Dit
hoofdstuk gaat over ’n orginele volksbuurt in Tilburg. De
vrouwelijke taken zijn in zo’n buurt verdeeld. Zo is er ’n
‘Nieuwsblad,’ die het nieuws en andere roddels inbrengt.
Daar woont ‘n Martha, ’n orginele Erna sharples zoals in
Coronation Street die het moraal van de buurt bewaakt en er
veel schande van spreekt. D’r is ’n Anneke, die over de
friet en de halve hanen gaat en de school wordt enigszinds
beschreven omdat d’n auteur daar de zesde klas nog moet
afmaken. Anders wordt het niks mee ‘m, helemaal niks. De
schrijver ziet vanuit z’n slaapkamerraam hoedat Berta d’r
jong leert vangen en de lezer gaat zien hoe ons leraren de
kinderen van de geboortegolf de toekomst in proppen. Op de
ambachtschool gaan gladweg verkeerde dingen geleerd worden en
de docentenbak van diezelfde school wordt door d’n auteur
eens goed doorgelicht. Dat doet d’n auteur expres omdat ie
in z’n leven niet alles over zijne kant kan laten gaan. Hij
gaat dus tweeënveertig jaar na dato nog verhaal halen.Verders
pept Janeske Balemans, een oude metselaar de schriftsteller
zowat iedere dag ’n beetje op en d’r komt op het lest ’n
gemotoriseerde knokploeg van bouwvakkers om het een en ander
weer op orde te stellen.
Als
ge in ’n volksbuurt woont kom je van alles tegen, daar is de
pastoor met biebophaar die d’n aftrap bij Willem Twee mocht
doen. Samen met drie kapelaans zorgt ie voor ’t geestelijk
welzijn van de buurt. Het is nog hardstikke druk in z’n kerk
en soms zijn de biechtstoelen bezet. Achteraan, bij de
staanplaatsen lopen sommigen onder de mis eventjes naar buiten
om ’n sjagje te draaien. Vooraan in de kerk zit de gegoede
stand en die hebben ’n wit emaille naamplaatje op d’r bank
gekregen. Als de communie wordt uitgereikt mogen zij als
eerste... dat hebben ze d’r eigen aangeleerd omdat dat
voornamer is. Sommigen van die vooraanzittters worden ’n
beetje zenuwachtig want ge kunt duidelijk zien dat ze geen
keuze kunnen maken tussen de linkse of de rechtse
communiebank. Ze wachten en lopen duidelijk van links naar
rechts. Dat ligt er dan aan waar de pastoor d’n hostie uit
gaat reiken want die die kwam altijd als laatste van ’t
altaar af met z’n kelk. Z’n kapelaans waren dan al volop
bezig en ge wordt daar dan toch goed zenuwachtig van als
alleen maar bij de pastoor wilt communiceren omdat dat veel
voornamer is. Dat is duidelijk moeilijk voor deze witte
emaille vooraanzitters, ge zult er gadomme nog iets aan over
gaan houden als ge d’n hostie van de kapelaan gaat krijgen!
Van
Zandvoort is d’n onbetwiste leider van het zangkoor omdat ie
’n haarbos had waar wel drie man van konden doen. Van
liedjes zingen had ie verstand maar hij is nooit tot de top
tien doorgedrongen. D’r is ‘n taxibedrijf ‘Veto’ op d’n
hoek. D’r is ’n slagerij waar ’n goed stuk worst te koop
is en waar het op woensdag gehaktdag is. Het sigarenwinkeltje
van Kniknie lag er recht tegenover. Met z’n ene long rookte
ie sigaren dat heel z’n winkeltje blauw van de rook zag. En
maar hoesten en proesten als ie ’t laddertje op moest voor z’n
duurste sigaren. Hij kreeg nog ’n proces omdat ie de
winkelsluitingswet overtrad. De buurt sprak er schande van
omdat ie verraden was. Ook was er ’n Vivo, ’n Vege en ’n
Spar winkeltje zodat er aan kruidenierswaren geen gebrek was.
Jo Piron had ’n groentewinkeltje en bij de processies zorgde
ze d’r altijd voor dat de bruidjes in het gelid liepen.
Melkboeren, kolenboeren, toddenboeren, kappers, bakkers en ’n
klein bibliotheekje, ’t was er allemaal. Bovendien, ge kon
er nog gewoon voetballen op straat en beroemd was het
hardlopen, ‘t rondje Goirle Riel. Buurman Rens de Beer
zorgde met z’n B.B.A. bus er voor dat de kinderen nog eens
ergens kwamen. Neeje, dit was ’n goede buurt en de schrijver
is er nooit meer weggegaan.
Moderne
managers van de warenwet die cafetarias en eetsalons moeten
controleren zouden ons friettent onverbiddelijk afgekeurd
hebben. De stoep die dienst deed als ontmoetingsplaats voor
het jonge volk zou gegarandeerd ontruimd worden omdat er
gehangen werd. Maar.. in de eetsalon van ‘Anneke friet’
hoefden we nooit te reserveren, d’r was altijd plek zat. Op
Zondag kon je gewoon in d’r keukentje tussen de familie
inzitten. Wanneer de kinderen Zondags voor ’n dubbeltje
snoep kwamen kopen had ze tijd zat voor die jong. Behalve als
er dan iemand friet moest hebben want dan moest ze de pan
schuin houden omdat er niet genoeg vet in zat. Snoep verkopen
en patat bakken gaat dan niet goed want dat is dan te gehaast.
Frietpan schuin omhoog..friet er in... eventjes schokkelen...
frietpan omlaag.. sigaretje wegleggen.. witte klep van de
vitrine omhoog.. kauwgum er uit.. klep omlaag.. frietpan
schuin omhoog.. pan omlaag.. trekje van d’r sigaretje..
andere kaugom omdat ’t niet de goede is.. pan omhoog... pan
omlaag.. sigaretje wegleggen.. klep omhoog.. weer andere
kaugom.. klep omlaag.. kaugom en lollie afrekenen.. pan
omhoog.. pan omlaag... trekje van d’r sigaretje.. wie kan ik
helpen? Limonade kon je er ook kopen en daar ging d’r
Toontje over. Die moest dan van achteren uit komen helpen.
Anneke wist ook precies wie er met wie ging vrijen en Anneke
ging ook over de hangplek want die was voor d’r deur. D’r
Toontje, die de vijf en zestig al gepasseerd hong gewoon mee
en floot in d’n s’avonds z’n favoriete liedjes. Elke dag
veegde ze de stoep schoon en ze zong de liedjes mee met de
opgeschoten jeugd. "Sjoert eens in m’n hol of ‘t
theewater kookt." Dat maakte allemaal niks uit want ze
kon halve hanen bakken als de beste. Neeje, Anneke was ’n
prachtig mens.. zo komt er nooit geen meer.
Kapelaan
Saris kreeg zo’n plek voor de jeugd niet voor elkaar. In het
patronaat was ’t nooit druk en hoe kapelaan Saris z’n best
ook deed met z’n tafeltennis en biljarten, ’t gaat
verdwijnen en de rol gaat straks overgenomen door de
kluphuizen. Ook Don Bosco, ’n scoutingachtig gedoe met
specialisten in het bouwen van boomhutten is tanende. Het
patronaat op de trouwlaan gaat stilletjes aan verdwijnen, het
filmzaaltje kregen ze amper vol. Neeje, filmdraaien deed d’n
auteur liever zelf in het schuurtje. De kleine raampjes werden
verduisterd en het witte doek werd boven de konijnenkooi
gespannen. Voor ’n paar centen mocht je dan komen kijken
naar de stilstaande beelden en ’n vertelseltje. "Met
Scot naar de Zuidpool", of "De beklimming van de
Mount Everest." ‘t Liep niet goed af in die filmpjes
maar daar kon d’n auteur niks aan doen. Z’n schuurtje zat
meestal wel vol en z’n toekomstige liefde zat in ’t
publiek. Maar dat wist d’n auteur toen nog niet omdat ze
toen nog niet veel zei. Nee, ’t zat wel goed in deze buurt
en vooral omdat het ’n kinderrijke buurt was.
Natuurlijk
was er meer te doen in Tilburg. Pootje baden kon in de
Drunense duinen en hele huishoudens gingen bij mooi weer
zwemmen in d’n Biest en de zwaaikom. Stelletjes gingen daar
ook naar toe want ge lag daar goed bij heet weer onder de
bremstruiken. Ge kon er gaan vissen en aan de twee kanten van
’t kanaal helemaal naar ‘Biest d’n houtakker’ fietsen.
Daar zaten veel balkbaarsjes en brasem. Glasaaljes en paling
zaten weer bij sluis drie omdat daar nog lang palingfuiken
hebben gestaan maar de schrijver had weinig tijd meer om te
gaan vissen, hij had andere dingen te doen.
Bij
elke geboortgolf komen er natuurlijk krachten vrij die niet in
de hand te houden zijn. D’r zijn natuurlijk altijd jong..
waarvan de aankomende moeders zeggen, "nou, nou.. zo
hoeft dat voor mij niet, dan maar geen kinderen." Zo’n
ventje was Kristje. Hullie moeder, Berta voelde al in d’r
buik dat ’t ‘n woelwater werd en ze heeft ’t geweten.
Toen Kristje negen maanden oud was liep ie al en kon met z’n
fikken nergens van afblijven. Berta zat welliswaar onder de
gymnastiek maar na twee jaar kon ze d’r Kristje niet meer te
pakken krijgen. Niet dat Krisje ’n kwaaiig ventje was maar..
altijd rennen, altijd bezig zijn en altijd dingen doen die ie
niet mocht. Berta was duidelijk te traag... ze kwam snelheid
tekort, vooral in d’r huis. In d’n bocht naar de trap was
ze niet rap genoeg om d’r Kristje te vangen en ’n d’n
bocht nam Kristje altijd voorsprong. Op een goede dag was ze
’t spuugzat.. ze smeerde d’r kuiten in met tijgerbalsem,
schudde de spinnewebben uit d’r haren en ging d’r eigen
bekwamen op de middenafstanden bij de atletiekvereniging. Het
is duidelijk... ze wil er wat aan doen maar achteraf gezien
was ‘t nog te weinig. Eigenlijk zou ze mee moeten doen in de
jaarlijkse Britse Grand National, een steeplechase over
zevenenzestighonderd meter. Natuurlijk zou Berta het loodzware
parcour af moeten leggen zonder paard... dan had ze kans gehad
om Kristje`s te pakken te krijgen met d’r getraind lijf.
Allenig nog maar ’n kans... want bij elke gelegenheid heeft
ze d’r Kristje nog niet! Maar nou zit d’r Kristje op de
nok van het dak en roept, "boe," door de
schoorsteen. Met vriendelijke woorden probeert Berta om het
schrikken bij d’r Kristje te voorkomen, ‘m naar beneden te
krijgen.Tevergeefs... Kristje denkt, "’t is zeker niet
zo erg dat ik op dak zit, anders deed ze wel lelijker."
Maar de taal van benedenaf wordt dreigender en hoe dreigender
dat hullie moeder roept, des te meer huizen schuift ie op. Hij
loopt gewoon over de nokpannen van de buren. Wanneer Berta
roept, "wacht maar jongen, tot onze pa thuis is,"
zit ie al zes huizen verderop. Tegen etenstijd is Kristje naar
beneden gekomen en Berta heeft niks tegen hare mens gezegd.
Toen ie s’avonds achter ‘n verdwaald vlindertje in het
kleine tuintje aanjoeg vroeg Berta, "wat zoek je toch
allemaal jongen, wat doe je toch allemaal?" "ik weet
het niet," zei Kristje, "maar ik vind ’t
wel."
Op
dit punt aangekomen zou de lezer kunnen zeggen, "heeft
die kleine dan geen speelgoed, ge moet ‘m bezig houden want
hij gaat toch zomaar niet op dak zitten spelen. Dat ligt
allemaal aan de opvoeding, zulke dingen moet je van jongs af
aan de kop indrukken anders blijf je daar mee zitten."
Maar
Kristje had genoeg speelgoed gehad, zijn bromtol lag na ’n
half uur al in de gort. Op zijne driewieler fietsen...eventjes
maar en zijn step was na ’n paar dagen spoorloos. Met z’n
haktollen was ’t ook al geen succes. Grote ruiten rinkelden
uit d’r sponningen als d’n haktol aan de pees bleef
hangen. Ook met ‘n tol met ’n zweepje was ’t niks
gedaan, zweepje en al ging door het openstaande raam van de
buurvrouw naar binnen. Vanalles heeft z’n moeder geprobeerd,
kleurboeken, tekenen, lezen... maar Kristje had geen zitvlees.
‘t Bouwsel uit z’n mecanodoos hong met ’n touwtje aan de
kat z’n staart en ’t beestje heeft daar ’n paar uur mee
rondgelopen in de Gebroeders van Eykstraat. Z’n timmerdoos
veroorzaakte grote verstoppingen in het rioolsysteem van de
buren zodat heel de buurt mee kon genieten van de rioollucht.
Kristje maakte z’n speelgoed zelf. Met ’n
sinaasappelkistje van Jo Piron heeft ie ’n kar gemaakt. Vier
grammofoonsingeltjes van z’n vader heeft ie voor de wielen
gebruikt. In elk gaatje zaten z’n drie-vier spijkers zodat
’t spul draaide. D’n hond moest gaan liggen en Kristje
legde ’n brede plank over hem heen. Daar ging Kristje met z’n
kar over en d’n hond bleef liggen, die vond ’t allemaal
wel goed. Kristje heeft naderhand nog goed op z’n flikker
gehad van z’n vader want er zaten singeltjes bij Johny
Jordaan en tante Leen. De week er op had ’n kuikentje
gekocht en met ’n touwtje dat om dat dunne nekje zat, liep
ie er mee over straat. Ondanks veel opmerkingen, "dat ie
dat zomaar niet kon doen," was ’t gele haantje na tien
minuten al in d’n hanenhemel. En z’n hond liep maar mee,
overal naar toe en als ge Kristje kwijt was, stond z’n hond
voor ’t poortje waar ie in verdwenen was.
Neeje,
Kristje liep niet in zeven sloten tegelijk, zijn treurige hond
paste op ‘m en als Kristje op z’n flikker kreeg van z’n
vader, kroop z’n hond met ‘n erbarmelijke blik ook maar
onder de tafel. Eigenlijk moest Kristje massief speelgoed
hebben zoals zware eiken balken, wat oude sluisdeuren...grote
stalen rijplaten of stukken spoorrails... die kreeg ie niet
kapot, tenminste... nog niet.
Kristje
was allang verhuisd en jaren later kwam d’n auteur ‘m
toevallig tegen in Dordrecht. Hij zat in zo’n dragline met
zo’n grote ijzeren bal aan ‘n zware staaldraad tegen ’n
oud gebouw aan te rammen. Hij was sloper geworden. De
schrijver mocht in z’n kleine schokkende kabine komen om ’t
ook eens te proberen in dat grommende stalen oerbeest met z’n
grote ijzeren bal. ‘t Was een voltreffer, de oude muur
stortte helemaal in. Maar eerlijk is eerlijk, d’n auteur
hield er ’n goed gevoel aan over dat helemaal achter uit z’n
donkerste primaire hersencellen kwam. Kristje lachtte
breeduit, hij herkende zeker iets.
In
deze buurt is er natuurlijk ook ’n school met fraters en ’n
zwart bord tegen de muur. Frater Laurentius gaf er les en hij
was altijd te vroeg op school. Als de leerlingen op de
speelplaats d’r eigen afvroegen ofdat ie er al was, hoorden
‘m vanuit ’t open klepraam, "jaja, de kale is er
al." Z’n geschiedenisboekjes waren de zogenaamde
"rood-wit-blauwtjes," en naderhand is de schrijver
er achter gekomen dat die eigenlijk niet goed waren. Willem de
Zwijger zei in die boekjes niet veel en zodoende kon het
gebeuren dat de ‘Vader des Vaderlands’ ons niks vertelde
over de katholieken en de andere godsdiensten. Ja, hij was
voor vrijheid van godsdienst maar hoe moet dat dan met de
geschiedenis? Dat is dan moeilijk voor de geschiedschrijvers
want de katholieken wilden toch vlot ‘n kwak vaderlandse
heiligen de geschiedenis in frotten. Ook ‘n handvol
zaligverklaarden moesten de geschiedenisboeken in en de
calvinisten en andere protestanten vonden dat natuurlijk
allemaal maar niks. Ze lieten er Willem de Zwijger maar niks
van zeggen want we moeten toch èèn volk zijn met èèn
geschiedenis. Daarom zeggen de geschiedenis boekjes maar, dat
we zo’n goed volkje zijn en dat we Indonesie d’r maar mooi
bovenop helpen. D’r moet toch iets zijn waar we ’t over
eens zijn om èèn volk te worden, niet dan! Neeje, frater
Laurentius gaf daar goed les in, hij omzeilde dat met kennis
van zaken en hij bleef er goede zin bij houden. Ook in het
voetballen want de school deed altijd mee aan ’t
paastoernooi. Op z’n zwarte schoolbord tekende ie precies
uit hoe de passes moesten verlopen en de backs mochten nooit
voor de goal naar elkaar overspelen. Hij kwam wel in de finale
met z’n elftal en dat deed ‘m goed, dat kon je zien.
Na
zo ‘n onregelmatige start in het kennisnemen gaat de
schrijver z’n eigen toch eens afvragen hoe dat ie er voor
staat. Ge het dan welliswaar de lagere school doorlopen maar d’r
moet dan toch nog meer gebeuren. Eigenlijk kun je twee kanten
uit, ge kunt denken, " ’t is zat geweest, " en ge
kunt denken, "ik zou toch wel eens wat meer willen
weten." Dat zijn mooie gedachtes maar ge he’t niks te
denken, ge wordt gewoon op ’n andere school opgegeven en ge
moet daar dan in september voor een andere meester
verschijnen. Ge weet nog niet eens wat ze daar allemaal doen
maar ’t was ’n ambakschool. Toen d’n auteur ’n ‘schrijven’
gekregen had wist ie dat ’t ambachtschool moest zijn. Hij
vroeg aan z’n moeder wat ie daar moest gaan doen en ze zei,
"timmeren leren omdat de machinebankwerkersklas al vol
is". Als d’n auteur nou maar eens een voorbeeld had
gehad van iemand die lomp gebleven was dan had ie tenminste
goed kunnen kiezen want op deze manier vond ie ’t maar niks.
Hij had dan eens kunnen kijken hoe dat die het er af brachten
om alsnog te kunnen kiezen. Hij kende er zat die na de lager
school dochten, "het is mooi geweest met d’r sommen en
d’r geschrijf, ik zoek gewoon ‘n baas."
In
het jaar 1956 schittert Brigitte Bardot op het witte doek in
‘Et Dieu crea la femme.’ De schrijver mocht daar nog niet
naar kijken maar later zal ze met Gina Lollobrigida de grote
vier gaan vormen. Zodoende neemt ie er toch nog kennis van.
Fidel Castro landt op Cuba en Bill Haley komt met z’n ‘Rock
around de de clock.’ Little Richard laat ook van zich horen
met ’n singeltje, ‘Long tall Sally.’ Ze kwamen nog niet
op de radio want Hilversum vond dat allemaal maar niks. In
datzelfde jaar komt ook de A.O.W. tot stand en ons moeder werd
volgens ‘n nieuwe wet handelsbekwaam. Toen waren de
amandelen van de schrijver er al lang uit en was ie al lang
opgegeven op de ambachtschool. Hoe ze dat gedaan heeft ondanks
de handelingsonbekwaamheid van zijn moeder, weet d’n auteur
niet maar...ergens was dat toch al handel met z’n amandelen
en z’n toekomst.. niet dan?
Wagenwijd
zette de concierge van de ambachtschool aan de spoorlaan z’n
deuren open zodat ge d’r niet stilletjes nevenaf kunt lopen.
Als ge vriendelijk aan ‘m vraagt, "waar ge moet
zijn," blaft ie je net als een hond aan en ge gaat dan
zomaar ’n richting uit want ge weet niet beters. Niet
eventjes aangeven waar ‘T1d’ moet zijn want in die klas
zit d’n auteur. Dat kon ie zien aan z’n papieren die ie
thuis heeft gehad. Heel ’t gebouw straalde uit, hier worden
zware strikvragen gesteld en om het minste en geringste ga je
hier voor de bijl! Neeje, gezellig was het daar niet en ook op
zaterdag moest d’n auteur komen. Zijne overall moest ie dan
meebrengen.
Bij
‘t corsettenwinkeltje Ricken in de Noordstraat kon je je
fiets stallen voor ’n paar dubbeltjes maar ge moest zorgen
dat je niet in d’n stront trapte van zijn pinkstertje.Ge kon
hem daar stallen omdat er geen plek was op de ambachtschool.
Alles wat buiten de ringbanen woonde mocht z’n fiets op
school neerzetten en wat er binnen woonde moest maar zien. De
klassen waren groot, zo’n zesendertig leerlingen was normaal
en allemaal moesten we leren zagen. Op twee kleine schragen
lag er een kersenboom met zo’n doorsnede van zo’n vijftig
centimeter. Daar moesten planken van gezaagd worden van twee
centimeter dik. Iedere leerling moest ’n uur zagen met ’n
zaag die zo bot was, dat ge d’r rustig op je kont mee naar
Den Bosch kon gaan en nog terug ook. Zodoende had Zebrechts,
zo heette ´de Zeep’ elk uur ‘n centimeter kersenplank
meer. De rest van de les konden we dan latjes zagen van een
bij ene centimeter. De halve potloodstreep moest je dan
wegzagen. Op het lest ging dat goed zeer doen aan de
spierballen en ge kreeg er blaren van aan je handen. Neeje,
dat zagen viel niet mee want af en toe kwam ‘de Zeep’
kijken met ‘n winkelhaak en die hield ie langs het werkstuk,
het was nooit goed bij ‘m. Wanneer de blaren aan je handen
’n beetje bekomen waren kregen we schaafles. Met ’t
machien had ‘de Zeep’ zesendertig plankjes gezagen van
dertig centimeter lang. Daar moest ’n broodplankje van
geschaafd worden met ’n botte schaaf. Natuurlijk.. in ’t
plankje van d’n auteur zat er ‘n grote noest precies
middenin. Ga daar maar eens aan schaven, ge roefelt vlot over
zo ‘n noest henen en op lest stak die beginnende tak als ’n
torentje boven dat broodplankje uit. ‘De Zeep’ zou het wel
eens voordoen en d’n eerste keren haalde ie er inderdaad wat
vanaf. Maar in ene keer had ie die noest onder z’n schaaf
hangen en d’r zat ’n groot gat in dat broodplankje.
Z’n
eerste klap om z’n oren kan de schrijver nog goed herinneren
omdat ie er van duizelde. Dat was ’n klap van ‘n docent,
gedoceerd dus en net hard genoeg om d’n auteur er van te
overtuigen dat ie niet mag lachen in zulke gevallen.Ge dient
daar dan mee gaan janken omdat zo’n gat in ’n broodplank
heel erg is. Op zo’n plankje met ’n gat er in wordt
natuurlijk nooit geen mik gesneden. Al zou ‘t ’n goede
plank geweest zijn, dan werd er toch geen brood op gesneden
want als het werkstuk klaar was, kon je dat voor ’n paar
centen meenemen. D’n auteur zou dat natuurlijk ook kopen en
z’n vader zou dat plankje voor z’n vogeltjeskooi gebruiken
omdat die altijd en heel z’n leven lang hout te kort kwam. Z’n
moeder had ook geen behoefte aan zo’n plank want die sneed
de mik nog in schijven zo halverwege d’r borsten en d’r
buik in. Natuurlijk, grote mensen en zeker docenten mag je
niet uitlachen. Ook als ze met de situatie geen kant uitkunnen
en maar gaan meppen. De boodschap was dus, "gij zult niet
glimlachen." Om er maar zeker van te zijn dat d’n
auteur goed sjaggerijnig zou worden kreeg ie geen goed punt
voor z’n werkstuk.
Natuurlijk
zijn er weer lezers die dit ’n schoolvoorbeeld vinden van
’n pedagogische correctie. Immers, d’n pedagoog in dit
geval was ook timmerman en na jarenlange ervaring weet die
natuurlijk precies hoe hard ie ’n klap moet geven. Die heeft
dat geleerd met z’n hamers en spijkers. Zulks een pedagoog
weet precies hoeveel kracht er gezet moet worden om het
leermoment goed door te laten dringen in die harde kopjes. D’n
auteur vindt dat allemaal mooie praat maar... waar lag dan dat
leermoment en wie was het ‘lijdend voorwerp en wie was hier
de ‘grootste gemene deler?’
Swartmans,
de schetser en tekenaar.. d’n auteur zal ‘m nooit vergeten
omdat ie daar ‘t gummen van geleerd heeft. Hij stond d’n
eerste keer voor de klas en hij bekeek ons èèn voor èèn.
Hij had zoiets van... "gullie gaat hier wat beleven
mannekes... gullie bent hier nog niet klaar met mij... hier
maak ik de kachel aan en met elk akkefietje maak ik korte
metten." Toen ie uitgekeken was moesten we gaan tekenen
en wanneer die tekening klaar was moesten we ‘m zover
uitgummen, dat ge de afdrukken nog zag staan. Daarna moesten
we ‘m overtekenen maar dan in het net. Maandenlang ging dat
ging dat goed en d’n auteur haalde mooie punten totdat zijn
gum op was. Koortsachtig heeft ie heel de stad afgereden voor
’n gum maar d’r was er nergens een te koop, overal
uitverkocht. Dat wordt dus niet tekenen op dinsdagmorgen en
toen d’n auteur door Swartmans dringend verzocht werd om
onderhand eens te gaan gummen zei ie, "schei er maar uit
mee hèèl het tekenen en hèèl de school want in hèèl
Tilburg is geen gum meer te koop. Ze zijn allemaal
opgegumd."
Van
Dongen ging over de geodriehoeken en andere wiskundige
formules. ‘t Was ‘n goede docent maar hij porde wel met d’n
driehoek ‘dertig-zestig-negentig tussen je ribben. De punt
van dertig graden was favoriet bij ‘m en dat deed goed zeer.
Het is toch merkwaardig dat ie dat pas ging doen toen ie op
‘t Korvelplein woonde. Zouden de benzinedampen en
uitlaatgassen van die drukke weg daar mee van doen hebben? Het
kan goed zijn want naderhand horen we dat de selutionsnuivers
ook last hebben van dergelijke soort neigingen. Hij gaf ook
rekenles. D’r kwamen sommen op het bord zo van, "een
aannemer gaat een huis bouwen en hij is voor zijn materialen
fl. 4000,- kwijt. Het arbeidsloon voor de timmerman en de
metselaar is fl.2445,-. De installaties kosten fl.1800,- Op
zijn materialen krijgt hij 10% korting en aan overige kosten
is hij fl 1655,- kwijt. Hij verkoopt het huis voor fl. 12000,-
Hoeveel is zijn winst? Zulke bazen-sommen interesseren de
schrijver niet, de schrijver had liever gezien dat ie geleerd
had hoe dat ie z’n loon uit kon rekenen. Hij wilde weten
hoeveel dat ie op ’t laatst van de week ging beuren en wat
pendagen waren. Hij had liever sommen gemaakt over de
vakantiebonnen en snipperdagen en hoe de reisuren berekend
werden. En ofdat daar belasting over betaald moest worden en
dan hebben we nog geen berekeningetje gemaakt van overuren,
vorstverlet, verplichte en vrije verlofdagen. Het hoefde
natuurlijk niet zo ver te gaan dat ge de W.W. of Ongevallenwet
uit kon rekenen maar het zou mooi meegenomen zijn. Dat had d’n
auteur liever geleerd en dan was ie ’n beetje beslagen ten
ijs gekomen in de bouwerij. Ze hadden ‘m dan nooit kunnen
neppen met z’n centen want ge kon het dan zelf uitrekenen.
Achertaf zou blijken dat het hard nodig zou zijn.
En
‘de Zeep’ ging verder met lesgeven op de nieuwe school aan
de Wandelboslaan. Alweer schaaflles maar nou met ’n lange
reischaaf. ’n Kozijn moesten we maken en de zware stijlen en
dorpels dienden kaarsrecht geschaafd te worden. D’n auteur
had geluk, d’r zat maar ene noest in dat hout maar van d’n
andere kant had ie weer pech. In het verlengde van dat hout
zat ’n grote ruit en de lezers raden het al. De schrijver
zette flink aan om over die noest te komen omdat ie dat zo
geleerd had. Z’n zware schaaf kletste er overheen en ging
dwars door de ruit. Bewonderingswaardig kalm bleef ‘de zeep’,
hij zei alleen, "gij wordt nooit geen timmerman."
Naderhand neemt de schrijver daar geen genoegen mee want op de
avondschool ging het al stukken beter.. neeje... ‘de Zeep’
zal nondeju geen gelijk gaan krijgen!
‘De
Mozart’ gaf muziekles. Aandachtig moesten we luisteren naar
de popmuziek uit de vorige eeuw. Peter en de wolf heette dat
stuk en we leerden wat een muziekspel was. Beethoven, Strauss
en de vier jaargetijden passeerden de reveu maar ‘de Mozart.’
hoorde de signalen van de tijd niet terwijl het "Tutti
Frutti," van Little Richard toch overal te horen was.
Maar.. ‘de Mozart’ wilde de cultuur van de gegoede klasse
in het toekomstige werkvolkje drukken omdat dat goed was voor
ons.
In
datzelfde jaar moet d’n Elvis naar Duitsland en Buddy Holly
zingt "Peggy Sue." De laaste stoomlocomotief, de
3737 wordt in het museum gezet. In Eindhoven gaat d’n
daffodil rijden en in dezelfde stad wint Margriet van de
Linden de hoela hoep wedstrijd. We hebben ’t nou over het
jaar 1958 waarin Marlon Brando met ‘De muiterij op de Bounty’
in de bioscopen voor ’n kassucces zorgt. De
televisiebezitters zien Pele, Carrincha en Didi schitteren op
het wereldkampioenschap voetballen. Ook bestaat er ‘n grote
behoefte aan d’n inhoud van de s’zondagse preek en wie de
mis had gedaan want thuis worden we nog steeds overhoord ofdat
we wel naar de kerk zijn geweest. In het Zand beginnen ze te
bouwen en stilletjes aan gaat Tilburg oefenen in ’t slopen
want ‘Cees de sloper’ is aangenomen als burgemeester. Ze
beginnen met de betonnen koeltorens van het gasfabriek. Ze
houden er pas mee op als ten lange leste het stadhuis wat op
de monumentenlijst stond, samen met heel de binnenstad plat
ligt. In datzelfde jaar krijgt d’n auteur z’n diploma van
de wethouder omdat ie goed z’n best heeft gedaan op de
ambachtschool. Zodoende moet er van nou af aan gewerkt worden,
d’r is geen ontkomen meer aan want d’n auteur moet na de
Tilburgse kermis beginnen.
Ge
denkt dan dat ge van dat leren af bent maar d’r is altijd
nog de consulent Wouters van de vakopleiding die jou overal
weet te vinden. Ge kunt geen uithoek van Tilburg vinden waar
hij niet komt. D’n auteur verdenkt ‘m er van dat ie
samenspande met d’n ambtenaar van bouw en woningtoezicht.
Die moest ’t ijzer en de bouwconstructies keuren van d’n
burgemeester en dan pas mocht d’n aannemer verdergaan. Ze
reden op ’n soortgelijk brommertje en dat kan geen toeval
zijn. Van de consulent moest ie ’n boekje bijhouden wat ge
zo allemaal op d’n dag deed. Om de zoveel tijd moest daar
dan ook ’n tekening bij en hij kwam dan kijken ofdat dat
allemaal wel goed ging. Bovenin de torenflat Vredeburg vond ie
jou dan en ge diende het boekje bij je te hebben want dat werd
meegewogen in het eindwerkstuk. Met zijne dikke natgemaakte
vinger en duim bladerde ie er dan in en ’t was nooit niet
goed. Het eindwerkstuk dat gemaakt moest worden was ‘n grote
zoute drop, maar dan van hout en in d’n bouw heeft de
schrijver nog nooit ‘n zoute drop van hout gezien. Maar...
drieënveertig jaar na dato ziet d’n auteur nog steeds die
dikke vinger van de consulent voor z’n neus op en neer gaan.
En
elke dag opnieuw naar d’n bouw toe en elke dag weer terug.
Januske Balemans, een oude kromgegroeide metselaar stond bij
mooi weer altijd buiten, hij was d’n overbuurman van d’n
auteur. "Waar ben je bezig Wil?" "In het Zand
Janus." "Moet je hard werken Wil?" "Ja
janus." "Werk je in tarief?" "Nog niet
Janus." "Laat ze toch de moord stikken Wil." En
elke dag stond Janus buiten en elke dag hetzelfde, "laat
ze toch de moord stikken Wil." Op het einde van de zomer
had ie toch iets anders, hij had ’n advertentie bij ‘m
voor personeel bij de Post. "Laat ze toch de moord
stikken Wil, ga toch bij de de Post werken, daar heb je het
veel beter."
In
de Metropool heeft Hamers z’n vakbondsleden bij elkaar
geroepen want ’t gaat niet goed in de bouw. Ze beuren te
weinig en dat is niet goed voor ’t huishouden als ge dat een
he’t. De schrijver zat vooraan en de voorzitter van d’n
bouwbond deed als maar drukker en werd steeds kwader. D’n
eerste indruk van d’n auteur was, dat ie z’n eigen op zat
te juinen in plaats van de bouwvakkers maar... zo werkte ‘t
niet. Ook de bouwvakkers werden kwaad op d’r kwaaie bazen en
op het laast kreeg de voorzitter nog een bloedrode kop van d’n
hoge bloeddruk. In de blauwe rook van de zware sjag, waar ge
je fiets tegenaan kon zetten, las ie de eisen voor. D’r
moest er ook nog gestemd worden ofdat er wel of niet gestaakt
ging worden. Ze wilden het bekant allemaal en d’r werd ook
min of meer ’n dweilploeg samengesteld om op d’n bouw
onwillige bouwvakkers te overtuigen om alsnog te staken. Dat
was natuurlijk net iets voor d’n auteur en met ’n grote
plaat op z’n fiets ging ie d’n andere dag naar de
Tuinstraat want daar kwamen de berichten binnen waar er
gedweild moest worden. D’r waren alleen nog twee
kleinigheidjes want welke eisen moest er op d’n auteur z’n
fiets komen? "Zet er maar op, "Wij eisen 10%,"
zei d’n aktieleider op zijn brommer, "dan zitten we
altijd goed." "Maar vanmiddag moet ik ook nog naar
school, hoe moet dat dan?" "Plat is plat jongen,
hier leerde veel meer van," kwam er onder z’n alpinopet
uit. "Kijk," dacht de schrijver, "daar kan ik
mee vooruit, hier heb ik tenminste wat aan."
Wanneer
ge dat dan zo eens aanziet als zo’n dweilploeg aankomt dan
gebeurd er van alles. Sommigen verstoppen d’r eigen en weer
anderen zie je hard wegrijden. Sommigen hebben prachtsmoezen
zoals, "ik ben al een paar weken voor m’n eigen bezig
en ik kom van buiten de stad." Open en bloot laten
sommigen d’r gereedschap liggen en er valt dan niks anders
te doen dan s’morgens te gaan posten. Daar hoefde d’n
auteur niet bij te zijn van d’n aktieleider, "ge komt
maar om ’n uur of negen naar ’t kantoor, dan ben ik daar
ook." Tegen de middag ging het ploegje naar de Hema want
op de vleeswaren afdeling waren ze aan het tegelen. Het
manneke zag lijkwit toen d’n aktieleider bekend maakte wie
hij was. Neeje, "hij zou morgen maar in Best blijven en
voorlopig ander werk aan d’n baas vragen," dat leek ‘m
’t beste.
Janeske
Balemans vroeg, "ben je aan ’t staken Wil?"
"Ja Janus." "Staken d’r veel?" "Ja
Janus. "Ligt het zand ook plat?" "Ja
Janus." "Dan is het goed... laat ze maar de moord
stikken," en Janeske ging met z’n handen diep in z’n
zakken en met iets minder oude wrevel weer naar binnen."
|