INHOUD FIETSPLAATJE
HOME
AUTEURS
TEKSTEN
INTERVIEWS
BRABANTS
SPECIAAL

Illustratie(s) Ernst van Pelt

WIL VAN PELT

Van fietsplaatje tot babyboomers - hoofdstuk 9

In dit laatste hoofdstuk gaat er nogal veel teruguit. D’n auteur heeft hier verschillende anecdotes voor genoteerd maar achteraf gezien, is ie wel ‘ns beter uit d’n bocht gekomen. Sommigen vinden dat kinderen krijgen.. maar niks is omdat de tijd ook teruguitgaat. De schrijver laat ‘punk’ ook opdraven die de brave burgers gaan schokken. Nog scherper geeft ’n nobele maagd aan hoedat de tijd teruggaat. De zwaartekracht slaat ook toe maar deze maagd heeft daar niet veel last van. Ook de verhouding cultuur en natuur krijgt enige aandacht omdat we dat zien aan grote gebouwen en fabrieksterreinen. De ‘ziener’ komt ook nog even langs om te kijken ofdat de schrijver de waarheid niet te veel geweld aandoet. Hij sluit dit boekje zonder ’n stichtelijk woord, toch nog bewonderingswaardig rustig af. Maar.. we beginnen met de langste zin uit dit boekje, dan hebben we dat alvast gehad.

 

Mocht het zo zijn, dat de verlichting ons aanzette tot antiautoriteit en ook om ons eigen verstand goed te gaan gebruiken... en mocht het ook zo zijn... dat het humanisme ons vooral over moraal en ethiek laat denken als gevolg van een goede opvoeding... dan kunnen we Janeke moeilijk ’n kind van zijn tijd noemen. Neeje, de verlichting en het humanisme heeft geen wortel geschoten in zijne januskop. Acht en veertig was ie en hij had ’n huiskamer vol met breedgeschouderde zonen rondlopen. In de gauwte telde er zo’n stuk of zes zeven maar ge moet er wel rekening mee houden dat er nog ’n dochter tussenloopt met dezelfde lange haren. Om zo’n hok vol met jong te krijgen hoef je niet verlicht te zijn, dat gaat vaneigens als ge daar de tijd voor neemt. Natuurlijk, de jongste is de dochter want Janeke en z’n Klazien zijn net zolang doorgegaan totdat ze ook ’n meisje hadden. Het is zijn oogappel geworden want van z’n zonen had Janeke geen hoge pet op. Neeje dat was allemaal maar niks want de meeste hadden te lange haren en geen ruggegraat. In vergelijking met vroeger zijn ze allemaal teruguit gegaan, geen ene uitgezonderd. Gehard moesten ze worden. Ze zouden dagenlang in de sneeuw moeten kunnen lopen en op ’n harde vloer moeten kunnen slapen. Allemaal waren het lijntrekkers en allemaal hadden ze smoesjes. Ze zouden wat meer karakter moeten hebben en zeker niet bang moeten zijn om de klok rond te werken. "Vroeger," zei Janeke, "vroeger moesten we om vijf uur onze nest uit en dan nog ’n uur fietsen naar het werk. Dikwijls was ‘t twintig graden onder nul en dat maakte ons niks, kom daar nou eens om! Mieten... dat zijn jullie... allemaal... stuk voor stuk." En Janeke voegde de daad bij het woord... hij zou ze wel eens laten zien hoe dat ’t moest. Buiten op de kleine plaats omgeven door betonnen schuttingen trok ie z’n trui en z’n hemd uit om de schaarse natte sneeuwvlokken op z’n blote lijf te laten vallen. Het miezerde ook ’n beetje maar Janeke trok z’n eigen daar niks van aan. Vlot haalde ie kachelhout en ’n kit kolen binnen. Weer ging ie naar buiten om zijne blote bast eens goed nat te laten worden. Wrijvend smeerde ie z’n eigen in met natte sneeuw en riep tegen z’n zonen die achter het keukenraam stonden, "kijk zo moet je dat doen." Terwijl ie soepele sprongetjes maakte smeerde ie volle handen met sneeuw onder z’n oksels en z’n borst. Na zo’n kwartiertje vond Klazien dat ie lang genoeg onzin had verkocht en ze haalde Janeke rap naar binnen. "Allee, trekt je hemd en trui maar weer aan, de jongens hebben veel geleerd, ze zijn in ène keer veel wijzer geworden."

 

De volgende dag ligt Janeke in bed met hoge koorts. D’n dokter moet er bij komen en die zegt dat ie de griep heeft te pakken. De griep duurt lang en de hoge koorts blijft ‘m teisteren tenminste... aan zijn praat te horen want soms ijlt ie en sauwelt ie met ‘n dikke tong. Onverstaanbaar is ie in de eerste weken en Klazien vindt het allemaal maar niks. Ze is flink bezorgd, "misschien heeft ie wel en dubbele longontsteking of ’n andere smerige ziekte met ’n beetje tering er bij," denkt ze. Opnieuw laat ze d’n dokter komen want ze is bang dat Janeke er onderdoor gaat. In de lange donkere avonden ziet ze de begrafenis van Janeke al voor d’r ogen, .. ze is er niet gerust op. Als d’n dokter weer beneden is gaat ie ietwat jolig weer verder op ziekenbezoek en hij zegt, "dat Janeke aan de beterende hand is. Hij heeft ’n zware ziekte te pakken gehad. Zijn bed mag ie wel uit en hij mag gerust zwarte koffie hebben." Wanneer d’n dokter weg is helpt Klazien d’r Janeke van de trap af, hij is zo zwak dat ie amper op z’n benen kan staan en wanneer Janeke in z’n lang onderbroek beneden bij de kachel zit gaat Klazien z’n ziekbed eens goed onderhanden nemen. Onder ’t bed in ’n lege koffer vindt ze acht lege flessen snevel, ’n half pak suiker en ’n borrelglaasje. Van de zestien treden van de trap raakt ze er maar vijf.. ziedend is ze. De huiskamerdeur knalt open en Klazien draait Janeke met stoel en al om om ‘m beter te kunnen zien. De ingehouden woede klinkt door in Klaziens stem. "Ik draai elk dubbelje twee keer om voordat ik ’t uitgeef en gij ligt daar zielig te doen en voor honderden guldens op te zuipen, hoe kom jij aan zoveel geld en wie is dat gaan halen, dat wil ik wel eens weten zuiplap." Janeke wacht de uitbarsting niet af en vlucht naar boven. Onderweg komt er in z’n hersens nog de gedachte opzetten, "Ja , ja ’t gaat allemaal teruguit, ge krijgt al van je eigen wijf op je sodemieter als ge goed ziek bent."

 

Dirk heette ie en hij was ’n boerenzoon die niet meer boerde. Achter in z’n schuur had ie wat ponnys staan. Z’n Shetlanders en Appaloosas hield ie apart omdat ie al jaren probeerde om het ras kleiner te krijgen. Goede papieren had ie erbij en de stambomen zagen er indrukwekkend uit met al die Belgische stempels. Maar nou had ie toch eindelijk iets gefokt. Het beestje werd niet groter als ’n sint Bernhardhond en had alle kenmerken van ‘n klein nieuw ras. Het was ’n driejarige merrie en op d’n duimstok had het ’n schofthoogte van zeven en tachtig centimeter. Apentrots was ie op ’t beestje en bijna elke maand nam ie de schoftmaat z’n paardje. De keurmeesters moesten er aan te pas komen want Dirk wilde toch ’n oordeel over z’n minipaardje hebben. Niet dat Dirk wilde weten wat ’t paardje zou doen op ’n paardenkeuring maar hij wilde weten ofdat er toekomst voor zulke kleine paardjes in zit. En wie zijn er beter op de hoogte van nieuwe paardenrassen dan keurmeesters, niet dan? Lang had ie moeten wachten op de keurmeesters want die komen niet zomaar bij iedere scheet. Neeje, keurmeesters komen wel officieel opdraven maar bijna nooit om eens kijken hoe dat ge er voor staat met ‘n kweeksel. Keurmeesters moeten keuren zonder d’n eigenaar en het beest te kennen. Maar ten lange leste kwam er toch ‘ns eentje kijken en hij bracht zijne volontair mee. Lang en bedachtzaam keek de keurmeester naar het paardje en hij wist niet goed wat ie moest zeggen. Het zag er wel gezond uit en de proporties waren ook goed maar... als ge altijd bezig bent geweest met Belgische of Brabantse trekpaarden... wat moet je dan van zo’n frutding zeggen. Volontairs weten op zulke momenten soms nog iets zinnigs te bedenken als de meester het niet weet.. maar d’n deze kon alleen maar zeggen, "dat ’t ras teruguit liep. Dit heeft niks meer met paardenkeuringen te maken," zei ie. Zulke praat hoorde Dirk niet graag, daarvoor had ie ze niet laten komen. Z’n eerste impuls was om d’n pukkelige volontair, "die nergens geen verstand van had onder z’n spichtige puntbillen te schoppen." Dat kun je niet maken en met ’n schop onder z’n kont.. peuterde ‘m nog niet aan z’n verstand dat dit dier ’n paard is. Maar ge kunt dat ook zo maar niet laten lopen want als er met jouw paard gekuld wordt... en ge doet niks...dan wordt dat alleen maar erger. Daarom zei Dirk met rauwe keelklanken in het onvervalst Brabants, "Allèè snothalm, gaot achter da pèèrd vandaon.. subiet trapt ie nog vor oewe noterik as ge zukke praot blèft verkôpen."

 

Tinus, ’n kort dik manneke is na z’n geruisloze scheiding vaker in de kroeg te vinden dan in zijne trouw. Maar nou zit ie er om z’n verdriet te verzuipen en het is niet veel meer ‘m...hij heeft het er maar slecht mee. Na negen jaar was z’n huwelijk op de klippen gelopen omdat ze uitgekeken waren op elkaar. Neeje, z’n huwelijk had niet gebracht wat ie er van verwachtte en hij gaf z’n ex de schuld omdat ze hem niet begreep. Natuurlijk gaf zijn ex hem de schuld omdat ie geen aandacht voor haar had. Ook heeft ze Tinus nog proberen te veranderen om wat meer thuis te blijven maar dat was ‘n naieve gedachte om iemand te veranderen. Daar komt nog bij dat er geen kinderen kwamen en dat telt ook mee. Samen hebben ze d’r huis nog verbouwd en van alle gemakken voorzien. D’r huiskamer was prachtig geworden en was gezellig ingericht maar het ‘gelukkig zijn,’ wilde nog steeds niet komen, ook niet toen ze ’n caravan kochten en overal naar toe konden. Z’n ex ging wel twee keer in de week naar de stad om terug komen met wat prullen maar ze kon d’r eigen ook niet gelukkig kopen. Soms ging Tinus wel mee maar dan bleef ie buiten tegen de gevel van de winkel hangen omdat ie niks om winkelen gaf. Nee, ze deden samen niet veel en apart deden ze helemaal niks. In bed was het allang niks meer, ’n welterusten kon er nog wel af maar dat was mechanisch geworden. Koud ’n half jaar na de verbouwing gingen ze dan ook scheiden om apart op zoek te gaan naar geluk.

 

Vreemde gedachtes kreeg Tinus na z’n scheiding, hij kreeg de pest aan alle vrouwen, en ging hij ging wel drie keer in de week ’n krat bier bij de supermarkt kopen. Als ie dan s’avonds om ’n uur of elf goed zat was kreeg ie behoefte om te praten maar hij deed het alleen maar tegen z’n eigen. Z’n gedachten gingen dan uit naar ‘n mannenclub van lotgenoten. Als represaille zou er zo’n club moeten komen en... om te laten zien dat mannen zonder ’n vrouw, beter af zijn. De klup zou dan de ‘Toffe Tinussen’ moeten gaan heten. Op de klupavonden zouden ze dan flink gaan zitten schelden op die ‘trutten uit de polder’ omdat die zo maar.. om niks.. de ‘koningen van de schepping’ durfden te verlaten. Ze zouden goeie erotische filmpjes uit kunnen wisselen en misschien ook nog ’n striptease kunnen instuderen... alleen voor mannen. Ze zouden alle dingen gaan doen waar vrouwen ’n hekel aan hebben en overal zouden ze het ‘stikt’ aan hebben. Maar...de ‘Toffe Tinussen’ zijn nooit ingeschreven bij de Kamer van Koophandel want wanneer Tinus zat is, valt hij prompt op de bank in slaap. Bovendien gaat ie d’n andere dag toch denken, "dat ’t eigenlijk niet zo’n goed idee was."

 

In het milde voorjaar dat daarop volgde, zat Tinus om half drie op ’n terrasje bier te drinken. De zon schijnt volop en d’n Heuvel zag er vriendelijk uit. Het vrouwvolk liep er luchtig bij en was vriendelijk en lustig. Maar Tinus zag dat allemaal niet, hij zag alleen maar d’n zwetende ober in z’n zwart pak die hem nog ’n pilsje moest brengen. Eigenlijk zat Tinus te denken aan vroeger, toen ie nog getrouwd was. Thuis was er niks meer, ..vrouw weg.. kachel uit...grote stilte en eenzaamheid. Er was zelfs nog geen hondje in zijn lege huis dat blij kwispelde als ie thuis kwam. Peinzend zag ie d’n ober ’n glas bier op z’n tafeltje neerzetten... zelfs aan dit tafeltje zat ie alleen. Automatisch betaalde ie d’n ober en ging verder met z’n gepeins. "Vroeger was ’t beter.. d’r was in ieder geval iemand thuis waar ge tegen kon praten. Stilletjesaan begon ie diepe spijt te krijgen van z’n scheiding. Langzaamaan begon ie te denken.."vroeger was ’t beter, ...ik boer steeds verder teruguit." Om z’n treurige gedachtes ’n beetje te verzetten wou ie ’n slok bier nemen maar... hij hield de halve rand van ’t glas tussen zijn tanden. "Zie je niet," dacht ie bij z’n eigen, "alles gaat teruguit, zelfs het glas is niet meer als vroeger."

 

Wellicht zijn er nou lezers die denken, "Wat is dat nou toch allemaal weer...paarden die gewoon ’n beetje kleiner uitgevallen zijn en ’n bierglas dat naar de kloten gaat wilt toch nog niet zeggen dat alles teruguit gaat. Neeje schrijverke, zo ken ik er ook nog ’n paar, ...wat denkte van de rode zuurballen van de kermis, die worden jaar na jaar kleiner en in de schiettent, (pardon schietsaloon) mag je ook al op je ellebogen op de toonbank rusten om de roos te raken. Dat wil dan nog niet zeggen dat alles teruguit gaat! Neeje ventje, daar moeten we nog eens rustig over nadenken want ge zit er glad neven, we gaan nog steeds vooruit want we zijn al aan onze vierde kleurentelevisie bezig."

 

In de supermarkt kijken sommige van de geëmancipeerde vrouwen een beetje meewarig naar de vrouwen van het werkvolk. Ze zien hoe deze vrouwen de kinderwagens en de winkelwagentjes voortduwen. Ze denken, " wat zijn ’t toch sukkelaars die vrouwen... d’r leventje bestaat uit niets anders dan werken, kinderen krijgen vuile luiers verwisselen en sterven. Neeje wij gaan dat eens rap anders doen, wij gaan leven, gelukkig worden en carrière maken, dat is de zin van ons bestaan. Het is toch hardstikke egoistisch om kinderen te nemen, ge wordt daar moeder door.. zodoende denk je alleen maar aan jezelf omdat je zelf door een kind gelukkig wilt worden. Neeje... het is hardstikke onverantwoordelijk om in deze wereld kinderen neer te zetten en daar komt nog bij, dat ze anderen de kinderbijslag nog laten betalen ook."

 

Diep in gedachten verzonken duwt Marieke hare kinderwagen voort. D’r kind, ’n meisje van ’n jaar is zo’n kind dat tegen iedereen onbevangen lacht. Het is zo’n kind dat presidenten en hoogwaardigheidsbekleders graag op d’n arm nemen om er goede sier mee te maken. Met d’r blonde lokjes weet ze iedereen te vertederen en ze zwaait met d’r mollige handjes terug naar ’n onbekende die toevallig in de bus voorbijrijdt. Marieke heeft de geschriften gelezen en ze heeft gehoord hoe anderen over het begrip moeder denken, ze wordt er een beetje kriegel van. "En jullie dan," denkt ze, "ik ben tevreden met m’n kind, dit heb ik gewild, ...zo wil ik door ‘t leven. Het was niet de bedoeling van ons moeder om al die onzin aan te horen. Daar heeft ze mij niet voor op de wereld gezet." Nog in gedachten verzonken staat ze voor de deur van d’r moeder want daar gaat ze elke donderdag naar toe met hare kleine.

 

Met paviljotjes in d’r haar om schone krullen te krijgen doet moeder Anna open. "Ach god aan toe toch, kijk eens wie we daar hebben, ons Marijke en d’r mama komen thee drinken." Rap zet moeder Anna de paraplubak opzij want anders het wandelwagentje niet door de smalle gang. In de huiskamer doet ze Marijke’s jasje uit en ze gaat thee zetten. Kruipend en half lopend langs de meubels komt Marijke achter d’r grootmoeder aan want ze weet dat ze schuimpjes gaat krijgen. Wanneer de thee op tafel staat en Marijke alles aan het verkennen is dwalen de ogen van Marieke over de fotos op het dressoir. "Hoe lang is het nou al geleden moeder met onze pa," vraagt ze. "Dat is bijna al vier jaar geleden, ik ben er nog niet helemaal overheen en zo dikwijls ga ik niet meer het kerkhof. Wat moet je daar toch gaan doen, als ge het goed beschouwd is het er alleen nog meer ’n gedenksteen, verder niets meer. In het najaar in de lange avonden heb ik er nog last van, ge zit dan zo maar allenig en ge haalt van alles in je kop. Ik ga dan wel naar de zangvereniging en de vrouwenclub maar dat is ook niet alles. Ge bent alleen.. ge kijkt dan wat televisie maar ge kunt nooit eens iets zeggen want er is niemand. Daar komt nog bij dat er in deze tijd alleen nog maar ellende is met al die oorlogen en armoede in de wereld. Ge kunt dat zien op de televisie." Met d’r wijs geworden grijzende haren zegt ze, "ge moet in deze tijd maar niet mèèr kinderen op de wereld zetten Marieke want de tijd is er niet naar." ‘n Beetje geschrokken kijkt Marieke d’r moeder aan, "maar moeder toch... wanneer heb jij ons dan op de wereld gezet, dat was toch in 1942.. ons Toos, in 1943.. onze Kees en in 1944 kwam ik...toen stond heel de wereld toch in de fik!" Bedremmeld kijkt moeder Anna d’r jongste dochter aan, "dat is waar," zei ze nadenkend, "ik denk dat ik ’n oud wijf aan het worden ben.. het zal d’n oude dag wel zijn.. misschien kijk ik ook wel veel te veel naar de televisie?" Een heftig gekrijs uit de keuken eist de aandacht op. Marijke heeft d’r blonde krullenkopje gestoten tegen d’n onderkant van de keukentafel. "Och m’n hummeltje," zegt moeder Anna, "komt toch eens hier dat ik je opraap."

 

Punk is in. Brutaal en zelfbewust kijken de foto’s met hanekam vanuit de magazines de wereld in. Rode, groene en blauwe haardossen al of niet voorzien van militante kleding overschreeuwen hippie, existentiejeugd, bevers en andere subcultuurtjes die nog steeds een of andere ideologie hebben. Het ideaalbeeld of de hoop iets beters is uit. Krakers, anarchisten, neonazies en linkse jongeren staan er op de podia. De burgers moeten geschokt worden met liedjesteksten, oerkreten, ruwe klanken en gebaren om aan te geven dat ze niets willen en niets meer verwachten van geen enkele institutie. The Damned zijn in de ether te horen, "I am sick of the country... sick of the town... sick of the future... sick of the government... sick of the police... sick of the boredom." Maar ook deze schreeuwerige geluiden naar de burgelijkheid van ons volkje is commercieel. Zo is de muziek ook niet meer net als vroeger, ’t gaat teruguit. In dezelfde tijd ontwikkeld d’n eerste yup z’n eigen. Vooralsnog is het ’n vroege eenzame graaier die zich poenerig beweegt tussen flitskapitaal en vakanties, maar ook voor fietsendieven is het een eldorado. Hun handel staat overal en in alle variaties. Ze houden gelijke tred met de yup... ge kunt dat toch moeilijk vooruitgang noemen!

 

Fientje, ’n kind van de geboortegolf zit nog aan de goede kant van de veertig, ze is dus nog op d’r hoogte punt. Ze is nooit getrouwd geweest en ze heeft het ook nooit geprobeerd omdat ze de ware Jacob niet tegengekomen was. Maar.. ook zij begint te beseffen dat constant geluk niet haalbaar is, hooguit tevredenheid en wat kortstondige momenten van geluk. Dat geluk hangt dus niet van ’n vent of vrijer af want anders moest Fientje doodongelukkig zijn. Ook verliest Fientje langzaamaan de strijd tegen de zwaartekracht omdat ze aan d’r lijf ziet.. het gaat allemaal ’n beetje gaat hangen! Ook dat ligt niet aan ’n vent want ze heeft d’r eigen nooit af hoeven te vragen waar ie z’n eigen weer ‘ns vol zat te gieten. De meeste getrouwde vrouwen gaan er van uit dat zo’n proces aan d’r mannen ligt want de sores van ‘hem’ hebben ze d’r ook nog bij. Ze vinden dat zo’n proces dan rapper gaat als ge nooit niet weet wat ie aan ’t uitvreten is. Aan Fientje kun je dus zien dat het niet persè waar hoeft te zijn, neeje... Fientje vraagt d’r eigen andere dingen af. Ze heeft het gevoel dat de tijd vlugger gaat naarmate ze ouder aan het worden is. Ze weet wel dat vijf minuten nog net zo lang duurt als vijf minuten vroeger, alleen, ze beleeft ‘t anders.. de vijf minuten zijn eerder om! Eigenlijk gaat de tijd dus veel sneller. Ze gaat dat eens uitproberen en met d’r ogen dicht probeert ze d’r eigen drie minuten stil te houden. Als ze na d’r drie minuten d’r ogen opendoet en op d’r kleine klokje kijkt, is er vijf en een halve minuut verstreken.

 

Natuurlijk... beschouwend terugkijken om te zeggen dat veel dingen teruguitgaan is niet moeilijk. Maar ge kunt alleen maar terugkijken als er iets terug te kijken valt. Naarmate de babyboomers de seniorenstreep naderen is er duidelijk te zien dat we van een gesloten maatschappij over gaan naar een meer open samenleving. Tegelijkertijd is op die streep, die ongeveer op de vijftig jaar ligt, het restje van het leven dan te overzien en daar komt nog bij dat het soms moeilijk gemaakt wordt door overgangen en penopauzes. Sommigen hebben het daar bar moeilijk mee en de schrijver heeft gezien hoe stabiele mensen van d’n ene op d’n andere dag ’n tijdje in de psychiatrie terecht kwamen. Ge kunt er goed sjaggerijnig van worden als de hormonen gaan veranderen. Zo’n proces is niet niks als ge daar veel last van krijgt. De meeste komen er ook goed doorheen omdat ze geboren zijn... in ‘n ‘niet zeuren’ maatschappij. We hebben nog een ander machtig wapen meegekregen om geen volslagen cynicus te worden en dat is de humor. Soms is er nog wel een schaterlach te horen maar de meeste senioren gezichten staan op glimlachen. Ook wij troffen de wereld aan zoals ie toen was en we konden ons niet oriënteren op ’n beroep zoals nu.

 

Zo gaf Richelle, ’n uitgeoriënteerd blond Barbiemodel... op het kluphuis Nederlandse les aan Turkse en Marrokaanse moeders die al lang en breed ’n Nederlands paspoort hadden. Toen ze het een beetje konden wilde Richelle ze nog zangles geven en ze begonnen met ’n doodgewoon en verantwoord Nederlands liedje, "En we gaan nog niet naar huis, nog lange niet, nog lange niet." Waarom het geen succes werd weet de schrijver niet. D’r waren mensen op tegen, ze vonden het allemaal maar niks, "ge moet niet provoceren," zeiden ze. D’n auteur vindt het maar raar want we hebben toch ook zingende zusters gehad en bovendien het boek "Ik Jan Cremer" en nog wat andere verfnozems hebben toch ook geen schade aangebracht. Die wilden ons toch ook schokken en provoceren!" Het is ze bovendien niet gelukt want de meeste zaten gewoon te gnuiven, niet dan?

 

Neeje, dat is allemaal geen teruggang, de werkelijke teruggang ligt ergens anders en is niet ver weg te vinden. Rolluiken en andere traliewerken worden s’avonds neergelaten en de mensen trekken zich terug in d’r huizen en d’r gezin..tenminste als ze dat een hebben. Op donkere najaarsavonden krijgen de straten en pleinen van de buurten dan een surrealistische sfeer. In hoge torens en prestigeobjecten die d’r koude schaduw over Brabant werpen moet het geld verdient worden. Overal komen nieuwe industrieterreinen met enorme vierkante blikken of grote maggieblokjes voor de economie en werkgelegenheid. De mistige onderlagen van ons systeem brengt een ingewikkelde onteigeningsmachiene voort die het landschap en daarmee de overgebleven natuur buitenspel gaat zetten. In elk slootje en beekje is economie te ontdekken en het hekkenfabriek heeft ’t er allemaal maar druk mee.

 

"De natuur," denkt de schrijver.. met z’n ongebreidelde groei, z’n enorme potentie en diversiteit.. soms ook decennialange chaos om zichzelf weer te corrigeren naar ’n andere gesteldheid. Soms is ze hard en meedogenloos, soms is ze vriendelijk en mild... maar ze is altijd neutraal." Ge kunt er eigenlijk maar èèn menselijke overeenkomst aan toeschrijven... het leven zelf. De mens zelf is er een onderdeel van. De natuur staat haaks op onze cultuur met z’n begrenzingen... z’n afgemetenheid en aan beperking onderhevige toestanden. We zijn afhankelijk geworden van berekeningen uit de wetenschappen en soms doen we zo maar wat... omdat we het niet weten. Daarom kunnen we ook niet zeggen wat vooruitgang is of teruggang. De ontwikkelingen zijn zodanig snel geworden, dat we onze cultuur niet meer kunnen overbrengen op jongeren omdat ons beleving er van nou eenmaal anders is. Bovendien kan de schrijver de ontwikkelingen zelf amper volgen en d’r zijn ook anderen die zo denken. Maar d’n auteur peinst er niet over om dat te laten verhelpen door aan z’n genen te laten sleutelen. Ge zult zien dat dat binnenkort kan, misschien maken we dat nog mee.

 

Na zo’n zwaar en stichtelijk geschrijf zullen er wel weer lezers zijn die denken.."da’s nog niet zo’n gek idee schrijverke, dat met die genen. Dat gunnen we jouw wel... als het zover is , zorgen wij er wel voor dat gij d’n eerste bent..om het eens te proberen. Dat komt wel goed met ‘t ziekenfonds, dat beloven we."

 

"Zie je niet," denkt d’n auteur, "op het laatst zijn er altijd wel lezers bij die wat narrig worden, ’t duurt ze zeker allemaal te lang." Maar misschien hebben die lezers wel gelijk over zulke zware materie, dat moet eigenlijk ook niet te lang duren." Daarom laat de schrijver de ‘ziener’ dit boekje maar afsluiten met z’n beschouwingen.

 

En de ‘ziener’.. hij gaat er eens goed voor staan want hij heeft z’n atelier toch voor elkaar gekregen. Alleen.. hij heeft te weinig opdrachten om van te leven. Daarom heeft hij er ’n parttime baantje bijgenomen en als ge ‘m vraagt naar al die toestanden en zo, dan zwijgt ie. Hij loopt wat heen en weer in z’n atelier en na vijf minuten denkt de schrijver, "ik zal maar weer eens opstappen want volgens mij heeft ie in de loop van de tijd ’n flinke tic opgelopen, hij doet zo vreemd?" Wanneer d’n auteur de kruk van de deur al in z’n handen heeft zegt de ‘ziener’ ineens, "de koffie is klaar." Tijdens het drinken van de koffie zegt ie weer niets en opnieuw gaat de schrijver denken, "het zit niet goed met hem... ik zie toch niks aan hem." Op d’n achtergrond heeft de ‘ziener’ wel mooie muziek op staan. De smachtende vrouwenstemmen van Anna Gabriel en Timi Yuro laten de schrijver denken, "tju toch.. die vrouwen komen van alles te kort en ik zit hier maar te niksen en te wachten ofdat de ‘ziener’ iets weet." Na ’n kwartier wil d’n auteur hem bedanken voor de koffie om aan te stappen. De ‘ziener’ zegt dan in ene keer, "geen cultuur zonder ’n klimaat. Teruggang van het klimaat.. ’n ander dus.. het zou kunnen, maar... het zou ook niet kunnen en als het kan... dan gaan de rapen goed gaar worden. Wat de geboortegolf van na d’n oorlog betreft... wij dus... och.. tot nu toe hebben we het niet slecht gehad.. maar die het beter hadden.. waren ook niet slecht af."