Print deze Pagina


Winter 2002 - 2003

Ed Schilders


Konijn

 

Dit jaar geen konijn op ons kerstmenu. Mevrouw Schilders heeft anders besloten. Al wekenlang zie ik knipsels liggen met recepten van coquilles saint-jacques, eendenborst, parelhoen, en aanverwante culinaire delicatessen. Ik vind het maar nieuwlichterij, maar mevrouw Schilders is nu eenmaal niet de keukenprinses die zich daar iets van aantrekt. Wie kookt hier eigenlijk? En misschien is het ook wel goed, gezien de toenemende weerstand tegen het fokken van konijnen voor massaconsumptie. De spraakmakende poster van de maagd Maria met het konijntje in haar armen in plaats van het kindje Jezus, was inderdaad geen hongerig makend gezicht. Een konijn krijgt zijn schoonheid pas in de braadpan. Al heb ik niet het idee dat ons ene konijn meer of minder het lot van alle flappies ter wereld aanzienlijk kan beďnvloeden. Dat zijn smoesjes, zegt mevrouw Schilders, en gelijk heeft ze.

Het vroor nog maar net twee nachtjes of de dierenwinkels werden platgebeld door ouders die zich afvroegen hoe ze het konijntje van dochterlief veilig de winter door moesten helpen. Kijk, dat probleem hadden wij vroeger niet. Onze konijnenhokken waren vlak voor Kerstmis gewoon leeg. Je stak ganzentongen om ze te voederen, maar je hechtte er niet te veel aan. Je maakte de kooi schoon voor een stuiver, maar er werd niet mee gespeeld. Konijnen waren geen speelgoed, ze waren hoofdgerecht. Een oom van me uit Enschot had elk jaar twee konijnen, en als je dan vroeg hoe ze heetten, zei hij steevast dat de linkse Eerste kerstdag was. ‘En dan witte gij zelf wel hoe diejen aandere hiet, war menneke?’ Toch heb ook ik jarenlang een konijn gehad. Ik denk dat het ‘Tweede kerstdag’ van 1961 was. Het was een op het eerste gezicht heel gewoon getekend konijn, maar halverwege de rechter achterpoot had het een opvallend donker, driehoekig vlekje.

Aan Sinterklaas had ik een Davy Crockett-muts gevraagd. Ik had een mooi stripboek met de avonturen van Davy en was bijzonder onder de indruk geraakt van diens muts. Die wou ik ook wel een, want ik was in die dagen liever woudloper dan indiaan. De kans was klein dat Sint zo’n muts zou kunnen brengen, zo werd me verteld, want die waren van bevervacht gemaakt – dat verklaarde ook de afhangende staart; maar vragen stond vrij. Het werd een pet. Weliswaar met een randje kunstbont, maar dat zag je niet meer als je de kleppen over je oren trok. De teleurstelling ging snel voorbij. Het werd Kerstmis, de konijnen van oom gingen in de pan, en ik kreeg wanten, terwijl Davy lederen handschoenen droeg.

De hoop op een woudlopersmuts had ik al opgegeven toen oom een aantal weken later op mijn verjaardag kwam. Zijn cadeautje was in krantenpapier gewikkeld, en daaruit kwam een muts tevoorschijn. Dat wil zeggen: aan de binnenkant zag je dat het een wollen muts was geweest, maar voor de gelegenheid was die nu overtrokken met een konijnenvel. De Enschotse variant, zeg maar, van de woudlopersmuts.

Heel veel woud heb ik met die muts niet gelopen. Eerlijk gezegd vond ik het een beetje een dom gezicht als ik hem op had, maar ik sluit niet uit dat dat ook een beetje een smoesje was. Ik had de muts namelijk al snel grondig bekeken, en gezien hoe het vel aan de binnenkant was vastgezet op de omgeslagen rand. En daar, aan die binnenkant, zag ik een merkwaardig tekeningetje in de vacht. Een opvallend donker, driehoekig vlekje. ‘Tweede kerstdag’.

Die muts heb ik niet meer gedragen. Het vel werd al snel van de muts gehaald, en deed daarna dienst als matje. Zo is het gekomen dat ook ik jarenlang een konijn heb gehad. Op het koude zeil van mijn slaapkamertje.