INHOUD WTT
CUBRA HOME

Het Woordenboek van de Tilburgse Taal wordt mede mogelijk gemaakt door

Deze pagina is een digitale versie van de letters in het boek Van Aajkes tot Zaandkèùl (2012) van Ed Schilders, een Tilburgs alfabet, geschreven op een berijmd alfabet van Jace van de Ven. De teksten verschijnen met toestemming van de uitgever 'Stadsmuseum Tilburg'.

© Tekst - Ed Schilders & Stadsmuseum Tilburg 2014, 2015 © Tilburgs ABC - Jace van de Ven 2015 - © Website Stichting Cultureel Brabant 2015 - © Beeldmateriaal Regionaal Archief Tilburg 2015 tenzij anders vermeld.

WTT
A

B

D

E

F

G

H

I

J

K

L

M

N

O

P

R

S

T

U

V

W

Z

Van aajkes tot zaandkèùl

Ed Schilders

 

De dichter van het Tilburgs ABC, Jace van de Ven, begint zijn alfabet met het woord dat daarvoor inderdaad het best in aanmerking komt. Dat is dus niet met het beroemde ‘aapje’ waarmee de meeste abc-boeken beginnen. Dat komt doordat je ‘aapje’ in het Tilburgs met een korte o schrijft: een òpke. Een aop had zo op het eerste gezicht nog gekund, maar eigenlijk is de ao een verlengde ò ; vandaar dat die klank in oudere teksten meestal als oa wordt geschreven: oap, stroat, proat.

En er is nog een andere reden om niet voor aop te kiezen. Als je het vroeger aan echte dialectsprekers had gevraagd, was er een kans dat ze ‘aap’ in het alfabet niet onder de A, niet onder de O, maar onder de N hadden geplaatst. Dat gebeurt bijvoorbeeld in een prent van Cees Robben, als een mister – schoolmeester -- aan leerlinge Maaike vraagt om dieren te noemen waarvan de naam met een N begint. Maaike kent er wel een paar, waaronder: de naop (21-11-1986). Voor de rest van Maaike’s antwoord zie de letter N.

Ab ovo is een Latijnse uitdrukking die nog steeds in de betere woordenboeken voorkomt. Ze betekent letterlijk ‘vanaf het ei’, en is in bredere betekenis bekend gebleven voor ‘vanaf het begin’. Het Tilburgs ABC begint dus van de aajkes aaf.

 

De hoeveelheid

Een ei is een aaj, het meervoud is aajer, nooit aajere maar bij uitzondering ook wel aaj. Het verkleinwoord is aajke(s). Ook de spelling aai – aaike komt vaak voor.

Als een Tilburger het vroeger over twéé eieren had, dan gebruikte hij de vaste verbinding: ’n kòppel aajer. Bijvoorbeeld in een koppel prenten van Cees Robben. In de eerste vraagt een zeer kieskeurige klant aan de kruidenier: Hedde gin koppel kaauw-gekôokte zacht-aaier…? (14-10-1977). In de tweede is het een moeder die aan haar nog niet zindelijke kindje vraagt: Lust ons piskouske ’n koppel aaikes…? (15-06-1984)

Met Pasen gold het gulzige gezegde:

Êen aaj is gin aaj

Tweej aaj is en hallef aaj

Drie aaj is en hêel aaj

En vier aaj is en paosaaj.

Het toppunt van eieren eten vinden we in een volksliedje dat A.J.A.C. van Delft optekende onder de titel ‘Jan Smulpartie’. Het begint zo:

Goed eten is meer dan den halven kost.

En dat zeg ik zoo menig keer,

En ik mankeer nooit op mijn post

Bij den noen- of avondteer.

Carbonade, welgebraden met een ei of tien,

Gebakken kippen, geroeste snippen mag ik ook goed zien.

 (Nieuwe Tilburgsche Courant – 10-08-1929)

 

Paosaajer

Waarom met Pasen eieren in grote hoeveelheden gegeten werden, laat zich vrij eenvoudig verklaren. Het paasfeest is op de katholieke kalender het einde van de vastentijd – de firtigdaogse vaaste. Kinderen mochten dan hun snuuptrommelke openen, het zelfgemaakte doosje waarin ze de afgelopen veertig dagen alle lekkernijen hadden opgespaard. Zie het hoofdstuk C van cervelaat voor de traditie van de paasetalages waarmee slagers vanaf Witte Donderdag hun vleeswaren aanprezen. Vanaf zondag, Eerste paasdag, mocht het weer: vlees eten.

Het klinkt beter dan het geweest zal zijn, vooral in de grote arbeidersgezinnen. Ik heb nergens teksten gevonden waarin Pasen, net als Kerstmis, beschreven wordt als een uitbundig culinair festijn. Integendeel. De kinderen vraten zich ongans, ofwel bèùtenböks (letterlijk buitenbuiks; vergelijk het Engelse ‘eat your heart out’), aan de chocolade die na veertig dagen in het trommeltje wit was uitgeslagen, aan engelse drop die keihard was geworden, aan mottige hartjes en gesmolten zuurtjes. In arbeidersgezinnen kwam het vlees na Pasen in geen geval overvloedig ter tafel. Een Tilburgse zegswijze om aan te duiden dat iemand te laat komt, is: Ge komt meej oew aajer nò de Paose, en niet meej oew vlêes... Eieren waren met Pasen de al dan niet beschilderde dagschotel omdat eieren dan, net als in de rest van het jaar, veel goedkoper waren dan vlees. Vier eieren, één paasei, getuigt van de feestelijke luxe van de arme man.

Voor kinderen had de katholieke folklore een aanvaardbare verklaring voor die overvloed aan eieren. Op Witte Donderdag waren de kerkklokken naar Rome gevlogen om aldaar gezegend te worden door de paus. Jos. Schrijnen tekende in Vlaanderen dit kinderrijmpje op, dat in veel  streken in vele varianten te vinden was:

Op Witte Donderdag

Gaan de klokken naar Roomen,

Al over hagen en boomen,

En Paaschavond komen ze thuis. (Nederlandsche Volkskunde; 1915)

Bij die thuiskomst bleken die klokken warempel vol met eieren te zitten. Die lieten ze lukraak vallen, en dus kon het zoeken van eieren de volgende ochtend beginnen. Daarmee kreeg een sprookjesachtige vertelling de betekenis van Pasen: het nieuwe leven na de wederopstanding van Christus.

 

Paaseieren kleuren in de familie Peeters

 

Huize Van den Bredevoort

In de rest van het jaar was het niet ongewoon dat je blij mocht zijn met een half ei op je boterham. Lodewijk van den Bredevoort schrijft daarover met betrekking tot de jaren ’30 en ’40, zijn jeugdjaren:

Nèè, dan hadde de haand van ons moeder moeten zien as ze daor enne kwak aaier over de helft ha gekliefd. Onze vadder kréég un héél, want die moes die halve aaier allemol veur ons verdienen.

Verderop in het boek roept hij boos tegen die zuinige vader:

‘Gij moest ens un kiep maoke, die halve aaier kan leggen.’ (Bredevoort 2006)

Op de katholieke, wekelijkse onthoudingsdag komt hij nog eens terug:

Soms en wel héél soms, krége wij un half aai bij ons brôod. Gin héél, ben de gij naa hillemol mee et toffelklééd bedekt, dè kos den brèùne nie trekken. De kiepe han dan wel goed geleej, aanders han ze’r nog nie genoeg [nl.: zo groot was het gezin]. Et waar un héél wèèrk, die aaier percies over de helft te déle. Ze wiere gekôokt en ze mochten nie hard zèèn, want dan waren ze nie zô lekker. Die stem han we nog wel in et kapittel. (Bredevoort 2007)

Aan dat verlangen naar zachtgekookte eieren werd met Pasen echter niet voldaan. Met Pasen waren de eieren hard:

[Met Pasen] kosse we wel zoveul aaier eten as we weg kosse krège, mar dè viel aaltij vies tegen. Dè kwaam omdèsse die hard gekôkt han. Hedde dè ôôt geperbeerd, wè za’k zeggen, om vier hardgekôokte aaier aachtermekaar naor binnen te werken. Ge wit nie wegge meemaokt zon dreug bakkes degge daor van krèègt. (Bredevoort 2007)

 

Schilderij van G.G. Joncherie, 1835 (detail). Op een ijzeren draagbare vuurpot zijn aajkes rechtstreeks op het bord gebakken. Het asluikje van de pot staat open, zodat de warmte afstraalt op een houder waarin twee appels liggen. Door de warmte werden de appels versneld ‘gerijpt’. Dit heette in het Tilburgs muuke, van het Middelnederlandse muycken, en het latere meuken: smelten, week of mals maken.

 

Vruchtbaarheid

Het ei is in de volkstaal vaak gebruikt als verbeelding van begrippen als vruchtbaarheid, geslachtsgemeenschap en zwangerschap. De volgende voorbeelden daarvan zijn afkomstig uit Tilburgse geschreven bronnen, en uit Brabantse (spreek)woordenboeken als er een duidelijke verwijzing naar het Tilburgs was.

Ze droagt aajer in ’t mèndje – Ze draagt eieren in het mandje – Ze is zwanger. Dit gezegde verwijst naar de oude gewoonte om eieren te beschermen door ze in een mand op te bergen.

 

 

Schilderij van Gerard Dou – 17de eeuw.

 

Èrges aajkes onder lègge – Zeer goed, voorzichtig voor iets of iemand zorgen. Vergelijk de uitdrukking ‘Op eieren lopen’. Soms zelfs met de bedoeling overdreven omzichtigheid of verwennerij aan te duiden: Ge moet er nie zoveul aajkes onder lègge.

Cees Robben heeft deze uitdrukking gecombineerd met de zwangerschap: As ik op men liste beene liep, dan wiere der bij men aaikes onder geleej – ‘Als ik op mijn laatste benen liep’ -- in de laatste weken van de zwangerschap was – ‘werd ik zeer goed verzorgd, ontzien, vertroeteld’. (30-4-1964) In een andere prent van Robben doet een jonge vrouw bij haar moeder haar beklag over haar echtgenoot: Denkte naa dek van zonne stommen haon nog één aai wil uitbroeie... (21-5-1976)

Wèl aajer eete, ok al hèdde gin kiepe – Wel eieren eten, ook al heb je geen kippen – Wel seks hebben, ook al heb je geen echtgenote; prostituees bezoeken. (Verbunt)

Een unieke variant daarop werd door Lodewijk van den Bredevoort gebezigd: De aajer waare wir zô goeiekôop degger gin kiepe vur kost haawe. (Bredevoort 2006)

 

Het kippenstandpunt

Aajer òf jong – Eieren of kinderen – betekent kiezen of delen. Een ei of een kip. Beter gezegd: een eetbaar ei of een levend kuiken. Opeten of opfokken. Pater Piet Heerkens berijmde het dilemma vanuit het standpunt van de moederkip in het gedicht ‘Nie kaokele!’ (1940) De kip klaagt dat haar eieren door de boer worden ‘uitgehaald’ voordat zij die kan uitbroeden:

De kiep lee d’r aaike

en kaokelt dan luid,

den boer is er bij en

hij graait naor den buit.

 

Zoo moeten we goed-doen

mar zonder geluid,

of den duuvel die haolt

al ons aaieren uit!

 

Een winterse variant van legkippenprotest vinden we bij Piet van Beers in het gedicht ‘’n Vèrse aaj…’

Meense die kiepe haawe

weete dè wèl.

’n Kiep in de wènter

leej nie zo snèl.

 

As de daoge kòrter wòrre

èn der is wèènig licht

dènke kiepe bij der èège

‘Ik haaw m’n kuntje dicht.’ (18-11-2002)

 

Over het kakelen van kippen had ook Cees Robben zo zijn eigen opvattingen: As ’n kiep kaokelt dan heese ’n aai gelee… mèn vrouw kaokelt den godsgaansen dag… en dan isse der aaj nog nie kwèèt… (12-02-1988)

De volksmond had echter ook voor dit gekakel een uitdrukking ter geruststelling: Ge hoeft nie in te zitten over ongeleeje aaier. Dit gezegde kwam in heel Brabant voor en werd voor Tilburg vastgelegd en verklaard door Pierre van Beek:

Een heerlijke uitdrukking hebben we persoonlijk altijd gevonden: ‘ongelegde eieren’, waarvan de betekenis is, dat men zich niet nodeloos bezorgd behoeft te maken. Zolang de eieren niet gelegd zijn, behoeft men immers ook niet bang te zijn, dat ze zullen breken. (9-1-1965)

 

Aander aajkes

In de praktijk is er meer tussen de kip en het ei dan de boer en de consument. Wat er bij de leg van het ei kan misgaan, ligt vast in Tilburgse woorden die dateren van vóór de computergestuurde legbatterijen.

Een mölkaaj – melkei – is een bebroed, onbevrucht ei. Jan Naaijkens: ‘Een ei zonder dooier; de inhoud lijkt op karnemelk (mölk)’. (1992)

Een vèùl aaj – een vuil ei –  een bevrucht en ook bebroed ei. Beide soorten aajkes waren niet meer geschikt voor consumptie. Het vuile ei heeft zijn weg gevonden naar de volkstaal in de uitdrukking: Gevierd as en vèùl aajke – Gevierd worden als een vuil eitje. Meestal komt de uitdrukking voor in een dialoog. Daarbij zegt de een dat iemand gevierd  wordt, verwend. Waarop die persoon cynisch antwoordt: as ’n vèùl aajke! Hetzelfde milde cynisme vinden we in de  uitdrukking: Zo gezien (gerespecteerd) as en vèùl aaj (Verbunt)

Cornelis Verhoeven noteerde voor Udenhout Poelie-ei (èèj), ‘ei dat klost en poeliet, bedorven ei’.

Een geheel ander ei was het leg-ei, dat voorkomt in de uitdrukking met een leg-ei zitten. Volgens het Brabantse spreekwoordenboek van Mandos betekende dit bedrogen uitkomen. Met dit leg-ei is een ei bedoeld dat van kalk was gemaakt (vandaar ook wel kalk-ei) en dat werd gebruikt om kippen aan de leg te krijgen. Ook werd het kalkei in het nest gelegd na het uithalen van de eieren, in de hoop dat de kip nog meer eieren zou leggen; vandaar nest-ei. Ook een vuil ei werd voor dit doel aangewend.

 

Tietekes en tietjes

Een woord dat we tegenwoordig niet meer als een ei herkennen, is het tiet-aaj. Het betekent gewoon kippen-ei, want tiet en het verkleinwoord tieteke waren vroeger in grote delen van Brabant de gangbare woorden voor kip en kipje. Lust ons menneke ’n tie-taai-ke… vraagt een moeder aan haar kindje in een prent van Cees Robben (03-05-1974). N. Daamen noteerde in 1916 voor Tilburg de samenstelling aajketiet. Zulke lokroepen dateren uit de tijd dat de kippen nog vrij rondscharrelden. Als ze gevoerd werden, werden ze gelokt met tiet tiet tie-iet of een vergelijkbare roep. Jan Naaijkens: ‘Toen er nog scharrelkippen waren, placht moeder de vrouw uit haar opgeschorte ‘vurschòòt’ het kippevoer uit te strooien onder de lokroep: Tiet tiet tiet tieieiet!’ (1992)

 

En aajke öt de flès

Etiketten van advocaat van de Tilbugse firma Knegtel

 

Een aajke öt de fles was een advocaatje, een alcoholhoudend eierlikeurtje, dat op hoogtijdagen vooral door vrouwen werd gedronken, of liever genuttigd, want het advocaatje is zo dik dat het met een lepeltje moet worden ‘gedronken’. Omdat de glaasjes klein waren en de slokjes niet te groot moesten zijn, zijn er speciale advocaatlepeltjes. De uitdrukking is opgetekend door Frans Verbunt (1996), samen met het gezegde over een vrouw: en goej meens mar ze moes en aajke lusse van en zwart kiepke.  De verklaring luidt dat dit gezegd werd ‘van een heel traag mens’ (met en meens wordt in het Tilburgs altijd een vrouw bedoeld; als het een man betreft is de vorm ene meens). Me dunkt dat Frans Verbunt, groot kenner van de geneugten der alcoholica, hier toch iets over het hoofd ziet. Namelijk dat met het aajke van en zwart kiepke verwezen wordt naar het populaire merk van advocaat: Zwarte Kip. Die merknaam is geen toeval of folklore maar marketing. Zwarte hanen werden beschouwd als bijzonder vruchtbaar, zoals in een gedicht van Piet van Beers, ‘Aajer of jong’:

In de Lònse Moer daor wonde

onzen ôome Adriaon.

Hij ha zeuve zwarte kiepe

èn unne grôote zwarten haon.

 

Gròg

Daarnaast kennen we natuurlijk nog de combinatie van eieren met alcoholhoudende dranken, de grog, die nog steeds een gekende remedie is bij verkoudheid en griep. Piet van Beers herstelde op een zeer streng dieet:

Ik moes èlken dag drie aajer eete

meej unne scheut kejak.

Èn nao ’n week toen hak ’n bakkes

as unnen èèrpelzak…

 

Ik kan dörrom sins dieje tèèd

de aajer nie mir zien.

Meej de kejak ist aanders meej...

Die lus ik er wèl tien.

 

Het precieze recept is door Cees Robben opgetekend (25-5-1984):

Ge vat ’n tas wèèrme  rôome [melk]

Unne scheut kejak

Unne flinke scheut war, gin schutje

’n geklooterd aai,

En dè dur mekaare

En dan…

MMM…

 

Kank en aaj hèbbe op menen botteram

 

Ak smèèregesvruug men bèd ötkom

dan vraogt men vrouw aaltij

Wè zak vur oe eete maoke

wè luste vur oe ontbijt?

Luste kwattastrooisel, appelstroop

ene beschèùt meej en glas mee mèlk?

Wè luste, òf hèdde soms zin in vlêes

En dan zèg ik: bènde gèk…

 

Kank en aaj hèbbe op menen botteram

Dè hèk liever as kaas of tongewòrst òf zjam

Och wilde gij vur mèn en kippe-aaj gaon kôope

Want ik kan et waoter öt men bakkes vuule lôope!

 

Luste’n stukske zult òf vèrse wòrst

òf vèèrekeskootelètte?

Of balkenbrij meej en taske kòffie

 òf zak er thee bij zètte?

Luste kaojkes òf botterammewòrst

òf ötgebakke spèk?

Gestoofde niere, gekokte ham…

En dan zèg ik: bènde gèk…

 

Tony Ansems – van de cd A Touch of Dutch (Aan de platte kant) – ca. 1975