In
dit hoofdstuk vindt de schrijver ‘t verstandig om eerst de
waarheid te belichten want anders worden we ingepakt door ‘n
intellectueel. Deze intellectueel voert d’n auteur op omdat
die goedkoper is als ‘n filosoof. Hij moet zo af en toe iets
verstandigs zeggen en met zinnige dingen op de proppen komen.
We gaan niet op zoek naar de waarheid maar naar meer
werkelijkheid. Het kan ook goed zijn, dat dit ’n hoofdstuk
wordt van ‘drie keer niks’ omdat dit hoofdstuk grotendeels
geschreven is op ’n dag, waarop de schrijver niet goed is
geworden omdat ie van z’n volkstuintje af moest. D’n
auteur beschrijft ook waar de intellectuelen d’r gezag zoal
vandaan halen. We lopen eventjes mee in ‘n processie en er
worden er ’n paar timmerlui van d’r karwei weggestuurd
omwille van ‘n koekoek. In dit hoofdstuk wordt d’n auteur
voor schut gezet en d’r wordt ’n fiets omvergereden door
’n badkuip. Van ’t voorwiel blijft er niks over omdat die
N.S.U. er helemaal overheen is gereden. Heel eventjes zijn we
in het ziekenhuis waar d’n uitgang maar niet te vinden is.
Ook controleurs komen er in dit hoofdstuk volop aan bod omdat
ze ‘t zaakje niet vertrouwen. Op het laatst gaan we nog wat
opjaagtrucjes leren en wat rode praat verkopen maar... eerst
gaan we naar het museum om ’n stier te bekijken.
In
’n museum dient men zich te gedragen als in de kerk en de
bibliotheek, ge mag er dus niet hardop praten. Ook hard lopen
en fluiten is min of meer verboden behalve voor de pizzaboer
want daar zeggen de suppoosten niets van als ie d’r eten
komt brengen. We dienen van de spullen af te blijven en er
niet te dicht bijkomen want soms gaat er dan ergens ’n
belletje en ge staat zonder dat ge d’r erg in he’t weer
buiten. Ge moet dus ’n beetje ontzag hebben voor de kunst
want daar zijn we voor hier. Ook diende ‘n eerbiedwaardige
afstand te nemen en niet allemaal voor de kunstwerken op en
neer te raggen want dan zien de andere mensen niks. We gaan op
zoek naar ‘n schilderij van ’n stier. Paulus Potter heeft
er verschillende geschilderd en aan de hand van die stier,
kunnen we dan zowat inzicht krijgen in wat waar is, en wat
niet. Dat lijkt moeilijk, maar het is het niet. In het
schilderij is de stier de blikvanger en dat zal de bedoeling
geweest zijn van Paulus Potter zodat we ‘m goed kunnen zien.
Hij had dat beest wel wat achteraf gezet als het daarom niet
te doen was. We gaan ‘ns luisteren of die mensen die daar
langs kuieren gelijk hebben en wat ze d’r zoal van zeggen.
Nou
wil ’t toeval dat er net ‘n slager voorbij komt en stil
blijft staan. Neeje lezer... niet flauw doen... dat is Fonds
Pessers niet, dit is ’n andere slager. Niet allemaal van die
flauwe dingen er doorheen zitten te verzinnen want dan raakt
de schrijver in de frut.
Wat
zou nou die slager kunnen denken? Hij kan denken, "dat is
‘n goede voor de slacht," en hij kan denken, "had
ik dat schilderij maar in m’n zaak hangen." Voor ‘n
stierenvechter geldt natuurlijk hetzelfde verhaal, die denkt,
"nondeju, dat is ‘n goede om eens wat mee te
stoeien." Nou zijn er in onze cultuur weinig
stierenvechters dus eigenlijk mag die niet meedoen in onze
zoektocht naar de waarheid. De veearts wel, die zal naar die
berg spieren kijken ofdat ie niet ziek is. ‘t Boertje wat er
zo onnozel langs wandelde zou kunnen denken, "dat is ’n
prachtig beest om mee te fokken!" Een timmerman die er
langs schuift denkt, "’n mooi lijstje, zulke maken ze
tegenwoordig niet meer." ‘n Vrouwtje dat van huis uit
onder onder ’t sterrenbeeld ‘stier’ is geboren kan er
wel eens goed van verschieten omdat die stier geschilderd is
met een redelijk goed uitzicht op d’n achterkant. D’n
auteur heeft wel begrip voor dat vrouwtje als ze dat hangend
zaakje allemaal aanziet en denkt, "ben ik nou daar nou
onder geboren, hoe moet dat verder mee mij dan?" Ge kunt
dus wel eens voor verrassingen komen te staan als ge geloofd
in horoscopen. Nou lopen er natuurlijk verschillende mensen
voorbij dat schilderstuk en die vinden dat allemaal maar niks.
Die denken, "het is zonde van de verf," dat is ook
’n mening en die dienen we serieus te nemen. Ook de
gedachtes van een drukker zijn dan niet meer zo moeilijk, die
ziet z’n eigen al ansichtkaarten drukken. D’n auteur die
ook in dat museum gesukkeld is denkt, "nondeju, zo ene
heb ik er vroeger nog achter m’n aan gehad toen ik nog ’n
rood overhemd aan had."
Zo
zien we waarde lezers dat de waarheid niet zo moeilijk is,
stuk voor stuk hebben deze mensen gelijk, ze liegen niet.
Iedereen heeft er een mening over en de waarheid kunnen we dus
breed zien. Over een ding zijn we het met z’n allen eens,
het is ’n schilderij met ‘n stier, vraag het maar aan dat
vrouwtje dat onder ’t sterrenbeeld stier is geboren. Nou we
weten hoe dat de waarheid in elkaar zit, maken ze ons dus
niets meer wijs.
Stilletjesaan
gaan we daarom eens op zoek naar ‘n intellectueel. Het moet
er eentje zijn die zo af en toe eens wat wijze dingen zegt
want met de uitspraken van het orakel Agaat, kunnen we niks.
Dat zijn we allang vergeten. Maar voordat d’n auteur d’n
intellectueel in huis haalt wilt ie eerst toch wel eens weten
met wie dat ie te doen gaat krijgen. ‘t Moet in ieder geval
‘n exemplaar zijn dat dwars gaat liggen want anders kunnen
we het wel schudden met verstandige praat, dan kunnen we net
zo goed de krant of de televisie na gaan praten.
In
d’n dictionair heeft d’n auteur nagekeken wat ‘n
intellectueel nou eigenlijk is. "Het is ’n
verstandelijk ontwikkeld persoon die de maatschappij kritisch
volgt en aan wiens oordeel een zeker gezag wordt
toegekend."
'N
scherpere vraag is dan, "wie moet ‘m dat gezag dan
geven," want als iedereen daar over gaat wordt dat ‘n
intellectueel van niks. Iedere moeder vindt d’r eigen
kinderen de grootste wijsneuzen want die van ’n ander, zijn
toch altijd ’n tikkeltje minder. Van d’n andere kant kunde
niemand uitsluiten want dan is ’t ook weer niet goed. D’n
auteur denkt er aan om het ‘ze’... van "ze
zeggen"... maar in te voeren want anders kan ie er niet
mee uit de voeten. Hoe dikwijls horen we op d’n dag niet,
"ze zeggen dat"... en dan komt er toch ’n verhaal
over iemand anders! Wanneer we onszelf dan afvragen wie die
‘ze’ dan wel zijn, dan kunnen we het zien als de ‘grootste
gemene deler’ van ons volk en de ‘grootste gemene deler’
kennen we allemaal nog uit de rekenkunde. Zodoende denkt d’n
auteur dat d’n intellectueel z’n gezag krijgt van de ‘grootste
gemene deler’ uit ons volkje. D’n auteur gebruikt expres
niet ‘het gemiddelde gedachtengoed van de bevolking’ want
dat kan wel eens verkeerd uitvallen omdat de intellectueel
daar weer over gaat.
Dat
ziet er dus allemaal goed uit en als d’n intellectueel dat
gezag ook nog eens verkregen heeft omdat ie meer verdient dan
wij, gaan we hem op z’n woord geloven. Zo zitten we dan ook
weer in elkaar. Hij moet ook op de juiste momenten van die
vreemde stekelige vragen stellen en hij moet elk gesprek op
argumenten winnen. Populair gezegd, hij moet ’t laatste
woord hebben. Zo’n intellectueel moet ook niet naar feestjes
gaan want hij verpest daar de boel met z’n opmerkingen.
Normale mensen hebben de eigenschap dat ze de dingen allemaal
wat makkelijker maken maar bij intellectuelen is het net
andersom. Ze hebben het nadeel dat ze alles ingewikkeld maken
zodat ge er op ’t laatst niks meer van snapt. Zulke mensen
moeten er volgens d’n auteur genoeg zijn want we wonen
tenslotte toch niet voor niks in ’n universiteitsstad!
Maar
intellectueel of niet de processies in Tilburg gaan door. Jo
Piron, ‘t groentevrouwtje scharrelt d’r bruidjes bij
elkaar om in de grote opstoet mee te lopen. D’r bruidjes
moeten ook nog leren schreiden want zomaar wat aanstappen in
’n processie gaat niet. De pastoor moet ook mee, net als z’n
kapelaans en d’r moeten liedjes worden geleerd voor
onderweg. Voorop moet de pastoor lopen, net achter de politie.
De pastoor hoeft dus alleen de politie maar in de gaten te
houden om te weten waar z’n processie blijft. Dat ziet ie
door z’n monstrans want daar zit aan de voor en achterkant
’n bol glaasje. Met èèn oog kan ie daar door heen kijken
en kan zodoende ook de weg in de gaten houden. Z’n andere
oog houdt ie dicht omdat ie ’t zo scherper kan zien. Achter
’m aan komt de kapelaan met zijn kast en ’n koperen vaatje
met wijwater. Maar de kapelaan gaat te kwistig met de
wijwaterkwast om en op driekwart van de route heeft ie geen
wijwater meer. ‘t Is op en de kapelaan prakkezeerd hoe dat
ie aan nieuw wijwater kan komen maar hij weet niks te
verzinnen. Hij kan dan wel ergens binnenlopen en z’n koperen
kannetje met kraanwater vullen.. in de vlugte het water wijden
en dan weer achter d’n opstoet aanhollen, maar hij doet ’t
maar niet. Neeje, hij doopt de grote kwast maar in dat lege
vaatje en doet net of dat er nog wat inzit. Achter de kapelaan
komen de bruidjes en daar achter weer Jo Piron en die hebben
ook niet in de gaten dat het wijwater op is. De meeste
bruidjes zijn het vooruitschreiden al vergeten en als ze niet
hoeven te zingen geven ze elkaar de schuld dat ze niet goed
lopen. De stoet wordt gesloten door het kerkbestuur die in het
stemmig zwart met serieuze gezichten wat weifelend meezingen.
Wanneer
de processie in d’n bocht van de weg komt wringt er ‘n
jongeman z’n eigen tussen de politie en de de pastoor in.
Luidkeels roept ie tegen het volk.. "dit gedoe is
allemaal maar symboliek, de symboliek van de hoop, gewoon nep
dus!" Te laat herkend d’n auteur dat het d’n
ingehuurde intellectueel is, hij kon hem niet meer
tegenhouden... Met verbazing ziet d’n auteur nog dat d’n
ene helft de toeschouwers lachen en dat d’n andere helft
meewarig en afkeurend d’r koppen schudden.
Aandachtige
lezers zouden hier kunnen zeggen, "dat is 1 – 0 voor d’n
intellectueel schrijverke want de ontkerkelijking is hier aan
’t gebeuren. Ge kent de tijd niet ventje, ge moet
bijblijven.. ge ziet toch wat er aan de hand is!"
"Nondeju,"
denkt d’n auteur, "1 – 0 voor d’n intellectueel...
op een af andere manier zetten de lezers d’n auteur in ’n
competitiestrijd en dat gaat ‘m toch te ver." Wat moet
d’n auteur dan doen om ’n gelijkspel te gaan maken? Moet
ie d’n intellectueel dan ladderzat voeren.. af gaan matten
en als ie het op het lest niet meer zo goed ziet.. ‘m pakken
op conditie? De schriftsteller is dat niet van plan omdat ie
zelf ook wel weet dat de ontkerkelijking aan de gang is. Door
z’n ouwelui is ie s’zondags dikwijls genoeg ondervraagd
wie de mis had gedaan en waar de preek over ging. Ze
vertrouwden de auteur toen al niet
Neeje,
de schrijver is ’t niet zo eens met het optreden van d’n
intellectueel. Dergelijke praat had ie beter kunnen verkopen
op ’n ander kerkelijk feest. Het is welliswaar ’n
eeuwenoud katholiek feest over de betrekkelijkheid, de illusie
en voor de laatste keer nog ‘ns goed schransen voor het
vasten, maar het is er toch een. D’n intellectueel had beter
voor de carnavalsoptocht uit kunnen lopen om te zeggen,
"dit is allemaal nep." Maar misschien is dit te
simpel voor ‘m en bovendien, in Tilburg deden we nog niet
aan carnaval. Neeje, we gingen ons eerste loempias eten bij de
Chinees op d’n heuvel en we konden nog lachen over
verschillende kastelijns. Fonds Westenburger ging in ’n
politiepak z’n eigenste cafe controleren op de sluitingstijd
en de Jokkebrok had weer andere kwaliteiten. In de berm van de
Bredaase weg zaten we naar auto’s te kijken en op de
kruising naar Oosterhout rijdt ‘n zogenaamde badkuip tegen
’n fiets. "Ik heb oe niet gezien... ik heb oe niet
gezien..." zei de fietser. De schrijver zou toch zweren
dat ’t de stem van Joke d’n Hollander was die aan d’n
andere kant van de weg te horen was. Maar zeker weten doet ie
’t niet, ook al zie je zijn bruine leren jas en z’n jute
zakje voor de konijnenvellen nog onder de snelbinders van z’n
fiets zitten. Dat brengt de twijfel dan in de hersens want
Joke had altijd ’n bruine leren jas aan, ook al was ’t
dertig graden. Dat portret zit dan voorgoed in ‘t geheugen
maar de vraag blijft dan toch... heeft Joke ooit gefietst want
’t is allemaal al zo lang geleden?
Maar,
ontkerkelijking of niet, heel die discussies gaan aan het
werkvolkje voorbij, het interesseert ze niet zo veel, d’r
moet nog gewerkt worden aan een koekoek. Dat zijn van die
uitbouwtjes die gelijk met de stoep liggen en waar d’n
kolenboer van tijd tot z’n kolen in kan schudden zodat ze in
de kelder terecht komen. Ook d’n bakker in de binnenstad had
zo’n ding want daar moest z’n meel en ander gerei door
naar de kelder. Het gietijzeren rooster lag voor z’n etalage
en z’n vader had er al veel mee afgezien. De boerinnen uit
vervlogen tijden, die eieren en boter op de markt wilden
verkopen, moesten ook langs die koekoek. D’r was er elke
week een boerin bij die boven die koekoek hoognodig moest
plassen. Ze spreidde dan d’r lange zwarte rokken breeduit en
ging d’r eieren in d’r mand zogenaamd goedleggen. Niemand
had er zodoende erg in. D’n oude bakker had die flinke
straal al een paar keer aangezien en toen ie ‘n waarschuwend
"hey" riep, schoot die straal druppelend weg en hij
had weer licht in zijn kelder. Maar zo’n plassende boerin
laat d’r eigen met ene keer "hey" roepen niet uit
het veld slaan en de volgende keer zag d’n oude bakker weer
’n flinke plas op het vloertje van de koekoek staan. D’n
oude bakker had al ’n paar keer op straat gekeken ofdat ie
ze niet kon trapperen maar dan ging die boerin natuurlijk niet
zitten. Van onderen herkende d’n bakker ze wel maar als de
boerinnen met d’r mand door de straat liepen, dan kon ie aan
de posturen zien.. alleen maar vermoedens hebben wie ‘t was.
Maar d’n oude bakker ging ze opwachten, hij gaat er korte
metten mee maken, het geplas moet voor eens en voor altijd
afgelopen zijn. ‘t Raam van de koekoek had ie ’n uur voor
de tijd al open gezet en hij had z’n armen tot z’n oksels
blootgemaakt want anders werden z’n mouwen nog nat ook.
Verstopt ’n het halve duister stond ie ze op te wachten en
jawel, precies op tijd kwam er ‘n donkere klerenwolk met ‘n
bleke witte kern boven zijn koekoek hangen. De boerin zette d’r
sluizen open en d’n bakker stootte met ’n panlat toe,
recht tegen d’r bleke billen. Verbaasde toeschouwers zien
’n gillende boerin in een keer rechtop schieten en d’r
mand met eieren maakt ‘n buiteling over de stoep. Hard
weglopend vervloekt ze in d’r eigen d’n bakker en ze
wrijft pijnlijk ergens tussen d’r billen. Bovengekomen ziet
d’n bakker d’n berg eierenstruif op z’n stoep liggen en
hij weet dat ie geen last meer zal hebben van de plassende
boerin.
Nog
èèn keer zal de koekoek ‘n rol spelen in dit verhaal want
zijn zoon die de zaak voortzette moest rekken hebben voor d’n
opslag voor de brokken gist. Ook moest de kalkput gerepareerd
worden want hij hield geen ei meer goed. Dat verhaal van z’n
vader zat vast in z’n kop en telkens wanneer ie aan de
kelder dacht, zag ie dat zware gietijzeren rooster van de
koekoek boven z’n ogen. Om half tien kwamen er twee
timmerlui met ’n stootkar en z’n bestelde rekken. Dat is
rijkelijk aan de late kant want hij had om half negen
afgesproken. Dat kwam omdat de Lowie uit Goirle altijd en
eeuwig te laat op het werk verscheen omdat ie eerst z’n
geiten nog moest melken. Z’n maatje Piet moest ’t vak van
‘m leren en die was om half acht de stootkar al aan ’t
laden. Nou moest die stootkar nog afgeladen worden en d’n
bakker had het hangslot van de koekoek al losgemaakt. Om half
elf stond het eerste rek er maar toen verscheen er ’n jonge
meid boven de koekoek. Die ging voor de etalage staan te
kijken naar de verse kadetjes en tompoezen. De Lowie vond het
machtig mooi om d’n onderkant van ’n vrouw te bekijken en
hoe dat ie er bij kwam weet Pietje nog niet. In ene keer pakte
Lowie pakte ’n tengel en stak die door het traliewerk heen.
Om
kwart voor elf zijn ze al weer met de stootkar onderweg naar
hun baas want die mooie meid was bij d’n bakker naar binnen
gestapt en had d’r beklag gemaakt en niet alleen over die
panlat. Ze was ook nog met d’r hoge hakken in dat rooster
blijven hangen en kon niet vlug genoeg wegkomen. Ze had ook
nog het gezicht beschreven dat ze onderin de koekoek gezien
had. De jonge bakker die heel de morgen al wat gejagen was,
voelde dat er iets moest gebeuren. Daar kwam nog bij dat ie
aan die jonge juffouw ter compensatie nog ’n bestelling voor
niks moest meegeven. Op stel en sprong moesten Lowie en Pietje
weg zien te komen want d’n bakker was furieus en trapte ze
alletwee de kelder uit. Pietje had de rest van d’n dag maar
‘n snipperdag genomen omdat ie geen ander werk had. Lowie
ging die zelfde dag nog ‘n andere baas zoeken en hij vond er
nog eentje die ’t wou proberen mee ‘m. Pietje heeft ’t
karwei nog afgemaakt en hij moest ook het rooster vervangen
door ’n dikke ijzeren plaat met ’n zwaar hangslot aan de
binnenkant.
Dèr,
daar hebben we het al, d’n auteur was er al bang voor, het
is altijd wat met die gasten. Intellectuelen hebben de
eigenschap dat, als ze ergens verstand van hebben, niet meer
onpartijdig zijn. De schrijver kan ’t ongeveer al raden wat
d’n intellectueel gaat denken. Die gaat denken,
"koekoek of niet, maar d’n auteur laat in z’n
teksten... processies gladweg overlopen in carnavalsoptochten,
niet dat ik daar moeite mee heb, maar het is alletwee
nep."
"Ho
‘ns , ho ‘ns, "denkt de schrijver, "dat is nou
al twee keer dat ik voor schut sta met d’n intellectueel.
Als ge ’t goed nagaat insinueert d’n intellectueel toch
van alles. Die denkt natuurlijk, "d’n auteur laat mij
dat expres zeggen van die processie en de naadloze overgang
naar carnaval zodat ie zelf vrijuit kan gaan." D’n
auteur kent die truc natuurlijk wel maar ’t was niet z’n
bedoeling. De schrijver is dikwijls genoeg wakker gemaakt
tijdens z’n middagdutje en wanneer ge slaapt dan heb je
nergens erg in. Z’n vrouw schudde hem dan flink aan z’n
schouders en zei dan, "de deurwaarder staat hier en die
wil jouw wakker maken," terwijl er niemand in de kamer
stond. Zoiets van, "ik... wil je niet wakker maken.. maar
d’n deurwaarder doet dat!" Neeje, laat de lezers zelf
beslissen wat de waarheid is, ze weten nou hoe het in elkaar
zit.
Heel
Brabant ligt in de warme juniedagen het jaar 1960 in de
smorende hitte te stoven zodat de lucht in de verte gaat
trillen. Bij iedere slag met de zware stootijzers trillen de
armen van zwaargebouwde mannen. Ze stompen in d’r blote
bovenlijf d’r schouders aan kreukels in de harde
zondoorstoofde leemgrond en ze vervloeken d’n dag waarop ze
geboren zijn. "O god, wat is m’n lot," denken ze
achterin d’r bezwete koppen. Het zijn maar van die kleine
foutjes, kleine cijfertjes op de tekeningen die pas ontdekt
worden nadat de graafmachines weg zijn. Priegelwerk op ’n
tekening dat niet gecontroleerd is en waar mensen d’r
gewrichten op kapot kunnen stompen. De leemgrond ligt nog tien
centimeter te hoog en die moet er ter plekke nog uit. Taai en
keihard wordt leem als die ’n paar dagen in de zon ligt en
het graafmachien terug laten komen is te duur. Degenen die
daar voor verantwoordelijk zijn, komen dan niet op het werk.
Die zijn er pas tegen tegen d’n avond en vragen dan onnozel,
"het gaat niet goed is het wel?" De volgende dag is
het weer precies hetzelfde, negenentwintig graden en geen
zuchtje wind alleen.. er staat èèn man minder in dat grote
lemen gat. Hij kon z’n broek en z’n overhemd s’morgens
niet meer aankrijgen omdat ie z’n armen niet meer kon
bewegen. D’n uitvoerder heeft ’n pikhouweel gehaald, ’n
splinternieuw. Tinus, ’n oude timmerman, moet de leemkoeken
loshakken en tegen de middag ziet ie visioenen van
schaduwrijke terrasjes en koele potjes bier voor z’n ogen.
Achter z’n brilletje draaien z’n ogen ’n beetje weg en
hij struikelt over de leembrokken. Hij kan niet meer rechtuit
lopen, hij waggelt! Janus ziet dat z’n bewegingen traag zijn
en hij heeft ook te veel wit in z’n ogen. "Kom maar ‘ns
mee Tinus want gij bent oververhit." Janus duwt ‘m de
put uit en hij moet tot z’n nek toe in de waterton gaan
zitten totdat ie het koud krijgt. Dan pas mag ie weer terug
komen. Nog eventjes kijkt Janus naar de waterton waar de kop
van de Tinus bovenuit steekt. Z’n brilletje hangt over de
rand en Janus ziet dat Tinus weer aan ’t bekomen is.
De
controleur van de ziektewet ziet het niet meer zitten in deze
hitte en gaat op z’n brommertje maar eens langs de
kanaalkant kijken of dat ie geen ‘ziekenwetjes’ ziet
liggen. Het zit dus wel goed met zieken van vandaag. Alleen,
de controleur op z’n brommertje prakkezeert z’n eigen suf
over de heer Bertus van der Tuiyl. Hij zou toch zweren dat ie
‘m door het straatraam gezien had en dat ie d’n hof om aan
het spitten was. Toen ie aanbelde deed z’n vrouw open en
Bertus lag in bed met hoogrode kleur van de koorts. Grote
zweetdruppels stonden op zijn kop en de controleur twijfelde
ofdat Bertus z’n klompen aan had. Voor de voordeur had ie
toch duidelijk geklos op de trap gehoord. Met ’n nat doekje
depte z’n vrouw de zweetdruppels van Bertus z’n voorhoofd
en vertelde dat, "d’n dokter al langs was geweest. Hij
moet te bed blijven," zei ze, "en hij moet veel
drinken." Aan de dekens te zien had Bertus nogal grote
voeten, dat moet ongeveer maat acht en veertig geweest zijn.
Vanuit ’t slaapkamerraam ziet de controleur de schop nog in
d’n hof staan en hij schrijft op z’n briefje dat Bertus
morgen naar de controlerend geneesheer moet. De volgende keer
zal hij eerst door het raam kijken, dan aanbellen en vlug weer
door het raam de huiskamer in kijken. Dan is er geen ontkomen
meer aan en als ze niet op bed liggen... aan het werk er mee!
Maar
heet weer of niet, s’middags gaat ook de controlerend
geneesheer z’n klanten af omdat ie afmeldingen heeft gehad
voor z’n spreekuur. Op z’n formulieren ziet ie dat er
eentje als verpleegadres het ziekenhuis heeft opgegeven. De
geneesheer vertrouwt het niet en gaat op onderzoek uit. Aan d’n
hoofdingang van ’t oude ziekenhuis aan d’n Bossche weg
vraagt ie ofdat z’n klant opgenomen is. Met ’n zielige
nauwkeurigheid schrijft ie d’n opname datum en de kamer op.
Hij mag geen bezoek afleggen omdat ’t geen bezoekuur is.
Toch gaat de controlerend geneesheer helemaal dwars door het
ziekenhuis naar achteren waar de barakken liggen. Daar moet ie
zijn en daar moet ie controleren. ’T bed is leeg, "zie
je wel," dacht de geneesheer, "net wat ik
dacht," die zit al lang en breed thuis en heeft niks
doorgegeven." Achter z’n rug komt de hoofdzuster binnen
en vraagt, "wat doet u hier, u mag hier helemaal niet
zijn." Maar de geneesheer stelt zich nog niet eens voor
en hij zegt ook niet wat ie hier te zoeken heeft. Dwingend
stelt ie ’n andere vraag, "waar is die meneer" en
knikkend wijst ie naar het lege bed. De hoofdzuster trapt er
in en zegt, "mijnheer van Genderen ligt op de
operatiekamer en u moet naar de uitgang... hier kunt u langs
en dan rechtsaf en alsmaar rechtdoor." ’n Tijdje volgt
de hoofdzuster de geneesheer nog maar wanneer ie rechtdoor
moet.. is ze er niet meer. Maar de geneesheer is niet van plan
om rechtdoor te gaan. Hij is op zoek naar de operatiekamers en
wanneer hij in ’n klein wachtkamertje ’n zenuwachtig
vrouwtje ziet zitten dat hoogzwanger is, voelt ie dat ie in de
buurt van de heer Wilhelmus van Genderen is. Op z’n tenen
kijkt ie door het raam van elke operatiekamer en net als ie ze
allemaal gehad heeft zwaaien de klapdeuren van o.k. drie open
en wordt de patient buitengereden. Het hoogzwangere vrouwtje
veert op maar ze krijgt niet de kans om als eerste bij hare
mens te komen. De controlerend geneesheer heeft immers
gewichtige vragen te stellen zoals, "welke medicijnen
gebruikt u.. wanneer bent u weer thuis en hebje de kaart bij
je?" De chirurg komt buiten de o.k. eens kijken wat al
die snelle voetstappen op de gang te betekenen hebben en hij
staat oog in oog met de controleur. In wetende en herkennende
ogen kijken kijken... duurt meestal maar een paar seconden en
hebben daarom geen woorden nodig. Zulke ogen kunnen
bijvoorbeeld zeggen, "eruit en rap." Zelfs ’n
controlerend geneesheer snapt zoiets... daarom was ie al op
weg naar d’n uitgang.
Uiteindelijk
wordt het in dat jaar nog september en oktober. Tinus hangt
deuren af en rondom ‘m henen lopen er twee mannen in d’r
costuum met ’n stopwatch. Ook bij z’n collega’s drukken
ze af en toe op d’r klokje en noteren de tijd. Janus doet er
wat lacherig over en vraagt, "of ze niks beters te doen
hebben." Maar d’n andere dag komen ze op kantoortijd
terug met nog meer papieren. Nog feller drukken ze op d’r
klokjes en wanneer Janus vraagt, "waar dat dat allemaal
voor is," lachen ze ’n beetje vriendelijk en zeggen,
"dat is voor de calculatie." S’middags onder het
schaft hebben ze het er over en Bert zegt, "dat het met
’n tariefstelsel voor timmerlui te doen heeft en dat het ook
makkelijk is voor het ‘kantoor’. "Ze kunnen dan
uitrekenen hoeveel ’t werk gaat kosten en wat er te
verdienen valt." " Het tempo zal wel weer omhoog
moeten," zei Janus, "dat was bij mijn vorige baas
ook zo. Die gaf ène timmerman ‘n knaak in de week meer. Dat
liep al een paar weken aan en de andere waren het daar niet
mee eens. De anderen konden dat ook krijgen als ze harder
werkten en dat deden ze ook. Op het lest van de week hadden
sommigen wel dertig gulden de man extra voor d’n baas
verdiend. Zelf kregen ze er maar ‘n knaak van en eigenlijk
mochten ze dat niet tegen niemand zeggen, ook niet tegen d’r
collega’s. Zo jaagden ze elkaar op en op ’t laatst moest
iedereen mee. Die timmerman dacht natuurlijk dat ie midden in
bed lag bij d’n baas maar de baas wist van te voren al, dat
ie z’n mond niet kon houden over die knaak, zo speelde ie
ons uit."
Gerritje...
die mee zat te luisteren kromde z’n tenen want hij had ‘n
knaak meer als de anderen en hij had er zijn mond nog niet
over open gedaan. Maar...de week er op zal dat rap veranderen
want d’n uitvoerder speelde het spelletje mee. Normaal kwam
ie na ’t schaft zeggen, "tijd mannen," maar deze
keer zei ie, "alleej Gerrit.. geef jij ’t goede
voorbeeld eens.. gij beurt niet voor niks die knaak!" En
janus...hij kon Gerrit alleen maar ongelovig aankijken.
Neeje,
op zo’n hete dagen was ’t eigenlijk niet om te doen en
zeker niet als er eentje ‘n knaak meer beurde om de zaak op
te juinen. Metselaars weten daar alles van want die stonden
allang in tarief. Wanneer er ‘n nieuwe kwam werd ie
uitgetest. Alletwee stonden ze aan ’n muur, de nieuwe en d’n...oude.
D’n oude was de nieuwe steeds ’n beetje voor. Net iets
vroeger had ie z’n draad omhoog gestoken en net iets vroeger
legde ie d’n eerste steen van de volgende laag. Die nieuwe
moest dan in elke laag de laatste steen leggen en dat is iets
moeilijker omdat er soms wat geschoven moest worden omdat ie
niet paste. Hijgend kwam ie dan telkens achterop en zijn
gezicht werd al roder en roder met wat paars er door heen. Als
ie dat heel d’n dag door kon doen was ’t ‘n ‘goeie’
en de anderen vonden ’t dan goed dat ie in de ploeg kwam die
in tarief stond.
Opperlui
hadden ’t slechter, meestal stonden die niet in tarief maar
dienden toch meer steiger te maken en meer stenen aan te
dragen voor dezelfde centen. Zo kon het gebeuren dat op ’n
hete zaterdagmorgen van die warme juniedagen d’n Harrie in z’n
‘hete’ schoot. Bij het uitbetalen kreeg ie niet wat
afgesproken was. Met zijn kop schuin naar beneden deed ie
inschattend ’n paar passen achteruit en net als ‘n bok,
plaatste ie met een ‘ramscheut’ zijn kop in d’n dikke
buik van d’n baas. Het eerste halfuur had d’n baas adem te
kort en had ook nog wat maagzuur in z’n mond. Toen ie weer
wat kon zeggen was het eerste woord, "eruit en ge krijgt
’n slecht onslagbewijs!"
Op
zaterdag zijn er geen arbeidsvitaminen...tenminste als er geen
lezers zijn die de ‘ramscheut’ als arbeidsvitaminen gaan
beschouwen want dan wordt het anders. Dat betekent dan... dat
als er klappen vallen... dat goed is voor de productie. D’n
auteur kan met die lezers ’n heel eind meegaan want als ge s’avonds
‘n knokfilm op de televisie he’t gezien... kun je er d’n
andere dag weer tegenaan. Maar het zijn eigenlijk niet de
arbeidsvitaminen die d’n auteur bedoeld. De arbeidsvitaminen
uit Hilversum die uit zo’n klein draagbaar radiotje komen,
daar gaat het over. In het begin van zo’n muziekprogramma
zijn de liedjes rustig en hebben een laag ritme. Naargelang
het naar de middag toegaat worden de liedjes schreeuweriger en
het ritme ligt hoger. Mensen hebben de eigenschap dat de
bloeddruk en de hartslag stijgt wanneer het ritme van muziek
omhoog gaat. Dat is dan weer goed voor het werk want de
productie gaat dan omhoog. Zo werken de arbeidsvitaminen.. die
werken alleen maar in het voordeel van d’n baas.
S’avonds
staat Januske Balemans weer buiten..."warm hè Wil."
"Ja Janus, het is goed warm geweest." "Laat ze
met dit weer toch de moord stikken Wil."
|