Print deze Pagina


Winter 2002 - 2003

Ed Schilders - Column over konijn eten

Kerstmis kan niet komen, of ik denk aan konijn. Het staat, heb ik begrepen, dit jaar weer niet op ons menu, maar zoals alle kerstdagen van vroeger in de herinnering onder een dik pak sneeuw liggen, zo lijkt het ook alsof we altijd twee dagen lang niets anders dan konijn aten. Wat natuurlijk net zo min waar is als die krakende sneeuw, maar ik herinner me nou eenmaal geen Kerstmis met verse worst of speklappen. Er zal wel soep geweest zijn met dikke vermicelli en rundvlees (fijnsnijden en mengen met mosterd en een zilveruitje), maar die was er wel vaker. Net als de pudding, die me nooit wilde smaken omdat die van hetzelfde bord gegeten werd en de restjes aardappelen erdoorheen kwamen. Kerstmis is konijn gebleven.

Tegenwoordig zijn er konijntjes die als speelgoed dienen, en een konijn zonder 'jas' maar met de 'sokken' en de kop er nog aan zie je hooguit nog bij de poelier. Die 'sokken' waren belangrijk, want alleen daaraan kon je zien dat het, zoals ze in Tilburg zeiden, geen 'dakhaas' was. Discreet verwijdert de poelier genoemde lichaamsdelen, maar ik herinner me nog goed hoe de kop door de ware konijnenproever gewaardeerd werd als het smakelijkste onderdeel van het gerecht. Die ware proever was onze ome Jo, die met Kerstmis vanuit het verre Maastricht door de NS en de busdienst van Zuid-Ooster keurig op tijd in Enschot werd afgezet om als eregast aan te schuiven. Voor hem, en voor niemand anders, was de kop. Vooral van de tong genoot hij zichtbaar. Het komt me voor of iedereen hem aankeek terwijl hij die tong op de zijne liet smelten. Maar dat zal wel net zoiets zijn als die kerstsneeuw.

Ik was te klein om dit te begrijpen, maar het kerstdiner, dat toen dus nog gewoon 'konijn' heette, herinner ik me niet als een culinaire aangelegenheid, maar als een ritueel. En dat schijnt het niet alleen bij ons geweest te zijn. Een vriend met wie ik een paar dagen geleden konijn at in een Tilburgs restaurant, herinnert zich zijn schoonmoeder, die tot wanhoop van de disgenoten elk jaar hetzelfde verhaal vertelde over haar niet geringe inspanningen om het pruttelende vlees te 'begieten' en ervoor te zorgen dat het vlees vooral goed 'kort' werd. Waarmee zij bedoelde dat het vlees bijna vanzelf van het bot moest vallen.

Konijn eten was een ritueel dat in de ogen van een kind al in de zomer begon met het steken van ganzentongen, en dat eindigt met het opeten van de restjes op tweede kerstdag: extra vette jus, het korte vlees dat over was, en soppen met brood. Omdat konijnen nog geen speelgoed waren maar zo'n beetje de delicatesse van de niet al te gefortuneerde mens, waren wij kinderen ook niet onder de indruk als het hok kort voor kerst leeg was. Het werd immers kerst, en ome Jo kwam. Hadden we konijnen van de jacht of van de stroop (ter afwisseling van 'tam'), dan ging de maaltijd steevast gepaard met de waarschuwing op te passen voor mogelijke hagelkorrels, ergens diep in een bil, onbereikbaar voor het vildersmes. Konijnen, zo werd ons verzekerd, bleven roerloos zitten in het licht van een schijnwerper.

Het kon mij niet ontmoedigen. De enige keer dat ik getwijfeld heb of ik door moest gaan met konijn lusten, was na een uitspraak van een wat ouder nichtje. Zij was, nota bene, de dochter van de ware konijnenproever ome Jo. Met NS en Zuid-Ooster was zij meegekomen maar van de bout op haar bord at zij nauwelijks. Toen haar gevraagd werd waarom ze geen konijn bliefde, sprak zij sip maar zeer beslist: 'Daar zitten spieren in.'

Ik geloof dat iedereen naar ome Jo keek, maar dat kan ook de krakende sneeuw op mijn herinneringen zijn. Ome Jo zei niets. Die nam liefdevol en troostend de konijnenbout van het bord van zijn dochter, legde die op het zijne, en at voort.