INHOUD WTT
CUBRA HOME

Het Woordenboek van de Tilburgse Taal wordt mede mogelijk gemaakt door

Deze pagina is een digitale versie van de letters in het boek Van Aajkes tot Zaandkèùl (2012) van Ed Schilders, een Tilburgs alfabet, geschreven op een berijmd alfabet van Jace van de Ven. De teksten verschijnen met toestemming van de uitgever 'Stadsmuseum Tilburg'.

© Tekst - Ed Schilders & Stadsmuseum Tilburg 2014, 2015 © Tilburgs ABC - Jace van de Ven 2015 - © Website Stichting Cultureel Brabant 2015 - © Beeldmateriaal Regionaal Archief Tilburg 2015 tenzij anders vermeld.

 

WTT
A

B

D

E

F

G

H

I

J

K

L

M

N

O

P

R

S

T

U

V

W

Z

Van aajkes tot zaandkèùl

Ed Schilders

 

 

Ik heb er veel woordenboeken op nageslagen maar heb nergens een ramscheut aangetroffen noch een variant die daarmee zou kunnen samenhangen. Niet in het Woordenboek van de Nederlandsche Taal (WNT), in Van Dale niet, en ook niet in etymologische woordenboeken. We mogen concluderen dat ramscheut een rasecht dialectwoord is. Slaan we er nu bovendien dialectwoordenboeken en -studies op na, inclusief het Woordenboek van de Brabantse Dialecten, dan wordt ramscheut nog opmerkelijker: daar staat het óók niet in. Ramscheut blijkt alleen voor te komen in de woordenboeken van het Tilburgs dialect, en in Tilburgse dialectteksten. Toch is de uitdrukking ene ramscheut neeme, en dan vooral in de derde persoon enkelvoud – hij naam ene ramscheut – in Tilburg zeer bekend geweest. Ze betekent dan altijd: een snelle beweging maken, lichamelijk een zeer snelle actie uitvoeren. Bijvoorbeeld om ergens heel snel van weg of naartoe te lopen.

 

Hundjes

De Tilburgse woordenboeken en –lijsten bieden geen enkel houvast als het gaat om de verklaring van ramscheut. Er zijn wel uitspraakvarianten opgetekend: ramscheut, raomscheut (roamscheut), ròmpscheut, ròmscheut, romscheut.

Uit de aantekeningen van Wil Sterenborg (WTT CuBra) blijkt dat ròm(p)scheut een oudere, althans vroeger opgetekende vorm is dan ramscheut. Hij trof ròmpscheut aan in een tekst van het duo ‘Kees & Bart’, dat in de jaren ’20 en ’30 wekelijks een dialectische ‘samenspraak’ verzorgde in de Tilburgsche Post. In een van die stukjes luidt het: ‘…et hundje naam ne ròmpscheut…’ De ram- of ròmscheut werd blijkbaar ook gebruikt om onverwachte en snelle reacties van dieren aan te duiden. Een recenter voorbeeld daarvan vond ik in de herinneringen van Sjef Paijmans:

Fokkie werd nu voor zijn voerbak gecommandeerd. Hij keek naar de spiegel die hij daar nog nooit had gezien. Een woedend gegrom kwam uit zijn keel en omdat de spiegel schuin tegen de muur stond schoot hij met een nijdige grauw naar de achterzijde. Maar daar was niets te zien. Met de nekharen nog overeind kwam hij weer enigszins gerustgesteld naar zijn bak terug. Maar daar was die vermeende rivaal weer. Weer een dreigend gegrom, diep uit zijn keel en weer in een ramscheut achter die spiegel. (CuBra; 2001)

 

Raemschot

Sterenborg haalt ook De Brabantse Spreekwoorden van Mandos aan:

- ene ròmscheut neeme - ergens plotseling op af vliegen; met vaart weglopen.

Hij vermeldt daarbij dat dit beeld door Pierre van Beek is opgetekend in een aflevering van ‘Tilburgse Taalplastiek’:

En welke echte Tilburger heeft niet ooit gehoord: ‘hij nam ’ne ròmscheut’ (en had bv.  de vlegel te pakken). De betekenis van ‘ròmscheut nemen’ is: ergens plotseling agressief op afvliegen, al kan het ook wel: ‘met vaart weglopen’ inhouden. In ’t Middelnederlands kennen we het woord ‘raemscheute’ in de betekenis van ‘wakkere uitval’. Verder: een ‘raemschot’, dat een op goed geluk gemikt schot inhoudt. (TTP 14-10-1971)

Van Beek suggereert dat ram van raem komt, een raam. In het Tilburgs dialect zou ‘raam’ als ‘raom’ klinken. De vraag was dus of er ook raomscheute zijn opgetekend, en dat bleek inderdaad het geval. Cees Robben schreef het woord precies zo in een gedicht over Tiest Vermeeren, een kippenboer die tot zijn verwondering ziet hoe een van zijn kippen een enorm ei heeft gelegd van wel anderhalf ons. Hij haalt dat ei pijlsnel uit: ‘… Tiest Vermeeren naamp unne raomscheut…’ (28-4-1956)

 

 

Jantje Doomen; Tekening: Tijs Doorenbosch in de bundel Vertesselkes van Piet Heerkens - 1941

 

Raomscheut

Dat de ‘ramscheut’ in het Tilburgs vroeger een ‘raomscheut’ geweest is, blijkt ook uit Sterenborgs aantekening uit het dialecthandschrift van N. Daamen (1916). Daamen schrijft de ao-klank als ‘oa’, en zegt: ‘roamscheut - op eens naam ie ’ne roamscheut (een aanloop)’.

Ook pater Piet Heerkens koos voor ‘raom’, en wel in het gedicht ‘De deur van de kerk van Baokel’, waarin de al wat oudere Jantje Doomen over een sloot moet springen:

Toen is dè Jantje Doomen

(…) veur ’ne sloot gekomen;

hij naam ’ne raomscheut, sprong,

hij waar no’ nie verslete! (1941)

Er lijkt dus een ontwikkeling te zijn geweest in de dialectische uitspraak:

-          raomscheut > ròmscheut > ramscheut.

 

Raam

Daarmee is echter nog niets verklaard met betrekking tot het ontstaan van de samenstelling en de oerbetekenis ervan. Van Beeks verklaring met ‘wakkere uitval’ en ‘op goed geluk gemikt schot’ leken me aanvankelijk onwaarschijnlijk, maar hij bracht me wel op een idee: ik besloot de ramscheut te splitsen en het WNT te doorzoeken op zowel ‘raam’ als ‘scheut’.

In het lemma ‘Rame’ zegt het WNT uitdrukkelijk dat dit woord ons ‘raam’ is, en dat het in het Middelnederlands als ‘raeme’ werd geschreven. Rame is dus een soort van taalkundige missing link tussen Pierre van Beeks oude ‘raem’ en het moderne ‘raam’. Een van de betekenissen die het WNT voor rame geeft, is: een ‘rame van wevene’. Dat betekende zoveel als ‘weefraam, weefgetouw’ (het oudste citaat komt voor in een akte uit Brugge, in 1294). En als ik nu in het Middelnederlandsch handwoordenboek van Verdam, in navolging van Pierre van Beek, ‘raeme’ opzoek, dan vind ik geen ‘raeme’ maar wel ‘raem’; en nog wel twee keer. De tweede ingang heeft zeer veel weg van wat Van Beek schreef, want ook hier worden genoemd: ‘op goed geluk’, ‘een gissing’, ‘overleggen’. De eerste ingang is echter belangrijker, want daar wordt als verklaring gegeven ‘span-, droog-, lakenraam’. En met dat laatste raam zijn we dus weer bij het weefgetouw.

 

Scheut

Maar nu de scheut nog. Zou die ook iets met de textiel en het weven te maken hebben? Als vijfde betekenis van ‘scheut’ las ik in het WNT: ‘Keer dat de schietspoel door de schering wordt geworpen’. Ook hier dus een term uit de handweverij, namelijk het schieten van de spoel, dat zo vaak in weversliedjes bezongen is. Het WNT geeft een voorbeeld uit een Haarlemse akte uit 1749 en zegt: ‘Thans nog gewestelijk in Zuid-Nederland’.

A.J.A.C. van Delft heeft een legende opgetekend waarin de duivel verstrikt raakt in het weefgetouw:

Daar was de duvel al. Maar de heer van de verkeerde wereld had z’nen sprong wa kort genomen. En daar zat-ie midden in ’t getouw. En de wever mèr schieten mee z’n spoeltjes. Hoe meer de duvel werkte om er uit te komen, des te vaster kwam-ie te zitten.’ (Spin- en weversliedjes oud en nieuw; 1952)

Scheut is afgeleid van ‘schieten’ in de zin van een snelle handbeweging, snel werpen. De (thuis)wever die de spoel snel door de draden op het weefraam werpt. Als tweede verklaring geeft het WNT ‘scheut’ in een afgeleide betekenis die perfect bij ons ‘een ramscheut nemen’ past: ‘Schieten in den zin van zich snel bewegen.’ Wat de wever ooit aan de spoel gaf, deden later Tiest Vermeeren bij het wonderei van zijn kip, Jantje Doomen bij de sloot, en Fokkie voor de spiegel. Ze namen ‘ene ramscheut’.

 

Jaon wêêf de geit kepot – Jan weefde de geit kapot

Jan Hoogendoorn

 

‘Hè, hè’, docht Jaon, ‘’t is wir knudde!’

en ie wèèf, dè 't hûis er van schudde.

Omhôôg, omlêêg gingen de draoi.

Klabots! De spoel joeg dur de laoi.

 

Klabats! Daor kéérde ze wirom.

Jaon zette zunne rug ’ns extra krom,

want mèrrige was ’t leveren wir daor,

dus “pin over nek”; ’t stuk moes klaor.

 

Klabots, klabats! Jaon trapte en rukte.

’t Was vur 't lôôn van de arbeid dettie zo mukte.

Klabots, klabats! “Roekeroe...” riep de dûif.

“Jè Jaon, naauw kost ’t oe extra struif.

 

’s Mondags gon pruven, dè is nie zô bist;

hâ toen gewerkt dan was ’t naauw af gewist.”

Jaon, die dè heurde, zeej: “Wel sodejen!

Ik zal laoten zien dek wêêven ken.”

 

Klabots, klabats! “Och God, och God,

ik haol per uur wel duzend schot.”

De kammen daansten schokkend en fel.

De spoel, die schoot raozend snel.

 

Klabots, klabats! Mar wè gebeurt er naauw?

Plots vliegt die spoel, “foert” ût 't getaauw,

dwars dur den huis, rinkelend dur un ruit,

over de put, dur de muur van 't schop... en wir d'r uit.

 

Jaon as unne flits er aachter aon

tot dettie ineens vertweffeld blééf staon.

Wenne malleur! Hoe wrêêd is 't lot,

daor op 't strooi in 't schop ...

leej de geit kepot.

 

Uit: Goirle; 1975