INHOUD WTT
CUBRA HOME

Het Woordenboek van de Tilburgse Taal wordt mede mogelijk gemaakt door

Deze pagina is een digitale versie van de letters in het boek Van Aajkes tot Zaandkèùl (2012) van Ed Schilders, een Tilburgs alfabet, geschreven op een berijmd alfabet van Jace van de Ven. De teksten verschijnen met toestemming van de uitgever 'Stadsmuseum Tilburg'.

© Tekst - Ed Schilders & Stadsmuseum Tilburg 2014, 2015 © Tilburgs ABC - Jace van de Ven 2015 - © Website Stichting Cultureel Brabant 2015 - © Beeldmateriaal Regionaal Archief Tilburg 2015 tenzij anders vermeld.

 

WTT
A

B

D

E

F

G

H

I

J

K

L

M

N

O

P

R

S

T

U

V

W

Z

Van aajkes tot zaandkèùl

Ed Schilders

 

Varkens voeren – Foto uit de Katholieke Illustratie, ca. 1935

 

Over het varken en de rol die het in het dagelijks leven en in het dialect gespeeld heeft, zou met gemak een heel vet boek gevuld kunnen worden. Het varken als producent van de meest uiteenlopende vleeswaren; de rituelen van de slacht; het varken van vrije scharrelaar tot gevangene van de bio-industrie. Bij de C van ‘Cervelaat’ en de F van ‘Frutblaos’ zijn we al onderdelen uit het smakelijke en amusante ‘leven’ van de varkens tegengekomen. Zie ook de letter X voor het verband van O-benen met het varken. Daarnaast heeft het varken een voorname rol gespeeld in het taalgebruik, al dan niet dialectisch, als element in vergelijkingen, spreekwoorden, en zei-spreuken. Voor een systematische behandeling van dat alles is hier helaas geen ruimte.

 

Alfabet van Tilburgse vèèrekes

Vèèreke wordt ook korter uitgesproken als vèèrke, maar niet als vèrke, want dat is in het Tilburgs een veertje.

Waar ik hieronder geen bron heb vermeld, is het woord overgenomen uit het Woordenboek van de Brabantse dialecten (deel I.6; 1980). Het is opmerkelijk dat dit woordenboek daarbij vaak uitdrukkelijk vermeldt dat de benaming is opgetekend in het Tilburgse stadsdeel Hasselt. Dat wil echter niet zeggen dat het woord in andere delen van Tilburg geheel niet in gebruik is geweest.

Bag – in plaats van big; zie ook kab.

Bêer – volgens Boutkan algemeen gebruikt naast bèèr. Het mannelijk varken. In de Hasselt werd het werkwoord bèère gebruikt voor het ‘laten dekken’ van de zeug; ook ònbèère.

Bèèrg – ook bèrreg: gecastreerd varken. Voor wijfjes die onvruchtbaar gemaakt zijn, is er de aanduiding gèlt (zie hieronder). Bèèrg is van barg, uit het Middelnederlandse bar(e)ch.

Binnenbèèr – het WBD zegt: mannelijk varken dat door geslachtelijke afwijking niet als zodanig herkenbaar is. De Bont is duidelijker: ‘binnenbeer - ongelubd zwijn waarvan de ballen uitwendig niet zijn te zien.’

Binnenvetter (ABN) – varken waarvan na de slacht de opbrengst meevalt omdat het ‘van binnen’ meer vet blijkt te hebben dan aan het uiterlijk zichtbaar was.

Binnezèèker – hetzelfde als een binnenbeer. Alleen bij Van Rijen aangetroffen.

Birgèlt – volgens het WBD is dit een ‘vrouwelijke big die niet meer zuigt’, maar de omschrijving van Verhoeven in het Haores woordeboek (2007) verklaart het woord duidelijker: ‘een dekrijp varken’, anders gezegd, een varken dat (weer) rijp is om door de beer gedekt te worden. Zie ook Gèlt.

Bröst – WBD: ‘teeldriftig varken, een varken (beer) dat brösteg is, ‘bronstig’. N. Daamen tekende in 1916 op: ‘Ons vairke is bröstig – bronstig, tuchtig’. Als bröst en brösteg voor mensen gebruikt worden, speelt de seksuele aandrift nauwelijks nog een rol. Het WBD geeft voor bröst: ‘bazig of koppig iemand’, en voor brösteg: ‘heftig, ongenaakbaar’. Cornelis Verhoeven definieerde het voor Udenhout als: ‘ruw en opvliegend van karakter’.

Drift -- big van acht tot twaalf weken, ook ‘lôopvèèreke’ genoemd (Hasselt). Oorspronkelijk werd drift gebruikt voor een groter aantal varkens; de verzamelnaam is overgegaan naar het individuele dier.

Gèlt – als zelfstandig naamwoord kan gèlt gebruikt worden voor jonge zeugen in het algemeen, maar ook voor jonge wijfjes die ‘gesneden’ zijn, onvruchtbaar gemaakt.

Het bijvoeglijk naamwoord gèlt of gèld betekent onbevrucht of  niet drachtig, en wordt behalve voor varkens ook voor koeien gebruikt die niet voor het fokken maar voor de mesterij bestemd zijn. (Huitenga 1997)

Kab – met het verkleinwoord kèbke (Hasselt). We treffen het aan in de uitdrukking ‘Het laatste kebke uit de maand’, waarover Pierre van Beek schreef:

Onder ‘kab’ verstond (de varkenskoopman) een jong varken. Hij bracht die beestjes in een platte mand naar de Tilburgse ‘verkensmert’, het stadsgedeelte tussen de huidige Nieuwstraat en de Primus van Gilsstraat. Om dit deel aan te duiden spreekt de oude volksmond nog van Varkensmarkt. Daar moeten we in ons geval echter niet heen. De gegeven uitdrukking heeft een figuurlijke betekenis. Men kan ze te horen krijgen als de laatste dochter uit een groot gezin aan de man gebracht is. Er zit ook in verdisconteerd, dat de zusters nogal vlot ‘de deur uit’ zijn gegaan. (TTP 6-10-1971)

Kab is een zogenaamde ‘omstelling’ van bak, dat een uitspraakvariant is van bag. Volgens Van Ginneken kwam in Tilburg ook kabbe voor en het kortere kap. (Van Ginneken, 1941).

Krolstart – krulstaart (Hasselt)

Kuus – van oorsprong is dit een lokroep – kuus-kuus-kuus! – waarvan vele varianten bestaan. In delen van Brabant ook in gebruik om koeien te roepen – koes-koes-koes! De roep is vervolgens terechtgekomen in de kindertaal en gepromoveerd tot benaming voor het varken in het algemeen. De Bont geeft voor ‘kuus’ in de Meijerij de betekenis ‘lompe, ongemanierde kerel’.

Kuus wordt in delen van Brabant gebruikt om een kalf aan te duiden. Jos Swanenberg vat het als volgt samen:

Ruwweg gezegd komt het erop neer dat het Noord-Meierijse kuus meestal kalf betekent en dat hetzelfde woord in de Peel en de Kempen, ook in Midden en West-Brabant, vooral voor een varken gebruikt wordt. (2004)

Piet van Beers laat in een van zijn gedichten de kuus aan het woord:

 

Krèùp ’s in de hèùd van ’n vèèrke

 

Ik zèè Truus, ik zèè ene ‘Kuus’,

ik koom öt de Ardènne.

Ik woon al ènkele jaore hier,

in ’t begin was ’t wèl wènne.

 

M’n neeve zèn alom bekènd

van de Ardènner ham.

Zij woone daor nog in ’t ‘wild’,

ik zèè al jaore ‘tam’.

 

Kuut – door Verhoeven voor Udenhout genoemd voor een mannelijk varken, met kuutje voor een big, en met de lokroep: ‘kuut-kuut-kuut’. (1978)

Òrksier – door Sterenborg opgetekend als verbastering van Yorkshire, een bekend varkensras met staande oren.

Stèèlôor – in het WBD als varken van het ras dat staande oren heeft; indien voor mensen gebruikt: koppige persoon. In een prent van Cees Robben veegt een vrouw haar man de mantel uit met: ‘…daor krèègde hangôore van, stèèlôor dègge daor staot’. (20-4-1979)

Zòg – vrouwelijk varken; ook zog, zeug, zuig. En iets preciezer: ‘vrouwelijk varken dat heeft gejongd’. Het woord werd ook gebruikt voor de melk die de zeug geeft, en vervolgens ook voor moedermelk. Piet van Beers:

Hij schreuwt èn drinkt öt volle borst.

Ochèèrm…’t kèènd hee aaltij dorst.

Mar… ’t lee nie òn mèn zog

Want dè hèb ik genog… (CuBra)

 

Uitdrukkingen

Hoewel het varken van levensbelang is voor de voedselvoorziening en de agrarische economie, is het ook een zeer geliefd voorwerp om slechte eigenschappen van de mens kernachtig uit te drukken. De volgende voorbeelden daarvan zijn, inclusief de verklaring, afkomstig uit de spreekwoordenverzameling van Hein Mandos, en uit de krantenrubriek ‘Tilburgs Taalplastiek’ van Pierre van Beek. Ik heb de citaten geordend op karaktereigenschappen.

Domheid – ‘“Een blind varken vindt ook nog wel eens een ekel” (eikel), zei onze man en hij bedoelde, dat iemand die niet tot de snuggersten behoort desondanks wel eens succes kan boeken of geluk hebben.’ (TTP 1-11-1971)

GierigheidHij is 't uurst vèreke nao de zoog. Hij is het eerste varken na de zeug. Hij is overdreven krenterig. [Deze verklaring lijkt onjuist; het gezegde lijkt eerder te maken te hebben met opdringerigheid.] (Mandos)

Hebberigheid --  ‘Wie zich al te hebberig toont, er op uit is het onderste uit de kan te halen, kan te horen krijgen: “Van één dochter kunde geen twee schoonzoons krijgen”. Meer landelijk afgestemd en wèl zo kernachtig wordt dezelfde opvatting ook vertolkt met: “Ieder varken heeft maar één frutblaas”.’ (TTP 21-7-1971)

HufterigheidBij de varkens grootgebracht zijn. Zeer onhebbelijk zijn. (Mandos)

Lelijkheid – ‘Een in zijn woordkeus weinig fijngevoelige Tilburger placht het volgende te ventileren: “Een lompe vrouw is net een gouden ring in een varkenssnuit”. En daarbij had hij dan een schaars met natuurlijke schoonheid gezegende vrouw op het oog. Boze tongen beweren zelfs dat het zijn eigen vrouw gold...’ (TTP 10-2-1972)

Mopperzucht -- ‘Het is niet zo leuk voor een mens met een varken vergeleken te worden. We doen dat echter toch met de vergelijking: “Hij is net als de vèrkens, hij wordt knorrende vet.” Het gaat hier om iemand, die steeds maar wat te mopperen heeft, terwijl het hem van alle kanten voor de wind gaat.’ (TTP 11-1-1971)

Opschepperigheid -- Naar 't geld stinken als 'n varkenskont naar den bromolie. Opscheppen over zijn eigen vermogen. [Bromolie = bromollie = bronolie = petroleum] (Mandos)

 

De ‘jong’

Moeders hadden ‘vèèrekes van jong’. Dat bedoelden ze eerder berustend dan boosaardig, zoals in de tekst bij een prent van Kis-ke (Bisdomblad, circa 1970). We zien twee vrouwen staan bij de apenkooi van een dierenpark. Zegt de een tegen de ander:

 

Wè doe’k hier in d’n dieretuin?

Waor stao’k toch naor te kèke?

Ik heb ’r ommers thuis genog

Die op biste gelèke.

 

Alléén is mèn verzaomeling

Wel ’n klèn bietje klènder:

Gewoon ’nen bèèr van unne meens

En vèrekes van kènder.

 

Cees Robben tekende een prent waarin een controleur van de gemeentelijke belastingen aan een huisvrouw vraagt of er misschien ook nog een gemeentelijkbelastingplichtig hondje in huis is. Waarop de vrouw antwoordt: ‘Nèèè… wel vèèrekes van jong…’ (21-6-1958) In zulke vergelijkingen gaat het niet om een uiterlijke overeenkomst, maar om onreinheid: ook kinderen maakten zichzelf en hun kleding vaak en snel smerig. Zie de letter D van Dabben. Elie van Schilt nam de vergelijking echter wat letterlijker om zijn lezers te amuseren en om zijn eigen culinaire verleden te verwerken: ‘Mijn ouders vonden toen, dat ze varkens van jong hadden, dus werden er bij de boer krielaardappels gekocht voor het varken, dat waren dan weer de goedkoopste, maar die dan later in de schil gekookt op ons bord verschenen…’ (CuBra)

 

Krèk nèt zôo as gij

In het werk van Cees Robben vinden we een aantal prenten waarin de mens uiterlijk vergeleken wordt met het varken. Zie de hierbij afgebeelde prent voor een dialoogje dat ons wellicht cru voorkomt, maar dat vooral een doorkijkje geeft naar de belevings- en denkwereld van de boer: het varken ziet er veel gezonder uit, maar het kind lijkt op het varken. (7-9-1979)

Cees Robben – Prent van de week – 7-9-1979

 

Ook de dames kunnen er overigens wat van, getuige Robbens prent waarop een bezoeker zich meldt bij de boerin en vraagt: ‘Is den baos thuis..?’ Waarbij de boerin er voor alle zekerheid aan toevoegt: ‘Hij zit bij de vèèrekes… Die meej die pet op… die isset’. (8-2-1963)

Wat dat betreft lijkt hier een citaat op zijn plaats uit het gedicht ‘Ode aan Gessel’ (Moergestel) van Jacques Stroucken, waarbij de hele boerenstand op de korrel wordt genomen:

De boeren in Gessel zèn van un goei sort,

en de vèrkes die zèn naovenaant… (1993)

Iets dergelijks stelt Pierre van Beek vast voor Reusel:

Vertelt iemand, dat hij van Reusel komt, dan mag hij zich voorbereid houden op het

antwoord: “Reuzel is gesmolten vet”. Speciale betekenis lijkt men daar niet achter te

moeten zoeken, tenzij een plagerijtje. (…) Wat scherper lijkt ons de volgende variant op Reuselse afkomst: “Reuzel ligt midden in het vèrken!” (TTP 1964)

Met het volgende spreekwoord uit de verzameling van Mandos zijn we weer terug bij de boer zelf: Als ge een boer en een varken van een berg rolt, is er altijd een varken boven. (2003)

Hoe zo’n bespotte medemens er dan eigenlijk uitziet, lezen we in een column van Tilburger Naarus, die in Gelderland op de markt kippen gaat kopen:

Hier spraak ik ok zo’n boerke aon, eigeluk méér omdet ie zo’n grappige snuut ha, dan wel om te koope. Hij ha vèrkeseugskes en ’n nuske om te laache. ’t Irste stukske was normaol, mar dan veraanderde ut ineens van richting; dè twidde mupke stond er hoks bovenop mee innen knik, en in dè vurste stukske was ’n butske, net of dè nuske van stopverf gewist waar en desse daor zoo is mee d’re vinger ingedouwd han. (1940)

 

De Tilburgse slager Ooms met een zojuist door hem geslacht varken ‘op de leer’.