INHOUD WTT
CUBRA HOME

Het Woordenboek van de Tilburgse Taal wordt mede mogelijk gemaakt door

Deze pagina is een digitale versie van de letters in het boek Van Aajkes tot Zaandkèùl (2012) van Ed Schilders, een Tilburgs alfabet, geschreven op een berijmd alfabet van Jace van de Ven. De teksten verschijnen met toestemming van de uitgever 'Stadsmuseum Tilburg'.

© Tekst - Ed Schilders & Stadsmuseum Tilburg 2014, 2015 © Tilburgs ABC - Jace van de Ven 2015 - © Website Stichting Cultureel Brabant 2015 - © Beeldmateriaal Regionaal Archief Tilburg 2015 tenzij anders vermeld.

 

WTT
A

B

D

E

F

G

H

I

J

K

L

M

N

O

P

R

S

T

U

V

W

Z

Van aajkes tot zaandkèùl

Ed Schilders

 

 

Een bruiloftslied bij gelegenheid van het huwelijk van Charles Bressers en Elise Woestenbergh op 13 juni 1899. Charles Bressers (1865-1917) was een zoon van fabrikant Martinus Bressers, handelaar in ‘koloniale waren’. Elise Woestenbergh (1865-1943) was de dochter van een tabaksverver. Het is opmerkelijk dat een van de oudste gedrukte teksten  in het Tilburgs dialect tot stand is gekomen ter gelegenheid van een huwelijksfeest in de kring van welgestelde Tilburgse fabrikanten.

 

Het huwelijk! Eeuwige trouw. In voor- en tegenspoed. De mooiste dag van je leven. Na die dag zijn er nog de wittebroodsweken. En daarna? Hopelijk blijft de spulleman – de speelman – daarna nog een tijdje op het dak zitten, maar meestal vliegt hij, zo wil de volkswijsheid, na de wittebroodsweken al door de schoorsteen weg. In de volksmond en de volkshumor vinden we zeer tegenstrijdige opvattingen over de geneugten dan wel bezwaarlijkheden  van het huwelijk. De dichter van het Tilburgs ABC richt zich op het einde van het ongebonden leven: dan zèèder meej aon, dan heb je een probleem. Tegelijkertijd beloven de bruiloftsgasten al zingend dat ze over vijfentwintig jaar weer bij elkaar komen om te bewijzen dat het een goed idee en een vruchtbare stap is geweest.

 

Cees Robben - 5-7-1974

 

De jonggehuwden

In 1916 tekende Nicolaas Daamen het gezegde op: ‘Zó gaa as ge kaod [kwaad] genoeg gedaon hèt, lot O.L.H. [Onze-Lieve-Heer] oe trouwe’.  Het huwelijk als redding van de bruidegom, maar sommigen hadden hun humoristische twijfels. Cees Robben tekende een ambtenaar van de burgerlijke stand, die de bruidegom toespreekt met de woorden: ‘…Wilde mee oew vrouw akkerderen dan doe den godgaansen dag wesse zee… en ’s naachts wesse wil…’ (5-7-1974) Akkerderen is van het Franse s’accorder: het met elkaar eens zijn, maar in dit geval eerder: kunnen opschieten met iemand. Robben gebruikt in een andere prent ook fokkederen (4-4-1975). In een derde huwelijksprent liet Robben een vader ‘voorlichting’ geven aan zijn huwbare zoon  met de wijze woorden: ‘Trouwen jonge… Ge kunt veul beter duiven haauwe… dan hedde kaans degge in de prèeze vliegt… of desse wegblèève…’ (16-6-1972)

Het zal duidelijk zijn dat deze volkswijsheid ook toen al een goede raad was die door  jongelieden in de wind werd geslagen. Want: ‘Aster en vrouw getrouwd óf en pèrd gekócht wórdt, moete der nie tusse koome’. (Mandos; gedateerd Tilburg 1950) A.J.A.C. van Delft heeft dezelfde wijsheid opgetekend in een realistischer rijm:

Dus, vrienden, wilt dit wel onthouwen:

Hebt ge een dochter, die wil trouwen,

- In dit vers raad ik het U aan -

Heeft ze zin, laat haar begaan!

Laat haar maar trouwen, heel bedaard...

Ge ziet wel hoe ge anders vaart. (Nieuwe Tilburgsche Courant – 7-6-1930

Van vroeger dagen 159: Spotrijmen 3)

 

Tweede huwelijk

Naast de enige echte mooiste dag van het eerste huwelijk, was er in de katholieke samenleving maar één moment waarop het vraagstuk van het huwelijk opnieuw aan de orde kon komen: een tweede huwelijk na het overlijden van een van de echtelieden. Voor zo’n tweede huwelijk was toestemming van de bisschop nodig. Bij echtscheidingen lag de kwestie tot circa 1970 lastiger. Toen Cees Robben de prent van de week tekende waarvan de tekst hier volgt, waren de tijden al behoorlijk veranderd. De ontkerkelijking en de seksuele revolutie van de jaren ’60 en ’70 deden zich gelden in de statistieken van zowel echtscheidingen als nieuwe verbintenissen. Op Robbens prent, uit 1980, bezien omstanders een kersvers echtpaar, en ze stellen vast: ‘Daor gao Sooike mee z’n vrouw… Des z’n derde al… Misschien dè deze keer de lèèm haauwt…’ (29-2-1980) De breuk met de oude normen wordt gelaten geaccepteerd.

Een opmerkelijk vrijzinnig citaat vond ik in een gedicht van pater Piet Heerkens, die al vóór 1950 een gezonde twijfel aan de kracht van de huwelijksbanden noteerde:

Om ideaal te trouwen

is nie zo heel gemak,

want ok de dikste touwen

die breken wel 'ns, krak! (‘Trouwsumke’,1949)

Piet Brock heeft opgetekend wat er gebeurde als er sprake was van ‘een moetje’:

Mar, trouwen zonder moetje

was de plicht,

gonk 't aanders, men vergaat

't nie licht. (1990)

 

Wijs geworden

Stond de jongeman te popelen, weduwnaars  of gescheiden mannen hadden hun huwelijkslesje geleerd. Robben tekende een prent waarop een man – het is niet duidelijk waarom hij ten tweede male zou gaan huwen -- blijkbaar lering heeft getrokken: ‘En as ik nog is ôot trouw… dan moet ze nog goed in de vèère zitte… en van de leg af zèèn ôok…’ (30-1-1976) Dus: de vrouw moet er nog appetijtelijk uitzien, maar gezinsuitbreiding mag niet meer op het verlanglijstje staan.

Een tweede huwelijk kon ook ingegeven worden door sociale en economische belangen in plaats van die hoge liefde die er bij het eerste huwelijk verondersteld werd. Pierre van Beek tekende een uitdrukking op die in dit opzicht veelzeggend is: ‘De irste [vrouw] trouwde [huw je] öt geneegenhèd, de twidde öt verleegenhèd’ (TTP '71 in Mandos). Waarin verleegenhèd zoveel betekent als ‘ergens om verlegen zitten’. Namelijk om een goede vrouw of man, respectievelijk een huisvrouw dan wel opvoedster, of een kostwinner. Dat is een realiteit, maar daarbij mag niet worden uitgesloten dat de twee belangen -- liefde en noodzaak -- konden samengaan. In het tweede deel van de herinneringen van Lodewijk van den Bredevoort, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? (2007) wordt uitvoerig beschreven hoe een Tilburgse man, de vader van de schrijver, na de dood van zijn echtgenote op zoek gaat naar een tweede bruid met behulp van speciale katholieke huwelijksbureaus, en hoe dat falikant verkeerd uitpakte voor de kinderen.

 

De weduwe

Ongeacht deze sociale noodzaak stelt Pierre van Beek toch vast dat een weduwe als bruid geen goede partij werd gevonden als zij uit haar eerdere huwelijk veel nakroost meebracht:

Wanneer iemand een weduwe met veel kinderen trouwde, kon men horen dat hij nogal wat aandurfde, omdat er “zoveel lappen” opstonden. Afgezien daarvan was en bleef een weduwe toch altijd nog maar “opgewermde potaosie” (het Franse potage) dus: opgewarmde maaltijd.

In een andere aflevering van zijn rubriek Tilburgse Taalplastiek schrijft Van Beek hierover:

Een weduwvrouw met zes kleine kinderen trouwen wordt beschouwd als “een heel aangaan”. Dat wil zeggen een onderneming, waarvoor men nogal enige moed en optimisme dient op te brengen.  (TTP 26-8-1971)

 

Vrijgezellen

Uiteraard waren er ook vroeger al ongehuwde mannen, vrijgezellen, die toen nog geen single maar verstokt werden genoemd, en als ze goed bij kas zaten suikerooms. Ze waren om uiteenlopende redenen min of meer hardnekkig tegen de huwelijkse staat. Ze hadden, zeg maar, begrepen wat onze ABC-dichter Jace van de Ven bedoelde met ‘dan zèèder meej aon’.

Tiesje de wever bijvoorbeeld, uit een verhaal van Willem van Mook, wordt zwaar beproefd door zijn ‘mèske’:

Dank-oe-wel, Tiesjelief, mar witte gij wel, m'n menneke, dè wij echt bij mekaar heuren. Laot ons toch gaaw trouwen, dan is 't geklets van de meensen ook afgelopen. Ze zeggen al de'k 't mee jou haaw.

Laot ze mar kletsen, grijnsde Tiesje: Trouwen doe ’k pas as ’k eens zoveul verdien en des nooit. Eens zoveul verdienen kan ik nie en trouwen ook nie. Of er zou ’n wonder moeten gebeuren. (Willem van Mook – Uit Nieuwe Brabantse novellen’, ca. 1975)

En Willeke Dusee, die optrad in circus Pigge. Over hem schrijft Pierre van Beek dat Willeke ‘een verstokt vrijgezel’ was. Over het huwelijk placht Willeke de wijsheid te debiteren:

Ze hebben Onze Lieve Heer gemarteld en gekruisigd, maar nog nie laten trouwen! (TTP 27-5-1964))

Van Beek heeft zijn gegevens over Willeke minstens voor een deel overgenomen uit een artikel van A.J.A.C. van Delft:

Zekere Dusee, een verstokt vrijgezel, zeide altijd als het op trouwen aankwam: “Ze hebben Onze Lieven Heer gemarteld en gekruisigd, mèr nog nie laoten trouwen.”  (A. van Delft – 6-4-1929 – ‘Van vroeger dagen 108 – Op zun Tilburgsch’)

 

Senioren

Een geval apart waren de huwelijken op hogere leeftijd. Of het dan eerste dan wel volgende  huwelijken betreft, heb ik in de teksten daarover niet kunnen vaststellen, maar wel dat zulke huwelijken ongewoon werden gevonden en tegelijk het voordeel van de twijfel kregen. Robben verwerkte in zijn prenten twee in bijna geheel Brabant bekende uitdrukkingen die op het seniorenhuwelijk betrekking hebben, beide blakend van levenslust:

-          Die gaon naa nog trouwen… Jè… as ’n aauw schuur begient te braanden dan helpt er gin blussen mir aon…’ (19-8-19).

-          Oopaa… Den Tiest is nog getrouwd mee ’n vrouw van vèèf-en-sistig… ’N Aauw moonika maokt ôok meziek; as ge mar speule kunt, Merieke…’ (12-9-1975)

En ook Pierre van Beek bleef optimistisch:

-          Als ge aan een ouwe struik water giet, gaot-ie nog wel eens bloeien! (TTP 27-8-1969)