INHOUD FIETSPLAATJE
HOME
AUTEURS
TEKSTEN
INTERVIEWS
BRABANTS
SPECIAAL

Illustratie(s) Ernst van Pelt

WIL VAN PELT

Van fietsplaatje tot babyboomers - hoofdstuk 1

In dit hoofdstuk wordt de lezer geplaatst in ’n landschap waar de overheid de gegeven centen terug komt halen. Daarom reppen beurzensnijders en zakkenrollers zich langs ons mooie wegen om van ons niets vermoedende volkje de centen af te pakken. Ook wordt er in dit hoofdstuk ’n gewrichtspunt in de tijd neergezet. Dat moet wel want met het vorige boekje zijn we daar mee opgehouden. ’t Makkelijke van zo’n gewrichtspunt is, dat de schrijver van alles in zo’n hoofstuk kwijt kan want hij weet dan niet waar de tijd naar toegaat. D’r gaan kapriolen uitgehaald worden op ‘n rijwiel zodat onze ouders bekant de nek gaan breken. Ook kun je je fiets heel onnozel kwijtsukkelen en ge krijgt ‘m nooit meer terug. De lezer komt ook nog even in de hal van ’t museum terecht om inzicht te verkrijgen in de uitdrukkingsvaardigheid van onze kunstschilders. We kijken ook nog naar de andere provincies om te zien hoe ‘t volk daar op z’n kloten krijgt. De zuiderburen komen ook nog eventjes buurten en verder kunnen de mensen niet meer op d’r gemak ’n stukje worst eten omdat d’n oorlog zijn schaduw vooruitwerpt op ons ruige Brabantse landschap.

 

 

Op d’n negende juli 1924 hadden ze in Den Haag ’n nieuwe wet ingevoerd. Colijn had op school geleerd hoe dat ie dat zoal aan de steel moesten steken. D’r stond in de staatscourant met grote aanhef, "Wij Wilhelmina, bij de gratie Gods koningin der Nederlanden". En toen kwam heel de litanie van regeltjes en artikelen. De kleine lettertjes dus die ge maar amper kunt lezen. Het kwam er op neer dat we belasting moesten gaan betalen voor ons rijwiel omdat dat gezien werd als luxe. Als ge dat dan zo leest, dan ga je toch bij je eigen denken, "dat valt me toch tegen van de opoe van Trix, dat ge moet gaan betalen om te mogen fietsen." "Dat had ik niet verwacht dat zij daar achter ging staan." Jaren van te voren had het volk ook al belasting moeten betalen voor d’r fiets maar die was al ’n tijdje afgeschaft. De schrijver gaat daar maar niet verder op door maar als ge dan leest, dat ge ver voor d’n oorlog belasting moet gaan betalen voor je fiets... en als ie dan in d’n oorlog nog wordt weggehaald... dan ga je toch twijfelen of dat je er wel een gaat kopen. Nee, toendertijd wisten ze dat nog niet, dat is waar. Maar van d’n andere kant kun je toch wel zeggen, "wanneer ge luxe spul aanschaft, dat het rap weg gehaald kan worden." Maar rijwiel of niet, de schrijver gaat op zoek naar z’n knikpunt in de geschiedenis. Hij denkt dat z’n tijdsgewricht zo rond de jaren 30 moet komen liggen omdat ie daar in z’n vorige boekje mee gestopt is. Stom toevallig willen ze de rijwielbelastig in dat jaar dan afschaffen maar ten langen leste wordt ie toch verlengd ! Maar dat ligt niet aan de schrijver z’n knikpunt !

 

 

Helemaal achteraf in Brabant heeft de schrijver nergens geen belastingplaatjes gezien, ze waren daar toen nog gin lid van, of ze hadden er gewoon geen erg in! Wat niet in de artikelen van Wilhelmina stond was, dat ge gerust naast het rijwiel mocht lopen, dan kreegde geen proces verbaal. Wanneer ge zo’n proces verbaal wel kreeg, kon het goed zijn dat ge je fiets nog kwijtsukkelde aan de domeinen. In die artikeltjes stond niet, hoedat ge op je fiets moest zitten, maar in één keer begrijp je dan, waarom onze grootouders zo’n vreemde kunsten uithaalden op d’r deurjassers. Als onze grootouders de veldwachter op tijd aan zag komen gingen ze steppen op d’r fiets want de meeste hadden ’n flinke pin aan d’n achteras zitten. Als ze ‘m dan aan de late kant zagen, gingen ze met twee voeten op ene trapper staan. Ze gingen dan wel omhoog en omlaag omdat ge met zo’n rijwiel niet kunt freewielen. D’n eerste indruk van de schrijver was, dat de mensen kunstjes aan het leren waren voor ’n toneelstukje om dat op te voeren als de koningin kwam, maar dat was ‘t niet. ’t Leek ‘m ook sterk dat ze je eerst belasting laat betalen en dat je naderhand nog kunstjes voor dat mens gaat maken. Nee, ons voorouders deden dat om ’n proces te voorkomen. De veldwachters konden ze zodoende niks maken want ze fietsten niet! Ge moest ook ’n pasfoto bij je hebben en ’t bonnetje dat je betaald had. ’n Pas was ook goed als je ging fietsen want dan kon de overheid nagaan ofdat je wel gerechtigd was. Dat was alleen in Brabant zo. In de rest van ons landje hoefde dat niet. Daar dochten de Proviciale Staten, "laat die mensen toch fietsen, dat geeft toch niks." Nou net hier in Brabant, in een van de armoedigste provincies, moest je je fietspapieren bij je hebben, en als enigste provincie belasting betalen voor je fiets. Zonder pas wist je toch wel wie je was, niet dan ? Zo’n pas moest je dan halen op ’t gemeentehuis en ge moest daar dan te voet naar toe. Als ge daar dan ‘n pas bestelde moest je weer gaan betalen en alweer te voet terug om ‘m op te halen. Dat is ’n heel eind lopen als ge ver achteraf woont. Ge kreegt dat paspoort pas mee als ge ‘t zelf ging halen. Ge kon daar de vrouw niet voor sturen, neeje, ge moest dat zelf doen en niet alleen van je vrouw, maar ook van d’n ambtenaar. Dat is allemaal zo’n gedoe om ’n stukje te kunnen fietsen. De schrijver kan het goed begrijpen dat de mensen die helemaal achteraf woonden dachten, " ‘t is mijn wel goed, dat op en neer gerag allemaal, dat hoeft voor mijn niet, ik heb wel wat anders te doen."

 

 

Neeje, dat ligt allemaal aan de Provinciale Staten, die wilden dat allemaal handhaven. Die dachten zeker nog allemaal nog aan de vlag en het vaderland en ’t volk en plicht. Ze hadden er zeker geen erg in dat Brabant op al ’n beetje op drift geraakt was. Ze dachten zeker, "dat ze zo links en rechts alleen maar wat bruggen hoefden te leggen en zo af en toe eens achter een harmonie aan moesten marcheren." De vlag zou dan wapperen en er zou veel volk zijn dat in z’n handen klapte omdat ze nou de luxe hadden om op de fiets te kunnen komen kijken. Ge moest dan wel ’n belastingplaatje hebben anders kon je bij het openen van zo’n brug nog gauw ’n proces verbaal krijgen omdat daar nou net de veldwachters gaan staan. Lang hebben de Provinciale Staten van Brabant nog zitten dubben ofdat ze nou wel of niet ’n fietskaart in moesten voeren. Dat hebben ze maar niet gedaan. De redenen daarvan weet de schrijver niet, maar hij denkt dat iets mee registeren van doen heeft. Dat kost geld aan formulieren en drukkosten. ’n Pasfoto voor ‘n fietsplaatje moest je zelf betalen en ‘t bonnetje als bewijs dat je betaald had, hoorde er vanzelf bij, veel goedkoper dus! Nou moeten de lezers niet denken, "dat is toch makkelijk zo’n fietskaart, dan kan ik op ’t fabriek zo af en toe eens ’n stukje gaan fietsen, zo van de een afdeling naar de andere. Onderwijl kan ik m’n benen dan eens strekken en eens wat buurten". Neeje, dat kan niet want dan zou d’n baas ook wandelkaarten moeten verstrekken en die zijn er ook niet gekomen.

 

 

‘Het volk, plicht, de vlag en het vaderland’, zeggen de schrijver niet zo veel. Dat zijn begrippen uit d’n ouwe tijd die voornamelijk de rangorde in ons volkje aangaven. De schrijver z’n vader had trouwens geen land, daar zal dat wel aan liggen dat ie dat niet begrijpt.

 

 

De portretten van de mannen die nog precies wisten wat ‘het volk, het vaderland en de vlag’ betekenden hangen nou in de hal van het museum. Minzaam kijken ze met d’r dubbele kin en strenge blik alsnog op de onderdanen neer die daar langsschuifelen. De gewichtige schavuiten die dikwijls Onze-Lieve-Heer nog voor d’r karretje spanden wisten precies hoe het volk d’r eigen moest gedragen. Het moest vooral tevreden zijn, staande slapen en eten uit de kraan. Veel van ons grootvaders geloofden dat allemaal omdat ze d’r deftig en gewichtig uitzagen. Uittesten deden ze je ook. Daar kunnen de dienstmeisjes uit die tijd nog over meepraten.

 

 

Greetje van Halteren kan d’r eigen nog goed op zitten juinen als ze d’r verhaal verteld. D’n ‘heer des huizes’ pakte ze met z’n graaivingers van achteren uit bij d’r borsten. Greetje was daar niet van gediend en maakte er nogal kabaal over. D’n ‘heer de huizes’ zei toen, "dat ie ze testte op d’r kuisheid." De ‘mevrouw des huizes’ die hare dure sjarlestonjurk overdag aan had, hoorde dat verhaal en ’n week later lag er op de mooie eikenhouten promenadetrap zomaar een gulden met ’n klein merktekentje op de zesde tree. Dat merkteken was amper te zien, ’t was ’n klein kruisje, ingekerft met ’n klein sigarenmesje of ‘n kroontjespen. Greetje dacht bij d’r eigen, "dat is weer zo’n soort test" en ze haalde uit de garage ‘n hamer en wat vijfduimers. Ze ramde die vijfduimers met alle geweld in die eikenhouten tree en sloeg ze krom zodat die gulden muurvast aan die tree zat. Mevrouw, die op de hamerslagen afgekomen was, ontsloeg ze op staande voet met als reden, "vernieling van het interieur." D’n ‘heer des huizes’ was ’t er volledig mee eens omdat Greetje d’r plaats niet wist.

 

 

Dan is er nog het verhaal van Dirkske Kuisters, hij moest laadjes nakijken van ‘n bureau omdat die vast zaten. Dat was het bureau van een of andere hoge meneer die in een of andere organisatie zat voor ondernemers. Wat ie daar precies deed wist Dirkske niet. Tegen d’n avond, toen ie klaar was ging ie terug naar de werkplaats, daar stond de politie klaar om ‘m te overhoren. Tegelijkertijd kreeg ie van zijn baas op staande voet ontslag. D’r was ’n portemonnee weggehaald en d’r zat vierhonderd en tweeëndertig gulden in. Twee dagen naderhand vonden ze die portemonnee terug in de zijkant van de fauteuil, waarin de’n handhaver s’avonds de krant las. De dienstmeid had ‘m gevonden. "Gelukkig dat ik hem terug heb," dacht die omhooggevallen ondernemer. Niet eventjes bellen naar d’n baas van Dirkske, ook niet even bellen naar politie dat ’t allemaal in orde was. Dat doen ze niet want ze maken geen vergissingen. Bovendien hebben zulke mensen voornamere dingen aan d’r kop. Ze moeten d’r eigen gewichtigheid staande houden en als ze daarin toegeven, zijn ze niet belangrijk meer. Daarom geven ze geen kleine vergissingkjes van zichzelf door. Dat kan niet, zulke mensen vergissen d’r eigen niet. Ze vinden dat d’r daden hoogst noodzakelijk en uiterst belangrijk zijn. Maar Dirkske kon niet meer terug bij zijn baas, hij kreeg ook geen werkeloosheidsuitkering omdat ie op staande voet ontslag had gekregen wegens diefstal.

 

 

Heel laat in z’n leven kreeg Adrianus Wilhelmus Jozephus Kolenberg d’r erg in dat er nog volop rangen en standen bestonden. Dat dat altijd moet gebeuren als ge tegen vijfenzestig loopt en niet meer hoeft te werken, daar kon ’t manneke niks aan doen. Hij had nogal veel kinderen en moest zijn mond houden op de weverij omdat ie anders in d’n armoede gesodemieterd werd. Twee keer in z’n leven is de politie bij ‘m thuis geweest om te zoeken naar klossen mee wol. Ze hebben niks gevonden maar z’n dochter, hoefde in ene keer niet meer te komen omdat er geen werk meer voor d’r was. Ze was nopster en stopster een daar was altijd grote vraag naar. Maar Adje wist wel wat daar allemaal achterstak. Ze waren ‘m aan ’t zoeken en hij dacht dat ie op een of andere zwarte lijst terecht was gekomen. Maar hij had ’n almachtig wapen meegekregen tegen dat gekoeieneer van de gewichtige mensen... die d’r rechtvaardige daden rechtstreeks haalden van de vlag, van god en van het vaderland. Adje had humor en dat konden ze ‘m niet afnemen. Ook had Adje andere kwaliteiten, hij heeft het portret gezien van d’n oude direkteur die in de vergaderzaal hong. De kunstenaar die dat gemaakt heeft, had mooi werk afgeleverd in z’n olieschilderij. Minzaam kijkt d’n direkteur met z’n sigaar de vergaderruimte in, alsof ie wil zeggen, "ge kunt hier vertellen wat ge wilt maar ik ben hier nog steeds d’n baas." Zodoende regeerde ie over z’n graf heen. In kleine lettertjes staat de naam van de kunstenaar rechts onder in het schilderij. Dat had gerust wat groter gemogen. Eigenlijk hadden dat koeien van letters moeten want de portretschilder was een vakman. Hij heeft d’n oude direkteur precies gepakt zoals ie was, minzaam, trots en neerkijkend op het volk als ‘n geslaagde god. Als ge dat in ’n portret kunt neerleggen mee wat kwastjes en olieverf, dan hoorde niet thuis in ’n stoffige vergaderruimte. "Neeje", denkt de schrijver, "niet voor die kunstenaar maar rap weg ermee.. doe die afbeelding maar naar ’t museum... naar de vergetelheid van de geschiedenis!"

 

 

En Adje dan, die keeg ook ’n schôon portret. Neeje, niet van z’n personeel maar van z’n kinderen omdat ie vijfentwintig jaar in alle deugd getrouwd was. Hij was met z’n Dora naar de fotograaf gegaan en die zou ook voor ‘n mooi lijstje zorgen. Twee weken later kon ie z’n portret op komen halen, dat hadden z’n kinderen zo geregeld. Maar z’n belastingplaatje van z’n fiets was verlopen en hij had er geen ‘schrijven’ van de gemeente van aangehad. "Dat geeft niks,"dacht Adje, "ge kunt met zulke voorname kunststukken toch niet op de fiets gaan.. neeje, ons Door en ik zullen de tram maar pakken."

 

 

Op z’n zilveren bruiloft was de pastoor niet gekomen. Adje had ook niet anders verwacht want hij had ooit het schuifje tijdens ‘n biecht gehad. Hij moest berouw tonen van de pastoor en dat had ie niet. Van toen af aan ging ie biechten bij de ‘Capucijnen op Korvel.’ De tweede aanvaring die ie had met de pastoor ging over ’n mis. Adje wou best ’n mis laten doen voor z’n vijfentwintig jarige huwelijk en dat moest ie met de pastoor gaan regelen. Toen ie met z’n Dora in de spreekkamer van de pastorie zat moest ie nog eventjes wachten op de pastoor. In zo’n spreekkamer hoefde niet lang te twijfelen waar ge moet gaan zitten. De stoel met armleuningen is voor de pastoor bedoeld en aan d’n andere kant van de tafel staan twee gewone stoeltjes. Daar gingen Adje en z’n Dora dan ook zitten. Midden op tafel stond ‘n bloempot met margrieten en in ene keer wist Adje waar de penetrante geur vandaan kwam die in de spreekkamer hong. Neeje, sigarenlucht en stinkend water van margrieten ruikt niet lekker, dat is zo’n weeige geur die ’t meeste op... stank lijkt. Zachtjes en eerbiedig stootte z’n Dora ‘m aan en wees naar het portret van d’n bisschop, "mooi eej," zei Dora, "en het is hier allemaal zo proper, hier wordt zeker veel gekuist?" "Ja," zei Adje mee ‘n diepe zucht, "het is mooi geschilderd," maar Adje had d’n hooghartige blik vanuit dat portret als aankomende kunstkenner allang herkend. Joviaal kwam de pastoor binnen en toen ie in d’n zetel rechtegenover het zilveren echtpaar zat, vroeg Adje al meteen wat ’n mis op d’n dag van vandaag zoal kostte. Neeje, van Adjes hoefde dat daar niet zo lang te duren want als ge ooit ‘t schuifje he’t gehad... dan zit je daar niet meer op je gemak... " ‘n Mis kost zowat zes gulden"zei de pastoor, "dan komen de kaarsen daar nog bij en ik weet niet of ge nog ’n zangkoor wilt, dat ligt er maar aan." "En wat kost ’n lof , "vroeg Adje want hij wilde de vaart in het gesprek gaande houden. " ‘n Lof... ’n lof... ’n lof... loffen kosten niks," zei de pastoor korzelig want hij voelde al waar dat gesprek naar toe ging. Te laat trok Dora d’r Adje aan zijne mouw om ‘m te laten merken dat ie z’n fatsoen moest houden. Te laat kon ze d’r eigen met het gesprek bemoeien want Adje had de pastoor al ’n opdrachtje gegeven door te zeggen, "doe dan maar ’n stuk of vijf-zes loffen." Hoe dat ge dan in ’n rap tempo en heel onnozel weer buiten op de stoep van de pastorie komt te staan, kon Adje na tien jaar nog navertellen. "Kwaad en met ‘n ruk ging de pastoor zonder iets te zeggen de spreekkamer uit en de pastoorsmeid heeft ons uitgelaten, ze heeft nog geen goedendag gezegd. "Tju," zei Adje, "ik heb nog nooit het woord lof, zo dikwijls achter elkaar gehoord, ik heb niet alleen ‘n schuifje gehad, maar ook ’n hele deur"

 

 

De kapelaan was anders, die kwam nog geregeld op huisbezoek en Adje met hullie Dora sloeg ie niet over. De laatste keer dat ie geweest was, bleef ie allemaal maar in de deurpost hangen tussen het gangetje en de huiskamer. Vriendelijk pratend vroeg ie aan Dora hoe het allemaal ging met de kinderen, het huishouden en met hare mens. Toen Dora voor d’n derde keer vroeg, "maar meneer de kapelaan, gaat hier toch eventjes zitten, ’t praat allemaal zo moeilijk als ge daar blijft hangen.. allee.. pakt deze stoel maar." "Och," zei de kapelaan, "dat hoeft allemaal niet, ’t gaat zo wel... jouw jongens hangen zo ook bij mijn in kerk... die komen ook niet naar voren als ik dat vraag."

 

 

Het is ’n schoon feest geworden, ook omdat ’t een prachtige zomerse dag was. De huiskamer was versierd met slingers. Ze hadden de keukentafel aan de huiskamertafel geschoven en daar gingen twee schone spierwitte lakens over. D’r was drank genoeg en de buurvrouw Annet had het avondeten klaargemaakt. Ze had d’r eigen potten en pannen ook moeten gebruiken en samen met d’r dochter is ze heel d’n dag in de weer geweest om ‘t volk te bedienen. Annet en d’r dochter hadden d’r eigen mooi opgetut en ’n wit schortje aangedaan. Het portret van Adje en hullie Dora hing aan de schoorsteen en d’r hingen slingers omheen. De levensloop van Adje en hullie Dora werd voorgedragen en Tante Stien kon het voordrachje van ‘Thijske in zunne luier’ nog. Gezongen hebben ze ook nog want tante Marie weet niet van ophouden als ze aangeschoten is. Dora heeft heel d’n dag zitten glunderen want d’r broer Juul met z’n Sus uit Weelde waren er. Ook d’r zuster Marie Louise met hare mens Tuurke. Ze waren gekomen op de moter, helemaal uit Arendonk. Het is ’n mooi machien zo’n roodbruine Indian Prince met ‘n uitlaat die bijna zo groot is als ’n kachelpijp. Made in de U.S.A. stond er op ’n ovaal koperen plaatje dat aan het frame geklonken was. Neeje, d’r is niemand van de directie langsgeweest, ook de kapelaan niet. De pastoor heeft zeker tegen ‘m gezegd, "blijf jij vandaag maar eens binnen!"

 

 

Stilaan loopt Adje al naar de twee en zestig. ‘t Weven in ‘t fabriek gaat niet zo gemakkelijk meer. Hij heeft èèn weefgetouw over moeten geven en ze praten er al over dat ie eigenlijk minder moet gaan verdienen. Als Adje om zes uur afgewerkt is, hoort om negen uur nog het geratel en het geweld van de weefgetouwen in z’n oren. Dikwijls schiet ie s’nachts in ene keer omhoog omdat droomt over ‘n schietspoel die ie in z’n maag krijgt. Hij heeft er wel eens praat over gemaakt in het fabriek dat zoiets makkelijk kan gebeuren. En als het gebeurd, dan is iemand z’n maag aan flarden geschoten en ge gaat dan dood. Dat niet slapen s’nachts, gaat maar zo’n drie-vier weken goed en dan is ie helemaal uitgeput. Hullie Dora wit er geen raad mee als ze ‘m in z’n holle ogen aankijkt. Bezorgd zei ze, "gij gaat thuisblijven want dat gaat zo niet goed met jouw." Toen Adje vier dagen thuis was kreeg ie ‘n ‘schrijven’ van ’t fabriek. Met ingang van de eerstvolgende werkweek hoefde ie niet meer komen, ze hadden ‘m niet meer nodig. Voor Adje en z’n Dora betekende dat een vrije val naar de armoede.

 

 

Het jaar des heren 1935 is toch ’n vreemd jaar. D’r gebeuren zoveel dingen in ene keer dat de lezers d’r eigen af gaan vragen, "uit welke hoek gaat de wind nou weer waaien." Kan d’n auteur niet gewoon doorgaan met z’n geschrijf over de kwade en slechte bazen. Hij heeft het wel allemaal over het gewone volk enzo, maar kan ie ook ‘ns niet iets schrijven over de belangrijkere mensen uit de geschiedenis?" Neeje, dat kan de schrijver niet, dat heeft ie al gedaan, d’r portretten hangen al in het museum. Ze zijn gedateerd en ze mogen blij zijn dat ze zo om de twee-drie jaar nog eens afgestoft worden door ’n goedwillende dienstbode die getest is... in ’n sollicitatiegesprek!

 

 

In dat jaar is er ’n textielstaking in Tilburg, in datzelfde jaar is het stemmen voor de Provinciale Staten. De trawanten van Mussert en het zwart front doen mee. Ook horen we dat in d’n haag de N.S.B de belasting op de fiets wilt afschaffen. Dat hoeven ze niet te doen want de Duiters gaan dat wel doen. Zo gek zijn die ook weer niet! Die gaan geen belasting betalen voor ’n gestolen fiets, neeje... die belasting schaffen ze van te voren af. Trouwens, ze krijgen toch allemaal ‘n volkswagentje dus waarom zouden ze daar dan moeilijk over gaan doen. Maar ’t is nog geen oorlog en in 1935 horen we pas goed wat er in Amsterdam gebeurd is. De regering van Colijn vindt dat de werkelozen het veels te goed hebben, het Jordaanvolk komt in opstand en de politie schiet met scherp. D’r komen pansterwagens en mariniers aan te pas. Zes doden zijn er gevallen. D’r komen ook nog recepten over de radio hoe ge soep kunt maken van viskoppen en ander visafval. En wat doet de Rooms Katholieke Staatspartij? Ze gaan d’r eigen opmaken om voor de verkiezingen in 1937 d’r zin te krijgen. Ook gaan er geruchten rond dat Romme, ‘de Sfinks van Overveen’, de werkelozen naar Duitsland wil sturen en als ze ’t niet doen, krijgen ze geen steun meer. Ze zijn ook tegen het gemengd zwemmen. Zodoende kunnen we in Tilburg na d’n oorlog de schôon meisjes in het zwembad aan de Ringbaan Oost, alleen maar door ’n traliehek zien. Dat is dan ook een van de redenen, dat we eigenlijk niet goed kussen hebben geleerd, maar dat is ’n ander hoofdstuk.

 

 

Na al die jaartallen zou de lezer wel eens kunnen gaan denken, "wat is dat nou allemaal, wat heb ik nou aan m’n fiets hangen, dat leest niet lekker, al die cijfers en die politiek door elkaar, hoe gaat het eigenlijk mee Adje’s en hullie Dora?"

 

 

Daar gaat het goed mee, alleen, hij moet iederen dag in de rij staan om te stempelen en hij heeft veel slaap te kort. Ge snapt dat eigenlijk niet want als ge gestempeld he’t, kun je toch heel d’n dag ’n dutje gaan doen. Neeje, Adje heeft ‘n boer gevonden en daar kon ie ’n beetje meehelpen. ‘s Morgens om vijf uur gaat ie al op pad om aardbeien te plukken en peejen uit te dunnen. Daarna gaat ie stempelen maar ge moet wel uitkijken want verraders lopen overal rond. Zodoende kon Adje d’n grootste armoede buiten de deur houden omdat ie af en toe nog eens wat groentes en aardappels mee naar huis kreeg. Na ’n tijdje knapte ie zienderogen op en hij ging graag naar z’n boertje. Dat boertje was van dezelfde leeftijd en zo konden samen goed vinden. ‘s Avonds luisterde ie ’n beetje naar de radio, maar niet te lang want stroom kost centen en die had ie niet veel. Zijn radio had ‘n ingebouwde ‘mexicaanse hond’ en de zenders verliepen bij tijd en wijle ’n beetje. Da gejank van zijn ‘Mexicaanse hond’ kon Adje goed verdragen maar als daar buitenlandse zenders door henen zitten te brallen dan word je daar op d’n duur toch goed zenuwachtig van. Marsmuziek uit Duitsland is dan niet om aan te horen, je trommelvliezen krijgen dan elke keer zo’n opneuker, dat ge d’r koppijn van krijgt! Adje heeft toen het gaatjesboord er aan d’n achterkant afgeschroefd en mee zijne schroevendraaier zachtjes tegen de lampen getikt en in ene keer deed ie ’t weer goed. Het zes uur nieuws uit Berlijn kwam kraakhelder door en het ging alleen over de fuhrer. Tenminste, volgens Dora dan want die verstond ’n bietje Duits. Dat had ze geleerd van Tuurke, die was in zijne tijd telegrafist en heeft aan ‘d’n IJzere’ nog gevochten tegen de Duitsers. "Allèè, zet af," zei Dora en ze snauwde ’n beetje. "Die gaan weer marcheren, dat gaat daar niet goed eej!"

 

 

De tijd wordt grimmiger, de steun gaat moeilijk doen en gaat vreemde vragen stellen omdat ze de werkeloosheids uitkeringen omlaag willen doen. In de werkverschaffing rommelt het ook en de N.S.B. leuren met ‘het volk en vaderland’ door de straten. Mussert slaat met ‘n rijzweep een onderdaan van z’n toekomstige volk in elkaar.

 

 

Op de radio hoort Adje op de korte golf heel veel morsepiepjes, ’n klein draaitje aan de korte band is al genoeg om zo’n drie-vier andere morsepiepjes door elkaar te horen. "Het is druk in lucht," denkt ie. In Arendonk zit Tuurke met ‘n knoepert van ‘n antenne de piepjes uit d’n ether ook af te tasten. Z’n schuur staat vol met oude legerapperatuur uit d’n oorlog 14-18 en ’t werkt allemaal nog. Op d’n laatste dag van Augustus 1939 schrijft Tuurke aan Adje, "ik weet niet wat er gaande is, d’r zitten heel veel codes tussen maar ik denk dat Polen nou aan de beurt is."

 

 

Eind April 1940, kreeg Adje onder ’t avondeten bezoek van den inspecteur van de ondersteuning, "ofdat ie eventjes binnen mocht komen." Eigenlijk hoefde ie dat niet vragen want hij stond al in de keuken voordat Adje d’r erg in had. Hullie Dora was net de aardappels op aan ’t scheppen. "Ge eet er zomaar goed van," zei d’n inspecteur doelend op het stukje verse worst van negen centimeter. "Kunnen jullie dat allemaal van onze uitkering?" Adje zei nog dat, "het worstje voor hullie tweeën was," maar d’n inspecteur stond al in de huiskamer. "Die radio heb je zeker ook gekocht van onze uitkering." Met grote passen struinde ie terug naar keuken. Met zijn elleboog duwde ie Dora opzij want hij moest er door en ging regelrecht naar de schuur. "Maak maar eens open," commandeerde ie tegen Adjes die ‘m maar amper kon bijhouden. Toen ’t schuurdeurtje open was, rommelde ie met z’n lange dunne vingers onder Adje’s z’n werkbank en toen ie z’n fiets zag staan zei ie, "net wat ik dacht, geen plaatje d’r op. Ge weet toch wel dat daar ’n plaatje op moet en voor jouw moet er dat een zijn met ’n gaatje d’r in. Neeje manneke, hangde gij altijd op ’n ander zijne rug, laat jij ’n ander maar belasting betalen voor jouw ondersteuning! Ge verkoopt de radio en die fiets maar want ge krijgt korting op jouw uitkering en als ge je niet bij de werkverschaffing gaat melden krijg je helemaal niks meer." "Daar ben ik al geweest," zei Adje, "maar ze hadden me niet meer nodig omdat ik al drieënzestig ben." "Daar heb ik niks mee te maken," zei d’n inspecteur, "wijs me de weg maar eens naar de zolder." Op weg naar de vliering trok d’n inspecteur nog gauw de slaapkamerdeuren open en keek naar de Mechelse kast... de trots van Dora. "Trouwens, hoe ben jij aan die dure kast gekomen," vroeg d’n inspecteur toen ie op ’t laddertje zijne schrale nek boven het vlieringkje uitstak? Adje, die nog heel onnozel ’t krakkemikkig laddertje vasthield zodat d’n inspecteur niet kon vallen, deed twee stappen terug en liet dat laddertje los. "Die kast, ja, eventjes denken, o ja... die heb ik gekregen van iemand die zijne nek gebroken had op ’n ladder, hij had ‘m niemer nodig!" Voorzichtig kwam d’n inspecteur van de werkelozensteun het laddertje af. "Hier hoorde gij nog van," snauwde ie maar ’t leste wat Adje van den inspecteur hoorde, was het dichtslaan van de voordeur, dat ging nogal hard.

 

 

"Ja ja," denken veelal jongere lezers, "ge kunt me wat.. schrijverke, ge gaat mij niet wijsmaken dat de sociale dienst ’n stukje verse worst af wil gaan pakken, ook niet in de jaren dertig, dat kan toch niet!" Toch is dit aan d’n auteur verteld door serieuze mensen die d’n auteur betrouwbaar vond. Maar... als ’t om een of andere redenen gelogen is.. dan liegt de schrijver ’t natuurlijk ook.

 

 

De volgende dag komt Tuurke nog langs op d’n Indian. Tuurke zag er gevaarlijk uit, hij had een oude leren vliegeniershelm op mee flappen aan de zijkant. Hij droeg ‘n moterbril en ‘n lange leren jas. Ook z’n moterhandschoenen had ie aan, hij zag er uit als ’n ordonnans van ’t Belgische leger. Eerst dacht Adje nog dat ie weer ’n huiszoeking kreeg maar toen ie Marie Louise in hare gebloemde jurk achter op de moter zag zitten, was ie gerustgesteld. Eigenlijk kwam Tuurke ‘m waarschuwen, want hij moest van hullie Marie Louise persè naar Holland. Marie Louise maakte d’r eigen grote zorgen over d’r zuster. Tuurke moest vertellen dat ’t ging nauwen en dat er in Belgie al veel soldaten op de been waren en dat dat hier ook wel zou komen. "Tuurke had achter in d’n hof al ‘n schuilkelder gemaakt en morgen gaat ie de moter uit elkaar halen en links en rechts verbergen. Z’n apparatuur heeft ie al ingepakt in oliepapier en begraven. Neeje," zei Marie Louise ongerust tegen Dora, "ga nou niet onder de trap zitten als ’t nauwt, als ’t verkeerd uitvalt krijgde heel het huis over je henen en ge komt daar nooit niet meer uit. Luister nou naar onze Tuur, die weet dat nog van 14-18. Alleej Tuur, legt het ‘ns uit van de schuilkelder." Met ’n potlood tekent Tuurke ’n plan voor de schuilkelder. "Ge moet d’n ingang niet recht in de schuilkelder laten lopen, dat moet met ‘n haakse hoek. Ook moet je zorgen dat er ’n stevig dak boven ligt waar veel zand op kan en de balken kun je van de vliering afslopen. Ge moet er ook wat gereedschap in leggen, ’n schop en ‘n koevoet. Ook een spiritusbrandertje of ’n oliestel want ’t kan af en toe wel eens lang duren. Ge moet zorgen dat ge lucht kunt krijgen door ’n pijp die door het dak gaat. Eigenlijk moet daar ook ene zwanenhals in zitten maar dat zou ‘n duizenste tref zijn als daar een granaat in valt. Ge moet ‘m zo twee bij twee meter maken en een-vijftig diep, dan heb je ‘n goede." Adje moest beloven dat ie er morgen aan begon want Marie Louise was er niet gerust op.

 

 

"Nondeju," denkt de schrijver, "dat is andere praat uit den Bels, dat is praat van ‘n kenner, Tuurke weet waar ie ’t over heeft. Zou Tuurke meer weten als wij? Zou die daar in Bels... met zijne leren vliegeniershelm op en daar weer bovenop zo’n oude koptelefoon... onder die knoepert van ‘n antenne... heel die radiografische piepkes uit Duitsland af hebben zitten luisteren? Het zou goed kunnen want Tuurke is in het leger geweest als radiotelegrafist. Hij heeft veel verstand van zenden en ontvangen en d’r is nog ’n foto van ‘m dat ie in zo’n grote radiowagen zit met ’n koptelefoon op. Neeje, op die foto is het geen mecanospul waar ie mee te doen heeft. Naderhand is ie nog iets geworden in het leger, hij zat in ’n staf maar de schrijver weet niet precies, wat dat ze daar allemaal deden. Nou zit Tuurke niet meer in het Belgische leger, hij mocht er op zijne vijfenvijftigste verjaardag uit.

 

 

Adje heeft nooit niks meer gehoord van de maatregelen van d’n inspecteur en Tuurke heeft gelijk gehad. Begin Mei is d’n oorlog uitgebroken en Adje heeft nog balken en boomstammetjes gekregen van d’n boer. Het is een goede schuilkelder geworden. Ene keer docht de schrijver dat er ‘n rookbom in de schuilkelder terechte was gekomen want Adje en z’n Dora kwamen mee zwarte roetvegen in d’r gezicht, een voor een uit dat gat gekropen. Adje voorop en hullie Dora er achter aan. Het petroleumstel was omgevallen en dat stond voor d’n ingang zodat ze d’r niet goed uitkonden! Verders komt Adje samen met het boertje d’n oorlog goed door. Hullie Dora zal in d’r kleine keukentje achter d’r driegaatskacheltje op de kleinkinderen passen. Ze laat dat kacheltje heel d’n oorlog zachtjes door branden met aardappelschillen, hout, eierkolen en soms ‘n oude schoen. Ze krijgt nog meer kleinkinderen waar ze na d’n oorlog nog veel pannekoeken voor gaat bakken.