In
dit hoofdstuk komt de vrijerij aan bod en vliegt d’n
intellectueel er uit. We gaan ook op dansles omdat dat bij
onze opvoeding hoort. Verschillende dansgelegenheden worden
gepasseerd en bij het kussen staan we wat langer stil omdat
dat moeilijker is dan we denken. De blues waarmee we
grootgebracht zijn blijven in dit hoofdstuk achterwege omdat
die toch iets treurigs hebben en dat kunnen we niet gebruiken.
Er komen nog wat verleidingstactieken voor in dit hoofdstuk en
‘n jonge eva wordt goed zat van de snevel omdat ze voor
Abraham moest spelen. Naderhand laat de schrijver ze nog eens
goed zien in een lege surrealistische omgeving. D’n auteur
doet dat expres om te laten zien dat de liefde wel degelijk
een antwoord is in ’n stukje leegte in het bestaan. Tegen
het einde van dit hoofdstuk moet schrijver op het kantoor van
de baas komen en Balemanske sluit dit hoofdstuk weer
kernachtig en abrubt af.
In
ene keer is het er... de meisjes komen sluipend in d’n
aandacht en zetten d’r eigen vast in ‘t geheugen zodat ge
er nooit meer vanaf komt. D’r is niks meer aan te doen... ge
gaat in de gaten krijgen dat ze d’r eigen mooi maken met
lippenstift en oogmascara. Onweerstaanbaar worden ze en in d’r
tasjes zit nog veel meer dat spul! D’r zitten etuitjes in om
oogvlimmen zwart te maken en waterverfdoosjes met alle kleuren
oogschaduw. Natuurlijk, dat toverspul is er al veel langer
maar ge he’t er dan geen erg in omdat er in alle dingen een
rangorde zit. Ge dient eerst een brommer te hebben met ’n
duozadel. Dat is zo’n lang zwart zadel aan èèn stuk waar
’n meisje achterop kan zitten. ‘t Zijn mooie machientjes
die Benellies alleen ge moet er niet te gek mee gaan doen met
dat Italiaans spul. Dat gold trouwens ook voor de schoenen met
spitse neuzen want die kwamen er ook vandaan. Breda, Den
Bosch, Moerdijk, ge bent er in de kortste keren op zo’n
scheurijzer alleen.. ge bent alleen! Neeje, d’r moet iemand
achterop zitten om mee te rijden, ‘n meisje dat bij jou
hoort en mee gaat. Waar naar toe.. maakt niet uit als ze maar
achterop zit en mee gaat hangen in d’n bocht.
De
tienermeisjes van de geboortegolf gaan d’r eigen mooi maken,
ze toeperen d’r haren stiften d’r lippen en gaan op
sjanternel. Ook d’n auteur krijgt er stilletjes aan erg in
maar hij kan nog niet dansen. Bij van Rijswijk gaat ie de
tango en de foxtrot leren. Af en toe deed van Rijswijk over d’n
dansvloer expres speciale was raspen zodat de vloer onder
Italiaanse schoenen spekglad werd. De jongens zaten aan ene
kant en de meisjes aan d’n andere kant van de spekgladde
dansvloer. Hij deed dan voor hoedat ge ’n meisje ten dans
moest vragen en de jongens moesten dat nadoen. D’r schoven
er vlot ’n stuk of vijf zes onderuit want ze wilden
natuurlijk allemaal zo rap mogelijk naar d’n overkant komen.
En als ge dan aan d’n overkant was, moest je nog afremmen op
die gladde vloer zodat ge nog alle capriolen uit moest halen
om overeind te blijven. Die meisjes zijn d’r eigen
natuurlijk te barste geschrokken van die horde jongens die op
d’r afkwamen. Die moesten eerst nog giechelend bijkomen
omdat ze ’t eventjes Spaans benauwd hadden. Het moest
opnieuw van van Rijswijk want hij vond allemaal maar niks. De
tweede keer was ‘t nog niet goed want ge kunt niet zomaar
’n meisje bij d’r armen pakken en de dansvloer optrekken.
Van Rijswijk keurde dat resoluut af en het moest weer opnieuw.
Met een lichte buiging vragen, "mag ik deze dans van
u," en dan geen antwoord afwachten was ook niet goed maar
voor deze keer kon het er wel mee door want anders was de les
al om. Eindelijk sta je recht tegenover ‘n wildvreemd
meisje. Alletwee kijk je dan naar beneden om de voeten in de
gaten te houden want ge wilt toch weten waar die blijven op zo’n
gladde vloer. Ge voelt de sluike haren van ’t meisje tegen
je wangen en zij voelt dat ook. ‘t Vonkt ’n beetje en ge
kijkt elkaar aan. Van heel dichtbij kijk je dan in schone
diepe donkerbruine ogen, ge ruikt mascara...poeder, ge ziet
‘n gelippenstifte glimlach...ge voelt ’n vrouw...heel
dichtbij. In ene keer wordt het spannend maar dan moeten we
van die verrekte van Rijswijk van meisje wisselen.. net of dat
ie het er om doet. Hij zweeft over d’n dansvloer en hij
telt..èèn twee..drie vier, èèn twee.. drie vier. We moeten
‘m nadoen en op het lest van de dansles, kunnen we op de
maat van, "hou je echt nog van mij Rocking Billy,"
al aardig, èèn twee.. drie vieren.
Het
singeltje "Oh Carol, I am but a fool," is uit. ‘t
Staat in de kleine etalage van Bill Coolen in de Capucijnen
straat. Zaterdagsavonds wordt het al gedraaid bij Rob Borma,
ook hij geeft dansles. De deur van z’n dansschool gaat open
en dicht en swingend gaan de flarden van Neil Sedaka de straat
in, "Darling there will never be another." Ongeveer
rond dezelfde tijd zingt Bop Smit in het Wit Paardje, "ik
heb me weer vergist." ’t Swingt niet en ge moet er wat
stijler op dansen. Van liedjesteksten kun je niet veel van op
aan... alleen maar ’n beetje zwijmelen en als ge
zwijmelt..tuinde overal in. Neven de vakbond in de Tuinstraat
was de Scala, daar was ’t ook dansen. Ruisende pettycoats,
hoge hakken, jazz, rock en roll, ’t swingt, en met wat
biertjes was ’t daar niet slecht. Ge moest wel goed opletten
van wie van wie was en wie dat er bij elkaar hoorden. Daardoor
ging het soms ruig aan toe als ge zomaar onnozel aan het
zwijmelen ging met zo’n pettycoat in zuurstokleuren. Neeje,
al dansend kwam er van het vrijen niet veel terecht
bovendien... op een of andere manier waren de meisjes veel
slimmer als de jongens!
De
vrouwelijke lezers.. lezeressen dus, gaan nou natuurlijk
zeggen, "dan had je maar goed moeten leren kussen
schrijverke want ge kunt dan wel alle kruispassen van de tango
geleerd hebben maar... daar hebben we niks aan, daar schieten
we niet veel mee op!"
D’n
ingehuurde intellectueel gaat z’n eigen d’r ook weer
ongevraagd mee bemoeien. Dat komt natuurlijk dat ie wat
kritiek hoort en hij denk natuurlijk, "daar zal ik eens
een schepje bovenop doen, ik zal de lezeressen eens gaan
steunen." Hij vindt ook dat ’t de schrijver z’n eigen
schuld is. "D’n auteur had kunnen weten, dat meisjes
van zestien-zeventien jaar... geestelijk zo’n vijf tot tien
jaar verder zijn dan de jongens."
Daar
sta je dan met de felrode Benellie... d’n Argentijnse
tango... geen kuservaringen en meisjes die veel te wijs zijn!
Het wordt hoog tijd dat d’n auteur eens orde op zaken gaat
stellen anders gaat er niks meer goed... niks gaat er dan meer
lukken... zo kom je nondeju nooit aan ‘n huishouden.
D’n
intellectueel vliegt er uit! Hij had kunnen weten dat ie z’n
eigen niet overal mee kon bemoeien, hij was gewaarschuwd...
ophoepelen.. korte metten er mee! Hij moet zijn licht maar
laten schijnen in de Looiersbeurs of bij ‘de Geit,’ op het
Piusplein. Laat ‘m daar maar op ’n terrasje gaan zitten en
daar z’n verstandige praat gaan verkopen. D’n auteur heeft
geen tijd meer voor intellectuelen die tegen ‘m zijn... er
moet gekust leren worden en dat doe je niet met verstandige
praat!
Natuurlijk
zijn er lezers die op z’n Tilburgs zeggen, "waarde gij
nou zonne lul dagge da nie kon... waarde gij zo onnozel?"
D’n auteur gaat dat afstrijden want als ge zo’n beetje op
die materie ingaat komde al gauw zo’n twintig-dertig
verschillende kussen tegen. Dan hebben we het nog niet eens
over de stand van de lippen want dat is eigenlijk nog een
hoofdstuk apart. Bij ’n heftige kus weet je niet waar jouw
lippen blijven, die kunnen wel half naar binnen gezogen zijn
en dan weet je niet hoe dat ze zitten. Ja... degenen die
altijd precies weten hoe ’t spul in elkaar zit, weten
natuurlijk... hoe dat ze d’r lippen weer rap kunnen terug
krijgen maar.. dat is geen kussen, dat is het verstand bij
elkaar houden. Kussen diende vol overgave te doen en maar te
kijken waar ge blijft. Ge kunt natuurlijk ook oefenen op zo’n
spaan waar ze friet mee uit de pan halen. Aan d’n andere
kant kun je dan zien hoe de stand van de lippen is. Maar
eigenlijk moet je dan ‘n meisje vinden dat meekijkt en gaat
zeggen of dat ‘t zo goed is. Bovendien, waar haalde dan zo
gauw ’n meisje vandaan dat punten gaat geven voor ’n kus
op ’n schuimspaan? Ge kunt ’t dan eens aan je oudere
zuster vragen maar dat is ook niet alles. Ze zou d’r eigen
af kunnen gaan vragen, "zit onze Sjeraar wel goed in
elkaar... komt dat nog wel goed mee ‘m?" Als je zuster
humor heeft, dan staan de zaken er heel anders voor. Dan zegt
ze, "natuurlijk Sjeraar, ik kijk wel even of ’t goed
is," en ge ziet ze denken, " even lachen met dat
lulletje!"
Ge
ziet waarde lezer dat ’t allemaal zo makkelijk lijkt maar
dat het in wezen niet zo is. Hoedat ge het ook aanpakt wanneer
je zulke dingen wilt vragen... ge staat altijd voor schut. Ze
lachen je uit of ze kijken bedenkelijk naar jou want ze
denken, "dat ge niet goed bent." We hebben het dan
alleen nog maar over de stand van de lippen en waar die dan
moeten blijven. Bij ’n tongzoen moeten die natuurlijk buiten
blijven want anders is er geen plek zat. Echt steriel is ’n
tongzoen nou ook weer niet want meestal heb je al wel ’n
biertje op of ge he’t friet met mayonaise gegeten. Het is
wel ’n vermoeiende bezigheid dat tongzoenen want ge kunt
bekant geen adem krijgen als het er fel aan toe gaat. Met
kunstgebitten zal het wel weer iets anders zijn en zodoende is
de tongzoen maar voor een beperkt gezelschap geschikt.
Over
het wat grovere werk hebben we het dan nog niet gehad want
daar is ook het een en ander over te zeggen. We moeten daar
vakmensen over laten gaan want het is niet zomaar gewoon ’n
kunstje! Ge moet dat vlot ’n uur vol kunnen houden en het
zit allemaal wat ingewikkelder in elkaar. Bewegingen moeten
vloeiend zijn anders raakte met de neuzen in de frut en dan
ben d’r uit... de concentratie is dan weg. De opwinding is
dan ook weg en ge moet helemaal opnieuw beginnen. Voor
brildragers is het nog erger want voor hun zitten er nog meer
haken en ogen aan dat kussen. Wanneer ge van houding moet
veranderen moet dat synchroom gaan, d’r moet niet niet
gestopt worden anders raken de hormonen de weg kwijt en die
komen dan ergens anders terecht. Maar de aandachtige lezers en
lezeressen moeten de moed niet opgeven, dat deed d’n auteur
ook niet. Op de bioscoopaffiches stonden voorbeelden zat
hoedat ‘t moest. In "Gone with the wind," heeft
Clarc Gable, Vivian Leigh diep in z’n armen en d’r wordt
dan flink gekust. De houding van Clarc Gable is hierin alles
bepalend en Vivian Leigh heeft d’r ogen al dicht.. die
verwacht natuurlijk al het een en ander. In d’n Argentijnse
tango komt ook zo’n houding voor. Diep in z’n armen
gebogen en bijna op zijn knie hield d’n auteur ’t meisje
vast... de violen van Malando speelden d’r hoge prachtige
tonen.. de schrijver kwam in de buurt maar.. om een of andere
redene zette ‘t gadomme niet door!
’N
ander voorbeeld is het affiche van "High Noon." Op
de affiche van "High Noon," brengt Grace Kelly
brengt het er slechter af, ze komt er zo maar bekaaid vanaf.
Carry Cooper heeft geen tijd om eens flink te kussen want hij
moet met èèn oog al de andere schietgeweren en revolvers in
de gaten houden terwijl dat ie staat te kussen. Da’s zo geen
doen want als ge wilt kussen moet je daar de tijd voor nemen
anders wordt het niks. Beter gaat het in "It’s a
wonderful life." James Steward en Donna Reed kussen
elkaar geregeld, ze klemmen d’r lijven tegen elkaar en de
erotiek spettert in het rond. Ze zetten niet echt door en
wanneer ze na elk rondje uitgekust zijn... hop.. naar de
eerste en d’n beste ijscoboer en hop.. naar de volgende
attractie van ’t leven.
Ook
zijn er van die tuitzoenen. Met getuitte lippen worden die dan
op de mond gegeven en duren niet lang. Meestal worden die
gegeven op het einde van d’n eerste avond als ge ‘t meisje
netjes voor de deur afzet. Eigenlijk willen die zeggen..
"ik beloof nog niks...ophoepelen... volgende week zien we
wel verder." Ook worden er kusjes gegeven die aftastend
van karakter zijn. Die worden dan gegeven op de mondhoeken en
vragen eigenlijk, "heb je er zin in?" Heel
voorzichtig moeten die gegeven worden, ge moet met getuitte
lippen de mondhoeken nauwelijks aanraken want als ge dat te
fel doet, kan dat meisje denken, "wat doet ie nou, ik heb
toch nog geen ja gezegd!" Wanneer ge dan doorgaat wordt
het ’n gestolen kus en dat moet je niet doen. Daar is al
zoveel ellende uit voortgekomen dat er op d’n dag van
vandaag nog schrijvers en schilders mee bezig zijn. Ze krijgen
al d’n ellende niet genoteerd.
Vroeger
kenden we nog de zuigzoen maar.. dat is niks. Dagenlang liep
je dan met zo’n rooie plek rond en dat was niet om te doen
omdat ge dat allemaal uit moest gaan leggen. Doodmoe word je
dan van dat uitleggen om ’n rood plekje van niks. Ge kon dan
beter zeggen dat ge ’n besmettelijke huidziekte had, dan was
’t afgelopen met dat gevraag. D’r was trouwens niet veel
aan want met de zuigzoen kon je ook niet ’n lekker eindje
weg kussen. Het heeft trouwens iets kleverigs en vastbijterigs
net als de nekzoen. Bij deze zoen bijt de verliefde zich
zachtjes vast in de nek van z’n partner. Dat moet dan
opwindendend zijn maar de schrijver denkt daar anders over.
Van dat overbijterige gedoe in je nek word je niet goed, dat
doet zeer en ge knapt er ook niet van op. Soms kreeg je ook
’n zuurtje of ’n pepermuntje in je mond gefrommeld. Dat
was best aardig en smaakte goed maar van d’n andere kant
moet je daar toch mee oppassen. Ge kunt zodoende van alles en
nog wat in de mond gefrommeld krijgen... tot hondenbrokken
toe. Wanneer ge dan steeds op moet gaan letten wat ge binnen
gaat krijgen, ligt de concentratie ergens anders en dat is ook
weer niet goed.
Kussen
we nou uit liefde en verlangen of zit er nog meer aan vast? De
Kama Soetra geeft daar geen goed antwoord op. Neeje, met
"het gevecht der tongen" en "kloppende
kussen," kan de schrijver niet zoveel. Ook ’n ander
Indiaas boekje, "De Koka Shastra," geeft in z’n
oosterse beeldvormen de kus niet prijs. De mond wordt
welliswaar beschreven als het voorportaal van de yoni maar
uiteindelijk weet je nog niks. Ook de grazige buikpartijen
waar ge ‘n schaap op kunt laten grazen en roomwitte dijen
zeggen d’n auteur niet zoveel. Neeje, de swingende
pettycoatmeisjes uit de Scala hadden niet zo’n buiken, die
hadden er soms wel zo’n zes-zeven meter tule omheen zitten
en deze meisjes uit de confectieateliers... draaiden op volle
toeren als ze aan het swingen waren.
Ge
ziet wel dat d’n auteur goed op de hoogte is gekomen van het
kussen. Hij kan vlot zo’n twintig-dertig kussen beschrijven.
Misschien doet ie dat nog wel eens maar nou heeft ie er nog
geen tijd voor. Voorlopig heeft d’n schrijver al zat
geschreven over dat gelik want d’r moet eerst ’n meisje
opgedaan worden om het allemaal eens uit te proberen hoe dat
ze ’t gehad wilde hebben.
De
belangrijke dingen in ons leventje komen altijd onverwacht en
pakken dikwijls goed uit.. Ge begint d’n dag begint goed
omdat ge door het buurmeisje de groeten laat doen aan ’n
ander meisje dat ge wel ziet zitten. De groeten laten doen
betekent net zoveel als een aanzoek om te vrijen en deze
meisjes werken bij elkaar op ’t overhemdenfabriek. Dat is
dan toch makkelijker, zodoende kun je ’n rechtstreekse
afwijzing voorkomen. Op ’n verdieping in de Noordstraat
wacht d’n auteur d’n uitslag af want daar moest ie ‘n
nieuwe vloer aanbrengen. Het is koud op dat zoldertje en af en
toe kraken de zware spanten onder de windvlagen. Onder ’n
lampje van veertig watt kunde eigenlijk niet goed uit de weg
en ge moet veel op de tast doen. D’r moet ’n looplamp
komen van ‘de zaak,’ maar voorlopig geeft ‘n ouwe
schemerlamp met ’n porceleinen voet wat meer licht. Van dat
vrouwtje mocht ie in de warme keuken schaften en ze zou koffie
voor ‘m zetten. Om twaalf uur vroeg dat vrouwtje onder aan
de trap, "lust je misschien een uitsmijter met gebakken
eieren?" Zoiets sla je natuurlijk niet af en zeker niet
tegenover de klanten van d’n baas. Ge dient dat dan wel
netjes met vork en mes te eten want ’t keukentje van dat
vrouwtje zag er keurig uit. Gesneden tomaten, augurken en
zilveruitjes stonden netjes op bordjes apart geserveerd. Recht
tegenover aan tafel zat dat Indische vrouwtje vriendelijk te
glimlachen en te eten. Ze had ook soep gemaakt en dat is ook
nooit weg als ze het aanbieden. Na ’t eten zette ze ’n
glaasje met verschillende sigaren op tafel en ze zei,
"steekt er maar een op, de geur vind ik lekker, dat doet
mij aan m’n overleden man denken, die rookte ook
sigaren." Precies om half een zei ze, "de
middagpauze is om, om half drie heb ik nog thee als je wilt,
ik waarschuw wel." Op de minuut af.. om half drie stond
ze weer beneden de trap om te zeggen dat de thee klaar was. In
het propere keukentje stond de thee netjes geserveerd in ’n
glazen kop. Ze had ook citroenschijfjes gesneden en met ’n
tangetje moest je de suikerklontjes pakken. Het glaasje met
sigaren stond er ook nog. "Pakt," zei ze met d’r
spierwitte glimlachende tandjes, "ze staan er voor,"
en stilletjesaan begon de schrijver z’n eigen af te vragen,
"wat moet ze toch van mij, wat heeft ze daar toch
allemaal mee voor?" Twee weken naderhand zou d’n auteur
daar pas achterkomen maar toen had ie al zo’n drie dagen
kippenragout, vlees aan ’n stokje, bieflappen en lekkere
sausjes op. Neeje, het was ’n goed adres en de sigaren van
Elisabeth Bas rookten lekker weg, ze lieten d’n lekkere geur
en de witte as na voor de weduwe.
Hangend
tegen een lantaarnpaal wacht d’n auteur in de donkerte van d’n
vroege avond op z’n buurmeisje. Op deze Novemberavond
scheren de donkere wolken langs de volle maan. Het is koud, de
noordenwind jaagt door de natte straten en tegels van de stoep
glimmen van de regen. Ze blijft lang weg, de meeste meisjes
van ’t confectieatelier waren allang thuis. Maar... ze komt,
ze moest nog langs de slager voor buikspek en gesneden gehakt.
Hoe dat ’t allemaal precies gelopen weet de schrijver niet
meer maar vijf minuten later zit z’n buurmeisje achter op z’n
rode Benellie en hij heeft ’n afspraak te pakken met haar.
De komende Zaterdag gaan ze naar de bioscoop omdat ‘de
groeten doen,’ niet goed uitkwam bij d’r vriendin van ‘t
confectieatelier.. die vree al.
Aarzelend
begint dan de vrijerij.. vooral aarzelend... want ge zit nog
niet neven ’t buurmeisje in de bioscoop, ge bent er nog
niet! Ge reserveert dan wel balkon in de Metropole en ge leeft
er wel naar toe, maar niks is zeker. Daarom gaat d’n auteur
zaterdagsmiddags eens informeren ofdat ’t allemaal wel
doorgaat en in ene keer staat alles weer op losse schroeven.
Het buurmeisje heeft geen tijd om naar de bioscoop te gaan, ze
heeft ’n andere afspraak. Ze gaat voor ‘Abraham’ spelen
omdat de vader van d’r vriendin vijftig jaar is geworden.
Met ’n pruik en spulletjes uit zo’n mascara doosje zijn ze
al bezig om van ’t buurmeisje ’n oud ventje te maken. Ook
zijn ze aan ‘t repeteren met de levensloop en hoe dat ’n
oud ventje nou precies moet lopen. D’n baard ligt ook al
klaar op tafel neven ’n pijp. "Ge gaat maar mee,"
zei d’r vriendin Floor, "onze pa vindt dat wel goed, d’r
komen er meer die ie niet kent, dat maakt niks uit ene meer of
minder."
Het
was ’n schôon feest in dat huishouden, ze konden er wat van
daar in ’t midden van de Paterstraat. Het buurmeisje Tonia
speelde ‘Abraham’ perfect en toen ze halverwege d’n
levensloop was, wilde ze eerst wat drinken want d’r mond
werd wat droog. Als ‘n echte ‘Abraham’ moest dat
natuurlijk snevel zijn, daar kon ze niet onderuit komen. Toen
’t verhaal afgelopen was lustte Tonia nog wel zoiets en
daarna nog eentje. Ze werd al zatter en zieker naargelang d’n
avond vorderde. Ze wilde naar huis want ze voelde d’r eigen
niet goed worden na ’n stuk taart, wat zure bommen en
worstjes. Ze kleedde d’r eigen om en ze stapte aan maar...
’t ging niet lang goed want, "ze werd bevangen van de
kou," tenminste.. dat zei ze. Op d’n hoek van de
Paterstraat gebeurd ‘t. De schrijver had ze wel goed vast
maar ze gleed toch onderuit en in ’t licht de lantaarnpaal
zag ie dat ze ’n groot gat in d’r fantasienijlons had. Ze
had ’n flinke schaafwond op d’r knie. Lopen kon ze
eigelijk niet goed meer en daarom droeg d’n auteur ze
verder. Als ’n schaap hong ze over z’n schouders en d’r
mond hong ’n beetje open. Kleine parelwitte tandjes had ze
en d’r pikzwarte haren hongen in pieken naar beneden. Ze
woog niet veel, amper vijf en veertig kilo maar d’n auteur
was toch blij dat ze in ene keer vroeg, "kus me
eens?" Intussen regende ’t, loodrecht vielen de grote
druppels naar beneden en in het rode neonlicht van de
cafetaria liep de zwarte mascara in donkere tranen over d’r
gezicht. ’T heeft toch iets triestigs en aandoenlijks
tegelijk zo’n jong vrouwengezicht waarvan de mascara
uitloopt. Zo’n vrouwengelaat zegt, "ik heb me mooi
gemaakt, alleen..nou is het weg." Aan d’n overkant van
de natte glimmende straat staat ’n verveloze bakfiets met
aan weerszijden oude bedspiralen. Tussen de verbogen
fietsstangen van het oude ijzer ligt een gebutste etalagepop
met de platte borsten van gips tegen de bedspiraal aangedrukt.
Nietszeggend keken de ogen van de pop naar de stervende
bladeren in de goot. Ze miste ’n stuk van d’r wang, dat
ligt op de straatstenen uit elkaar te regenen. Stromend water
is een symbool van ’t leven maar wanneer ’t uit ’n
kapotte gietijzeren regenafvoer komt is het decadent. Het
gorgelt dan over de betonnen stoepstenen om z’n weg te
zoeken naar de vuile goot. D’r hangt ’n prikkelende geur
van giftige kolendamp en de cafetaria is leeg. Er is niemand
te ontdekken tussen de chromen krukken met rode skaileren
bekleding. De straten lijken leeg en doelloos... de natte
omgeving staat onverschillig...bijna vijandig tegenover de
mensen. Telkens licht Tonia’s gezichtje zwartrood op als de
neonlichten aan en uit gaan en hangend in d’n auteurs z’n
armen kust ze hem vurig terug. D’r vrouwengezichtje met
uitlopende mascara is het enige wat warm aanvoelt in deze
omgeving. Maar lang kon dat niet gaan duren want de
houtjestouwtjesjas van de schrijver is wel lekker warm maar
niet waterdicht. De kille nattigheid komt op je hemd en ge
loopt nog ’n klets op als ge niet uitkijkt. Wurmend en zo af
en toe eens stilstaand om te vrijen heeft de schrijver en z’n
Tonia toch nog thuisgebracht maar de auteur moest nog ’t een
en ander rechtzetten bij z’n ouwelui. Die zagen ‘m in de
late avond kleddernat thuiskomen en hij stonk naar de snevel.
Hij keek gelukzalig en d’r zat ’n ouwe mannetjesbaard in z’n
zakken. Ook z’n gezicht zat vol rode en zwarte vegen en in z’n
portemonai zat meer geld als dat z’n zakgeld was. Rond
middernacht zaten ze d’r eigen argwanend af te vragen,
"ofdat d’n auteur soms in verkeerde kroegen kwam?"
Natuurlijk,
d’n auteur had ook liever gehad dat ie hullie Tonia voor d’n
eerste keer had gekust onder de gele bremstruiken bij de
zwaaikom van Biest. Mooi zomerweer had ie er bijgedacht en af
en toe zou ie eens in het kanaal duiken om in het lauwe water
wat af te koelen want dat zou hard nodig zijn als ge zo
dichtbij ’n vrouwenlichaam ligt. Ze zouden dan ’n deken en
’n mandje met eten en drinken meegenomen hebben. Ook ‘n
klein radiotje op batterijen om naar de Luxemburgse zender te
luisteren zou de sfeer verhogen. De zon zou ie dan warm op
zijn buik laten schijnen en hij zou hullie Tonia zo nu en dan
eens lief aankijken. Zijn kameraad moest dan thuisblijven want
die kon ie er niet bij gebruiken. Zo zou het er uit moeten
zien als ge dat allemaal zelf kon regelen. Maar wanneer ge je
levensgezellin tegenkomt.. moet je dat niet voorbij laten
gaan. Meteen toehappen... ook al is ze ladderzat. Niet denken,
"tjonge...daar moet ik eerst nog eens over
nadenken," niet doen want dan ben je al te laat. Ook niet
kijken naar donker en slecht weer, toeslaan... want de enige
echte levensgezellin kom je maar een keer tegen.
Wanneer
ge gaat vrijen blijft er weinig tijd over voor kameraden. Dat
gaat niet omdat ge de Zaterdagavond aan ’t meisje wilt
besteden en ge kunt niet aankomen met de boodschap dat ze maar
thuis moet blijven. Dat pikt ze niet en ze gaat dan even zo
vrolijk met d’r vriendinnen dansen. Neeje, als ge ’t
serieus wilt houden moet je geen kameraden hebben want het
enigste wat ge daar mee kunt is... goed zat worden. Maar de
kameraad van d’n auteur heeft ’n nare eigenschap want
Onze-Lieve-Heer heeft ‘m niet goed afgesteld. Hij kleeft...
ge bent er niet in ene keer vanaf omdat ie maar steeds aankomt
en overal met ‘zijne grijze’ bij wil zijn. Hij laat z’n
eigen niet wegsturen. Nog ’n andere kwade eigenschap heeft
ie, hij leent wel eens wat drinkgeld. Hij betaalt dat wel
terug.. maar niet graag. Ge moet ‘m steeds manen en wanneer
ie ’t teruggeeft, leent ie gelijk ander. Zo staat ie
constant in ’t krijt en dat is niet goed voor de vrijerij en
de vriendschap. Om van dat gekleef af te komen leent d’n
auteur ‘m flink wat meer als normaal.. in de hoop.. dat ie
’t niet terug kan betalen. Het werkt, zijn kameraad ontloopt
‘m en hij ziet ‘m niet meer.
Twee
weken naderhand moet d’n auteur op het kantoor van d’n
baas komen. Wat onnozel vraagt ie nog, "is ’t voor ’n
bevordering," maar d’n uitvoerder wist het ook niet
precies. In de villawijk achter de Ringbaan West deed z’n
vrouw de deur open en wees ‘m de weg naar de huiskamer. D’r
zat wel ‘n grote vent in de huiskamer maar d’n auteur wist
nog niet dat ’t d’n baas van de bouwerij was. "Wat
kom je doen," vroeg ie. "Dat weet ik niet," zei
de schrijver, "maar ik moest op het kantoor komen van d’n
uitvoerder." "De Noordstraat... zegt dat jou
iets," vroeg die vent opnieuw terwijl ie z’n brede
bretels vastmaakte. "Daar heb ik ’n paar weken geleden
‘n nieuwe vloer gelegd," zei d’n auteur. Vaag begon
de schrijver d’n indruk te krijgen dat dit d’n baas was
want hij rommelde wat in ’n aktentas en hield ‘m ’n
rekening voor. Keurig op data en met kleine lettertjes stond
er beschreven, "Vijf november... brood, twee eieren, drie
koffie, ham, kaas, zilveruitjes en een sigaar, samen fl. 6,40.
Zes november... brood, twee kippensoep, een bieflap, twee
koffie, een thee met citroen, een sigaar, samen fl. 7,30. Voor
heel de week had ze het lijstje ingevuld en ze kwam uit op
bijna dertig gulden. Op het einde van de rekening stond,
tegoed
vloer leggen, fl. 936,00
verstrekt
voedsel, fl. 29,25
blijft,
fl 906,75
D’n
baas vroeg, "wat of er nog meer besteld was en of de
rekening betaald ging worden door de degene die dat allemaal
genuttigd had. Biefstuk at ie zelf nog niet eens omdat dat te
duur was." Klagend ging ie verder, "en ’t
personeel maar bestellen en bestellen en mij maar laten
betalen! Ik hou het ’t er toch af," zei ie, "ga
nou maar weer terug aan ’t werk want ’t kost me allemaal
maar geld." Toen d’n auteur de voordeur weer gevonden
had dacht ie, "als ie die paar boterhammen er af gaat
houden, ben ik meteen weg... d’n dooie!"
En
Balemanske, d’n oude metselaar komt terug uit de kroeg. Met
tranen in z’n ogen van de jenever vraagt ie in steno, "
vrij je met de dochter van Rinus, Wil?" "Ja Janus,
ze ziet er goed uit." "Waar werkte Wil."
"In het onderhoud Janus." "Da’s beter, zo’n
baas moet je in ere houden, daar moet je nooit weggaan."
Toen d’n auteur het verhaal verteld had van het verstrekte
voedsel en de rekening zei ie, "zie je niet... ze zijn
nondeju allemaal hetzelfde... laat ze toch de gloeiende moord
stikken!"
|