INHOUD FIETSPLAATJE
HOME
AUTEURS
TEKSTEN
INTERVIEWS
BRABANTS
SPECIAAL

Illustratie(s) Ernst van Pelt

WIL VAN PELT

Van fietsplaatje tot babyboomers - hoofdstuk 5

In dit hoofdstuk vindt de schrijver ‘t verstandig om eerst de waarheid te belichten want anders worden we ingepakt door ‘n intellectueel. Deze intellectueel voert d’n auteur op omdat die goedkoper is als ‘n filosoof. Hij moet zo af en toe iets verstandigs zeggen en met zinnige dingen op de proppen komen. We gaan niet op zoek naar de waarheid maar naar meer werkelijkheid. Het kan ook goed zijn, dat dit ’n hoofdstuk wordt van ‘drie keer niks’ omdat dit hoofdstuk grotendeels geschreven is op ’n dag, waarop de schrijver niet goed is geworden omdat ie van z’n volkstuintje af moest. D’n auteur beschrijft ook waar de intellectuelen d’r gezag zoal vandaan halen. We lopen eventjes mee in ‘n processie en er worden er ’n paar timmerlui van d’r karwei weggestuurd omwille van ‘n koekoek. In dit hoofdstuk wordt d’n auteur voor schut gezet en d’r wordt ’n fiets omvergereden door ’n badkuip. Van ’t voorwiel blijft er niks over omdat die N.S.U. er helemaal overheen is gereden. Heel eventjes zijn we in het ziekenhuis waar d’n uitgang maar niet te vinden is. Ook controleurs komen er in dit hoofdstuk volop aan bod omdat ze ‘t zaakje niet vertrouwen. Op het laatst gaan we nog wat opjaagtrucjes leren en wat rode praat verkopen maar... eerst gaan we naar het museum om ’n stier te bekijken.

 

 

In ’n museum dient men zich te gedragen als in de kerk en de bibliotheek, ge mag er dus niet hardop praten. Ook hard lopen en fluiten is min of meer verboden behalve voor de pizzaboer want daar zeggen de suppoosten niets van als ie d’r eten komt brengen. We dienen van de spullen af te blijven en er niet te dicht bijkomen want soms gaat er dan ergens ’n belletje en ge staat zonder dat ge d’r erg in he’t weer buiten. Ge moet dus ’n beetje ontzag hebben voor de kunst want daar zijn we voor hier. Ook diende ‘n eerbiedwaardige afstand te nemen en niet allemaal voor de kunstwerken op en neer te raggen want dan zien de andere mensen niks. We gaan op zoek naar ‘n schilderij van ’n stier. Paulus Potter heeft er verschillende geschilderd en aan de hand van die stier, kunnen we dan zowat inzicht krijgen in wat waar is, en wat niet. Dat lijkt moeilijk, maar het is het niet. In het schilderij is de stier de blikvanger en dat zal de bedoeling geweest zijn van Paulus Potter zodat we ‘m goed kunnen zien. Hij had dat beest wel wat achteraf gezet als het daarom niet te doen was. We gaan ‘ns luisteren of die mensen die daar langs kuieren gelijk hebben en wat ze d’r zoal van zeggen.

 

Nou wil ’t toeval dat er net ‘n slager voorbij komt en stil blijft staan. Neeje lezer... niet flauw doen... dat is Fonds Pessers niet, dit is ’n andere slager. Niet allemaal van die flauwe dingen er doorheen zitten te verzinnen want dan raakt de schrijver in de frut.

 

Wat zou nou die slager kunnen denken? Hij kan denken, "dat is ‘n goede voor de slacht," en hij kan denken, "had ik dat schilderij maar in m’n zaak hangen." Voor ‘n stierenvechter geldt natuurlijk hetzelfde verhaal, die denkt, "nondeju, dat is ‘n goede om eens wat mee te stoeien." Nou zijn er in onze cultuur weinig stierenvechters dus eigenlijk mag die niet meedoen in onze zoektocht naar de waarheid. De veearts wel, die zal naar die berg spieren kijken ofdat ie niet ziek is. ‘t Boertje wat er zo onnozel langs wandelde zou kunnen denken, "dat is ’n prachtig beest om mee te fokken!" Een timmerman die er langs schuift denkt, "’n mooi lijstje, zulke maken ze tegenwoordig niet meer." ‘n Vrouwtje dat van huis uit onder onder ’t sterrenbeeld ‘stier’ is geboren kan er wel eens goed van verschieten omdat die stier geschilderd is met een redelijk goed uitzicht op d’n achterkant. D’n auteur heeft wel begrip voor dat vrouwtje als ze dat hangend zaakje allemaal aanziet en denkt, "ben ik nou daar nou onder geboren, hoe moet dat verder mee mij dan?" Ge kunt dus wel eens voor verrassingen komen te staan als ge geloofd in horoscopen. Nou lopen er natuurlijk verschillende mensen voorbij dat schilderstuk en die vinden dat allemaal maar niks. Die denken, "het is zonde van de verf," dat is ook ’n mening en die dienen we serieus te nemen. Ook de gedachtes van een drukker zijn dan niet meer zo moeilijk, die ziet z’n eigen al ansichtkaarten drukken. D’n auteur die ook in dat museum gesukkeld is denkt, "nondeju, zo ene heb ik er vroeger nog achter m’n aan gehad toen ik nog ’n rood overhemd aan had."

 

Zo zien we waarde lezers dat de waarheid niet zo moeilijk is, stuk voor stuk hebben deze mensen gelijk, ze liegen niet. Iedereen heeft er een mening over en de waarheid kunnen we dus breed zien. Over een ding zijn we het met z’n allen eens, het is ’n schilderij met ‘n stier, vraag het maar aan dat vrouwtje dat onder ’t sterrenbeeld stier is geboren. Nou we weten hoe dat de waarheid in elkaar zit, maken ze ons dus niets meer wijs.

 

Stilletjesaan gaan we daarom eens op zoek naar ‘n intellectueel. Het moet er eentje zijn die zo af en toe eens wat wijze dingen zegt want met de uitspraken van het orakel Agaat, kunnen we niks. Dat zijn we allang vergeten. Maar voordat d’n auteur d’n intellectueel in huis haalt wilt ie eerst toch wel eens weten met wie dat ie te doen gaat krijgen. ‘t Moet in ieder geval ‘n exemplaar zijn dat dwars gaat liggen want anders kunnen we het wel schudden met verstandige praat, dan kunnen we net zo goed de krant of de televisie na gaan praten.

 

In d’n dictionair heeft d’n auteur nagekeken wat ‘n intellectueel nou eigenlijk is. "Het is ’n verstandelijk ontwikkeld persoon die de maatschappij kritisch volgt en aan wiens oordeel een zeker gezag wordt toegekend."

 

'N scherpere vraag is dan, "wie moet ‘m dat gezag dan geven," want als iedereen daar over gaat wordt dat ‘n intellectueel van niks. Iedere moeder vindt d’r eigen kinderen de grootste wijsneuzen want die van ’n ander, zijn toch altijd ’n tikkeltje minder. Van d’n andere kant kunde niemand uitsluiten want dan is ’t ook weer niet goed. D’n auteur denkt er aan om het ‘ze’... van "ze zeggen"... maar in te voeren want anders kan ie er niet mee uit de voeten. Hoe dikwijls horen we op d’n dag niet, "ze zeggen dat"... en dan komt er toch ’n verhaal over iemand anders! Wanneer we onszelf dan afvragen wie die ‘ze’ dan wel zijn, dan kunnen we het zien als de ‘grootste gemene deler’ van ons volk en de ‘grootste gemene deler’ kennen we allemaal nog uit de rekenkunde. Zodoende denkt d’n auteur dat d’n intellectueel z’n gezag krijgt van de ‘grootste gemene deler’ uit ons volkje. D’n auteur gebruikt expres niet ‘het gemiddelde gedachtengoed van de bevolking’ want dat kan wel eens verkeerd uitvallen omdat de intellectueel daar weer over gaat.

 

Dat ziet er dus allemaal goed uit en als d’n intellectueel dat gezag ook nog eens verkregen heeft omdat ie meer verdient dan wij, gaan we hem op z’n woord geloven. Zo zitten we dan ook weer in elkaar. Hij moet ook op de juiste momenten van die vreemde stekelige vragen stellen en hij moet elk gesprek op argumenten winnen. Populair gezegd, hij moet ’t laatste woord hebben. Zo’n intellectueel moet ook niet naar feestjes gaan want hij verpest daar de boel met z’n opmerkingen. Normale mensen hebben de eigenschap dat ze de dingen allemaal wat makkelijker maken maar bij intellectuelen is het net andersom. Ze hebben het nadeel dat ze alles ingewikkeld maken zodat ge er op ’t laatst niks meer van snapt. Zulke mensen moeten er volgens d’n auteur genoeg zijn want we wonen tenslotte toch niet voor niks in ’n universiteitsstad!

 

Maar intellectueel of niet de processies in Tilburg gaan door. Jo Piron, ‘t groentevrouwtje scharrelt d’r bruidjes bij elkaar om in de grote opstoet mee te lopen. D’r bruidjes moeten ook nog leren schreiden want zomaar wat aanstappen in ’n processie gaat niet. De pastoor moet ook mee, net als z’n kapelaans en d’r moeten liedjes worden geleerd voor onderweg. Voorop moet de pastoor lopen, net achter de politie. De pastoor hoeft dus alleen de politie maar in de gaten te houden om te weten waar z’n processie blijft. Dat ziet ie door z’n monstrans want daar zit aan de voor en achterkant ’n bol glaasje. Met èèn oog kan ie daar door heen kijken en kan zodoende ook de weg in de gaten houden. Z’n andere oog houdt ie dicht omdat ie ’t zo scherper kan zien. Achter ’m aan komt de kapelaan met zijn kast en ’n koperen vaatje met wijwater. Maar de kapelaan gaat te kwistig met de wijwaterkwast om en op driekwart van de route heeft ie geen wijwater meer. ‘t Is op en de kapelaan prakkezeerd hoe dat ie aan nieuw wijwater kan komen maar hij weet niks te verzinnen. Hij kan dan wel ergens binnenlopen en z’n koperen kannetje met kraanwater vullen.. in de vlugte het water wijden en dan weer achter d’n opstoet aanhollen, maar hij doet ’t maar niet. Neeje, hij doopt de grote kwast maar in dat lege vaatje en doet net of dat er nog wat inzit. Achter de kapelaan komen de bruidjes en daar achter weer Jo Piron en die hebben ook niet in de gaten dat het wijwater op is. De meeste bruidjes zijn het vooruitschreiden al vergeten en als ze niet hoeven te zingen geven ze elkaar de schuld dat ze niet goed lopen. De stoet wordt gesloten door het kerkbestuur die in het stemmig zwart met serieuze gezichten wat weifelend meezingen.

 

Wanneer de processie in d’n bocht van de weg komt wringt er ‘n jongeman z’n eigen tussen de politie en de de pastoor in. Luidkeels roept ie tegen het volk.. "dit gedoe is allemaal maar symboliek, de symboliek van de hoop, gewoon nep dus!" Te laat herkend d’n auteur dat het d’n ingehuurde intellectueel is, hij kon hem niet meer tegenhouden... Met verbazing ziet d’n auteur nog dat d’n ene helft de toeschouwers lachen en dat d’n andere helft meewarig en afkeurend d’r koppen schudden.

 

Aandachtige lezers zouden hier kunnen zeggen, "dat is 1 – 0 voor d’n intellectueel schrijverke want de ontkerkelijking is hier aan ’t gebeuren. Ge kent de tijd niet ventje, ge moet bijblijven.. ge ziet toch wat er aan de hand is!"

 

"Nondeju," denkt d’n auteur, "1 – 0 voor d’n intellectueel... op een af andere manier zetten de lezers d’n auteur in ’n competitiestrijd en dat gaat ‘m toch te ver." Wat moet d’n auteur dan doen om ’n gelijkspel te gaan maken? Moet ie d’n intellectueel dan ladderzat voeren.. af gaan matten en als ie het op het lest niet meer zo goed ziet.. ‘m pakken op conditie? De schriftsteller is dat niet van plan omdat ie zelf ook wel weet dat de ontkerkelijking aan de gang is. Door z’n ouwelui is ie s’zondags dikwijls genoeg ondervraagd wie de mis had gedaan en waar de preek over ging. Ze vertrouwden de auteur toen al niet

 

Neeje, de schrijver is ’t niet zo eens met het optreden van d’n intellectueel. Dergelijke praat had ie beter kunnen verkopen op ’n ander kerkelijk feest. Het is welliswaar ’n eeuwenoud katholiek feest over de betrekkelijkheid, de illusie en voor de laatste keer nog ‘ns goed schransen voor het vasten, maar het is er toch een. D’n intellectueel had beter voor de carnavalsoptocht uit kunnen lopen om te zeggen, "dit is allemaal nep." Maar misschien is dit te simpel voor ‘m en bovendien, in Tilburg deden we nog niet aan carnaval. Neeje, we gingen ons eerste loempias eten bij de Chinees op d’n heuvel en we konden nog lachen over verschillende kastelijns. Fonds Westenburger ging in ’n politiepak z’n eigenste cafe controleren op de sluitingstijd en de Jokkebrok had weer andere kwaliteiten. In de berm van de Bredaase weg zaten we naar auto’s te kijken en op de kruising naar Oosterhout rijdt ‘n zogenaamde badkuip tegen ’n fiets. "Ik heb oe niet gezien... ik heb oe niet gezien..." zei de fietser. De schrijver zou toch zweren dat ’t de stem van Joke d’n Hollander was die aan d’n andere kant van de weg te horen was. Maar zeker weten doet ie ’t niet, ook al zie je zijn bruine leren jas en z’n jute zakje voor de konijnenvellen nog onder de snelbinders van z’n fiets zitten. Dat brengt de twijfel dan in de hersens want Joke had altijd ’n bruine leren jas aan, ook al was ’t dertig graden. Dat portret zit dan voorgoed in ‘t geheugen maar de vraag blijft dan toch... heeft Joke ooit gefietst want ’t is allemaal al zo lang geleden?

 

Maar, ontkerkelijking of niet, heel die discussies gaan aan het werkvolkje voorbij, het interesseert ze niet zo veel, d’r moet nog gewerkt worden aan een koekoek. Dat zijn van die uitbouwtjes die gelijk met de stoep liggen en waar d’n kolenboer van tijd tot z’n kolen in kan schudden zodat ze in de kelder terecht komen. Ook d’n bakker in de binnenstad had zo’n ding want daar moest z’n meel en ander gerei door naar de kelder. Het gietijzeren rooster lag voor z’n etalage en z’n vader had er al veel mee afgezien. De boerinnen uit vervlogen tijden, die eieren en boter op de markt wilden verkopen, moesten ook langs die koekoek. D’r was er elke week een boerin bij die boven die koekoek hoognodig moest plassen. Ze spreidde dan d’r lange zwarte rokken breeduit en ging d’r eieren in d’r mand zogenaamd goedleggen. Niemand had er zodoende erg in. D’n oude bakker had die flinke straal al een paar keer aangezien en toen ie ‘n waarschuwend "hey" riep, schoot die straal druppelend weg en hij had weer licht in zijn kelder. Maar zo’n plassende boerin laat d’r eigen met ene keer "hey" roepen niet uit het veld slaan en de volgende keer zag d’n oude bakker weer ’n flinke plas op het vloertje van de koekoek staan. D’n oude bakker had al ’n paar keer op straat gekeken ofdat ie ze niet kon trapperen maar dan ging die boerin natuurlijk niet zitten. Van onderen herkende d’n bakker ze wel maar als de boerinnen met d’r mand door de straat liepen, dan kon ie aan de posturen zien.. alleen maar vermoedens hebben wie ‘t was. Maar d’n oude bakker ging ze opwachten, hij gaat er korte metten mee maken, het geplas moet voor eens en voor altijd afgelopen zijn. ‘t Raam van de koekoek had ie ’n uur voor de tijd al open gezet en hij had z’n armen tot z’n oksels blootgemaakt want anders werden z’n mouwen nog nat ook. Verstopt ’n het halve duister stond ie ze op te wachten en jawel, precies op tijd kwam er ‘n donkere klerenwolk met ‘n bleke witte kern boven zijn koekoek hangen. De boerin zette d’r sluizen open en d’n bakker stootte met ’n panlat toe, recht tegen d’r bleke billen. Verbaasde toeschouwers zien ’n gillende boerin in een keer rechtop schieten en d’r mand met eieren maakt ‘n buiteling over de stoep. Hard weglopend vervloekt ze in d’r eigen d’n bakker en ze wrijft pijnlijk ergens tussen d’r billen. Bovengekomen ziet d’n bakker d’n berg eierenstruif op z’n stoep liggen en hij weet dat ie geen last meer zal hebben van de plassende boerin.

 

Nog èèn keer zal de koekoek ‘n rol spelen in dit verhaal want zijn zoon die de zaak voortzette moest rekken hebben voor d’n opslag voor de brokken gist. Ook moest de kalkput gerepareerd worden want hij hield geen ei meer goed. Dat verhaal van z’n vader zat vast in z’n kop en telkens wanneer ie aan de kelder dacht, zag ie dat zware gietijzeren rooster van de koekoek boven z’n ogen. Om half tien kwamen er twee timmerlui met ’n stootkar en z’n bestelde rekken. Dat is rijkelijk aan de late kant want hij had om half negen afgesproken. Dat kwam omdat de Lowie uit Goirle altijd en eeuwig te laat op het werk verscheen omdat ie eerst z’n geiten nog moest melken. Z’n maatje Piet moest ’t vak van ‘m leren en die was om half acht de stootkar al aan ’t laden. Nou moest die stootkar nog afgeladen worden en d’n bakker had het hangslot van de koekoek al losgemaakt. Om half elf stond het eerste rek er maar toen verscheen er ’n jonge meid boven de koekoek. Die ging voor de etalage staan te kijken naar de verse kadetjes en tompoezen. De Lowie vond het machtig mooi om d’n onderkant van ’n vrouw te bekijken en hoe dat ie er bij kwam weet Pietje nog niet. In ene keer pakte Lowie pakte ’n tengel en stak die door het traliewerk heen.

 

Om kwart voor elf zijn ze al weer met de stootkar onderweg naar hun baas want die mooie meid was bij d’n bakker naar binnen gestapt en had d’r beklag gemaakt en niet alleen over die panlat. Ze was ook nog met d’r hoge hakken in dat rooster blijven hangen en kon niet vlug genoeg wegkomen. Ze had ook nog het gezicht beschreven dat ze onderin de koekoek gezien had. De jonge bakker die heel de morgen al wat gejagen was, voelde dat er iets moest gebeuren. Daar kwam nog bij dat ie aan die jonge juffouw ter compensatie nog ’n bestelling voor niks moest meegeven. Op stel en sprong moesten Lowie en Pietje weg zien te komen want d’n bakker was furieus en trapte ze alletwee de kelder uit. Pietje had de rest van d’n dag maar ‘n snipperdag genomen omdat ie geen ander werk had. Lowie ging die zelfde dag nog ‘n andere baas zoeken en hij vond er nog eentje die ’t wou proberen mee ‘m. Pietje heeft ’t karwei nog afgemaakt en hij moest ook het rooster vervangen door ’n dikke ijzeren plaat met ’n zwaar hangslot aan de binnenkant.

 

Dèr, daar hebben we het al, d’n auteur was er al bang voor, het is altijd wat met die gasten. Intellectuelen hebben de eigenschap dat, als ze ergens verstand van hebben, niet meer onpartijdig zijn. De schrijver kan ’t ongeveer al raden wat d’n intellectueel gaat denken. Die gaat denken, "koekoek of niet, maar d’n auteur laat in z’n teksten... processies gladweg overlopen in carnavalsoptochten, niet dat ik daar moeite mee heb, maar het is alletwee nep."

 

"Ho ‘ns , ho ‘ns, "denkt de schrijver, "dat is nou al twee keer dat ik voor schut sta met d’n intellectueel. Als ge ’t goed nagaat insinueert d’n intellectueel toch van alles. Die denkt natuurlijk, "d’n auteur laat mij dat expres zeggen van die processie en de naadloze overgang naar carnaval zodat ie zelf vrijuit kan gaan." D’n auteur kent die truc natuurlijk wel maar ’t was niet z’n bedoeling. De schrijver is dikwijls genoeg wakker gemaakt tijdens z’n middagdutje en wanneer ge slaapt dan heb je nergens erg in. Z’n vrouw schudde hem dan flink aan z’n schouders en zei dan, "de deurwaarder staat hier en die wil jouw wakker maken," terwijl er niemand in de kamer stond. Zoiets van, "ik... wil je niet wakker maken.. maar d’n deurwaarder doet dat!" Neeje, laat de lezers zelf beslissen wat de waarheid is, ze weten nou hoe het in elkaar zit.

 

Heel Brabant ligt in de warme juniedagen het jaar 1960 in de smorende hitte te stoven zodat de lucht in de verte gaat trillen. Bij iedere slag met de zware stootijzers trillen de armen van zwaargebouwde mannen. Ze stompen in d’r blote bovenlijf d’r schouders aan kreukels in de harde zondoorstoofde leemgrond en ze vervloeken d’n dag waarop ze geboren zijn. "O god, wat is m’n lot," denken ze achterin d’r bezwete koppen. Het zijn maar van die kleine foutjes, kleine cijfertjes op de tekeningen die pas ontdekt worden nadat de graafmachines weg zijn. Priegelwerk op ’n tekening dat niet gecontroleerd is en waar mensen d’r gewrichten op kapot kunnen stompen. De leemgrond ligt nog tien centimeter te hoog en die moet er ter plekke nog uit. Taai en keihard wordt leem als die ’n paar dagen in de zon ligt en het graafmachien terug laten komen is te duur. Degenen die daar voor verantwoordelijk zijn, komen dan niet op het werk. Die zijn er pas tegen tegen d’n avond en vragen dan onnozel, "het gaat niet goed is het wel?" De volgende dag is het weer precies hetzelfde, negenentwintig graden en geen zuchtje wind alleen.. er staat èèn man minder in dat grote lemen gat. Hij kon z’n broek en z’n overhemd s’morgens niet meer aankrijgen omdat ie z’n armen niet meer kon bewegen. D’n uitvoerder heeft ’n pikhouweel gehaald, ’n splinternieuw. Tinus, ’n oude timmerman, moet de leemkoeken loshakken en tegen de middag ziet ie visioenen van schaduwrijke terrasjes en koele potjes bier voor z’n ogen. Achter z’n brilletje draaien z’n ogen ’n beetje weg en hij struikelt over de leembrokken. Hij kan niet meer rechtuit lopen, hij waggelt! Janus ziet dat z’n bewegingen traag zijn en hij heeft ook te veel wit in z’n ogen. "Kom maar ‘ns mee Tinus want gij bent oververhit." Janus duwt ‘m de put uit en hij moet tot z’n nek toe in de waterton gaan zitten totdat ie het koud krijgt. Dan pas mag ie weer terug komen. Nog eventjes kijkt Janus naar de waterton waar de kop van de Tinus bovenuit steekt. Z’n brilletje hangt over de rand en Janus ziet dat Tinus weer aan ’t bekomen is.

 

De controleur van de ziektewet ziet het niet meer zitten in deze hitte en gaat op z’n brommertje maar eens langs de kanaalkant kijken of dat ie geen ‘ziekenwetjes’ ziet liggen. Het zit dus wel goed met zieken van vandaag. Alleen, de controleur op z’n brommertje prakkezeert z’n eigen suf over de heer Bertus van der Tuiyl. Hij zou toch zweren dat ie ‘m door het straatraam gezien had en dat ie d’n hof om aan het spitten was. Toen ie aanbelde deed z’n vrouw open en Bertus lag in bed met hoogrode kleur van de koorts. Grote zweetdruppels stonden op zijn kop en de controleur twijfelde ofdat Bertus z’n klompen aan had. Voor de voordeur had ie toch duidelijk geklos op de trap gehoord. Met ’n nat doekje depte z’n vrouw de zweetdruppels van Bertus z’n voorhoofd en vertelde dat, "d’n dokter al langs was geweest. Hij moet te bed blijven," zei ze, "en hij moet veel drinken." Aan de dekens te zien had Bertus nogal grote voeten, dat moet ongeveer maat acht en veertig geweest zijn. Vanuit ’t slaapkamerraam ziet de controleur de schop nog in d’n hof staan en hij schrijft op z’n briefje dat Bertus morgen naar de controlerend geneesheer moet. De volgende keer zal hij eerst door het raam kijken, dan aanbellen en vlug weer door het raam de huiskamer in kijken. Dan is er geen ontkomen meer aan en als ze niet op bed liggen... aan het werk er mee!

 

Maar heet weer of niet, s’middags gaat ook de controlerend geneesheer z’n klanten af omdat ie afmeldingen heeft gehad voor z’n spreekuur. Op z’n formulieren ziet ie dat er eentje als verpleegadres het ziekenhuis heeft opgegeven. De geneesheer vertrouwt het niet en gaat op onderzoek uit. Aan d’n hoofdingang van ’t oude ziekenhuis aan d’n Bossche weg vraagt ie ofdat z’n klant opgenomen is. Met ’n zielige nauwkeurigheid schrijft ie d’n opname datum en de kamer op. Hij mag geen bezoek afleggen omdat ’t geen bezoekuur is. Toch gaat de controlerend geneesheer helemaal dwars door het ziekenhuis naar achteren waar de barakken liggen. Daar moet ie zijn en daar moet ie controleren. ’T bed is leeg, "zie je wel," dacht de geneesheer, "net wat ik dacht," die zit al lang en breed thuis en heeft niks doorgegeven." Achter z’n rug komt de hoofdzuster binnen en vraagt, "wat doet u hier, u mag hier helemaal niet zijn." Maar de geneesheer stelt zich nog niet eens voor en hij zegt ook niet wat ie hier te zoeken heeft. Dwingend stelt ie ’n andere vraag, "waar is die meneer" en knikkend wijst ie naar het lege bed. De hoofdzuster trapt er in en zegt, "mijnheer van Genderen ligt op de operatiekamer en u moet naar de uitgang... hier kunt u langs en dan rechtsaf en alsmaar rechtdoor." ’n Tijdje volgt de hoofdzuster de geneesheer nog maar wanneer ie rechtdoor moet.. is ze er niet meer. Maar de geneesheer is niet van plan om rechtdoor te gaan. Hij is op zoek naar de operatiekamers en wanneer hij in ’n klein wachtkamertje ’n zenuwachtig vrouwtje ziet zitten dat hoogzwanger is, voelt ie dat ie in de buurt van de heer Wilhelmus van Genderen is. Op z’n tenen kijkt ie door het raam van elke operatiekamer en net als ie ze allemaal gehad heeft zwaaien de klapdeuren van o.k. drie open en wordt de patient buitengereden. Het hoogzwangere vrouwtje veert op maar ze krijgt niet de kans om als eerste bij hare mens te komen. De controlerend geneesheer heeft immers gewichtige vragen te stellen zoals, "welke medicijnen gebruikt u.. wanneer bent u weer thuis en hebje de kaart bij je?" De chirurg komt buiten de o.k. eens kijken wat al die snelle voetstappen op de gang te betekenen hebben en hij staat oog in oog met de controleur. In wetende en herkennende ogen kijken kijken... duurt meestal maar een paar seconden en hebben daarom geen woorden nodig. Zulke ogen kunnen bijvoorbeeld zeggen, "eruit en rap." Zelfs ’n controlerend geneesheer snapt zoiets... daarom was ie al op weg naar d’n uitgang.

 

Uiteindelijk wordt het in dat jaar nog september en oktober. Tinus hangt deuren af en rondom ‘m henen lopen er twee mannen in d’r costuum met ’n stopwatch. Ook bij z’n collega’s drukken ze af en toe op d’r klokje en noteren de tijd. Janus doet er wat lacherig over en vraagt, "of ze niks beters te doen hebben." Maar d’n andere dag komen ze op kantoortijd terug met nog meer papieren. Nog feller drukken ze op d’r klokjes en wanneer Janus vraagt, "waar dat dat allemaal voor is," lachen ze ’n beetje vriendelijk en zeggen, "dat is voor de calculatie." S’middags onder het schaft hebben ze het er over en Bert zegt, "dat het met ’n tariefstelsel voor timmerlui te doen heeft en dat het ook makkelijk is voor het ‘kantoor’. "Ze kunnen dan uitrekenen hoeveel ’t werk gaat kosten en wat er te verdienen valt." " Het tempo zal wel weer omhoog moeten," zei Janus, "dat was bij mijn vorige baas ook zo. Die gaf ène timmerman ‘n knaak in de week meer. Dat liep al een paar weken aan en de andere waren het daar niet mee eens. De anderen konden dat ook krijgen als ze harder werkten en dat deden ze ook. Op het lest van de week hadden sommigen wel dertig gulden de man extra voor d’n baas verdiend. Zelf kregen ze er maar ‘n knaak van en eigenlijk mochten ze dat niet tegen niemand zeggen, ook niet tegen d’r collega’s. Zo jaagden ze elkaar op en op ’t laatst moest iedereen mee. Die timmerman dacht natuurlijk dat ie midden in bed lag bij d’n baas maar de baas wist van te voren al, dat ie z’n mond niet kon houden over die knaak, zo speelde ie ons uit."

 

Gerritje... die mee zat te luisteren kromde z’n tenen want hij had ‘n knaak meer als de anderen en hij had er zijn mond nog niet over open gedaan. Maar...de week er op zal dat rap veranderen want d’n uitvoerder speelde het spelletje mee. Normaal kwam ie na ’t schaft zeggen, "tijd mannen," maar deze keer zei ie, "alleej Gerrit.. geef jij ’t goede voorbeeld eens.. gij beurt niet voor niks die knaak!" En janus...hij kon Gerrit alleen maar ongelovig aankijken.

 

Neeje, op zo’n hete dagen was ’t eigenlijk niet om te doen en zeker niet als er eentje ‘n knaak meer beurde om de zaak op te juinen. Metselaars weten daar alles van want die stonden allang in tarief. Wanneer er ‘n nieuwe kwam werd ie uitgetest. Alletwee stonden ze aan ’n muur, de nieuwe en d’n...oude. D’n oude was de nieuwe steeds ’n beetje voor. Net iets vroeger had ie z’n draad omhoog gestoken en net iets vroeger legde ie d’n eerste steen van de volgende laag. Die nieuwe moest dan in elke laag de laatste steen leggen en dat is iets moeilijker omdat er soms wat geschoven moest worden omdat ie niet paste. Hijgend kwam ie dan telkens achterop en zijn gezicht werd al roder en roder met wat paars er door heen. Als ie dat heel d’n dag door kon doen was ’t ‘n ‘goeie’ en de anderen vonden ’t dan goed dat ie in de ploeg kwam die in tarief stond.

 

Opperlui hadden ’t slechter, meestal stonden die niet in tarief maar dienden toch meer steiger te maken en meer stenen aan te dragen voor dezelfde centen. Zo kon het gebeuren dat op ’n hete zaterdagmorgen van die warme juniedagen d’n Harrie in z’n ‘hete’ schoot. Bij het uitbetalen kreeg ie niet wat afgesproken was. Met zijn kop schuin naar beneden deed ie inschattend ’n paar passen achteruit en net als ‘n bok, plaatste ie met een ‘ramscheut’ zijn kop in d’n dikke buik van d’n baas. Het eerste halfuur had d’n baas adem te kort en had ook nog wat maagzuur in z’n mond. Toen ie weer wat kon zeggen was het eerste woord, "eruit en ge krijgt ’n slecht onslagbewijs!"

 

Op zaterdag zijn er geen arbeidsvitaminen...tenminste als er geen lezers zijn die de ‘ramscheut’ als arbeidsvitaminen gaan beschouwen want dan wordt het anders. Dat betekent dan... dat als er klappen vallen... dat goed is voor de productie. D’n auteur kan met die lezers ’n heel eind meegaan want als ge s’avonds ‘n knokfilm op de televisie he’t gezien... kun je er d’n andere dag weer tegenaan. Maar het zijn eigenlijk niet de arbeidsvitaminen die d’n auteur bedoeld. De arbeidsvitaminen uit Hilversum die uit zo’n klein draagbaar radiotje komen, daar gaat het over. In het begin van zo’n muziekprogramma zijn de liedjes rustig en hebben een laag ritme. Naargelang het naar de middag toegaat worden de liedjes schreeuweriger en het ritme ligt hoger. Mensen hebben de eigenschap dat de bloeddruk en de hartslag stijgt wanneer het ritme van muziek omhoog gaat. Dat is dan weer goed voor het werk want de productie gaat dan omhoog. Zo werken de arbeidsvitaminen.. die werken alleen maar in het voordeel van d’n baas.

 

S’avonds staat Januske Balemans weer buiten..."warm hè Wil." "Ja Janus, het is goed warm geweest." "Laat ze met dit weer toch de moord stikken Wil."