In
dit laatste hoofdstuk gaat er nogal veel teruguit. D’n
auteur heeft hier verschillende anecdotes voor genoteerd maar
achteraf gezien, is ie wel ‘ns beter uit d’n bocht
gekomen. Sommigen vinden dat kinderen krijgen.. maar niks is
omdat de tijd ook teruguitgaat. De schrijver laat ‘punk’
ook opdraven die de brave burgers gaan schokken. Nog scherper
geeft ’n nobele maagd aan hoedat de tijd teruggaat. De
zwaartekracht slaat ook toe maar deze maagd heeft daar niet
veel last van. Ook de verhouding cultuur en natuur krijgt
enige aandacht omdat we dat zien aan grote gebouwen en
fabrieksterreinen. De ‘ziener’ komt ook nog even langs om
te kijken ofdat de schrijver de waarheid niet te veel geweld
aandoet. Hij sluit dit boekje zonder ’n stichtelijk woord,
toch nog bewonderingswaardig rustig af. Maar.. we beginnen met
de langste zin uit dit boekje, dan hebben we dat alvast gehad.
Mocht
het zo zijn, dat de verlichting ons aanzette tot
antiautoriteit en ook om ons eigen verstand goed te gaan
gebruiken... en mocht het ook zo zijn... dat het humanisme ons
vooral over moraal en ethiek laat denken als gevolg van een
goede opvoeding... dan kunnen we Janeke moeilijk ’n kind van
zijn tijd noemen. Neeje, de verlichting en het humanisme heeft
geen wortel geschoten in zijne januskop. Acht en veertig was
ie en hij had ’n huiskamer vol met breedgeschouderde zonen
rondlopen. In de gauwte telde er zo’n stuk of zes zeven maar
ge moet er wel rekening mee houden dat er nog ’n dochter
tussenloopt met dezelfde lange haren. Om zo’n hok vol met
jong te krijgen hoef je niet verlicht te zijn, dat gaat
vaneigens als ge daar de tijd voor neemt. Natuurlijk, de
jongste is de dochter want Janeke en z’n Klazien zijn net
zolang doorgegaan totdat ze ook ’n meisje hadden. Het is
zijn oogappel geworden want van z’n zonen had Janeke geen
hoge pet op. Neeje dat was allemaal maar niks want de meeste
hadden te lange haren en geen ruggegraat. In vergelijking met
vroeger zijn ze allemaal teruguit gegaan, geen ene
uitgezonderd. Gehard moesten ze worden. Ze zouden dagenlang in
de sneeuw moeten kunnen lopen en op ’n harde vloer moeten
kunnen slapen. Allemaal waren het lijntrekkers en allemaal
hadden ze smoesjes. Ze zouden wat meer karakter moeten hebben
en zeker niet bang moeten zijn om de klok rond te werken.
"Vroeger," zei Janeke, "vroeger moesten we om
vijf uur onze nest uit en dan nog ’n uur fietsen naar het
werk. Dikwijls was ‘t twintig graden onder nul en dat maakte
ons niks, kom daar nou eens om! Mieten... dat zijn jullie...
allemaal... stuk voor stuk." En Janeke voegde de daad bij
het woord... hij zou ze wel eens laten zien hoe dat ’t
moest. Buiten op de kleine plaats omgeven door betonnen
schuttingen trok ie z’n trui en z’n hemd uit om de
schaarse natte sneeuwvlokken op z’n blote lijf te laten
vallen. Het miezerde ook ’n beetje maar Janeke trok z’n
eigen daar niks van aan. Vlot haalde ie kachelhout en ’n kit
kolen binnen. Weer ging ie naar buiten om zijne blote bast
eens goed nat te laten worden. Wrijvend smeerde ie z’n eigen
in met natte sneeuw en riep tegen z’n zonen die achter het
keukenraam stonden, "kijk zo moet je dat doen."
Terwijl ie soepele sprongetjes maakte smeerde ie volle handen
met sneeuw onder z’n oksels en z’n borst. Na zo’n
kwartiertje vond Klazien dat ie lang genoeg onzin had verkocht
en ze haalde Janeke rap naar binnen. "Allee, trekt je
hemd en trui maar weer aan, de jongens hebben veel geleerd, ze
zijn in ène keer veel wijzer geworden."
De
volgende dag ligt Janeke in bed met hoge koorts. D’n dokter
moet er bij komen en die zegt dat ie de griep heeft te pakken.
De griep duurt lang en de hoge koorts blijft ‘m teisteren
tenminste... aan zijn praat te horen want soms ijlt ie en
sauwelt ie met ‘n dikke tong. Onverstaanbaar is ie in de
eerste weken en Klazien vindt het allemaal maar niks. Ze is
flink bezorgd, "misschien heeft ie wel en dubbele
longontsteking of ’n andere smerige ziekte met ’n beetje
tering er bij," denkt ze. Opnieuw laat ze d’n dokter
komen want ze is bang dat Janeke er onderdoor gaat. In de
lange donkere avonden ziet ze de begrafenis van Janeke al voor
d’r ogen, .. ze is er niet gerust op. Als d’n dokter weer
beneden is gaat ie ietwat jolig weer verder op ziekenbezoek en
hij zegt, "dat Janeke aan de beterende hand is. Hij heeft
’n zware ziekte te pakken gehad. Zijn bed mag ie wel uit en
hij mag gerust zwarte koffie hebben." Wanneer d’n
dokter weg is helpt Klazien d’r Janeke van de trap af, hij
is zo zwak dat ie amper op z’n benen kan staan en wanneer
Janeke in z’n lang onderbroek beneden bij de kachel zit gaat
Klazien z’n ziekbed eens goed onderhanden nemen. Onder ’t
bed in ’n lege koffer vindt ze acht lege flessen snevel, ’n
half pak suiker en ’n borrelglaasje. Van de zestien treden
van de trap raakt ze er maar vijf.. ziedend is ze. De
huiskamerdeur knalt open en Klazien draait Janeke met stoel en
al om om ‘m beter te kunnen zien. De ingehouden woede klinkt
door in Klaziens stem. "Ik draai elk dubbelje twee keer
om voordat ik ’t uitgeef en gij ligt daar zielig te doen en
voor honderden guldens op te zuipen, hoe kom jij aan zoveel
geld en wie is dat gaan halen, dat wil ik wel eens weten
zuiplap." Janeke wacht de uitbarsting niet af en vlucht
naar boven. Onderweg komt er in z’n hersens nog de gedachte
opzetten, "Ja , ja ’t gaat allemaal teruguit, ge krijgt
al van je eigen wijf op je sodemieter als ge goed ziek
bent."
Dirk
heette ie en hij was ’n boerenzoon die niet meer boerde.
Achter in z’n schuur had ie wat ponnys staan. Z’n
Shetlanders en Appaloosas hield ie apart omdat ie al jaren
probeerde om het ras kleiner te krijgen. Goede papieren had ie
erbij en de stambomen zagen er indrukwekkend uit met al die
Belgische stempels. Maar nou had ie toch eindelijk iets
gefokt. Het beestje werd niet groter als ’n sint
Bernhardhond en had alle kenmerken van ‘n klein nieuw ras.
Het was ’n driejarige merrie en op d’n duimstok had het
’n schofthoogte van zeven en tachtig centimeter. Apentrots
was ie op ’t beestje en bijna elke maand nam ie de
schoftmaat z’n paardje. De keurmeesters moesten er aan te
pas komen want Dirk wilde toch ’n oordeel over z’n
minipaardje hebben. Niet dat Dirk wilde weten wat ’t paardje
zou doen op ’n paardenkeuring maar hij wilde weten ofdat er
toekomst voor zulke kleine paardjes in zit. En wie zijn er
beter op de hoogte van nieuwe paardenrassen dan keurmeesters,
niet dan? Lang had ie moeten wachten op de keurmeesters want
die komen niet zomaar bij iedere scheet. Neeje, keurmeesters
komen wel officieel opdraven maar bijna nooit om eens kijken
hoe dat ge er voor staat met ‘n kweeksel. Keurmeesters
moeten keuren zonder d’n eigenaar en het beest te kennen.
Maar ten lange leste kwam er toch ‘ns eentje kijken en hij
bracht zijne volontair mee. Lang en bedachtzaam keek de
keurmeester naar het paardje en hij wist niet goed wat ie
moest zeggen. Het zag er wel gezond uit en de proporties waren
ook goed maar... als ge altijd bezig bent geweest met
Belgische of Brabantse trekpaarden... wat moet je dan van zo’n
frutding zeggen. Volontairs weten op zulke momenten soms nog
iets zinnigs te bedenken als de meester het niet weet.. maar d’n
deze kon alleen maar zeggen, "dat ’t ras teruguit liep.
Dit heeft niks meer met paardenkeuringen te maken," zei
ie. Zulke praat hoorde Dirk niet graag, daarvoor had ie ze
niet laten komen. Z’n eerste impuls was om d’n pukkelige
volontair, "die nergens geen verstand van had onder z’n
spichtige puntbillen te schoppen." Dat kun je niet maken
en met ’n schop onder z’n kont.. peuterde ‘m nog niet
aan z’n verstand dat dit dier ’n paard is. Maar ge kunt
dat ook zo maar niet laten lopen want als er met jouw paard
gekuld wordt... en ge doet niks...dan wordt dat alleen maar
erger. Daarom zei Dirk met rauwe keelklanken in het onvervalst
Brabants, "Allèè snothalm, gaot achter da pèèrd
vandaon.. subiet trapt ie nog vor oewe noterik as ge zukke
praot blèft verkôpen."
Tinus,
’n kort dik manneke is na z’n geruisloze scheiding vaker
in de kroeg te vinden dan in zijne trouw. Maar nou zit ie er
om z’n verdriet te verzuipen en het is niet veel meer ‘m...hij
heeft het er maar slecht mee. Na negen jaar was z’n huwelijk
op de klippen gelopen omdat ze uitgekeken waren op elkaar.
Neeje, z’n huwelijk had niet gebracht wat ie er van
verwachtte en hij gaf z’n ex de schuld omdat ze hem niet
begreep. Natuurlijk gaf zijn ex hem de schuld omdat ie geen
aandacht voor haar had. Ook heeft ze Tinus nog proberen te
veranderen om wat meer thuis te blijven maar dat was ‘n
naieve gedachte om iemand te veranderen. Daar komt nog bij dat
er geen kinderen kwamen en dat telt ook mee. Samen hebben ze d’r
huis nog verbouwd en van alle gemakken voorzien. D’r
huiskamer was prachtig geworden en was gezellig ingericht maar
het ‘gelukkig zijn,’ wilde nog steeds niet komen, ook niet
toen ze ’n caravan kochten en overal naar toe konden. Z’n
ex ging wel twee keer in de week naar de stad om terug komen
met wat prullen maar ze kon d’r eigen ook niet gelukkig
kopen. Soms ging Tinus wel mee maar dan bleef ie buiten tegen
de gevel van de winkel hangen omdat ie niks om winkelen gaf.
Nee, ze deden samen niet veel en apart deden ze helemaal niks.
In bed was het allang niks meer, ’n welterusten kon er nog
wel af maar dat was mechanisch geworden. Koud ’n half jaar
na de verbouwing gingen ze dan ook scheiden om apart op zoek
te gaan naar geluk.
Vreemde
gedachtes kreeg Tinus na z’n scheiding, hij kreeg de pest
aan alle vrouwen, en ging hij ging wel drie keer in de week
’n krat bier bij de supermarkt kopen. Als ie dan s’avonds
om ’n uur of elf goed zat was kreeg ie behoefte om te praten
maar hij deed het alleen maar tegen z’n eigen. Z’n
gedachten gingen dan uit naar ‘n mannenclub van lotgenoten.
Als represaille zou er zo’n club moeten komen en... om te
laten zien dat mannen zonder ’n vrouw, beter af zijn. De
klup zou dan de ‘Toffe Tinussen’ moeten gaan heten. Op de
klupavonden zouden ze dan flink gaan zitten schelden op die
‘trutten uit de polder’ omdat die zo maar.. om niks.. de
‘koningen van de schepping’ durfden te verlaten. Ze zouden
goeie erotische filmpjes uit kunnen wisselen en misschien ook
nog ’n striptease kunnen instuderen... alleen voor mannen.
Ze zouden alle dingen gaan doen waar vrouwen ’n hekel aan
hebben en overal zouden ze het ‘stikt’ aan hebben.
Maar...de ‘Toffe Tinussen’ zijn nooit ingeschreven bij de
Kamer van Koophandel want wanneer Tinus zat is, valt hij
prompt op de bank in slaap. Bovendien gaat ie d’n andere dag
toch denken, "dat ’t eigenlijk niet zo’n goed idee
was."
In
het milde voorjaar dat daarop volgde, zat Tinus om half drie
op ’n terrasje bier te drinken. De zon schijnt volop en d’n
Heuvel zag er vriendelijk uit. Het vrouwvolk liep er luchtig
bij en was vriendelijk en lustig. Maar Tinus zag dat allemaal
niet, hij zag alleen maar d’n zwetende ober in z’n zwart
pak die hem nog ’n pilsje moest brengen. Eigenlijk zat Tinus
te denken aan vroeger, toen ie nog getrouwd was. Thuis was er
niks meer, ..vrouw weg.. kachel uit...grote stilte en
eenzaamheid. Er was zelfs nog geen hondje in zijn lege huis
dat blij kwispelde als ie thuis kwam. Peinzend zag ie d’n
ober ’n glas bier op z’n tafeltje neerzetten... zelfs aan
dit tafeltje zat ie alleen. Automatisch betaalde ie d’n ober
en ging verder met z’n gepeins. "Vroeger was ’t
beter.. d’r was in ieder geval iemand thuis waar ge tegen
kon praten. Stilletjesaan begon ie diepe spijt te krijgen van
z’n scheiding. Langzaamaan begon ie te denken.."vroeger
was ’t beter, ...ik boer steeds verder teruguit." Om z’n
treurige gedachtes ’n beetje te verzetten wou ie ’n slok
bier nemen maar... hij hield de halve rand van ’t glas
tussen zijn tanden. "Zie je niet," dacht ie bij z’n
eigen, "alles gaat teruguit, zelfs het glas is niet meer
als vroeger."
Wellicht
zijn er nou lezers die denken, "Wat is dat nou toch
allemaal weer...paarden die gewoon ’n beetje kleiner
uitgevallen zijn en ’n bierglas dat naar de kloten gaat wilt
toch nog niet zeggen dat alles teruguit gaat. Neeje
schrijverke, zo ken ik er ook nog ’n paar, ...wat denkte van
de rode zuurballen van de kermis, die worden jaar na jaar
kleiner en in de schiettent, (pardon schietsaloon) mag je ook
al op je ellebogen op de toonbank rusten om de roos te raken.
Dat wil dan nog niet zeggen dat alles teruguit gaat! Neeje
ventje, daar moeten we nog eens rustig over nadenken want ge
zit er glad neven, we gaan nog steeds vooruit want we zijn al
aan onze vierde kleurentelevisie bezig."
In
de supermarkt kijken sommige van de geëmancipeerde vrouwen
een beetje meewarig naar de vrouwen van het werkvolk. Ze zien
hoe deze vrouwen de kinderwagens en de winkelwagentjes
voortduwen. Ze denken, " wat zijn ’t toch sukkelaars
die vrouwen... d’r leventje bestaat uit niets anders dan
werken, kinderen krijgen vuile luiers verwisselen en sterven.
Neeje wij gaan dat eens rap anders doen, wij gaan leven,
gelukkig worden en carrière maken, dat is de zin van ons
bestaan. Het is toch hardstikke egoistisch om kinderen te
nemen, ge wordt daar moeder door.. zodoende denk je alleen
maar aan jezelf omdat je zelf door een kind gelukkig wilt
worden. Neeje... het is hardstikke onverantwoordelijk om in
deze wereld kinderen neer te zetten en daar komt nog bij, dat
ze anderen de kinderbijslag nog laten betalen ook."
Diep
in gedachten verzonken duwt Marieke hare kinderwagen voort. D’r
kind, ’n meisje van ’n jaar is zo’n kind dat tegen
iedereen onbevangen lacht. Het is zo’n kind dat presidenten
en hoogwaardigheidsbekleders graag op d’n arm nemen om er
goede sier mee te maken. Met d’r blonde lokjes weet ze
iedereen te vertederen en ze zwaait met d’r mollige handjes
terug naar ’n onbekende die toevallig in de bus
voorbijrijdt. Marieke heeft de geschriften gelezen en ze heeft
gehoord hoe anderen over het begrip moeder denken, ze wordt er
een beetje kriegel van. "En jullie dan," denkt ze,
"ik ben tevreden met m’n kind, dit heb ik gewild, ...zo
wil ik door ‘t leven. Het was niet de bedoeling van ons
moeder om al die onzin aan te horen. Daar heeft ze mij niet
voor op de wereld gezet." Nog in gedachten verzonken
staat ze voor de deur van d’r moeder want daar gaat ze elke
donderdag naar toe met hare kleine.
Met
paviljotjes in d’r haar om schone krullen te krijgen doet
moeder Anna open. "Ach god aan toe toch, kijk eens wie we
daar hebben, ons Marijke en d’r mama komen thee
drinken." Rap zet moeder Anna de paraplubak opzij want
anders het wandelwagentje niet door de smalle gang. In de
huiskamer doet ze Marijke’s jasje uit en ze gaat thee
zetten. Kruipend en half lopend langs de meubels komt Marijke
achter d’r grootmoeder aan want ze weet dat ze schuimpjes
gaat krijgen. Wanneer de thee op tafel staat en Marijke alles
aan het verkennen is dwalen de ogen van Marieke over de fotos
op het dressoir. "Hoe lang is het nou al geleden moeder
met onze pa," vraagt ze. "Dat is bijna al vier jaar
geleden, ik ben er nog niet helemaal overheen en zo dikwijls
ga ik niet meer het kerkhof. Wat moet je daar toch gaan doen,
als ge het goed beschouwd is het er alleen nog meer ’n
gedenksteen, verder niets meer. In het najaar in de lange
avonden heb ik er nog last van, ge zit dan zo maar allenig en
ge haalt van alles in je kop. Ik ga dan wel naar de
zangvereniging en de vrouwenclub maar dat is ook niet alles.
Ge bent alleen.. ge kijkt dan wat televisie maar ge kunt nooit
eens iets zeggen want er is niemand. Daar komt nog bij dat er
in deze tijd alleen nog maar ellende is met al die oorlogen en
armoede in de wereld. Ge kunt dat zien op de televisie."
Met d’r wijs geworden grijzende haren zegt ze, "ge moet
in deze tijd maar niet mèèr kinderen op de wereld zetten
Marieke want de tijd is er niet naar." ‘n Beetje
geschrokken kijkt Marieke d’r moeder aan, "maar moeder
toch... wanneer heb jij ons dan op de wereld gezet, dat was
toch in 1942.. ons Toos, in 1943.. onze Kees en in 1944 kwam
ik...toen stond heel de wereld toch in de fik!"
Bedremmeld kijkt moeder Anna d’r jongste dochter aan,
"dat is waar," zei ze nadenkend, "ik denk dat
ik ’n oud wijf aan het worden ben.. het zal d’n oude dag
wel zijn.. misschien kijk ik ook wel veel te veel naar de
televisie?" Een heftig gekrijs uit de keuken eist de
aandacht op. Marijke heeft d’r blonde krullenkopje gestoten
tegen d’n onderkant van de keukentafel. "Och m’n
hummeltje," zegt moeder Anna, "komt toch eens hier
dat ik je opraap."
Punk
is in. Brutaal en zelfbewust kijken de foto’s met hanekam
vanuit de magazines de wereld in. Rode, groene en blauwe
haardossen al of niet voorzien van militante kleding
overschreeuwen hippie, existentiejeugd, bevers en andere
subcultuurtjes die nog steeds een of andere ideologie hebben.
Het ideaalbeeld of de hoop iets beters is uit. Krakers,
anarchisten, neonazies en linkse jongeren staan er op de
podia. De burgers moeten geschokt worden met liedjesteksten,
oerkreten, ruwe klanken en gebaren om aan te geven dat ze
niets willen en niets meer verwachten van geen enkele
institutie. The Damned zijn in de ether te horen, "I am
sick of the country... sick of the town... sick of the
future... sick of the government... sick of the police... sick
of the boredom." Maar ook deze schreeuwerige geluiden
naar de burgelijkheid van ons volkje is commercieel. Zo is de
muziek ook niet meer net als vroeger, ’t gaat teruguit. In
dezelfde tijd ontwikkeld d’n eerste yup z’n eigen.
Vooralsnog is het ’n vroege eenzame graaier die zich
poenerig beweegt tussen flitskapitaal en vakanties, maar ook
voor fietsendieven is het een eldorado. Hun handel staat
overal en in alle variaties. Ze houden gelijke tred met de
yup... ge kunt dat toch moeilijk vooruitgang noemen!
Fientje,
’n kind van de geboortegolf zit nog aan de goede kant van de
veertig, ze is dus nog op d’r hoogte punt. Ze is nooit
getrouwd geweest en ze heeft het ook nooit geprobeerd omdat ze
de ware Jacob niet tegengekomen was. Maar.. ook zij begint te
beseffen dat constant geluk niet haalbaar is, hooguit
tevredenheid en wat kortstondige momenten van geluk. Dat geluk
hangt dus niet van ’n vent of vrijer af want anders moest
Fientje doodongelukkig zijn. Ook verliest Fientje langzaamaan
de strijd tegen de zwaartekracht omdat ze aan d’r lijf
ziet.. het gaat allemaal ’n beetje gaat hangen! Ook dat ligt
niet aan ’n vent want ze heeft d’r eigen nooit af hoeven
te vragen waar ie z’n eigen weer ‘ns vol zat te gieten. De
meeste getrouwde vrouwen gaan er van uit dat zo’n proces aan
d’r mannen ligt want de sores van ‘hem’ hebben ze d’r
ook nog bij. Ze vinden dat zo’n proces dan rapper gaat als
ge nooit niet weet wat ie aan ’t uitvreten is. Aan Fientje
kun je dus zien dat het niet persè waar hoeft te zijn,
neeje... Fientje vraagt d’r eigen andere dingen af. Ze heeft
het gevoel dat de tijd vlugger gaat naarmate ze ouder aan het
worden is. Ze weet wel dat vijf minuten nog net zo lang duurt
als vijf minuten vroeger, alleen, ze beleeft ‘t anders.. de
vijf minuten zijn eerder om! Eigenlijk gaat de tijd dus veel
sneller. Ze gaat dat eens uitproberen en met d’r ogen dicht
probeert ze d’r eigen drie minuten stil te houden. Als ze na
d’r drie minuten d’r ogen opendoet en op d’r kleine
klokje kijkt, is er vijf en een halve minuut verstreken.
Natuurlijk...
beschouwend terugkijken om te zeggen dat veel dingen
teruguitgaan is niet moeilijk. Maar ge kunt alleen maar
terugkijken als er iets terug te kijken valt. Naarmate de
babyboomers de seniorenstreep naderen is er duidelijk te zien
dat we van een gesloten maatschappij over gaan naar een meer
open samenleving. Tegelijkertijd is op die streep, die
ongeveer op de vijftig jaar ligt, het restje van het leven dan
te overzien en daar komt nog bij dat het soms moeilijk gemaakt
wordt door overgangen en penopauzes. Sommigen hebben het daar
bar moeilijk mee en de schrijver heeft gezien hoe stabiele
mensen van d’n ene op d’n andere dag ’n tijdje in de
psychiatrie terecht kwamen. Ge kunt er goed sjaggerijnig van
worden als de hormonen gaan veranderen. Zo’n proces is niet
niks als ge daar veel last van krijgt. De meeste komen er ook
goed doorheen omdat ze geboren zijn... in ‘n ‘niet zeuren’
maatschappij. We hebben nog een ander machtig wapen
meegekregen om geen volslagen cynicus te worden en dat is de
humor. Soms is er nog wel een schaterlach te horen maar de
meeste senioren gezichten staan op glimlachen. Ook wij troffen
de wereld aan zoals ie toen was en we konden ons niet
oriënteren op ’n beroep zoals nu.
Zo
gaf Richelle, ’n uitgeoriënteerd blond Barbiemodel... op
het kluphuis Nederlandse les aan Turkse en Marrokaanse moeders
die al lang en breed ’n Nederlands paspoort hadden. Toen ze
het een beetje konden wilde Richelle ze nog zangles geven en
ze begonnen met ’n doodgewoon en verantwoord Nederlands
liedje, "En we gaan nog niet naar huis, nog lange niet,
nog lange niet." Waarom het geen succes werd weet de
schrijver niet. D’r waren mensen op tegen, ze vonden het
allemaal maar niks, "ge moet niet provoceren,"
zeiden ze. D’n auteur vindt het maar raar want we hebben
toch ook zingende zusters gehad en bovendien het boek "Ik
Jan Cremer" en nog wat andere verfnozems hebben toch ook
geen schade aangebracht. Die wilden ons toch ook schokken en
provoceren!" Het is ze bovendien niet gelukt want de
meeste zaten gewoon te gnuiven, niet dan?
Neeje,
dat is allemaal geen teruggang, de werkelijke teruggang ligt
ergens anders en is niet ver weg te vinden. Rolluiken en
andere traliewerken worden s’avonds neergelaten en de mensen
trekken zich terug in d’r huizen en d’r gezin..tenminste
als ze dat een hebben. Op donkere najaarsavonden krijgen de
straten en pleinen van de buurten dan een surrealistische
sfeer. In hoge torens en prestigeobjecten die d’r koude
schaduw over Brabant werpen moet het geld verdient worden.
Overal komen nieuwe industrieterreinen met enorme vierkante
blikken of grote maggieblokjes voor de economie en
werkgelegenheid. De mistige onderlagen van ons systeem brengt
een ingewikkelde onteigeningsmachiene voort die het landschap
en daarmee de overgebleven natuur buitenspel gaat zetten. In
elk slootje en beekje is economie te ontdekken en het
hekkenfabriek heeft ’t er allemaal maar druk mee.
"De
natuur," denkt de schrijver.. met z’n ongebreidelde
groei, z’n enorme potentie en diversiteit.. soms ook
decennialange chaos om zichzelf weer te corrigeren naar ’n
andere gesteldheid. Soms is ze hard en meedogenloos, soms is
ze vriendelijk en mild... maar ze is altijd neutraal." Ge
kunt er eigenlijk maar èèn menselijke overeenkomst aan
toeschrijven... het leven zelf. De mens zelf is er een
onderdeel van. De natuur staat haaks op onze cultuur met z’n
begrenzingen... z’n afgemetenheid en aan beperking
onderhevige toestanden. We zijn afhankelijk geworden van
berekeningen uit de wetenschappen en soms doen we zo maar
wat... omdat we het niet weten. Daarom kunnen we ook niet
zeggen wat vooruitgang is of teruggang. De ontwikkelingen zijn
zodanig snel geworden, dat we onze cultuur niet meer kunnen
overbrengen op jongeren omdat ons beleving er van nou eenmaal
anders is. Bovendien kan de schrijver de ontwikkelingen zelf
amper volgen en d’r zijn ook anderen die zo denken. Maar d’n
auteur peinst er niet over om dat te laten verhelpen door aan
z’n genen te laten sleutelen. Ge zult zien dat dat
binnenkort kan, misschien maken we dat nog mee.
Na
zo’n zwaar en stichtelijk geschrijf zullen er wel weer
lezers zijn die denken.."da’s nog niet zo’n gek idee
schrijverke, dat met die genen. Dat gunnen we jouw wel... als
het zover is , zorgen wij er wel voor dat gij d’n eerste
bent..om het eens te proberen. Dat komt wel goed met ‘t
ziekenfonds, dat beloven we."
"Zie
je niet," denkt d’n auteur, "op het laatst zijn er
altijd wel lezers bij die wat narrig worden, ’t duurt ze
zeker allemaal te lang." Maar misschien hebben die lezers
wel gelijk over zulke zware materie, dat moet eigenlijk ook
niet te lang duren." Daarom laat de schrijver de ‘ziener’
dit boekje maar afsluiten met z’n beschouwingen.
En
de ‘ziener’.. hij gaat er eens goed voor staan want hij
heeft z’n atelier toch voor elkaar gekregen. Alleen.. hij
heeft te weinig opdrachten om van te leven. Daarom heeft hij
er ’n parttime baantje bijgenomen en als ge ‘m vraagt naar
al die toestanden en zo, dan zwijgt ie. Hij loopt wat heen en
weer in z’n atelier en na vijf minuten denkt de schrijver,
"ik zal maar weer eens opstappen want volgens mij heeft
ie in de loop van de tijd ’n flinke tic opgelopen, hij doet
zo vreemd?" Wanneer d’n auteur de kruk van de deur al
in z’n handen heeft zegt de ‘ziener’ ineens, "de
koffie is klaar." Tijdens het drinken van de koffie zegt
ie weer niets en opnieuw gaat de schrijver denken, "het
zit niet goed met hem... ik zie toch niks aan hem." Op d’n
achtergrond heeft de ‘ziener’ wel mooie muziek op staan.
De smachtende vrouwenstemmen van Anna Gabriel en Timi Yuro
laten de schrijver denken, "tju toch.. die vrouwen komen
van alles te kort en ik zit hier maar te niksen en te wachten
ofdat de ‘ziener’ iets weet." Na ’n kwartier wil d’n
auteur hem bedanken voor de koffie om aan te stappen. De ‘ziener’
zegt dan in ene keer, "geen cultuur zonder ’n klimaat.
Teruggang van het klimaat.. ’n ander dus.. het zou kunnen,
maar... het zou ook niet kunnen en als het kan... dan gaan de
rapen goed gaar worden. Wat de geboortegolf van na d’n
oorlog betreft... wij dus... och.. tot nu toe hebben we het
niet slecht gehad.. maar die het beter hadden.. waren ook niet
slecht af."
|