INHOUD WTT
CUBRA HOME

Het Woordenboek van de Tilburgse Taal wordt mede mogelijk gemaakt door

Deze pagina is een digitale versie van de letters in het boek Van Aajkes tot Zaandkèùl (2012) van Ed Schilders, een Tilburgs alfabet, geschreven op een berijmd alfabet van Jace van de Ven. De teksten verschijnen met toestemming van de uitgever 'Stadsmuseum Tilburg'.

© Tekst - Ed Schilders & Stadsmuseum Tilburg 2014, 2015 © Tilburgs ABC - Jace van de Ven 2015 - © Website Stichting Cultureel Brabant 2015 - © Beeldmateriaal Regionaal Archief Tilburg 2015 tenzij anders vermeld.

WTT
A

B

D

E

F

G

H

I

J

K

L

M

N

O

P

R

S

T

U

V

W

Z

Van aajkes tot zaandkèùl

Ed Schilders

Carl Bloch – De slager op het erf – 1889

 

De frutblaos is de pisblaas van het varken. In de tijd dat nog veel boeren en ook wel burgers aan huis in november een varken lieten slachten om de winter door te komen, werd vrijwel niets van het varken weggegooid. ‘Slachtafval’ stond niet in het woordenboek. Wat niet direct te bereiden of eetbaar was, zoals de darmen, kon altijd nog dienst doen als ‘verpakking’, bijvoorbeeld van worst of rolpens. Eventuele beharing van het varken werd afgeschoren en verhandeld (of als bonus aan de thuisslachter geschonken) om borstels of penselen te maken.

De frutblaas kent in dat opzicht van hergebruik de meeste varianten. Hij werd onder andere gebruikt om voedselpotten met vruchten of vlees luchtdicht af te sluiten, opgeblazen tot een ballon of bal voor de jeugd, of verwerkt tot trommevlies op het volkse muziekinstrument dat rommelpot heet.

De rommelpot – in Tilburg ook foetelpot of foekepot genoemd, is een eenvoudig muziekinstrument (een trommelinstrument) dat bestaat uit een pot, een frutblaas en een rietstengel. Het WNT heeft het als volgt omschreven:

Het [instrument] bestaat uit een pot, waarover een (varkens)blaas is gespannen, in het midden waarvan een stuk riet wordt gestoken, dat vochtig gemaakt en met de hand op en neer bewogen, de blaas in trilling brengt, waardoor een eigenaardig rommelend geluid ontstaat. (Lemma Rommelpot)

Het eerste lid van rommelpot is dus een klanknabootsing, en datzelfde geldt voor foekepot en varianten. (WNT lemma Foekepot)

 

AFBEELDING uit Cor Hoppenbrouwers – De taal van Kempenland.

 

Dit eenvoudige muziekinstrument werd tot  in de vorige eeuw met name door kinderen gemaakt en gebruikt om zichzelf muzikaal te begeleiden als ze op Driekoningen of Vastenavond van deur tot deur gingen om bedelliedjes te zingen. Maar er waren méér amusante mogelijkheden, en dus werd bij de slacht van het varken de frutblaas door veel kinderen fel begeerd. Met het gezegde Een varken heeft maar één frutblaas werd iemand terechtgewezen die zich erg inhalig toonde. Letterlijk geldt het gezegde echter ook bij de varkensslacht, want meestal waren er méér kinderen gesteld op het verkrijgen van die ene blaas.

 

De kont van het varken

Eén manier om het pleit te beslechten was ‘de kont van het varken kussen’. Cees Robben beschreef het als volgt in het verhaal ‘Vruuger in de blauwe periode’:

‘Ziezo,’ zei Jantje de Lepper (de thuisslachter) dan, ‘hij is schoon gewaase, en wie na z’n kuntje kust, die krèègt de frutblaos.’ Daar was altijd wel een of andere branie die dat aandurfde. (Robben en rooms)

Maar Robben vertelt niet het hele verhaal. Het gebeurde dat de slachter, op het moment waarop het kind de varkenskont kuste, met een knie flinke druk uitoefende op het varkenslijf, en wel zo dat de nog aanwezige mest uit de darm naar buiten spoot.

Doruske (Theo van Doorn) beschrijft het in zijn herinneringen:

Albert keek even naar mij en ik maakte gauw van de gelegenheid gebruik hem om de blaas te vragen. ‘Goed’, zei hij, ‘maar voor wat hoort wat. Je zult dan eerst de kont van het varken moeten kussen, anders is de blaas niets waard.’ Ik had daar geen bezwaar tegen, die kont zag er schoon uit. Ik deed een stap naar voren, knielde, reikte met mijn hoofd naar de achterkant van het varken, toen moeder vanuit de bijkeuken riep: ‘Daar komt niets van in, slager. Ik ben niet van plan hem daarna helemaal te wassen en verschonen.’ Ik veerde terug, stond weer naast Harri. ‘Waarom mag dat niet van moeder, weet jij dat?’ Hij aarzelde even, ten slotte antwoordde hij: ‘Het vorig jaar ben ik er ingestonken. Toen ik kuste viel de slager met zijn knie op de buik van het varken en ik zat vanonder tot boven vol; de meiden hebben me met emmers water uit de regenput schoon gespoeld.’ (CuBra)

Wil van Pelt heeft vastgelegd dat zeker niet alle kinderen argeloos ‘erin stonken’:

Ok al drong de slachter aan, gene ene van de jong wilde het gat van de kuus kussen. Neeje, da kenden die jong van Stiena's al. Agge dan da gat van de kuus kuste, dan kneep de slachter ergens op en dan kreedde d'n leste derrie in oew gezicht. Ze deejen 't nie, ook al zouden ze het stertje krijgen. De jongste kruidde wa truguit toen de slachter 't voor d'en twidde keer vroeg. 'Neeje' zeet ie, 'daor is stront uitgekomen, ik ben d'r vies van.' Ze wiessen al wel, dat ze 'm toch wel zouden krijgen als ze nie in de weg gingen lopen. (2001)

 

‘Onder-staartdeel’

A.J.A.C. van Delft gaf in 1929 echter een andere lezing van de toedracht. Het zojuist gedode varken is ‘geleerd’, dat wil zeggen: op een leer of ladder gebonden, en opengesneden (zie de letter V). De ingewanden – Van Delft noemt het ‘zijn kostelijk binnenste’ -- zijn zichtbaar, maar het gevolg is ook:

[Er] waren mét de ingewanden zekere ongerechtigheden naar buiten gekomen, waaronder er ééntje was, dat de begeerten der kijkgrage jeugd ten top voerde en tot onbehoorlijkheden rijp maakte. Het was... de blaas. Die te bezitten, was baden in een zaligheid van toekomst-geneugten. Is 't dus niet zéér verklaarbaar, dat de huisslachter van zulk 'n zucht naar bezit 'n tikje misbruik maakte en aan den bezitter-in-spe een eisch stelde, die niet ieder kon of durfde of mocht vervullen? Tenzij er véél liefhebbers op 't erf saamgedromd waren en op 't gewichtige moment, dat de toewijzing vallen zou, er meerderen op het slachtoffer aanvielen: in hun wedijverende haast om 't

varken zijn onder-staartdeel te kussen, verdrongen ze mekaar al vechtend.

Het lijkt er dus sterk op dat Van Delft met ‘zekere ongerechtigheden’ niet alleen de pisblaas bedoelt, maar ook wil aangeven dat het ‘onder-staartdeel’ bevuild was met mest, en dat de uitdaging dus daarin gelegen was de kont te kussen, ondanks de aanwezigheid van die uitwerpselen. Van Delft verzekert ons dat dit geen belemmering vormde, dat de jongens erom vochten en:

Met besmeurde kleeren het strijdperk verlaten om afgunstig den vlugste [de winnaar] na te oogen of misschien na een flinke vechtpartij hem toch het toekomstig vel voor den rommelpot nog afhandig te maken.

En ook: ‘[dat] zoo’n zoenpartij vrij alledaagsch was in den slachttijd, is zeker’. (Nieuwe Tilburgsche Courant - zaterdag 9 maart 1929 - Van vroeger dagen 104: Kinderspelen 1)

 

Drogen

Voordat de frutblaas als speelgoed kon dienen, was er nog enige bewerking noodzakelijk: opblazen, dichtbinden, en drogen.

Jo van Tilborg:

Wij perbeerde as irste de kont van dè schôon geschrapte vèèrke te kussen. Wie den irste waar, kréég de frutblaos. Nie aachtermekare, die moes irst nog dreuge. Ge kost er as die waar opgeblaoze fèèn meej voetballen al leek ie meer op enne rugbybol. (Kosset 1)

Elie van Schilt:

Wie as jongen ut verreke zun kont kuste vur ut slachten, die kreeg de frutblaos (pisblaos). Meteen opblaozen en laoten dróógen en ge hat unne mooie bol om naor elkaar toe te slaon. (CuBra)

Over het drogen schrijft Bernard van Dam:

Voor de schoolgaande jongens was zelfs de blaas een voorwerp van belang; deze werd door middel van een pijpesteel strak opgeblazen en daarna in de schouw gehangen en gedroogd (1972)

 

Rommelpotspeler – keramiek van Henk Potters. Het werk siert het huis ‘De Rommelpot’ van Jan Naaijkens in Hilvarenbeek.

 

Blaosvèèchte

Met de frutblaos kon je dus rommel- of foekepòtte, balle, maar ook blaosvèèchte, dat ik kort omschreven aantrof in een artikel van de Tilburgse heemkundige Hein Mandos:

In november of december kwamen de slagers met de 'schaai' (de schei, waarin de

messen, aan een leren riem om de heupen) het vetgemeste varken slachten onder grote belangstelling van de jeugd, die loerde op de 'frutblaos', waar men zo heerlijk mee kon 'blaosvechten' op een paar planken... (in: Mosselveld & Schurink)

We mogen ons hierbij een soort van kussengevecht voorstellen, maar dan tussen twee grotere kinderen op een plank of een balk, die elkaar te lijf gaan met opgeblazen frutblaoze. Wie van de plank valt, is de verliezer.

Dit behendigheidsspel voor kinderen van circa 12 tot 16 jaar is populairder geweest dan we ons nu misschien nog kunnen voorstellen. Tussen 1910 en 1940 komen we het tientallen keren tegen in de Tilburgse kranten als onderdeel van de in die tijd populaire ‘volksspelen’, of ‘volksfeesten’. Die werden veelal georganiseerd ter gelegenheid van koninginnedag – indertijd nog op of rond 31 augustus gevierd, de verjaardag van koningin Wilhelmina – of op de verjaardag, 30 april, van prinses Juliana, maar ook als onderdeel van andere festiviteiten in de stad. De oudste vermelding in een krant die ik gevonden heb, dateert van 1 september 1909 als de Korvelse winkeliersvereniging ‘Tilburg Vooruit’ koninginnedag opluistert met volksspelen als: ‘sprietlopen, blaasvechten, touwtrekken, zaklopen, blokjes rapen, driebeen lopen, kuipsteken, tonnetje kruipen, wedloop op stelten, mastklimmen, ringsteken’. Ze werden gehouden ‘achter de gasfabriek’, en Josje Meyer werd Tilburgs kampioen blaasvechten. (NTC 3 & 6 september 1909) In september 1920 worden dergelijke volksfeesten tegelijkertijd op vier plaatsen in de stad georganiseerd: Sportpark Goirleseweg, Besterplein, hoek Kapelstraat Kasteeldreef, en het terrein van voetbalvereniging Noad aan de Bosscheweg. Als het weer meewerkte, trokken dergelijke festiviteiten drie- tot vierduizend bezoekers.

Sjef Paijmans heeft beschreven hoe het blaasvechten er in de jaren ’30 van de vorige eeuw aan toeging in Oisterwijk:

Ook hier was er een horizontale balk, een meter hoog boven een zeil; aan de ene kant met water en aan de andere kant met meel gevuld. Het spel werd gespeeld door twee jongens; ieder kreeg een hard opgebazen varkensblaas. Ze klommen dan ieder aan een eind op die horizontale balk, schuifelden op elkaar toe en probeerden dan elkaar met die blaas van die balk af te slaan. (...) Jan, nogal zeker van zich zelf, onderschatte zijn tegenstander en wilde met een ferme klap zijn rivaal van die balk slaan. Maar die ontweek de slag en Jan sloeg in het luchtledige, verloor daarbij zijn evenwicht en tuimelde van de boom. Eerst in het water en toen om lollig te zijn, kroop hij ook nog even in het meel. Ons moeder vond het helemaal niet lollig. (CuBra)

 

Afbeelding: Tilburgsche Courant 24-7-1909

 

Prutblaos

Hein Mandos vervolgt zijn verhandeling over de frutblaas met een enigszins raadselachtige toespeling:

...de jeugd, die loerde op de 'frutblaos', of op een stuk darm, dat tot minder fraaie spelletjes aanleiding gaf. (Mosselveld & Schurink)

Er is dus nog een ander stuk darm dat begeerd wordt. Wat die ‘minder fraaie spelletjes’ zijn, dat zegt Mandos niet. Waarschijnlijk ligt het antwoord besloten in het handschrift van N. Daamen (1916). Daarin noteerde hij het woord prutblaos, waarvan ik aanvankelijk aannam dat het een variatie op frutblaas was. In zijn beschrijving spreekt Daamen echter niet meer van een blaas, maar net als Mandos van ‘darm’. Als volgt:

Prutblaos – stuk van een varkensdarm, aan het eene einde toegebonden; men hield de open zijde, na dat men den darm stevig volgeblazen had, draaide dan het stukje darm ineen, en liet het dan ineens los, hetgeen dan een min of meer hard knalletje gaf.

Dit lijkt me het ‘stuk darm’ dat ook Mandos bedoelt: de dikke darm of wellicht de endeldarm. Vandaar ook prut, dat duidelijker dan frut naar de vaste mest van het varken verwijst.  Het idee van de grap lijkt me: bij het ontsnappen van de lucht klinkt het alsof er een wind wordt gelaten. Ik heb het woord ‘prutblaos’ en het idee van het bijbehorende ‘spelletje’ in geen enkele andere bron aangetroffen, maar ik kan me de lol ervan best wel voorstellen.

 

Koosje-Koosje

Het meest komen we de frutblaas tegen als trommelvlies van de rommel- dan wel foekepot.

Sjef Paijmans:

Thuis werd de blaas eerst in zout water gezet. Een oude haringpot had moeder wel voor mij. In de Wouwers werd een dik riet uitgezocht. Midden in de blaas werd dat riet ingebonden; daarna werd de blaas met ingebonden rietsteel over die haringpot uitgestulpt, strak over de rand gespannen en met vliegertouw goed vastgebonden. De rommelpot was nu klaar. Nu onder de linkerarm nemen, even goed in de rechterhand spuwen, de opstaande rietsteel in de rechterhand nemen en losjes de hand op en neer bewegen. Er ontstond onder in de fles een zoevend vibrerend geluid. (Herinneringen aan mijn jeugd; CuBra)

Ed Dalderop heeft een andere samenstelling. Zijn rommelpot wordt bovendien gebruikt voor het zogenaamde Koosje-Koosje-zinge op 28 december:

Koosje-Koosje (…) was een bedel-liedje waarmee in de kerstvakantie, op 28 december, het feest van Onnozele Kinderen, kinderen langs de huizen trokken. Sommigen nog met een rommelpot – een conservenblik waarover een gedroogde varkensblaas gespannen was, met een houtje daar van tevoren met een elastiekje erom ingestoken. Dat werd op en neer gewreven met je vingers en gaf dan een brommend geluid. (CuBra)

De traditie van het Koosje-Koosje-zingen is na de Tweede Wereldoorlog verdwenen. Het kenmerk ervan was dat kinderen zich op die dag verkleedden als volwassenen, en in groepjes van deur tot deur trokken in de verwachting dat hun muzikale optreden beloond zou worden met een gift. Het bekendste liedje dat daarbij gezongen werd, was – het kan niet anders – ‘Koosje Koosje is mijn naam’.