INHOUD WTT
CUBRA HOME

Het Woordenboek van de Tilburgse Taal wordt mede mogelijk gemaakt door

Deze pagina is een digitale versie van de letters in het boek Van Aajkes tot Zaandkčůl (2012) van Ed Schilders, een Tilburgs alfabet, geschreven op een berijmd alfabet van Jace van de Ven. De teksten verschijnen met toestemming van de uitgever 'Stadsmuseum Tilburg'.

© Tekst - Ed Schilders & Stadsmuseum Tilburg 2014, 2015 © Tilburgs ABC - Jace van de Ven 2015 - © Website Stichting Cultureel Brabant 2015 - © Beeldmateriaal Regionaal Archief Tilburg 2015 tenzij anders vermeld.

WTT
A

B

D

E

F

G

H

I

J

K

L

M

N

O

P

R

S

T

U

V

W

Z

Van aajkes tot zaandkčůl

Ed Schilders

Anton Mauve – Collectie Rijksmuseum

 

In 1916 tekende N. Daamen oets op in zijn verzameling Tilburgse woorden, maar niet in de betekenis onnęűzele gek.  Hij verklaarde oets  als een ‘voertuig om boomen mede te vervoeren’. In vrijwel dezelfde bewoording had hij eerder in zijn lijst ook het begrip mallejan al verklaard: ‘soort van een groot tweewielig voertuig om bomen op te laden’.

De betekenis ‘onnozele gek’ is pas veel later vastgelegd in de Tilburgse woordenboeken van Sterenborg, Verbunt, Spapens c.s., en Verhoeven. Oets wordt dan vooral gebezigd in een uitroep of verzuchting: ‘Wčnnen oets!’, ‘Wat een oets!’ In die betekenis is het voor Brabant nauwelijks opgetekend buiten Tilburg. Reelick vemeldt dat het in Den Bosch als scheldwoord gebezigd werd. (1993)

Ik was benieuwd of er een taalkundig verband kon worden vastgesteld tussen deze beide, zeer uiteenlopende betekenissen: de onnozele gek en de boomwagen.

 

Mallejan

Zo’n mallejan bestaat uit twee hoge wielen, waartussen een gerooide boomstam met een dissel in kettingen van de grond getild kan worden. Een span paarden sleept het gevaarte vervolgens vanaf de rooiplaats naar de zagerij of timmerwerkplaats. Jan Naaijkens heeft daarover geschreven in zijn jeugdherinneringen:

Ze (de familie Heeren in de Doelenstraat in Hilvarenbeek) waren wel bij de tijd. In hun primitieve werkplaats, die spotte met arbeidsvoorschriften en regelgeving, loeiden en zoemden een cirkel- en een lintzaag, heel moderne machines in die dagen. Op het erf lagen beuken en eiken opgestapeld, die aangevoerd werden door middel van een wagen met zeer hoge wielen en een disselboom waar de stam aan hing en die ‘mallejan’ genoemd werd. Ze zaagden hun zware hout zelf en het was een adembenemend gezicht als een forse stam op een rijdend platform langzaam onder de verticale zagen doorschoof, die razendsnel, met oorverdovend geweld, de oude reus tot balken en planken zaagden. (1999)

Dat in Tilburg althans tot in de jaren ’50 van de twintigste eeuw oets de voorkeur heeft gehad boven mallejan mag blijken uit een krantenartikel van Lowie van Dorrus Misters, waarin hij zijn beschrijving van zo’n boomwagen begint met de woorden: ‘Verder om niet te vergeten “de oets”, ook wel mallejan genoemd [mijn cursief], het speciale vervoermiddel voor bomen.’ En hij noemt terloops, maar dan al in de verleden tijd, de Tilburgse specialisten op dit gebied: ‘Drik en Kees Zebregs aan 't Goirke, Tinus, Kees en Jan Leijs, Hasselt, Huybrechts Lijnsheike waren in dit werk de mannen van 't vak. (Rubriek ‘Uit onze Tilburgse folklore’, afl. 21; NTC 4-2-1954)

 

Mallewagen

Etymologen als Marlies Philippa en Nicoline van der Sijs opperen de mogelijkheid dat mallejan gevormd is naar mallewagen, de wagen waarop in vroeger tijden de leden van het narrengilde rondreden op vastenavond. Dan zijn we in ieder geval bij de dwazen en de zotternij -- vergelijk ook ‘mallemolen’ – en dus niet ver verwijderd van de onnozele gek. Het WBD tekende voor het voertuig in Brabant ook smalle wagen op, met de suggestie van Hoeufft dat de s is vervallen ‘bij verbastering of boert’. (WBD II, 8) ‘Boert’ wil zeggen: om grappig te zijn, een woordspeling te maken.

De benaming oets is ouder. In Proeve van Bredaasch Taal-eigen (1836) definieert Hoeufft een oest als: ‘Oest noemt men hier zeker werktuig om stukken geschut of andere zware ligchamen te ligten of voort te trekken.’ En hij voegt eraan toe dat die betekenis reeds vermeld werd in het oudste woordverklarende woordenboek: Etymologicum Teutonicae Linguae van C. Kiliaan (1599).

 

Hoets

De speurtocht liep vervolgens langs het woordenboek van De Bont. Die verwijst naar Hoeuffts oest, en geeft voor het dialect van de Meijerij behalve mallejan ook hoets voor de wagen. In Lage Mierde, schrijft De Bont, spreekt men dan van een oerts. Er bleken zeer veel (uitspraak)varianten te zijn, de meeste daarvan bijeengebracht in het Etymologisch dialectwoordenboek van A.A. Weijnen en in het WBD. Weijnen verklaart de boomwagen in het lemma urs, en geeft als uitspraakvarianten: urts, uts, ut, oerts, oest, hurts.

We weten nu dat oets een Tilburgse variant is geweest op al die oude en streekgebonden uitspraakvormen van oest of hoets; soms geschreven met een u in plaats van een oe, soms voorafgegaan door een h, die gemakkelijk wegvalt in de uitspraak. Maar… nog steeds hebben we het dan over die wagen. Nu de ‘onnęűzele gčk’ nog uit het Tilburgs ABC.

 

Mallejan ofwel oets in actie; uit: Kroniek van de Kempen jrg. 8 (1990

Schilderij van Dirk Meesters, 1945

 

Oets

Cornelis Verhoeven noemt in zijn woordenboek van het Udenhouts de oets als een variant van de mallejan: ‘voertuig met twee wielen voor het vervoeren van bomen’. En hij voegt eraan toe: ‘niet in WNT’.

Dat oets niet in het WNT staat als trefwoord is juist. Verhoeven had toen echter nog niet de beschikking over de intenetversie van het WNT. Ik doorzocht het met de verschillende uitspraakvormen en schrijfwijzen van Weijnen en kwam uit bij het lemma Huts, uitgesproken als hoets. Al in de zeventiende eeuw is het opgetekend in de betekenis die wij zoeken. Ook voor het WNT is de hoets, de huts, ‘van onbekenden oorsprong’, maar het weet precies wat het betekent: ‘sukkel, lummel, pummel’. En het voegt eraan toe: ‘slechts in Zuid-Nederland’.  Met onder andere deze bewijsplaats:

Maer desen slechten huts,

Die geenen mostaert kende… (uit: Croon, P., Cocus Bonus, 1663)

De oets, de sukkel die niet weet waar hij de mosterd moet halen.

 

We mogen concluderen dat hoets in vroeger eeuwen zowel in gebruik is geweest voor de sukkel als de wagen. In de betekenis sukkel lijkt (h)oets een beperkte verspreiding te hebben gekend, maar het werd in het Tilburgs nog vrij recent herkend als spotnaam. In de betekenis boomwagen komt het in de Brabantse dialecten vanouds ruim voor in de meest uiteenlopende verbasteringen, maar het is tegelijk ook vervangen door onder andere mallejan. Er lijkt een samenhang te zijn tussen de merkwaardige, smalle, malle, vorm van de wagen, en de wagen of de kar waarop het narrengilde in vroeger dagen door de straten reed ter afsluiting van carnaval, de wagen die wij tegenwoordig ‘prinsenwagen’ zouden noemen. Hoe die betekenissen door de eeuwen heen met elkaar verbonden werden, is echter nog niet overtuigend aangetoond.