Dit
hoofstuk gaat over de eind jaren zestig en begin van de
zeventiger jaren. Waren de bewegingen en opvattingen nou
gewoon een modeverschijnsel of was daar meer gaande? We leggen
daarom even aan bij ’n commune en scheuren daarna langs ’n
kattenhuis. Ook zien we hoe Eva bijna ten onder gaat in deze
tijd omdat ze aan de sukkel is. Eveneens staat er in dit
hoofdstuk ’n stukje over het genoeg hebben van mensen en de
wereld maar d’n auteur verzint wel iets voor dat vrouwtje.
Heel onnozel komt er een kunstenaar tussen bouwvakkers
terecht. Deze kunstenaar heeft van de schrijver de status van
‘ziener’ gekregen. Misschien dat die in dit hoofdstuk iets
verstandigs kan zeggen omdat we hebben gezien dat het met
intellectuelen ook niet alles is. Verder gaan we zien hoe het
werkend volkje vanuit hun wereldje tegen de ontwikkelingen
aankijken en eventjes van te voren gaat er nog ’n kunstgebit
naar de kloten.
Met
bloemetjes in d’r haar en gesierd met Oosterse kettingen
loopt Eva door de Nieuwlandstraat. Ze moet inkt hebben en geel
karton voor affiches te maken. Bijna een-en-twintig is ze en
ze woont in ’n commune. Niet dat ze met ruzie uit huis was
gegaan maar het ging niet meer. Nadat d’r vader was
gestorven was, kon ze thuis niet meer aarden. Haar moeder was
veranderd! Die was eerst zo’n anderhalf jaar helemaal van de
wereld af geweest en ze liep de kerk plat. De dokter had haar
temesta voorgeschreven maar daar werd ze nog angstiger van.
Neurotisch hield ze d’r kleine huishouden bij, alles moest
precies op z’n plaats staan. Al lag er maar èèn kruimeltje
brood op tafel, dan haalde ze de veger en blik om het op te
ruimen. Het huis was niet alleen schoon, het was ontsmet!
Alleen een voetbad van chloor ontbrak er nog achter de
voordeur. Keurig netjes stonden alle schoenen gepoetst op de
plank waar streepjes op stonden. Op die streepjes moesten de
achterkanten van de hakken komen. D’r was geen plooitje te
zien in de lakens en als ze s’morgens de gordijnen opendeed,
schoof ze nog even de bloempotten goed. Niets ontging ze,
alles hield ze bij en het kon wel eens gebeuren dat ze in vijf
minuten in alle kamers was geweest om iets te gaan halen of te
brengen. Als een nerveus geworden sluipspin met terugtrekkende
bewegingen, bewoog ze in huis en ze liet zich amper aan de
voordeur zien. Bij een onverwacht geluid stond ze te trillen
op d’r benen. Als Eefje ’n sigaretje opstak kwam haar
moeder al met een asbak aanlopen. Ze deed dan meteen het
doosje dicht en streek nog eens vlug met d’r hand over het
tafelkleed om denkbeeldige pluisjes weg te vegen. "Heb je
al gegeten, en heb je je al verschoond, waar heb je je slip
gelaten?" Ze was lastig van gedienstigheid geworden na de
dood van Eefje’s vader. Door heel dat gedoe was d’r moeder
ook nog versneld in de overgang terecht gekomen en ze had er
veel last van. Soms kon ze ook vreemd uit d’n hoek komen
want toen Eefje naar het Jazz ballet wou vroeg ze, "wat
wil je daar nou toch mee?" Eefje antwoordde, "Go Go
danseres worden." "Daar heb je de kont en de tieten
niet voor," zei haar moeder. Nee.. Eefje was thuis niet
gelukkig, ze had ook last van d’r vaders dood en bij haar
moeder vond ze geen troost. Verbijsterd was ze na z’n
begrafenis achtergebleven en zocht uiteindelijk troost in het
uitgaansleven en... bij de jongens. Voor ’n avondje
vrijhouden mochten die d’r gang gaan en doen wat ze wilden.
D’r was er niet ène bij die serieuze plannen met haar had,
hoe aanhankelijk Eefje ook was. Jawel ..toch.. er was er
iemand die het had kunnen zien, hij had er zo’n vermoeden
van. Het was er zo ène waarvan z’n ogen op treurig stonden
terwijl z’n lichaamstaal vrolijkheid uitstraalde. Hij bood
haar alleen maar een joint aan waar ze niet goed van werd. Bij
elke hartslag kreeg ze urenlang telkens een ander gezicht voor
haar ver opengesperde ogen te zien. Gezichten van d’r ooms,
tantes, popsterren, bekenden en onbekenden. Doodmoe was ze
daarna en ze had twee dagen nodig om bij te komen. ‘t Leven
werd zwaarder voor haar want ze vond maar niet wat ze zocht en
soms ging ze gewoon midden op d’n dag zitten janken om niks.
Ze hunkerde naar vrijheid, gezelligheid, naar medeleven, naar
’n goed gesprek en naar echte liefde. Ontelbare jongens
kende ze en er was niemand bij die in bed zag wat er gaande
was. Geen ène vroeg z’n eigen eens af, waarom ze zo
automatisch haar benen spreidde en d’r hoofd afwendde. Nee,
de jongens gebruikten haar als ’n latrine, ze deponeerden er
hun lendenat en... waren weg. Nee, Eefje vond zichzelf niet
goed genoeg voor de liefde, ze had er de kont en de tieten
immers niet voor. Bovendien vond ze d’r eigen lelijk en ze
vroeg zichzelf af, of ze nog wel geschikt voor ‘n commune
was?
"Dit
is een vrije commune," zeggen de jongens tegen Eefje,
"en hier wordt niet burgelijk gedaan. Iedereen heeft hier
een of meerdere taken en jij moet de boodschappen doen, de
trap en de overloop zuiver houden en af en toe koken. Verder
hebben we geen regels want dat is burgelijk en conservatief.
Je moet ook ’t stikt hebben aan de K.V.P., de V.V.D. en al
de anderen want daar gaat niks van uit, die zitten er voor d’r
eigen en daarom moet je doen wat in je opkomt." Vanavond
wordt ’t d’n eerste avond dat Eefje in de commune blijft
slapen. Ze is er overdag wel meer geweest maar officieel was
dat nog niet. Ze was bezoekster en ze vond het ’n gezellige
boel. D’r studie lerares heeft ze opgeschoven en misschien
stopt ze er wel mee. Liever gaat ze iets ‘sociaals’ doen
maar ze weet nog niet precies wat.
Knappe
koppen die zonder al te veel moeite ’n universitaire
opleiding kunnen volgen hangen s’avonds ’n beetje stoned
rond in de huiskamer. Ze bespreken en filosoferen over de zin
van het leven en de rol van opvoeders. Analyseren de beweging
en de tijd, vergelijken de godsdiensten en ze vinden zichzelf
pioniers naar de vrijheid. Zonder privebezit gaan ze hun leven
inrichten alleen.. op dit moment vinden ze d’r eigen nog
besmet door het kapitalisme en het hebben van bezit. Van
lieverlee moet alles naar de commune gaan, ook de uitkering en
‘n eventueel loon. Baanbrekend werk gaan ze verichten in de
commune en Eefje is het er roerend mee eens. Alles moet vrij
zijn, de toegang tot de productie en de productiemiddelen, de
toegang naar de kunst en de kennis, met als uiteindelijke
doel, de naar vertier zoekende en spelende mens omdat er dan
volop vrije tijd is. Alle ‘ismes zoals katholicisme,
communisme, socialisme en kapitalisme is taboe... op z’n
minst verdacht omdat daar teveel dwingelandij in bestaat. ‘n
Maand later.. in een van de wekelijkse vergaderingen, die
zowat om de maand gehouden worden omdat er dan toch niemand
aanwezig is, wordt er besloten, dat er geen singels meer
gekocht en gedraaid mogen worden van Boudewijn de Groot omdat
ie ‘n grote B.M.W. heeft gekocht. Dat is fout... hardstikke
fout omdat ie het ‘protest’ verraden heeft en de
kapitalistische kant gekozen heeft. Op diezelfde vergadering
vraagt Eefje in de rondvraag ofdat ze met de andere meisjes
niet wat meer prive kan krijgen want bijna elke dag is er wel
iemand die ’n mooi verhaal vertelt. Dat gaat dan over
sexuele vrijheid en daar in het hier en nu gestalte aan geven.
"Dat moet kunnen," is de conclusie van vooral de
mannelijke communeleden en op de achtergrond draait ‘n
cassettebandjebandje "We don’t need no education."
Maar de vrouwelijke communeleden zijn nog niet klaar want de
w.c bril en het opruimen van vuilniszakken en flessen is nog
niet besproken. Keer op keer wordt de w.c. bril natgeplast
door de mannen, ze doen de bril niet omhoog wanneer ze moeten.
Het antwoord van èèn van de mannelijke leden is nogal
kortaf. "Wij treffen hem omlaag aan.. iemand doet hem dus
omlaag en dat zijn jullie. Doe hem dan ook terug omhoog als je
klaar bent, dan hebben we er allemaal geen last meer van. Wat
het opruimen van de andere rotsooi betreft, zetten we op de
agenda van de volgende vergadering." Het zijn van die
kleine dingen waar Eefje wrevel van krijgt, hele kleine
details die ze opslaat om het bewijs te zoeken naar hetgeen ze
al vermoedt. In de commune komt er niets terecht van vrijheid
en d’r grote behoefte naar geborgenheid, die wordt er alleen
nog groter.
"Zie
je niet," zeggen nou veel vrouwelijke lezers, "het
gaat de vrouwen altijd slecht..ge hoeft maar ene keer ’n
boekje open te slaan en daar gaan we weer. Altijd opruimen,
schoonmaken en klaar staan als mannen iets van ons willen. Het
is altijd hetzelfde en we komen nooit eens niet goed weg. Kan
d’n auteur nou eens niet iets verzinnen voor Eefje want dat
wordt anders helemaal niks met dat meisje!" D’n auteur
kan dat wel maar hij laat ze eerst maar eens hare gang gaan...
ze komt daar zelf wel uit want het is volgens d’n auteur het
èèn of het ander. Ge kiest voor vrijheid of.. ge kiest voor
geborgenheid en zekerheid. Het samen gelijk op laten gaan is
veel te moeilijk voor de meeste mensen.
D’r
staat ene communist voor de deur roept Eefje naar boven, wat
doen we daarmee? "Wat wilt ie," hoort ze van een van
jongens uit de commune. "Hij vraagt of dat we
proefabonnee willen worden van de Waarheid, de eerste veertien
dagen krijgen we hem voor niets." "Doe maar... als
het toch niks kost en zet hem maar op jouw naam,"
antwoordde het subhoofd van de commune en Eefje denkt,
"hier moet je ook alles vragen, de vrijheid is hier ook
niet echt!" Een paar maanden later, wanneer sommige
jongens echt handtastelijk beginnen te worden, besluit ze om
op kamers te gaan wonen en voortaan allenig nog maar haar
eigenste rotsooi op te ruimen. Nee, de zogenaamde vrijheid van
de commune is niks voor haar, ze ging er in als, ‘Alice uit
wonderland’ en kwam er als ‘Assepoester’ uit.
Na
lang zoeken heeft Eefje ’n kamer gevonden. De vorige bewoner
heeft er van alles achtergelaten, de gordijnen hangen er nog,
er ligt nog vloerbedekking van Jabo en er staan nog wat dode
planten voor het raam. D’r ligt wel wat kattestront op de
vloer maar toch.. ze is er blij mee want dan heeft ze
voorlopig iets. Wanneer ze de kamer heeft opgeruimd, haalt ze
met ’n bakfiets de matras en haar spulletjes op uit het
communehuis. Alleen Gijs helpt mee om de matras van de trap af
te krijgen, de rest is niet thuis omdat die met voornamere
dingen bezig zijn. Met opeen geklemde kaken neemt ze intrek op
haar kamer, ze wast de gordijnen uit in de wasbak en hangt ze
nat op. Op het blauwe soosbriefje geeft ze de adresverandering
nog op en dan weet ze het niet meer. Van de zenuwen kan ze nog
geen sigaretje meer draaien, d’r benen voelen loodzwaar aan
en ze kan er amper op staan. Ze doet de deur op slot omdat ze
voelt dat ze moet gaan huilen en ze wil niet dat dat iemand
ziet. Spaans benauwd heeft ze het op de kamer en ze schuifeld
naar de raam om die open te zetten. "Ik word niet
rustig... ik word niet rustig," paniekt het achter haar
betraande gezicht, "ik moet nog zoveel doen en mijn benen
doen het niet meer." Jankend bet ze met natte handdoeken
haar benen af maar ze houd er mee op want misschien is het
verkeerd. "Er kan wel warmte in moeten," denkt ze.
Ze gaat op de matras liggen maar de rust komt nog niet.
"Ze moet nog ergens asperines hebben, maar waar zijn
die?" Kruipend zoekt ze naar haar linnen tas waar ze in
moeten zitten. Nou nog wat water maar er verdwijnen zo’n
drie of vier asperines in de afvoer omdat haar handen heftig
trillen. Nou nog terug naar de matras maar halverwege moet ze
weer kruipen omdat ze anders gewoon door d’r benen zakt. Het
blijft jagen in haar buik en ze ligt al een uur te malen over
d’r vader, over de commune en over van alles en nog wat. Dan
valt ze in ’n onrustige slaap en ze droomt dat ze achterna
gezeten word... ze kan niet weg omdat ze voor een afgrond
staat. De ganzen die uit ’n gietijzeren rooster komen pikken
in haar benen en ze schrikt wakker... dan is het al elf uur in
de volgende dag.
Nog
steeds is ze gejagen... nog steeds voelen haar benen dof aan
en heeft ze er geen kracht in. Er staan pukkels op en ze
jeuken verschrikkelijk. Ze is moe en terwijl ze zich een
beetje afwast spookt het door d’r hoofd.. "ik moet de
kast nog inruimen.. ik moet nog boodschappen doen.. ik moet
nog eten..ik moet nog studeren...ik moet nog... Opnieuw
verlamd haar lijf en zenuwachtig zoekt ze naar de aspirines.
Ze krijgt het toch voor elkaar om koffie te zetten maar er is
geen melk. Ze zoekt ’n plastic tasje om boodschappen te doen
maar als ze de voordeur opendoet, staat ze in het volle licht
en ze schrikt terug. Hijgend hapt ze achter de voordeur naar
adem maar uiteindelijk gaat ze toch naar buiten. Dicht langs
de huizen loopt ze de supermarkt binnen... ze heeft het gevoel
of iedereen ze aankijkt. Vlug doet ze de boodschappen, ze
kijkt niet op of neer. Als ze af moet rekenen frommelt ze het
wisselgeld als een papieren bal in haar broekzak om maar zo
snel mogelijk weg te zijn. Op haar kamer aangekomen ziet ze
’n broodmagere kat van de tafel afspringen en verdwijnen
achter het gordijn van de kast. Trillend en voorzichtig opent
ze het gordijn, beetje bij beetje... ze ziet dat de kat
gejongd heeft. Twee jongen telt ze en ze ziet nog iets liggen
wat lijkt aangevreten. Het aangevreten kadaver is te groot
voor ’n muis en te klein voor een rat...het zal toch geen
jong geweest zijn? Veel tijd om er naar om te kijken heeft ze
niet want ze voelt aan d’r benen dat ze besprongen wordt
door vlooien, "vandaar die pukkels van vannacht,"
denkt ze. Met schrik denkt ze, "nou moet ik weer naar
buiten voor vlooienpoeder, ...weer onder de mensen en weer al
de vragende blikken ontwijken." ‘n Klagend gemauw van
de poes onderbreekt d’r aankomende paniekgedachtes.
"Natuurlijk," denkt ze, "ze heeft hier
opgesloten gezeten, misschien wel een week... of nog
langer!" Snel wil ze de magere poes ’n schoteltje water
geven...nee... "melk is beter...ook voor haar jong."
Met haar groene ogen star op Eefje gericht drinkt de poes,
langzaam en... springensgereed voor d’n aanval..of om te
vluchten want dat kan ook.
Kattenvoer
en vlooienpoeder kun je nog niet op èèn adres krijgen.
Daarom moet Eefje terug om haar fiets op te halen maar ze kan
het sleuteltje niet meer vinden. "Vis," denkt ze...
"katten lusten vis, dan hoef ik niet zo ver en bij de
drogist hebben ze wel vlooienpoeder." Voor ’n stuk of
drie klanten gaat d’n drogist uitgebreid beschrijven hoedat
ze het moet gebruiken. Omslachtig vertelt ie dat ze vooral
niet moet vergeten te stofzuigen om de neten ook te
vernietigen en ofdat ze nog stofzakken heeft. Daarbij kijkt ie
de overige klanten meewarig aan ofdat ie zeggen wilt,
"niks kunnen ze, ze vervuilen als ze op eigen benen
staan." "Geef nou maar hier , dan zie je me hier
nooit meer," denkt Eefje maar traag gaat hij er nog een
papiertje om vouwen... "omdat ’t gevaarlijk spul
is!" Diep vernederd en aangeslaan gaat Eefje de
drogisterij uit, ze miste de moed voor ‘n weerwoord.
Thuisgekomen springt de poes met al z’n poten tegelijk op
Eefje af als ze de deur van d’r kamer opendoet. Op haar
armen heeft ze vier flinke schrammen. Wanneer ze die bekijkt
heeft de poes het papier van de vis al verscheurd en verdwijnt
met ’n stuk kabeljouw achter het gordijn van de kast.
Wanneer de kattennest uitgegeten is probeert Eefje met ’n
kleerhoutje het aangevreten kreng weg te krijgen. De poes
briest en laat haar snijtanden zien maar ze laat het toch toe.
Hoog boven de oude lappen strooit ze het vlooienpoeder dat
neerdwarrelt op het nest. Ook in de kamer en in d’r bed
strooit ze poeder en als ze klaar is gaat ze zitten janken.
Opnieuw slaat de moeheid toe in haar benen en ze denkt,
"dit houd ik niet lang vol, als ik zo verder moet.. dan
hoeft het voor mij niet meer".
In
de derde week dat Eefje allenig woont, weten ze op het
R.I.A.G.G. nog niet wat Eefje mankeert. Vol schaamte omdat ze
‘niet goed’ is heeft ze toch maar ’n verwijskaart
aangevragen bij de huisarts. De maatschappelijk werkster
probeert Eefje terug te koppelen naar d’r moeder, misschien
helpt dat. Meprobamaat heeft de dokter ze voorgeschreven,
alleen daar wordt Eefje rustig van. Depressief is ze... maar
niet altijd. Ze wisselt nogal vlug van stemming, soms heeft ze
‘n paar goede uren, maar s’avonds is het ’t ergste,
alles is dan leeg, niks heeft inhoud en zin. Ze durft bijna
niet meer op straat, daarom doet ze de boodschappen maar s’morgens
na de slapeloze nacht. De maatschappelijk werkster heeft wel
gezorgd voor d’r verloren gegane uitkering en ze zou
eventueel in het nieuwe schooljaar haar opleiding kunnen
afmaken maar Eefje wil geen mens meer zien. Hele dagen komt ze
niet van haar kamer af en de meeste middagen zit ze dan op ’n
stoel, alleen d’r bovenlijf beweegt dan heen en weer.
Ternauwernood krijgt ze wat brood naar binnen en zichzelf
wassen doet ze soms en alleen maar als ze naar buiten moet.
Overal ligt kattestront, "neeje," denkt ze,
"het is niks zo, ik deug nergens voor, ik kan het niet
meer aan... ik ga er mee stoppen."
Vooraan
in de vierde week dat Eefje er woont komt de poes vanachter
het gordijn met haar jongen voor d’n eerste keer
tevoorschijn. Het is net ofdat ze haar overgebleven twee jong
wil laten zien aan Eefje. Ze schuurt met met haar pels langs
Eefje’s benen en ze wil aangehaald worden. Wanneer ze echt
bij Eefje op de schoot zit voelt Eefje de klitten in de pels
van d’r poes. Voorzichtig borstelt ze die er uit en bekijkt
dan de twee jongen eens goed. Ze maakt de kleine oogjes met
lauw theewater zuiver en wanneer de twee het hun moeder te
gortig maken, springt de poes op bed zodat ze er niet meer bij
kunnen. Achter het kastgordijn maakt Eefje de nest zuiver en
ruimt de kattestront op. Als Eefje in de vroege avond op bed
ligt, komt opnieuw de poes naast haar liggen en nesteld zich
tegen haar buik. "He, ben je er weer," denkt Eefje
en ze aait hem over haar rug, spinnend doet de poes haar ogen
dicht en op een of andere manier vindt Eefje troost en ze
vindt d’r eigen weer nodig omdat ze ’n kattenhuishouden
moet verzorgen.
In
de vijfde week zit Eva in de lotushouding tussen
waxinelichtjes en een potje met vroege dahlias. Nog steeds
probeert ze rustig te worden maar het lukt niet. De poes eist
aandacht en wrijft met haar pels tegen d’r opgetrokken
benen. De twee jongen spelen rond de waxinelichtjes en
verbranden zich bijna. Snel blaast ze de kaarsjes uit,
"nee," mompelt ze in d’r eigen, "het werkt
niet." Ze gaat op bed liggen maar de katten drentelen
rond want het is etenstijd en wanneer ze volop gegeten hebben,
slapen en doezelen ze maar zo’n beetje weg. "Ja,"
denkt Eefje, "aan beesten weet je tenminste wat je er aan
hebt... aan mensen niet." Heel stil om haar katten niet
wakker te maken, gaat ze d’n kattenbak schoonmaken.
In
week zes wordt Eefje in de Gasthuistraat ondersteboven gereden
door ’n vrachtwagen die vis vervoerde. Ze moest naar het
R.I.A.G.G. en helemaal in gedachten verzonken over, "wat
ze daar nou weer moest gaan zeggen," reed ze met het
voorwiel van d’r fiets zomaar tegen het grote wiel van ’n
vrachtauto. Witgeschrokken stapte de chauffeur vloekend uit,
" nondeju, kun je niet uitkijken trut." Pijnlijk
wreef Eefje over hare enkel, Drukdoende vraagt de
chauffeur,"heb je je zeer gedaan, kom laat mij eens
kijken, zo te zien is er niks gebroken, probeer eens te
staan." Twee dikke harige armen helpen haar omhoog, maar
ze kan amper lopen, de enkel is opgezet en is gekneusd.
"Zal ik je thuisbrengen," vraagt de chauffeur. Eefje
knikt maar wat en zonder dat ze er erg in heeft wordt ze
gedragen door grote armen met lange zwarte haren er op. Even
kijkt ze hem aan, ’n open jongensgezicht met zwarte
baardstoppels knijpt bemoedigend de beide ogen dicht en zegt
vriendelijk, "ben je geschrokken, het komt allemaal wel
goed." Voorzichtig zet ie ze neer op de bijrijdersplaats
en gaat d’r fiets inladen. "Waar gaat de reis naar
toe," vraagt ie terwijl ie instapt en de zware
dieselmotor start. "Langs het Wilhelminapark, dan de
Goirkestraat in, daar is ‘t ’n zijstraat van,"
antwoordde Eefje. Onderweg zei de chauffeur niet veel, alleen
maar, "dat ie z’n eigen rotgeschrokken was, ge zult er
zo onderschieten." "Hier moet je in" zei Eefje,
daarboven woon ik." Opnieuw wordt Eefje gedragen door die
grote sterke armen en als de chauffeur ze voorzichtig neerzet
op haar bed, besnuffelen de katten hem doorgrondig. "M’n
katten vinden je aardig," glimlacht Eefje. Dank me de
koekoek," antwoord de chauffeur, "ze ruiken
vis." "Ik zal er wat gaan halen, een of twee
schollen missen de visboeren niet". Toen de chauffeur
weer bovenkwam, had ie twee schelvissen en gerookte paling in
z’n blote handen. "Dit is voor de katten en de paling
is voor de bazin." Ge moet daar goed van eten want ge
ziet ’n beetje pips." Staande in de open deur zei ie
nog, "ik kom vanavond nog eventjes kijken hoe ’t
gaat...als ik mag natuurlijk , ik heb nou geen tijd... de vis
eej" en hij spreidde machteloos zijn dikke armen voordat
ie de deur sloot. Een antwoord wachtte ie niet af. Verbaasd
blijft Eefje achter... ze wil niet dat ie terug komt maar ze
kan hem niet meer bereiken. Ze weet nog niet eens hoe hij heet
en waar ie vandaan komt. Ze twijfelt of het allemaal wel
gebeurd is maar hij is er toch duidelijk geweest want er ligt
paling op tafel en schelvis voor de poezen. Ze zag pips had ie
gezegd, met andere woorden, "ik zie er niet goed
uit." Toen ze in de spiegel keek zag ze d’r piekharen
en haar bleke ingevallen wangen. Ze mocht d’r tanden ook wel
eens poetsen en haar nagels had ze ook al niet bijgehouden.
Hinkend om zo weinig mogelijk de gekneusde enkel te gebruiken
gaat Eefje naar de douche en als de waterstralen op haar lijf
neerkletteren bijten ze een beetje op d’r heup. Dan pas ziet
ze dat er ’n diepe schaafwond zit.
Kort
en bescheiden wordt er gebeld. "Is ie dat nou al ,"
denkt Eefje. Ze doet de raam open en jawel, daar staat ie.
"Kan ik m’n fiets hier laten staan zonder dat ie gejat
wordt," roept ie naar boven. "Zet ‘m maar in de
gang, ik doe wel open," antwoord Eefje. Even later hoort
ze ’n hoop gestommel in de gang en geklos op de trap. Het
eerste wat ze ziet als de deur opengaat is ’n grote bos met
rode rozen. Achter d’n bos rozen staat ie, hij heeft z’n
eigen geschoren. Eefje kan kan goed zien dat ie eigenlijk ’n
beetje staat te blozen maar hij weet het verrekte goed te
verbergen. "Hier zei ie, die zijn voor jouw omdat ge
vanmiddag zo afgezien hebt met je enkel, het zijn er twintig
want ik wist je leeftijd niet. M’n fiets heb ik maar boven
op een andere gezet want er stonden er al drie, d’r was
weinig plaats. O ja, voordat ik het vergeet te zeggen, ik heb
nog een fles wijn meegebracht, dat hoort eigenlijk bij de
paling van vanmiddag, waar heb ik die nou toch gelaten? Ik
weet zeker dat ik hem meegenomen heb, hij zal toch niet
beneden in de gang staan?" Wat onthutst en sprakeloos
staat Eefje met ’n grote bos rozen in haar handen alleen in
d’r kamer. Ze zoekt naar het kaartje maar het is maar ’n
heel klein. D’r staat op, "Van Harrie voor X met
twintig XXX. Met ’n rode kop komt Harry weer boven, hij
blijft in de deur staan en vraagt, "heb je het kaartje al
gelezen, anders ben ik zo weg." "Kom nou maar
binnen... Harrie," zegt Eefje glimlachend.
Voordat
d’n auteur de kans heeft om ’n ander verhaal te beginnen
zijn er weer lezers die ’t allemaal maar niks vinden. De
meeste lezeressen vinden, dat dit zo geen doen is, dat is
helemaal niks zo. Het schrijverke heeft zeker de romantiek
afgekeken van een oorworm. Goedkoop frotwerk heeft de
schrijver afgeleverd, ge stuurt toch niet zomaar een harige
aap op Eefje af! Dat moet ‘n gevoelsmens zijn, ene met
begrip, respect en veel levenservaring omdat Eefje van heel
dichtbij de goot gezien heeft. Eerst rijdt ie met ‘n grote
vrachtwagen over d’r henen en dan komt ie met dooie
schelvissen, wat paling en ’n ouwerwetse bos rozen
aanzetten. Nee.. die paar keer dat we iets lezen, willen we
ook iets goeds lezen, knoopt dat maar eens in je oren
ventje!!"
Toch
gaat de schrijver z’n eigen er onderuit kletsen, iedereen
mag dat en waarom d’n auteur dan niet? Hij is het niet met
de kritiek eens want, Harrie heeft ze toch op z’n handen
gedragen! Wat het goed einde betreft... daar kun je weinig van
zeggen, dat ligt aan die twee zelf.. die gaan daar over. Het
enigste wat d’n auteur er nog van zeggen kan is, dat Eefje
allerlei tegenwerpingen maakt omdat ze d’r eigen niet goed
genoeg vind. Ze biecht gedeeltes van haar verleden op maar
Harrie doet dat als afgedaan, "dat was vroeger," zei
ie. "Ja maar... ik loop bij ’t RIAGG" zei ze.
"Al zat je in Piusoord..zei Harrie, "mij maakt het
niks uit, ik wil het wel proberen." Maar toch, het
vertrouwen in mensen komt bij Eefje niet zo maar terug. Dat
gaat aarzelend en langzaam want amper ‘n jaar naderhand, als
het allemaal een beetje marcheerd, vraagt Eefje als ze in bed
liggen, "schuift eens wat op Harrie... de kat ligt niet
goed."
"Baas
bakt koek," zei Lowie toen z’n werk afgekeurd werd door
d’n baas. D’n aannemer ging er nogal goed van over d’n
emmer, niks was er goed en niks deugde er. "Ja,"
vulde Fonds, de maat van Lowie aan.. "grote bazen, grote
koeken... we flikkeren op, ’t middagschaft halen we hier
niet meer, we pakken in, we gaan in Duitsland werken en daar
verdienen we nog meer ook!" "Laten we dan maar
gelijk gaan," zei Lowie toen d’n baas met z’n rode
kop wegliep, "daar liggen nog veertien balken die ik te
kort heb afgezagen en dat weet ie nog niet."
Onafscheidelijk
waren Lowie en Fonds. Ze stonden met hun huishouden op
dezelfde camping, ze woonden in dezelfde straat en d’r
vrouwen waren zusters van elkaar. Ook gingen ze met elkaar op
stap en in de kroeg zaten ze elkaar te verwijten dat zat
waren. Als d’n ene ruzie kreeg met z’n vrouw, moeide de
andere z’n eigen d’r mee zodat ’t altijd in de familie
bleef. Dat ging nou al zo’n tijdje goed maar nou zitten ze
met z’n vieren om elf uur s’morgens bij Fonds thuis aan de
koffie. Er moet ‘n auto gekocht worden om naar Duitsland te
gaan en dat moet ‘n goede zijn met weinig kilometers er op
want Hamburg is ver weg en centen hebben ze ook niet veel.
Maar
toch, een week later rijdt er eerbiedwaardig en wiegend een
grote zwarte lijkwagen door het halfdonkere roestige landschap
van het Ruhrgebied naar Hannover. Fonds zit achter het stuur
en Lowie er neven. Het is een en al chroom aan d’n nieuwe
auto, voorop en achteraan zitten lantaarns met de electrische
kaarsen. Ze branden volop omdat ze automatisch mee aan gaan
als ge met groot licht moet rijden. D’r zit geen apart
knopje in het dashbord om ze uit te zetten. De lantaarns
weerkaatsen hun gele licht op de zwarte strakke lak van de
moterkap zodat ’t zicht eigenlijk niet goed is. Achterin,
waar de lijkkisten ingeschoven werden, staan nou
gereedschapskisten. D’r staat ook ’n pan, hardstikke vol
met boerenkoolstamp en verse worst want ge weet niet waar ge
terechte komt. Lowie vindt ’t eigenlijk allemaal maar niks
want heel de tijd heeft ie al van die vreemde gedachten. Hij
weet niet ofdat ’t nou komt van de vreemde lucht komt die in
d’n auto hangt of.. van de gedachte dat ie in een lijkwagen
zit. Daar komt nog bij dat ie heel d’n tijd al zit te kijken
naar het rode licht van de opkomende regenzon. Hij vindt er
niet veel aan, het doet zo vreemd aan..als ge zo vroeg op pad
bent in een vreemd land. "Nee," zucht Lowie,
"het is niks als ge zo ver weg moet en als ge nog niet
weet waar ge s’avonds kunt slapen. Ge zult zien dat er
niemand is die we kennen en dat er geen mens weet dat we
komen. Draai maar om, ik word sjaggerijnig van dat ongeregelde
gedoe, ik krijg er de zenuwen van!" "Heb je weer
last van je kop," vraagt Fonds want Fonds denkt nog
steeds dat er iets in zijn kop is losgeschoten als ie zulke
praat van Lowie hoort. Op Lowie zijn kop was ’n half jaar
geleden ‘n grote steen gevallen, zo van ’t steiger af!
Lowie bloedde als ’n rund, z’n pet kwam omhoog van ’t
bloed en hij zeeg onder het steiger waterpas neer. In z’n
ogen was veel wit te zien en hij zag lijkbleek. Hij werd
afgevoerd naar ’t ziekenhuis maar daar konden ze niks
vinden. Herhaaldelijk vroegen de dokters ofdat ie geen koppijn
had en ze keken nogal veel in zijn oren. "Daar is ’t
niet te doen," zei Lowie, "het is bovenop te
doen." Alles hebben ze nagekeken maar hij mocht naar
huis, ze konden niks vinden. Toen de zuster vroeg ofdat ie nog
ergens pijn had of iets voelde, vroeg Lowie," ofdat ze
eens naar z’n gehemelte wou kijken want het was net ofdat
daar een grote snee zat." Langzaam, heel langzaam
peuterde de zuster zijn kunstgebit er uit... dat was gebroken,
dat was alles! Neeje, Lowie is door die zware baksteen niet
veranderd alleen... Fonds kijkt hem zo af en toe eens grondig
en argwanend aan.. hij vertrouwt het nog steeds niet.
"D’n
auteur heeft ’t alweer mooi voor elkaar," denken een
aantal lezers. "Kan ie nou niet eens gewoon ’n paar
gewone normale timmerlui bedenken.. zo’n koppel, dat niet
voor duizenden guldens aan balken te kort zaagt en dat niet zo
pedant tegen d’n baas doet? Zo’n stel vaklui waar ge van
op aan kunt, die ge kunt vertrouwen als ze aan ons voordeuren
gaan schaven. Is het niet met ’n koekoek te doen dan is het
wel weer iets anders. Voor het minste en geringste
sodemieteren ze op naar Duitsland. Wat is dat nou voor een
gezegde... baas bakt koek!" "Bovendien is er nog
eentje bij, die niet goed in zijne kop is. Wat doen die twee
hier eigenlijk in dit hoofdstuk? Moeten die in dit boekje
model staan voor het werkend volk.. ik ken wel andere!"
Warme
dagen geeft Mei in het jaar 1965 en zeker in Duitsland. Fonds
en Lowie hebben d’r eerste week in Duitsland er bijna
opzitten. Uiteindelijk zijn ze terecht gekomen op de
Lunenburger heide. In de brandende zon was het geen doen om
met ’n bloot bovenlijf te werken. Het stikte er van de
steekvliegen en blindazen. Vogels, die die rotzakken eten,
waren er op die heide niet te zien. Deze heide was oefengebied
voor tanks en ander zwaar geschut. Bij internationale
oefeningen deden er ook vliegtuigen mee en overal lagen resten
van granaten en andere projectielen. Misschien dat het aan
geschiet en geknal lag dat er geen vogels te zien waren.
Bunkertjes moesten ze maken, kleine bunkertjes waar ’n
telmechanisme in kwam voor de tankschoten. Fonds en Lowie
hadden het er maar druk mee want ze konden nog niet goed
Duits. Twee kilometer verderop werkten er ’n ploeg Italianen
en ’n stuk of vier Joegoslaven. Bij elkaar maakten die in
èèn week twee bunkertjes. Fonds en Lowie hadden met z’n
tweeën een bekisting klaar staan, dat moest deze middag nog
vol beton gegoten worden en dan was ’t klaar. D’n Duitse
opzichter had gezegd dat ze hard gewerkt hadden en daarom zou
ie prestatieuren schrijven. Hij had ook nog gezegd dat ze ’n
komische wagen hadden en hij glimlachte d’r een beetje bij.
Voor de grijze betonmixer uit kwam ie met ’n klein
vrachtwagentje de hei opgehobbeld. Fonds en Lowie zagen ‘m
in de verte aankomen maar ’t duurde bijna nog ’n uur
voordat ze er waren. D’n Duitse opzichter hielp zelf mee met
het storten van beton, daar was ie niet te beroerd voor en
toen de betonmixer de hei afhobbelde ging ie d’n urenlijst
invullen. Hij vroeg, "wat moet ik voor aanloopuren
schrijven?" "Dat weet ik niet," zei Fonds,
"maakt er maar iets moois van." "Dan geen
aanloopuren maar werkuren," zei de Duitser, "twee
dagen van zes tot zes uur is vier en twintig, een dag van tien
tot zes is acht uur en een dag van zes tot vijf uur is elf
uur... akkoord," vroeg ie? "Da’s goed," zei
Fonds. "Ik doe er tien prestatieuren bij," zei d’n
Duitse opzichter, jullie hebben snel en goed werk
geleverd." Wanneer jullie Maandag weer terug komen,
probeer dan nog meer timmerlui mee te brengen, werk genoeg,
tot Maandag," en terwijl ie met z’n vrachtwagentje de
hei afreed, bestudeerde Fonds de urenlijst. Leistungstunden,
arbeidstunden, anlaufstunden, hij kon er geen wijs uit.
"Het zal wel goed zitten," zei Lowie, we gaan naar
huis, het is lang zat geweest." "Het is pas twee uur
zei Fonds, hij heeft tot vijf uur geschreven!" "Dat
moet hij weten," zei Lowie, "die uren krijgde van
‘m, hij is niet zot en hier kunnen we toch niks meer doen...
we rijden aan!"
"Acheraan
in de kroeg is het te doen," zei Fonds, "daar is het
uitbetalen.. hij zit er al met z’n koffertje." "Zo
zo," zei d’n baas die koppelingen legde tussen grote
Duitse firma’s en Hollandse timmerlieden, "het is niet
slecht gegaan hè voor de eerste keer." Vanaf het
urenlijstje rekende ie uit wat ze zoal verdiend hadden. Fonds
en Lowie verschrokken er bijna van, bijna twee keer zoveel als
hier en d’r kwam nog kilometergeld bij. D’n koppelsjaak
betaalde uit in Duitse marken, en vroeg, "of ze komende
Maandag iemand in Eindhoven wilden ophalen, die wilt ook voor
de eerste naar Duisland, het scheelt altijd in het
kilometergeld." "Dat moet dan maar," zei Fonds,
geeft z’n adres en z’n telefoonnummer maar, dan komt dat
wel goed." "Hoe wilde gij dat toch doen," vroeg
Lowie toen ze achter de bar plaatsnamen, "d’r zijn maar
twee zitplaatsen in d’n auto?" Fonds keek Lowie recht
aan ofdat ie zeggen wou, "gij weet altijd wat, gij zend
altijd negatieve golven uit, iets fatsoenlijks komt er niet
uit," maar.. hij had er nog niet aan gedacht. "Kiske
Havermans heeft nog ’n oude achterbank liggen uit ‘n
volkswagentje, " die schroef ik wel tegen de zijkant aan,
plaats genoeg," antwoordde Fonds. "Trouwens, deze
auto blijven we toch niet rijden, hij rijdt als ‘n dweil
over de weg, dat is zo geen doen, zo gauw als we meer centen
hebben kopen we ’n andere. De lantaarns halen we er dit
weekeinde nog af, het is zo opzichtig, we rijden overal in de
kijkert." "Da’s goed," zei Fonds, maar nou ga
ik eerst mijn marken inwisselen op het station, ons Bets wil
nog naar de stad toe voor suède schoenen."
Nog
in de nanacht rijden Fonds en Lowie Eindhoven uit, de grote
weg weer op. Ze hebben de nieuwe collega opgehaald maar hij
heeft nog niet veel gezegd. Allenig maar, "goeie
morgen" en glimlachend, "deze auto heeft wel
iets." Fonds denkt het zijne er maar van, in d’n
donkerte heeft gezien dat de nieuwe collega lang haar heeft en
een baardje. "Als het maar niet van dat langharig
werkschuw tuig is want dan zal het rap afgelopen zijn,"
denkt ie, "dan kan ie kuchen, ik ga niet voor hem
werken." Zo’n drie kwartier later gaan ze de grens
over. ‘n Grote thermoskan met koffie van ‘t ‘werkschuw
tuig’ gaat er rond in d’n auto en Fonds denkt, "nou
zal ik toch eens vragen hoe ’t zit." "Hij smaakt
goed," zei Fonds, "heeft jouw vrouw die gezet?"
"Ik heb nog geen vrouw," zei Martijn. "Daar heb
ik nog geen geld voor, die kan ik niet onderhouden, ik woon
alleen op kamers, ik ben eigenlijk kunstschilder en ik moet
eerst aan ’n atelier zien te komen. Ik heb in ’n
bakkersfabriek in de nachtploeg gewerkt maar de verdiensten
zijn daar niet groot. Dat duurt dan zo’n twintig jaar
voordat ik ’n atelier met een scheddak kunt
bekostigen." "Kun je goed schilderen," vroeg
Fonds? "Dat ligt er maar aan wat ge mooi vindt, ik
schilder abstract, maar ik heb nog geen werk verkocht. Nee,
het enigste waar ik iets aan verdiend heb zijn ‘Dorus
Rijkersen en zigeunerinnen’. Landschapjes en watermolentjes
dat willen de mensen. Die mensen vinden dat mooi maar ikzelf
vind er niet zoveel aan. Mensen met veel geld kijken er heel
anders tegenaan, voor hen is een schilderij ’n soort
belegging maar dan moet de schilder wel bekendheid hebben. Het
dondert niet ofdat ’t dan ’n abstract, een impressie of
een kerstplaatje is, dat maakt niks uit, ze schatten de
huidige waarde er van in, daar kijken ze naar." "Het
zal in de toekomst in ieder geval niet mee gaan vallen voor de
landschappen," zei Fonds, "al die hoge flats staan
dan in de weg, ge kunt dan allenig nog maar lucht gaan
schilderen."
"Het
is ene taaie ‘opgodverdomme’ met z’n lange lenden,"
zei Fonds tegen Lowie toen d’n eerste dag er op zat.
"Hij kan goed werken en hij heeft rap in de gaten hoe dat
’t moet, we hebben het getroffen met ‘m."
Zestig
kilometer naar Westenholz moeten ze rijden voordat ze d’r
eigen kunnen wassen en opknappen in het vakantiewoninkje. Het
is verhuurd door een boer aan de Duitse firma waarvoor ze
werken. Het is er heel rustig en stil, ge ziet er bijna geen
mens. In het enigste kroegje kunnen ze eten maar ze hadden er
geen menukaart. Met handen en voeten probeerde Fonds uit te
leggen dat wat ie vorige week Woensdag had, wel lekker vond.
Het was iets met schinken en kartoffelen. Martijn bestelde
ook, hij had ‘n heel gesprek met de waardin en hij maakte
nog geintjes ook... allemaal in het Duits!! "Wat heb je
besteld," vroeg Lowie? "Gewoon," zei Martijn,
"donker bier, gekookte aardappels, jus erbij, ’n
korteletje, doperwten en groentesoep." "Doe mijn ook
maar," zei Lowie, "die gebakken schijfkes
aardappelen lust ik eigenlijk niet." Twee grote pullen
bruin bier en ene met gewoon bier brengt de waardin.
Glimlachend en hoofdschuddend kijkt ze nog eens naar Martijn.
"Wat heb je ze allemaal wijsgemaakt," vraagt Fonds.
"Och," zei Martijn, het is ’n weduwe en ik heb
gezegd dat Lowie al zindelijk was, dat ie valt op wat oudere
vrouwen en dat ze ‘m best mag verwennen omdat ie een
moeilijke jeugd heeft gehad. Dat ie een beetje treurig uit z’n
ogen kijkt komt omdat z’n moeder met ’n open kraambeen
ligt en dat z’n vader aan d’n drank is en opgepakt is voor
stropen. Trouwens, ge kunt hier bestellen wat ge wilt, als ge
bijvoorbeeld savooiestamp met verse worst lust, moet je dat
wel een dag van tevoren zeggen, dan maakt ze dat gewoon
klaar."
"We
hebben iemand mee verstand in de ploeg," zei Fonds,
"dat is lang geleden!" Hij ging z’n bed uit om te
plassen en ging slapen. Na de avondgesprekken met Martijn
begreep Fonds nog niets van hippies, communes, damslapers en
andere alternatievelingen. "Hoezo kort van haar, kort van
zinnen.. al dat spul moest maar gaan werken en voor d’r
eigen zorgen. Ge kunt toch niet zomaar met je blote kont in
’n commune springen, d’r moet toch brood op de plank
komen. Martijn kan het mooi vertellen, het zal best dat al
deze mensen proberen om ’n andere vorm van samenleven te
ontdekken omdat ’t gezin de langste tijd gehad heeft. Wat
moet je daar nou toch mee doen met al die stickies rokende
langharigen, de helft van de tijd horen ze de vogeltjes
fluiten en d’n andere helft zitten ze op de terrasjes. Wat
moet dat toch worden met die probeerseltjes en werkplaatsjes
waar ze ’n windmolen van metaal aan ’t bouwen zijn. Dat
wordt niks en als het iets wordt, dan is het nog niks... omdat
de bazen nou eenmaal de koeken bakken."
|