en vertwijfelt gilt ze 'dat ze het nooit meer doen zal', maar ze weet niet goed wat. Half staand schermt ze haar smalle gezicht af voor de doffe slagen en ze weet niet waarvoor ze die krijgt. Ze bespeurd de doodsangst bij d'r eigen en ze roept,'denk aan de kinderen,' Maar hij is zat. Ze ontglipt 'm maar ze verliest een schoen. Snel wil ze die oprapen maar zijn knie treft haar in d'r zij. Happend naar asem wordt ze op ’n bakfiets van de wakker geworden buren naar 't gasthuis gebracht. In de nanacht, tegen de lichtte, gaat ze met d'r gebroken blauwe lijf naar huis omdat de kinderen haar niet kunnen missen. Volgende keer als ie weer zat is, krijgt ze weer slaag. D'n auteur ziet ook niet dat Correke Bastiaansen in 't gasthuis op sterven ligt, ze heeft de vliegende tering en ze is pas vier en twintig. Drie maanden geleden is d'r moeder ook aan de tering gestorven. Correke is apart gelegd en in het hoge witte ziekenzaaltje haalt ze zwetend en gierend durre leste adem. Het nonneke dat haar bewaakt heeft het er heel moejeluk mee, ze is zelf nie veel ouder als Correke. 'N verstikkingsdood is heel erg en de familie is er niet. Toch zijn ze onderweg, ... ze moeten helemaal uit 'd'n achteraf' komen. Ook ziet d'n auteur niet dat kosterke Pessers nog voor de vroegmis z'n hemd uit heeft gedaan om de vlooien er uit te vangen. Zo'n stuk of twee heeft ie al tussen z'n duimen doodgeknipt. Als ie de derde te pakken heeft vraagt Kosterke Pessers z'n eigen af van wie ie die gekregen heeft. Neeje, de schrijver ziet dat allemaal niet, hij heeft daar weinig oog voor, het is te donker en het speelt z'n eigen ook allemaal af achter de muren van de huizen in de stad. 'De stad' ,denkt de schrijver, 'de stad gaat het winnen. De stad, is dat te zien als unne draaikolk die heel de omgeving op gaat slurpen? Hoe gaat er dat dan uitzien? Wordt dat hier unne gezellige spultuin voor de mèènsen of wordt dat hier 'n groot zwart gat mee 'n gevecht om elke vierkante meter waar ge nooit niemer uit kunt komen?' De mensen in 'd'n achteraf' weten het. 'Da stadse gedoe deugt nie, zij t'r mar voorzichtig mee. Ge he't er trouwens gin plek ook en ge wordt van onder tot boven bekeken omdagge te dicht op mekare zit. Neeje, ge kunt hier in d'n 'achteraf' beter èèremoei lije dan èèremoei lije in de gribus van de stad.'

Al met al begint de schrijver de hoop op te geven dat hij Jalter nog gaat vinden. Hij ziet ook nergens gin sigarenpeuken opgloeien, anders had z'n eigen daar op kunnen koncentreren en eens kunnen vragen of Jalter al terug was. Stillekes aan begint de schrijver al spijt te krijgen dat hij niet bij de padvinderij of andere spoorzoekers is gegaan. Hij had daar flink les gekregen met kompassen en zakmessen. Hij leerde dan kampvuren aanleggen, stakellichten ontdekken en op unne monica spelen. Mee al die vaardigheden zou dat makkelijker zijn om in een stikdonkere stad de weg te kunnen vinden. Maar allee, de auteur zal toch eens iets moeten verzinnen om uit deze wirwar van straten te komen. Daarom zal hij onderhand maar eens unne haan laten gaan kraaien die bij z'n eigen denkt, 'kom, het is tijd om te kraaien dat de zon op gaat komen om wa licht in m'n kippenhok te brengen.' Den haan zal z'n eigen dan wat uitrekken, z'n veren wat goedschudden en 'n stukske gaan eten. Onderwijl zal ie met een oog z'n hennekes eens aankijken om te zien wat er vandaag zoal te doen zal zijn voor unne haan in 'n kippekooi.

Zo gemakkelijk gaat dat beste lezer, ge laat gewoon unne haan kraaien en dan komt de zon op. Ge kunt dan rustig op huis aan om nog 'n stukske te gaan slapen.

Op dat bankske onder de notenboom hebben die twee dat pendante gekraai van d'n haan niemer gehoord. Die zaten d'r eigen op het lest af te vragen wat ze hier nou eigenlijk nog zaten te doen. Ze hebben Jalter nog wel terug zien komen maar toen was het al heel laat. Hij heeft nog aan d'r gevragen, 'of ze al aan de beurt geweest waren', Anders zou hij dat wel effen gaan regelen aan den overkant. Maar, ze hadden er ginne zin in, de centen waren al lang op. Ze hebben aan d'n overkant alleen maar een bierke gedronken en is wa rondgekeken. Dur was nie veel te doen en toen die twee meiden met d'r tieten gingen wapperen, hebben ze afgerekend en zijn weer naar buiten gegaan. Maar ze hebben niks gedaan. Neeje, ze hebben nog wa zitten praten over de hoge winkelstraten van de stad. Ze hebben het nog gehad over de cinema en over films waar de vrouwen zomar 'n bloot been lieten zien. Over het steeds brutaler wordende gespuis en het werkvolk lichtte ook al niemer d'r pet op als d'n heer voorbij kwam. Neeje, het ging allemaal teruguit en op het lest zaten ze mekare goed te begrijpen op da bankske. Naderhand hebben ze nog een tijdje zitten wachten, maar ze wisten niet meer goed op wie. Toen de sigaren op waren zijn ze met z'n tweejen aangekuierd. Ze dochten bij d'r eigen, 'stik maar de moord schrijverke, wij gaan naar bed.'

Natuurlijk zullen er lezers zijn die dat allemaal niet geloven. Die denken, dat die twee eens flink d'r rollekes af hebben laten lopen in dat hoerenkot. Ge gaat daar toch nie naar binnen om allenig maar 'n bierke te pakken? Deze lezers hebben eerst wat argwaan gekregen, daarna voelden ze nattigheid opkomen. Ze denken nou bij d'r eigen, 'ge kunt ons veel wijsmaken schrijverke, maar nie da die twee daar binnen d'r broek aangehouden hebben, da gaat er bij ons nie in.' Met nadruk dient er toch op gewezen te worden dat die twee op dat bankske, 'n aantal lezers voorstellen, die de schrijver daar eventjes had neergezet omdat we aan wa vertier toe waren. De zaken komen zodoende dan wat anders te liggen!

Jalter heeft nog lang mee z'n moeder zitten praten, ze hadden grote plannen. De kroeg zou moeten veranderen in een salon, wat sjieker en daar zou niet meer gevragen worden, 'agge wilt kunde efkes mee naar boven gaan.' Dat moest veranderen in, 'u wordt verwacht, wilt u mij volgen?' Zo zal dat moeten en er diende ook verbouwd te worden. Er zou ook unne pianola moeten komen. Het zal veel centen gaan kosten en d'r moesten mooie lampkes komen, net als in Antwerpen. D'n drankkant kon uitgebreid worden, die zal dan wat meer op gaan brengen. Moeder heeft nog wel centen, maar bij lange na nie genog. Ze moeten daarom wa zuiniger aan gaan doen en flink sparen. D'r kan nog wel 'n meid bij, die moet dan rondsjanternellen bij de kazerne en de klanten hier naar toe brengen. Dat brengt dan ook weer wa meer in het laaike. Het zal best goed komen. Jalter kan dan achter de toog staan, hij gaat dan over den drank en kan de boel in de gaten houden. Zo zullen ze het gaan doen en toen Jalter naar bed ging, klopte ie op het verkeerde kamerdeurke. Zachtjens werd hij binnengelaten en kroop in een warm vrouwenbed. Heel zachtjes heeft da meske hem toen alle kanten van het geluk laten zien. Maar,...het zal rap duidelijk gaan worden wie d'n baas gaat worden in dees kippenkooi. Z'n moeder zal hem de volgende morgen uit het bed van Trijntje schudden en hem het jak uit gaan borstelen. Trijntje klemt dan de dekens om d'r blote lijf en Jalter wordt in zijn blote kont op de biezen mat neergeschud. Z'n moeder schreeuwt hem dan toe, 'dattie d'r goeie geld nie naar de hoeren moet brengen.' Wat later op den dag zal ze zoete koppelgedachtes gaan koesteren, 'Jalter moest tenslotte ook wat hebben, ze kon hem dat toch niet gaan ontzeggen'!

Later, pas veel later hoorden we in 'd'n achteraf', dat heel 't jongensgesticht goed zat was geweest. Van alles moet er binnengesmokkeld zijn, tot goeie wijn toe en da was nerregens weggehaald, anders zouwen we da wel gehoord hebben. Maar ge weet nie of dat da wel waar was, d'r wordt immers zoveel afgezeverd!

De schrijver denkt dat er nou veel lezers zijn die zitten te denken, wat moet ik daar nou mee. Het zijn allemaal slechte dingen die over de stad geschreven worden. 'T stikt er van de vlooien, d'r staat 'n uitdijende hoerentent, een beroepsgilde van dieven en zakkenrollers dat elkaar niemer beschermt, hoe zit dat kot nou in mekare, zitten wij hier nou zo slecht te wonen? Maar dat is nog niet alles, vrouwen krijgen slaag op straat, ge gaat er dood aan de tering, d'r zijn flinke burenruzies en ga zomar deur. Daarbij weten nog geneens nie wat er s'nachts allemaal gebeurd, want dan slapen we. Da groeit ons boven de kop. Ge moet heel da spul gewoon wa wijer uit mekare laten wonen, dan waait da gesodemieter ammel wel over!'

'Daar gaagget nou eigenlijk allemaal om, 'denkt de schrijver. 'Da kan nie omdat de ontwikkeling van ons volkske erregens in de geschiedenis via de steden is gaan lopen en daar hedde plek voor nodig.'

Sjefke van Wanrooy, die aan de rand van de stad woonde, was d'n enigste die hier 'n wa naief antwoord op probeerde te geven. Z'n gedoetje laag in de weg en Sjefke docht, 'dat ie midden in de stad rustig verder kon boeren. Da moes toch kunnen!' Daarom liet ie z'n zwartgeteerde schuur staan waar tie stond en hij veranderde niks. De geminte kon de pot op, al beloofden ze van alles en nog wa. Op z'n eigen manier bewaakte Sjefke z'n achterland tegen de stad. Maar toch moest ook hij z'n eigen neerleggen voor de uitbreidingen. Hij zag wel dat ie da nie kon winnen maar zo lang als hij leefde hield ie stand. Z'n schuur staat nou op 'n vremde manier bij de nieuwe proefwoningen, die gemaakt zijn van...beton. Z'n gevleugelde gezegde, 'al hebben ze gelijk dan krijgen ze 't nog nie' is zichtbaar geworden en steekt zwartgeteerd af tegen het grijs van beton. 'Tegen groter worden is niks bestand', zee Sjefke, 'alles gaat er mee naar de kloten alleen het landgoed van de baron Del Cour, da daar wa verderop ligt, da zal wel blijven. Da pikken ze zomar nie af.' Sjefke heeft gelijk gehad, zonder 't te weten zat hij heel dicht bij de waarheid. 'T schone landschap is niet bestand tegen 'n uitbreidende stad! Langzaam maar zeker wordt 't landschap kleiner en mee bietjes wordt 't landschap gewurgd in unne strop van nieuwe harde wegen, die naar de stad gaan lopen.

NAAR BEGIN DEZE PAGINA