INHOUD FIETSPLAATJE
HOME
AUTEURS
TEKSTEN
INTERVIEWS
BRABANTS
SPECIAAL

Illustratie(s) Ernst van Pelt

WIL VAN PELT

Van fietsplaatje tot babyboomers - hoofdstuk 7

Dit hoofstuk gaat over de eind jaren zestig en begin van de zeventiger jaren. Waren de bewegingen en opvattingen nou gewoon een modeverschijnsel of was daar meer gaande? We leggen daarom even aan bij ’n commune en scheuren daarna langs ’n kattenhuis. Ook zien we hoe Eva bijna ten onder gaat in deze tijd omdat ze aan de sukkel is. Eveneens staat er in dit hoofdstuk ’n stukje over het genoeg hebben van mensen en de wereld maar d’n auteur verzint wel iets voor dat vrouwtje. Heel onnozel komt er een kunstenaar tussen bouwvakkers terecht. Deze kunstenaar heeft van de schrijver de status van ‘ziener’ gekregen. Misschien dat die in dit hoofdstuk iets verstandigs kan zeggen omdat we hebben gezien dat het met intellectuelen ook niet alles is. Verder gaan we zien hoe het werkend volkje vanuit hun wereldje tegen de ontwikkelingen aankijken en eventjes van te voren gaat er nog ’n kunstgebit naar de kloten.

 

Met bloemetjes in d’r haar en gesierd met Oosterse kettingen loopt Eva door de Nieuwlandstraat. Ze moet inkt hebben en geel karton voor affiches te maken. Bijna een-en-twintig is ze en ze woont in ’n commune. Niet dat ze met ruzie uit huis was gegaan maar het ging niet meer. Nadat d’r vader was gestorven was, kon ze thuis niet meer aarden. Haar moeder was veranderd! Die was eerst zo’n anderhalf jaar helemaal van de wereld af geweest en ze liep de kerk plat. De dokter had haar temesta voorgeschreven maar daar werd ze nog angstiger van. Neurotisch hield ze d’r kleine huishouden bij, alles moest precies op z’n plaats staan. Al lag er maar èèn kruimeltje brood op tafel, dan haalde ze de veger en blik om het op te ruimen. Het huis was niet alleen schoon, het was ontsmet! Alleen een voetbad van chloor ontbrak er nog achter de voordeur. Keurig netjes stonden alle schoenen gepoetst op de plank waar streepjes op stonden. Op die streepjes moesten de achterkanten van de hakken komen. D’r was geen plooitje te zien in de lakens en als ze s’morgens de gordijnen opendeed, schoof ze nog even de bloempotten goed. Niets ontging ze, alles hield ze bij en het kon wel eens gebeuren dat ze in vijf minuten in alle kamers was geweest om iets te gaan halen of te brengen. Als een nerveus geworden sluipspin met terugtrekkende bewegingen, bewoog ze in huis en ze liet zich amper aan de voordeur zien. Bij een onverwacht geluid stond ze te trillen op d’r benen. Als Eefje ’n sigaretje opstak kwam haar moeder al met een asbak aanlopen. Ze deed dan meteen het doosje dicht en streek nog eens vlug met d’r hand over het tafelkleed om denkbeeldige pluisjes weg te vegen. "Heb je al gegeten, en heb je je al verschoond, waar heb je je slip gelaten?" Ze was lastig van gedienstigheid geworden na de dood van Eefje’s vader. Door heel dat gedoe was d’r moeder ook nog versneld in de overgang terecht gekomen en ze had er veel last van. Soms kon ze ook vreemd uit d’n hoek komen want toen Eefje naar het Jazz ballet wou vroeg ze, "wat wil je daar nou toch mee?" Eefje antwoordde, "Go Go danseres worden." "Daar heb je de kont en de tieten niet voor," zei haar moeder. Nee.. Eefje was thuis niet gelukkig, ze had ook last van d’r vaders dood en bij haar moeder vond ze geen troost. Verbijsterd was ze na z’n begrafenis achtergebleven en zocht uiteindelijk troost in het uitgaansleven en... bij de jongens. Voor ’n avondje vrijhouden mochten die d’r gang gaan en doen wat ze wilden. D’r was er niet ène bij die serieuze plannen met haar had, hoe aanhankelijk Eefje ook was. Jawel ..toch.. er was er iemand die het had kunnen zien, hij had er zo’n vermoeden van. Het was er zo ène waarvan z’n ogen op treurig stonden terwijl z’n lichaamstaal vrolijkheid uitstraalde. Hij bood haar alleen maar een joint aan waar ze niet goed van werd. Bij elke hartslag kreeg ze urenlang telkens een ander gezicht voor haar ver opengesperde ogen te zien. Gezichten van d’r ooms, tantes, popsterren, bekenden en onbekenden. Doodmoe was ze daarna en ze had twee dagen nodig om bij te komen. ‘t Leven werd zwaarder voor haar want ze vond maar niet wat ze zocht en soms ging ze gewoon midden op d’n dag zitten janken om niks. Ze hunkerde naar vrijheid, gezelligheid, naar medeleven, naar ’n goed gesprek en naar echte liefde. Ontelbare jongens kende ze en er was niemand bij die in bed zag wat er gaande was. Geen ène vroeg z’n eigen eens af, waarom ze zo automatisch haar benen spreidde en d’r hoofd afwendde. Nee, de jongens gebruikten haar als ’n latrine, ze deponeerden er hun lendenat en... waren weg. Nee, Eefje vond zichzelf niet goed genoeg voor de liefde, ze had er de kont en de tieten immers niet voor. Bovendien vond ze d’r eigen lelijk en ze vroeg zichzelf af, of ze nog wel geschikt voor ‘n commune was?

 

"Dit is een vrije commune," zeggen de jongens tegen Eefje, "en hier wordt niet burgelijk gedaan. Iedereen heeft hier een of meerdere taken en jij moet de boodschappen doen, de trap en de overloop zuiver houden en af en toe koken. Verder hebben we geen regels want dat is burgelijk en conservatief. Je moet ook ’t stikt hebben aan de K.V.P., de V.V.D. en al de anderen want daar gaat niks van uit, die zitten er voor d’r eigen en daarom moet je doen wat in je opkomt." Vanavond wordt ’t d’n eerste avond dat Eefje in de commune blijft slapen. Ze is er overdag wel meer geweest maar officieel was dat nog niet. Ze was bezoekster en ze vond het ’n gezellige boel. D’r studie lerares heeft ze opgeschoven en misschien stopt ze er wel mee. Liever gaat ze iets ‘sociaals’ doen maar ze weet nog niet precies wat.

 

Knappe koppen die zonder al te veel moeite ’n universitaire opleiding kunnen volgen hangen s’avonds ’n beetje stoned rond in de huiskamer. Ze bespreken en filosoferen over de zin van het leven en de rol van opvoeders. Analyseren de beweging en de tijd, vergelijken de godsdiensten en ze vinden zichzelf pioniers naar de vrijheid. Zonder privebezit gaan ze hun leven inrichten alleen.. op dit moment vinden ze d’r eigen nog besmet door het kapitalisme en het hebben van bezit. Van lieverlee moet alles naar de commune gaan, ook de uitkering en ‘n eventueel loon. Baanbrekend werk gaan ze verichten in de commune en Eefje is het er roerend mee eens. Alles moet vrij zijn, de toegang tot de productie en de productiemiddelen, de toegang naar de kunst en de kennis, met als uiteindelijke doel, de naar vertier zoekende en spelende mens omdat er dan volop vrije tijd is. Alle ‘ismes zoals katholicisme, communisme, socialisme en kapitalisme is taboe... op z’n minst verdacht omdat daar teveel dwingelandij in bestaat. ‘n Maand later.. in een van de wekelijkse vergaderingen, die zowat om de maand gehouden worden omdat er dan toch niemand aanwezig is, wordt er besloten, dat er geen singels meer gekocht en gedraaid mogen worden van Boudewijn de Groot omdat ie ‘n grote B.M.W. heeft gekocht. Dat is fout... hardstikke fout omdat ie het ‘protest’ verraden heeft en de kapitalistische kant gekozen heeft. Op diezelfde vergadering vraagt Eefje in de rondvraag ofdat ze met de andere meisjes niet wat meer prive kan krijgen want bijna elke dag is er wel iemand die ’n mooi verhaal vertelt. Dat gaat dan over sexuele vrijheid en daar in het hier en nu gestalte aan geven. "Dat moet kunnen," is de conclusie van vooral de mannelijke communeleden en op de achtergrond draait ‘n cassettebandjebandje "We don’t need no education." Maar de vrouwelijke communeleden zijn nog niet klaar want de w.c bril en het opruimen van vuilniszakken en flessen is nog niet besproken. Keer op keer wordt de w.c. bril natgeplast door de mannen, ze doen de bril niet omhoog wanneer ze moeten. Het antwoord van èèn van de mannelijke leden is nogal kortaf. "Wij treffen hem omlaag aan.. iemand doet hem dus omlaag en dat zijn jullie. Doe hem dan ook terug omhoog als je klaar bent, dan hebben we er allemaal geen last meer van. Wat het opruimen van de andere rotsooi betreft, zetten we op de agenda van de volgende vergadering." Het zijn van die kleine dingen waar Eefje wrevel van krijgt, hele kleine details die ze opslaat om het bewijs te zoeken naar hetgeen ze al vermoedt. In de commune komt er niets terecht van vrijheid en d’r grote behoefte naar geborgenheid, die wordt er alleen nog groter.

 

"Zie je niet," zeggen nou veel vrouwelijke lezers, "het gaat de vrouwen altijd slecht..ge hoeft maar ene keer ’n boekje open te slaan en daar gaan we weer. Altijd opruimen, schoonmaken en klaar staan als mannen iets van ons willen. Het is altijd hetzelfde en we komen nooit eens niet goed weg. Kan d’n auteur nou eens niet iets verzinnen voor Eefje want dat wordt anders helemaal niks met dat meisje!" D’n auteur kan dat wel maar hij laat ze eerst maar eens hare gang gaan... ze komt daar zelf wel uit want het is volgens d’n auteur het èèn of het ander. Ge kiest voor vrijheid of.. ge kiest voor geborgenheid en zekerheid. Het samen gelijk op laten gaan is veel te moeilijk voor de meeste mensen.

 

D’r staat ene communist voor de deur roept Eefje naar boven, wat doen we daarmee? "Wat wilt ie," hoort ze van een van jongens uit de commune. "Hij vraagt of dat we proefabonnee willen worden van de Waarheid, de eerste veertien dagen krijgen we hem voor niets." "Doe maar... als het toch niks kost en zet hem maar op jouw naam," antwoordde het subhoofd van de commune en Eefje denkt, "hier moet je ook alles vragen, de vrijheid is hier ook niet echt!" Een paar maanden later, wanneer sommige jongens echt handtastelijk beginnen te worden, besluit ze om op kamers te gaan wonen en voortaan allenig nog maar haar eigenste rotsooi op te ruimen. Nee, de zogenaamde vrijheid van de commune is niks voor haar, ze ging er in als, ‘Alice uit wonderland’ en kwam er als ‘Assepoester’ uit.

 

Na lang zoeken heeft Eefje ’n kamer gevonden. De vorige bewoner heeft er van alles achtergelaten, de gordijnen hangen er nog, er ligt nog vloerbedekking van Jabo en er staan nog wat dode planten voor het raam. D’r ligt wel wat kattestront op de vloer maar toch.. ze is er blij mee want dan heeft ze voorlopig iets. Wanneer ze de kamer heeft opgeruimd, haalt ze met ’n bakfiets de matras en haar spulletjes op uit het communehuis. Alleen Gijs helpt mee om de matras van de trap af te krijgen, de rest is niet thuis omdat die met voornamere dingen bezig zijn. Met opeen geklemde kaken neemt ze intrek op haar kamer, ze wast de gordijnen uit in de wasbak en hangt ze nat op. Op het blauwe soosbriefje geeft ze de adresverandering nog op en dan weet ze het niet meer. Van de zenuwen kan ze nog geen sigaretje meer draaien, d’r benen voelen loodzwaar aan en ze kan er amper op staan. Ze doet de deur op slot omdat ze voelt dat ze moet gaan huilen en ze wil niet dat dat iemand ziet. Spaans benauwd heeft ze het op de kamer en ze schuifeld naar de raam om die open te zetten. "Ik word niet rustig... ik word niet rustig," paniekt het achter haar betraande gezicht, "ik moet nog zoveel doen en mijn benen doen het niet meer." Jankend bet ze met natte handdoeken haar benen af maar ze houd er mee op want misschien is het verkeerd. "Er kan wel warmte in moeten," denkt ze. Ze gaat op de matras liggen maar de rust komt nog niet. "Ze moet nog ergens asperines hebben, maar waar zijn die?" Kruipend zoekt ze naar haar linnen tas waar ze in moeten zitten. Nou nog wat water maar er verdwijnen zo’n drie of vier asperines in de afvoer omdat haar handen heftig trillen. Nou nog terug naar de matras maar halverwege moet ze weer kruipen omdat ze anders gewoon door d’r benen zakt. Het blijft jagen in haar buik en ze ligt al een uur te malen over d’r vader, over de commune en over van alles en nog wat. Dan valt ze in ’n onrustige slaap en ze droomt dat ze achterna gezeten word... ze kan niet weg omdat ze voor een afgrond staat. De ganzen die uit ’n gietijzeren rooster komen pikken in haar benen en ze schrikt wakker... dan is het al elf uur in de volgende dag.

 

Nog steeds is ze gejagen... nog steeds voelen haar benen dof aan en heeft ze er geen kracht in. Er staan pukkels op en ze jeuken verschrikkelijk. Ze is moe en terwijl ze zich een beetje afwast spookt het door d’r hoofd.. "ik moet de kast nog inruimen.. ik moet nog boodschappen doen.. ik moet nog eten..ik moet nog studeren...ik moet nog... Opnieuw verlamd haar lijf en zenuwachtig zoekt ze naar de aspirines. Ze krijgt het toch voor elkaar om koffie te zetten maar er is geen melk. Ze zoekt ’n plastic tasje om boodschappen te doen maar als ze de voordeur opendoet, staat ze in het volle licht en ze schrikt terug. Hijgend hapt ze achter de voordeur naar adem maar uiteindelijk gaat ze toch naar buiten. Dicht langs de huizen loopt ze de supermarkt binnen... ze heeft het gevoel of iedereen ze aankijkt. Vlug doet ze de boodschappen, ze kijkt niet op of neer. Als ze af moet rekenen frommelt ze het wisselgeld als een papieren bal in haar broekzak om maar zo snel mogelijk weg te zijn. Op haar kamer aangekomen ziet ze ’n broodmagere kat van de tafel afspringen en verdwijnen achter het gordijn van de kast. Trillend en voorzichtig opent ze het gordijn, beetje bij beetje... ze ziet dat de kat gejongd heeft. Twee jongen telt ze en ze ziet nog iets liggen wat lijkt aangevreten. Het aangevreten kadaver is te groot voor ’n muis en te klein voor een rat...het zal toch geen jong geweest zijn? Veel tijd om er naar om te kijken heeft ze niet want ze voelt aan d’r benen dat ze besprongen wordt door vlooien, "vandaar die pukkels van vannacht," denkt ze. Met schrik denkt ze, "nou moet ik weer naar buiten voor vlooienpoeder, ...weer onder de mensen en weer al de vragende blikken ontwijken." ‘n Klagend gemauw van de poes onderbreekt d’r aankomende paniekgedachtes. "Natuurlijk," denkt ze, "ze heeft hier opgesloten gezeten, misschien wel een week... of nog langer!" Snel wil ze de magere poes ’n schoteltje water geven...nee... "melk is beter...ook voor haar jong." Met haar groene ogen star op Eefje gericht drinkt de poes, langzaam en... springensgereed voor d’n aanval..of om te vluchten want dat kan ook.

 

Kattenvoer en vlooienpoeder kun je nog niet op èèn adres krijgen. Daarom moet Eefje terug om haar fiets op te halen maar ze kan het sleuteltje niet meer vinden. "Vis," denkt ze... "katten lusten vis, dan hoef ik niet zo ver en bij de drogist hebben ze wel vlooienpoeder." Voor ’n stuk of drie klanten gaat d’n drogist uitgebreid beschrijven hoedat ze het moet gebruiken. Omslachtig vertelt ie dat ze vooral niet moet vergeten te stofzuigen om de neten ook te vernietigen en ofdat ze nog stofzakken heeft. Daarbij kijkt ie de overige klanten meewarig aan ofdat ie zeggen wilt, "niks kunnen ze, ze vervuilen als ze op eigen benen staan." "Geef nou maar hier , dan zie je me hier nooit meer," denkt Eefje maar traag gaat hij er nog een papiertje om vouwen... "omdat ’t gevaarlijk spul is!" Diep vernederd en aangeslaan gaat Eefje de drogisterij uit, ze miste de moed voor ‘n weerwoord. Thuisgekomen springt de poes met al z’n poten tegelijk op Eefje af als ze de deur van d’r kamer opendoet. Op haar armen heeft ze vier flinke schrammen. Wanneer ze die bekijkt heeft de poes het papier van de vis al verscheurd en verdwijnt met ’n stuk kabeljouw achter het gordijn van de kast. Wanneer de kattennest uitgegeten is probeert Eefje met ’n kleerhoutje het aangevreten kreng weg te krijgen. De poes briest en laat haar snijtanden zien maar ze laat het toch toe. Hoog boven de oude lappen strooit ze het vlooienpoeder dat neerdwarrelt op het nest. Ook in de kamer en in d’r bed strooit ze poeder en als ze klaar is gaat ze zitten janken. Opnieuw slaat de moeheid toe in haar benen en ze denkt, "dit houd ik niet lang vol, als ik zo verder moet.. dan hoeft het voor mij niet meer".

 

In de derde week dat Eefje allenig woont, weten ze op het R.I.A.G.G. nog niet wat Eefje mankeert. Vol schaamte omdat ze ‘niet goed’ is heeft ze toch maar ’n verwijskaart aangevragen bij de huisarts. De maatschappelijk werkster probeert Eefje terug te koppelen naar d’r moeder, misschien helpt dat. Meprobamaat heeft de dokter ze voorgeschreven, alleen daar wordt Eefje rustig van. Depressief is ze... maar niet altijd. Ze wisselt nogal vlug van stemming, soms heeft ze ‘n paar goede uren, maar s’avonds is het ’t ergste, alles is dan leeg, niks heeft inhoud en zin. Ze durft bijna niet meer op straat, daarom doet ze de boodschappen maar s’morgens na de slapeloze nacht. De maatschappelijk werkster heeft wel gezorgd voor d’r verloren gegane uitkering en ze zou eventueel in het nieuwe schooljaar haar opleiding kunnen afmaken maar Eefje wil geen mens meer zien. Hele dagen komt ze niet van haar kamer af en de meeste middagen zit ze dan op ’n stoel, alleen d’r bovenlijf beweegt dan heen en weer. Ternauwernood krijgt ze wat brood naar binnen en zichzelf wassen doet ze soms en alleen maar als ze naar buiten moet. Overal ligt kattestront, "neeje," denkt ze, "het is niks zo, ik deug nergens voor, ik kan het niet meer aan... ik ga er mee stoppen."

 

Vooraan in de vierde week dat Eefje er woont komt de poes vanachter het gordijn met haar jongen voor d’n eerste keer tevoorschijn. Het is net ofdat ze haar overgebleven twee jong wil laten zien aan Eefje. Ze schuurt met met haar pels langs Eefje’s benen en ze wil aangehaald worden. Wanneer ze echt bij Eefje op de schoot zit voelt Eefje de klitten in de pels van d’r poes. Voorzichtig borstelt ze die er uit en bekijkt dan de twee jongen eens goed. Ze maakt de kleine oogjes met lauw theewater zuiver en wanneer de twee het hun moeder te gortig maken, springt de poes op bed zodat ze er niet meer bij kunnen. Achter het kastgordijn maakt Eefje de nest zuiver en ruimt de kattestront op. Als Eefje in de vroege avond op bed ligt, komt opnieuw de poes naast haar liggen en nesteld zich tegen haar buik. "He, ben je er weer," denkt Eefje en ze aait hem over haar rug, spinnend doet de poes haar ogen dicht en op een of andere manier vindt Eefje troost en ze vindt d’r eigen weer nodig omdat ze ’n kattenhuishouden moet verzorgen.

 

In de vijfde week zit Eva in de lotushouding tussen waxinelichtjes en een potje met vroege dahlias. Nog steeds probeert ze rustig te worden maar het lukt niet. De poes eist aandacht en wrijft met haar pels tegen d’r opgetrokken benen. De twee jongen spelen rond de waxinelichtjes en verbranden zich bijna. Snel blaast ze de kaarsjes uit, "nee," mompelt ze in d’r eigen, "het werkt niet." Ze gaat op bed liggen maar de katten drentelen rond want het is etenstijd en wanneer ze volop gegeten hebben, slapen en doezelen ze maar zo’n beetje weg. "Ja," denkt Eefje, "aan beesten weet je tenminste wat je er aan hebt... aan mensen niet." Heel stil om haar katten niet wakker te maken, gaat ze d’n kattenbak schoonmaken.

 

In week zes wordt Eefje in de Gasthuistraat ondersteboven gereden door ’n vrachtwagen die vis vervoerde. Ze moest naar het R.I.A.G.G. en helemaal in gedachten verzonken over, "wat ze daar nou weer moest gaan zeggen," reed ze met het voorwiel van d’r fiets zomaar tegen het grote wiel van ’n vrachtauto. Witgeschrokken stapte de chauffeur vloekend uit, " nondeju, kun je niet uitkijken trut." Pijnlijk wreef Eefje over hare enkel, Drukdoende vraagt de chauffeur,"heb je je zeer gedaan, kom laat mij eens kijken, zo te zien is er niks gebroken, probeer eens te staan." Twee dikke harige armen helpen haar omhoog, maar ze kan amper lopen, de enkel is opgezet en is gekneusd. "Zal ik je thuisbrengen," vraagt de chauffeur. Eefje knikt maar wat en zonder dat ze er erg in heeft wordt ze gedragen door grote armen met lange zwarte haren er op. Even kijkt ze hem aan, ’n open jongensgezicht met zwarte baardstoppels knijpt bemoedigend de beide ogen dicht en zegt vriendelijk, "ben je geschrokken, het komt allemaal wel goed." Voorzichtig zet ie ze neer op de bijrijdersplaats en gaat d’r fiets inladen. "Waar gaat de reis naar toe," vraagt ie terwijl ie instapt en de zware dieselmotor start. "Langs het Wilhelminapark, dan de Goirkestraat in, daar is ‘t ’n zijstraat van," antwoordde Eefje. Onderweg zei de chauffeur niet veel, alleen maar, "dat ie z’n eigen rotgeschrokken was, ge zult er zo onderschieten." "Hier moet je in" zei Eefje, daarboven woon ik." Opnieuw wordt Eefje gedragen door die grote sterke armen en als de chauffeur ze voorzichtig neerzet op haar bed, besnuffelen de katten hem doorgrondig. "M’n katten vinden je aardig," glimlacht Eefje. Dank me de koekoek," antwoord de chauffeur, "ze ruiken vis." "Ik zal er wat gaan halen, een of twee schollen missen de visboeren niet". Toen de chauffeur weer bovenkwam, had ie twee schelvissen en gerookte paling in z’n blote handen. "Dit is voor de katten en de paling is voor de bazin." Ge moet daar goed van eten want ge ziet ’n beetje pips." Staande in de open deur zei ie nog, "ik kom vanavond nog eventjes kijken hoe ’t gaat...als ik mag natuurlijk , ik heb nou geen tijd... de vis eej" en hij spreidde machteloos zijn dikke armen voordat ie de deur sloot. Een antwoord wachtte ie niet af. Verbaasd blijft Eefje achter... ze wil niet dat ie terug komt maar ze kan hem niet meer bereiken. Ze weet nog niet eens hoe hij heet en waar ie vandaan komt. Ze twijfelt of het allemaal wel gebeurd is maar hij is er toch duidelijk geweest want er ligt paling op tafel en schelvis voor de poezen. Ze zag pips had ie gezegd, met andere woorden, "ik zie er niet goed uit." Toen ze in de spiegel keek zag ze d’r piekharen en haar bleke ingevallen wangen. Ze mocht d’r tanden ook wel eens poetsen en haar nagels had ze ook al niet bijgehouden. Hinkend om zo weinig mogelijk de gekneusde enkel te gebruiken gaat Eefje naar de douche en als de waterstralen op haar lijf neerkletteren bijten ze een beetje op d’r heup. Dan pas ziet ze dat er ’n diepe schaafwond zit.

 

Kort en bescheiden wordt er gebeld. "Is ie dat nou al ," denkt Eefje. Ze doet de raam open en jawel, daar staat ie. "Kan ik m’n fiets hier laten staan zonder dat ie gejat wordt," roept ie naar boven. "Zet ‘m maar in de gang, ik doe wel open," antwoord Eefje. Even later hoort ze ’n hoop gestommel in de gang en geklos op de trap. Het eerste wat ze ziet als de deur opengaat is ’n grote bos met rode rozen. Achter d’n bos rozen staat ie, hij heeft z’n eigen geschoren. Eefje kan kan goed zien dat ie eigenlijk ’n beetje staat te blozen maar hij weet het verrekte goed te verbergen. "Hier zei ie, die zijn voor jouw omdat ge vanmiddag zo afgezien hebt met je enkel, het zijn er twintig want ik wist je leeftijd niet. M’n fiets heb ik maar boven op een andere gezet want er stonden er al drie, d’r was weinig plaats. O ja, voordat ik het vergeet te zeggen, ik heb nog een fles wijn meegebracht, dat hoort eigenlijk bij de paling van vanmiddag, waar heb ik die nou toch gelaten? Ik weet zeker dat ik hem meegenomen heb, hij zal toch niet beneden in de gang staan?" Wat onthutst en sprakeloos staat Eefje met ’n grote bos rozen in haar handen alleen in d’r kamer. Ze zoekt naar het kaartje maar het is maar ’n heel klein. D’r staat op, "Van Harrie voor X met twintig XXX. Met ’n rode kop komt Harry weer boven, hij blijft in de deur staan en vraagt, "heb je het kaartje al gelezen, anders ben ik zo weg." "Kom nou maar binnen... Harrie," zegt Eefje glimlachend.

 

Voordat d’n auteur de kans heeft om ’n ander verhaal te beginnen zijn er weer lezers die ’t allemaal maar niks vinden. De meeste lezeressen vinden, dat dit zo geen doen is, dat is helemaal niks zo. Het schrijverke heeft zeker de romantiek afgekeken van een oorworm. Goedkoop frotwerk heeft de schrijver afgeleverd, ge stuurt toch niet zomaar een harige aap op Eefje af! Dat moet ‘n gevoelsmens zijn, ene met begrip, respect en veel levenservaring omdat Eefje van heel dichtbij de goot gezien heeft. Eerst rijdt ie met ‘n grote vrachtwagen over d’r henen en dan komt ie met dooie schelvissen, wat paling en ’n ouwerwetse bos rozen aanzetten. Nee.. die paar keer dat we iets lezen, willen we ook iets goeds lezen, knoopt dat maar eens in je oren ventje!!"

 

Toch gaat de schrijver z’n eigen er onderuit kletsen, iedereen mag dat en waarom d’n auteur dan niet? Hij is het niet met de kritiek eens want, Harrie heeft ze toch op z’n handen gedragen! Wat het goed einde betreft... daar kun je weinig van zeggen, dat ligt aan die twee zelf.. die gaan daar over. Het enigste wat d’n auteur er nog van zeggen kan is, dat Eefje allerlei tegenwerpingen maakt omdat ze d’r eigen niet goed genoeg vind. Ze biecht gedeeltes van haar verleden op maar Harrie doet dat als afgedaan, "dat was vroeger," zei ie. "Ja maar... ik loop bij ’t RIAGG" zei ze. "Al zat je in Piusoord..zei Harrie, "mij maakt het niks uit, ik wil het wel proberen." Maar toch, het vertrouwen in mensen komt bij Eefje niet zo maar terug. Dat gaat aarzelend en langzaam want amper ‘n jaar naderhand, als het allemaal een beetje marcheerd, vraagt Eefje als ze in bed liggen, "schuift eens wat op Harrie... de kat ligt niet goed."

 

"Baas bakt koek," zei Lowie toen z’n werk afgekeurd werd door d’n baas. D’n aannemer ging er nogal goed van over d’n emmer, niks was er goed en niks deugde er. "Ja," vulde Fonds, de maat van Lowie aan.. "grote bazen, grote koeken... we flikkeren op, ’t middagschaft halen we hier niet meer, we pakken in, we gaan in Duitsland werken en daar verdienen we nog meer ook!" "Laten we dan maar gelijk gaan," zei Lowie toen d’n baas met z’n rode kop wegliep, "daar liggen nog veertien balken die ik te kort heb afgezagen en dat weet ie nog niet."

 

Onafscheidelijk waren Lowie en Fonds. Ze stonden met hun huishouden op dezelfde camping, ze woonden in dezelfde straat en d’r vrouwen waren zusters van elkaar. Ook gingen ze met elkaar op stap en in de kroeg zaten ze elkaar te verwijten dat zat waren. Als d’n ene ruzie kreeg met z’n vrouw, moeide de andere z’n eigen d’r mee zodat ’t altijd in de familie bleef. Dat ging nou al zo’n tijdje goed maar nou zitten ze met z’n vieren om elf uur s’morgens bij Fonds thuis aan de koffie. Er moet ‘n auto gekocht worden om naar Duitsland te gaan en dat moet ‘n goede zijn met weinig kilometers er op want Hamburg is ver weg en centen hebben ze ook niet veel.

 

Maar toch, een week later rijdt er eerbiedwaardig en wiegend een grote zwarte lijkwagen door het halfdonkere roestige landschap van het Ruhrgebied naar Hannover. Fonds zit achter het stuur en Lowie er neven. Het is een en al chroom aan d’n nieuwe auto, voorop en achteraan zitten lantaarns met de electrische kaarsen. Ze branden volop omdat ze automatisch mee aan gaan als ge met groot licht moet rijden. D’r zit geen apart knopje in het dashbord om ze uit te zetten. De lantaarns weerkaatsen hun gele licht op de zwarte strakke lak van de moterkap zodat ’t zicht eigenlijk niet goed is. Achterin, waar de lijkkisten ingeschoven werden, staan nou gereedschapskisten. D’r staat ook ’n pan, hardstikke vol met boerenkoolstamp en verse worst want ge weet niet waar ge terechte komt. Lowie vindt ’t eigenlijk allemaal maar niks want heel de tijd heeft ie al van die vreemde gedachten. Hij weet niet ofdat ’t nou komt van de vreemde lucht komt die in d’n auto hangt of.. van de gedachte dat ie in een lijkwagen zit. Daar komt nog bij dat ie heel d’n tijd al zit te kijken naar het rode licht van de opkomende regenzon. Hij vindt er niet veel aan, het doet zo vreemd aan..als ge zo vroeg op pad bent in een vreemd land. "Nee," zucht Lowie, "het is niks als ge zo ver weg moet en als ge nog niet weet waar ge s’avonds kunt slapen. Ge zult zien dat er niemand is die we kennen en dat er geen mens weet dat we komen. Draai maar om, ik word sjaggerijnig van dat ongeregelde gedoe, ik krijg er de zenuwen van!" "Heb je weer last van je kop," vraagt Fonds want Fonds denkt nog steeds dat er iets in zijn kop is losgeschoten als ie zulke praat van Lowie hoort. Op Lowie zijn kop was ’n half jaar geleden ‘n grote steen gevallen, zo van ’t steiger af! Lowie bloedde als ’n rund, z’n pet kwam omhoog van ’t bloed en hij zeeg onder het steiger waterpas neer. In z’n ogen was veel wit te zien en hij zag lijkbleek. Hij werd afgevoerd naar ’t ziekenhuis maar daar konden ze niks vinden. Herhaaldelijk vroegen de dokters ofdat ie geen koppijn had en ze keken nogal veel in zijn oren. "Daar is ’t niet te doen," zei Lowie, "het is bovenop te doen." Alles hebben ze nagekeken maar hij mocht naar huis, ze konden niks vinden. Toen de zuster vroeg ofdat ie nog ergens pijn had of iets voelde, vroeg Lowie," ofdat ze eens naar z’n gehemelte wou kijken want het was net ofdat daar een grote snee zat." Langzaam, heel langzaam peuterde de zuster zijn kunstgebit er uit... dat was gebroken, dat was alles! Neeje, Lowie is door die zware baksteen niet veranderd alleen... Fonds kijkt hem zo af en toe eens grondig en argwanend aan.. hij vertrouwt het nog steeds niet.

 

"D’n auteur heeft ’t alweer mooi voor elkaar," denken een aantal lezers. "Kan ie nou niet eens gewoon ’n paar gewone normale timmerlui bedenken.. zo’n koppel, dat niet voor duizenden guldens aan balken te kort zaagt en dat niet zo pedant tegen d’n baas doet? Zo’n stel vaklui waar ge van op aan kunt, die ge kunt vertrouwen als ze aan ons voordeuren gaan schaven. Is het niet met ’n koekoek te doen dan is het wel weer iets anders. Voor het minste en geringste sodemieteren ze op naar Duitsland. Wat is dat nou voor een gezegde... baas bakt koek!" "Bovendien is er nog eentje bij, die niet goed in zijne kop is. Wat doen die twee hier eigenlijk in dit hoofdstuk? Moeten die in dit boekje model staan voor het werkend volk.. ik ken wel andere!"

 

Warme dagen geeft Mei in het jaar 1965 en zeker in Duitsland. Fonds en Lowie hebben d’r eerste week in Duitsland er bijna opzitten. Uiteindelijk zijn ze terecht gekomen op de Lunenburger heide. In de brandende zon was het geen doen om met ’n bloot bovenlijf te werken. Het stikte er van de steekvliegen en blindazen. Vogels, die die rotzakken eten, waren er op die heide niet te zien. Deze heide was oefengebied voor tanks en ander zwaar geschut. Bij internationale oefeningen deden er ook vliegtuigen mee en overal lagen resten van granaten en andere projectielen. Misschien dat het aan geschiet en geknal lag dat er geen vogels te zien waren. Bunkertjes moesten ze maken, kleine bunkertjes waar ’n telmechanisme in kwam voor de tankschoten. Fonds en Lowie hadden het er maar druk mee want ze konden nog niet goed Duits. Twee kilometer verderop werkten er ’n ploeg Italianen en ’n stuk of vier Joegoslaven. Bij elkaar maakten die in èèn week twee bunkertjes. Fonds en Lowie hadden met z’n tweeën een bekisting klaar staan, dat moest deze middag nog vol beton gegoten worden en dan was ’t klaar. D’n Duitse opzichter had gezegd dat ze hard gewerkt hadden en daarom zou ie prestatieuren schrijven. Hij had ook nog gezegd dat ze ’n komische wagen hadden en hij glimlachte d’r een beetje bij. Voor de grijze betonmixer uit kwam ie met ’n klein vrachtwagentje de hei opgehobbeld. Fonds en Lowie zagen ‘m in de verte aankomen maar ’t duurde bijna nog ’n uur voordat ze er waren. D’n Duitse opzichter hielp zelf mee met het storten van beton, daar was ie niet te beroerd voor en toen de betonmixer de hei afhobbelde ging ie d’n urenlijst invullen. Hij vroeg, "wat moet ik voor aanloopuren schrijven?" "Dat weet ik niet," zei Fonds, "maakt er maar iets moois van." "Dan geen aanloopuren maar werkuren," zei de Duitser, "twee dagen van zes tot zes uur is vier en twintig, een dag van tien tot zes is acht uur en een dag van zes tot vijf uur is elf uur... akkoord," vroeg ie? "Da’s goed," zei Fonds. "Ik doe er tien prestatieuren bij," zei d’n Duitse opzichter, jullie hebben snel en goed werk geleverd." Wanneer jullie Maandag weer terug komen, probeer dan nog meer timmerlui mee te brengen, werk genoeg, tot Maandag," en terwijl ie met z’n vrachtwagentje de hei afreed, bestudeerde Fonds de urenlijst. Leistungstunden, arbeidstunden, anlaufstunden, hij kon er geen wijs uit. "Het zal wel goed zitten," zei Lowie, we gaan naar huis, het is lang zat geweest." "Het is pas twee uur zei Fonds, hij heeft tot vijf uur geschreven!" "Dat moet hij weten," zei Lowie, "die uren krijgde van ‘m, hij is niet zot en hier kunnen we toch niks meer doen... we rijden aan!"

 

"Acheraan in de kroeg is het te doen," zei Fonds, "daar is het uitbetalen.. hij zit er al met z’n koffertje." "Zo zo," zei d’n baas die koppelingen legde tussen grote Duitse firma’s en Hollandse timmerlieden, "het is niet slecht gegaan hè voor de eerste keer." Vanaf het urenlijstje rekende ie uit wat ze zoal verdiend hadden. Fonds en Lowie verschrokken er bijna van, bijna twee keer zoveel als hier en d’r kwam nog kilometergeld bij. D’n koppelsjaak betaalde uit in Duitse marken, en vroeg, "of ze komende Maandag iemand in Eindhoven wilden ophalen, die wilt ook voor de eerste naar Duisland, het scheelt altijd in het kilometergeld." "Dat moet dan maar," zei Fonds, geeft z’n adres en z’n telefoonnummer maar, dan komt dat wel goed." "Hoe wilde gij dat toch doen," vroeg Lowie toen ze achter de bar plaatsnamen, "d’r zijn maar twee zitplaatsen in d’n auto?" Fonds keek Lowie recht aan ofdat ie zeggen wou, "gij weet altijd wat, gij zend altijd negatieve golven uit, iets fatsoenlijks komt er niet uit," maar.. hij had er nog niet aan gedacht. "Kiske Havermans heeft nog ’n oude achterbank liggen uit ‘n volkswagentje, " die schroef ik wel tegen de zijkant aan, plaats genoeg," antwoordde Fonds. "Trouwens, deze auto blijven we toch niet rijden, hij rijdt als ‘n dweil over de weg, dat is zo geen doen, zo gauw als we meer centen hebben kopen we ’n andere. De lantaarns halen we er dit weekeinde nog af, het is zo opzichtig, we rijden overal in de kijkert." "Da’s goed," zei Fonds, maar nou ga ik eerst mijn marken inwisselen op het station, ons Bets wil nog naar de stad toe voor suède schoenen."

 

Nog in de nanacht rijden Fonds en Lowie Eindhoven uit, de grote weg weer op. Ze hebben de nieuwe collega opgehaald maar hij heeft nog niet veel gezegd. Allenig maar, "goeie morgen" en glimlachend, "deze auto heeft wel iets." Fonds denkt het zijne er maar van, in d’n donkerte heeft gezien dat de nieuwe collega lang haar heeft en een baardje. "Als het maar niet van dat langharig werkschuw tuig is want dan zal het rap afgelopen zijn," denkt ie, "dan kan ie kuchen, ik ga niet voor hem werken." Zo’n drie kwartier later gaan ze de grens over. ‘n Grote thermoskan met koffie van ‘t ‘werkschuw tuig’ gaat er rond in d’n auto en Fonds denkt, "nou zal ik toch eens vragen hoe ’t zit." "Hij smaakt goed," zei Fonds, "heeft jouw vrouw die gezet?" "Ik heb nog geen vrouw," zei Martijn. "Daar heb ik nog geen geld voor, die kan ik niet onderhouden, ik woon alleen op kamers, ik ben eigenlijk kunstschilder en ik moet eerst aan ’n atelier zien te komen. Ik heb in ’n bakkersfabriek in de nachtploeg gewerkt maar de verdiensten zijn daar niet groot. Dat duurt dan zo’n twintig jaar voordat ik ’n atelier met een scheddak kunt bekostigen." "Kun je goed schilderen," vroeg Fonds? "Dat ligt er maar aan wat ge mooi vindt, ik schilder abstract, maar ik heb nog geen werk verkocht. Nee, het enigste waar ik iets aan verdiend heb zijn ‘Dorus Rijkersen en zigeunerinnen’. Landschapjes en watermolentjes dat willen de mensen. Die mensen vinden dat mooi maar ikzelf vind er niet zoveel aan. Mensen met veel geld kijken er heel anders tegenaan, voor hen is een schilderij ’n soort belegging maar dan moet de schilder wel bekendheid hebben. Het dondert niet ofdat ’t dan ’n abstract, een impressie of een kerstplaatje is, dat maakt niks uit, ze schatten de huidige waarde er van in, daar kijken ze naar." "Het zal in de toekomst in ieder geval niet mee gaan vallen voor de landschappen," zei Fonds, "al die hoge flats staan dan in de weg, ge kunt dan allenig nog maar lucht gaan schilderen."

 

"Het is ene taaie ‘opgodverdomme’ met z’n lange lenden," zei Fonds tegen Lowie toen d’n eerste dag er op zat. "Hij kan goed werken en hij heeft rap in de gaten hoe dat ’t moet, we hebben het getroffen met ‘m."

 

Zestig kilometer naar Westenholz moeten ze rijden voordat ze d’r eigen kunnen wassen en opknappen in het vakantiewoninkje. Het is verhuurd door een boer aan de Duitse firma waarvoor ze werken. Het is er heel rustig en stil, ge ziet er bijna geen mens. In het enigste kroegje kunnen ze eten maar ze hadden er geen menukaart. Met handen en voeten probeerde Fonds uit te leggen dat wat ie vorige week Woensdag had, wel lekker vond. Het was iets met schinken en kartoffelen. Martijn bestelde ook, hij had ‘n heel gesprek met de waardin en hij maakte nog geintjes ook... allemaal in het Duits!! "Wat heb je besteld," vroeg Lowie? "Gewoon," zei Martijn, "donker bier, gekookte aardappels, jus erbij, ’n korteletje, doperwten en groentesoep." "Doe mijn ook maar," zei Lowie, "die gebakken schijfkes aardappelen lust ik eigenlijk niet." Twee grote pullen bruin bier en ene met gewoon bier brengt de waardin. Glimlachend en hoofdschuddend kijkt ze nog eens naar Martijn. "Wat heb je ze allemaal wijsgemaakt," vraagt Fonds. "Och," zei Martijn, het is ’n weduwe en ik heb gezegd dat Lowie al zindelijk was, dat ie valt op wat oudere vrouwen en dat ze ‘m best mag verwennen omdat ie een moeilijke jeugd heeft gehad. Dat ie een beetje treurig uit z’n ogen kijkt komt omdat z’n moeder met ’n open kraambeen ligt en dat z’n vader aan d’n drank is en opgepakt is voor stropen. Trouwens, ge kunt hier bestellen wat ge wilt, als ge bijvoorbeeld savooiestamp met verse worst lust, moet je dat wel een dag van tevoren zeggen, dan maakt ze dat gewoon klaar."

 

"We hebben iemand mee verstand in de ploeg," zei Fonds, "dat is lang geleden!" Hij ging z’n bed uit om te plassen en ging slapen. Na de avondgesprekken met Martijn begreep Fonds nog niets van hippies, communes, damslapers en andere alternatievelingen. "Hoezo kort van haar, kort van zinnen.. al dat spul moest maar gaan werken en voor d’r eigen zorgen. Ge kunt toch niet zomaar met je blote kont in ’n commune springen, d’r moet toch brood op de plank komen. Martijn kan het mooi vertellen, het zal best dat al deze mensen proberen om ’n andere vorm van samenleven te ontdekken omdat ’t gezin de langste tijd gehad heeft. Wat moet je daar nou toch mee doen met al die stickies rokende langharigen, de helft van de tijd horen ze de vogeltjes fluiten en d’n andere helft zitten ze op de terrasjes. Wat moet dat toch worden met die probeerseltjes en werkplaatsjes waar ze ’n windmolen van metaal aan ’t bouwen zijn. Dat wordt niks en als het iets wordt, dan is het nog niks... omdat de bazen nou eenmaal de koeken bakken."