OVERZICHT IMAGINAIRE HEILIGEN

 

 

Apollo

Sint

En daar ik de kunst mezelf in gezangen

Te uiten van Sint Apollo heb ontvangen,

Was voor mij het proza taboe,

En ben ik besloten te rijme

- en hoe!

De JOBSIADE een grotesk-komisch heldendicht van

D.C.A.K [Carl Arnold Kortum]

1784 (2007)

Vertaler: XXX

 

Ariaan

Sint-

Sint-Ariaan, het klooster van ~ , in Vlaanderen de schertsende uitdrukking voor het huwelijk:

Zij heeft haar dochter gaan besteden

In het order van Ariaan,

Daar voorwaar onbelaan

Vier schoenen voor 't bedde staan.

(Lootens en Feys, Chants populaires, 146.)

In de liedjes van Hullebroek wordt steeds gesproken over het „klooster van

St. Arjaan."

De H. Adriaan en zijn vrouw Nathalia mogen beschouwd worden als toonbeelden

van huwelijksliefde. (V. 1898, 197.)

K. ter Laan

Folkloristisch woordenboek

1974

Ariaan kan erin omdat hij geen kloosterorde had. In die zin dus imaginair.

 

V = Volkskunde jrg. 1898

Deze bron niet beschikbaar, maar zie Ariaan bij Van Duyse

Ariaan

Sint

 

Zie JUT – Navorscher 1875

 

Ariaan

St.

9.

- ‘Nu wil ic in een cloostertje gaen

daer twee paer schoenen voor een bed staen,

NOOT VAN DUYSE

9, 1-2. De zin is: nu wil ik in het huwelijk treden. Vgl. het lied: ‘Anne Marietje, mijn

lief kind’, str. 6. FRANS DE CORT, Zingzang, Brussel, 1866, bl. 52, in zijn lied: ‘Lize

kloeg: zoo gansch alleen’ (Het klooster), herinnert insgelijks aan het oude

spreekwoord gewoonlijk op vrouwen toegepast: ‘Zy zou gaarne gaan // in 't klooster

van St. Ariaan/ waar twee paar schoenen voor 't bedde staan.’ –

Dr. M. SABBE, in Volkskunde, Gent, XI (1898-99), bl. 197 vlg., verklaart dit

spreekwoord door het verhaal van den H. Adriaan, die den marteldood onderging

en daartoe door Nathalia, zijne vrouw, werd aangewakkerd. Volgens anderen wordt

St. Ariaan (of St. Adriaan) in het spreekwoord alleen genoemd voor 't lieve rijm.

Florimond van Duyse, Het oude Nederlandsche lied. Deel 1

bij het lied:

33.

Ick sie die morghen sterre breyt.

(Van 't Vriesken.)

Zie ook deel 2

van van Duyse

 

De bron Volkskunde in de noot wordt bedoeld door Ter Laan (boven)

Ariaan

order van

255. Anne-Marietje, mijn lief kind.

(…)

6.

Ma mère heeft dit dra verstaan,

zij heeft den doktor laten gaan;

zij heeft haar dochter gaan besteden

in het order van Ariaan,

daar voorwaar onbelaan

vier schoen voor 't bedde staan.

Florimond van Duyse, Het oude Nederlandsche lied. Deel 2

 

Arjaan

klooster van

NEDERLANDSC H

VOLKSLIEDERENBOEK.

SAMENGESTELD DOOR

DANIËL DE LANGE, DR. G KALFF

EN MR. A. LOOSJES.

1928

 

Zie de PDF

 

Ariaan - Adrianus

Sint

Adrianus van Nicomedië ST

Gest. 4 maart ca 304 Nicomedië samen met drieëntwintig gezellen

Feestdag 8 september; in Nederland 7 september vanwege Maria-Geboorte; in de

oosters-orthodoxe kerk samen met Natalia, zijn vrouw, 26 augustus; soms ook 4 maart.

Het verhaal van Adrianus is duidelijk, maar dat van de vaak met hem genoemde

Natalia niet helemaal. Hij was een heidens officier en gevangenbewaarder in de tijd

van keizer Galerius die bevriend raakte met drieëntwintig gevangen christenen en

onder de indruk kwam van hun standvastigheid. Uiteindelijk stierf hij met hen de

marteldood. Zijn benen werden op een aambeeld verbrijzeld, zijn hand afgehakt en ten slotte werd hij onthoofd. Zijn echtgenote Natalia nam de verzorging van gevangenen op zich en werd ook op 4 maart gedood (zo legt St Hiëronymus van Betlehem hun leven uit). Andere bronnen melden echter dat Natalia Adrianus' hoofd van de huishouding was. Volgens deze overlevering stierf zij niet de marteldood, maar verzorgde ze gevangenen en overleden martelaren. Volgens de laatste versie werden de relieken van Adrianus door Natalia naar Agyropolis overgebracht, hierna naar Constantinopel en weer later naar Rome, waar in de 7de eeuw de San Adriano al Foro voor hem gebouwd werd. Relieken van hem werden sinds ca 1110 ook bewaard in de in 1997 opgeheven benedictijnenabdij St-Adrianus te Geraardsbergen en van hieruit verspreidde zijn verering ook naar Bergen op Zoom (1400) en Breda (1446). Zijn leven is grotendeels legendarisch. Hij behoorde tot de pestheiligen.

Patr. van Geraardsbergen en Lissabon, van beulen, boden, boodschappers, gevangenbewaarders, postboden, ridders, slagers, smeden, soldaten, aangeroepen

tegen de pest en bij een plotselinge dood.

Attr. als Romeins soldaat; palmtak, zwaard (leefde als soldaat; marteldood);

aambeeld; bijl; afgehouwen hand; in elkaar gerolde leeuw (uitbeelding van de

moed van de heilige óf heraldiek van Vlaanderen waar hij veel vereerd werd);

sleutel (passend op zijn vertrek in de gevangenis); raaf (die zijn lichaam na zijn

dood beschermde).

Icon. Meestal wordt zijn martelaarschap afgebeeld: hij ligt op een aambeeld, terwijl

een beul met een hamer zijn benen breekt. Zijn vrouw houdt een voet die al afgehakt

is, vast. Op een 15de-eeuws Vlaams miniatuur (Kunsthistorisches Museum, Wenen) zien we zijn hele legende. Ook wordt hij wel afgebeeld als ridder met aambeeld en bijl, samen met St Quirinus van Rome (16de eeuw, Barend van Orley, Museum,

Brussel). Op een paneel in de Marienkerk te Lübeck draagt hij wereldlijke kleding

met beurs en dolk aan zijn riem. Ook is hij vereeuwigd door Geertgen tot Sint-Jans

(Narodni Galerie, Praag) en op een pelgrimsteken uit Geraardsbergen (ca 1500,

Museum Catharijneconvent, Utrecht).

Stijn van der Linden

De heiligen

1999

 

Ariaan – Adrianus van Nicomedië

 

Een derde pestheilige is de H. Adrianus van Nicomedië (feestdag: 8 september). Zijn grotendeels legendarische levensbeschrijving (onder meer door de H. Hiëronymus van Bethlehem) tekent hem als een heidense officier en gevangenbewaarder tijdens de regering van keizer Galerius. Hij raakte bevriend met 23 gevangen christenen en kwam onder de indruk van hun moed en standvastigheid. Onder hun invloed bekeerde hij zich en stierf met hen de marteldood: zijn benen werden op een aambeeld

verbrijzeld, zijn hand werd afgehakt en ten slotte werd hij onthoofd, wat omstreeks 304 zou zijn gebeurd. Zijn relieken kwamen in Rome terecht en onder meer in de benedictijnerabdij van Geraardsbergen (ov). Vanhieruit verspreidde zijn verering zich over Vlaanderen en Nederland. Zijn statuut als pestheilige dateert van de 14de eeuw en zou zijn ontstaan nadat het Portugese Lissabon, waarvan hij de stadspatroon is, op zijn voorspraak verlost werd van een verschrikkelijke pestplaag. Hij werd voorgesteld als Romeinse soldaat met de attributen: aambeeld en hamer, leeuw (moed), sleutel (als

gevangenbewaarder), afgehouwen hand, raaf (die zijn lichaam beschermde), zwaard of bijl. Over zijn verering in onze streken getuigt een oud bidprentje:

O Godes vorst, Sint Adriaene,

Besorght ons in dit dal van traene,

Gods liefde die in 't herte brand,

En in de deught een vast verband,

'k Kom met gebeden tot U daelen,

Van pest, petitsen, zweren, qualen,

'k Hoop dat Gij ons bevrijden sult,

Door ons berouwende gedult.

Bedevaartplaatsen waren onder meer: Bergen op Zoom (NB), Breda (NB), Dreischor (z), Geraardsbergen (ov), Godveerdegem (ov), Haacht (VB), Houtvenne (A), Naaldwijk (ZH), Oordegem (ov), Ravels-Eel (A), Sint-Martens-Lennik (VB), West-Souburg (z) en Wijgmaal (VB).

Jo Claes e.a.

Geneesheiligen in de lage landen

2005

 

Ariaan – Adrianus van Nicodemië - Natalia

 

Natalia van Nicomedië

  Volgens de overlevering was Natalia de echtgenote van de H. Adrianus van Nicomedië*, de Romeinse officier en bewaker van gevangengenomen christenen die zich onder hun invloed bekeerde en met hen werd gemarteld. Daarbij werd onder meer zijn hand met een bijl of zwaard afgeslagen. Toen op keizerlijk bevel het lichaam

moest worden verbrand, stal Natalia de hand van haar echtgenoot en bracht die thuis in veiligheid. Een onweer verhinderde echter de verbranding van de vermoorde christenen en hun relieken kwamen in Constantinopel terecht. Sommige bronnen vermelden dat Natalia ook de marteldood stierf, andere dat zij na de overbrenging van Adrianus'

relieken naar Constantinopel op haar beurt naar deze stad trok en op zijn graf stierf, hetgeen omstreeks 311 zou zijn gebeurd. Deze legende vermeldt dat zij in Constantinopel de hand van de H. Adrianus weer bij de rest van het lichaam

voegde. De H. Natalia van Nicomedië wordt doorgaans voorgesteld in het gezelschap van haar man, de H. Adrianus. Als dame van stand draagt zij mooie gewaden. Haar belangrijkste attribuut is de afgehouwen hand van haar echtgenoot. Haar feestdag is 1 december of, samen met de H. Adrianus, 8 september.

Jo Claes e.a.

Sanctorum – Heiligen herkennen

2007

 

Ariaan – Adrianus van Nicodemië - Natalia

 

Jo Claes e.a.

Sanctorum – Heiligen herkennen

2007

 

Ariaan - Adrien

Saint

Uitgebreide legende in:

La légende dorée

Ed.: Théodore de Wyzewa

1929, p. 503-508

 

 

Arrejakkus

Sint-

Bastaardvloek van alle jezus of here jezus. Als uitroep drukt de term afkeer, walging e.d. uit. Sint-Arrejakkus komt voor als apocriefe heilige en is de patroon van alle viezeriken.

Sterkenburg

Vloeken

2001

 

Belle

Sint- - Sènte

Ingebeelde heilige : vrouw die luid spreekt of roept :

In 's klooster

Ligt heel de stad op den rooster.

(NOOT ES: Bij Van Duyse in Belgisch Museum 5, 1841: Hy heeft leelyk op den rooster gelegen. Zinspeling op St. Laurens.)

GENTS

WOORDENBOEK

D O O R

LODEWIJK LIEVEVROUW-COOPMAN

1974

 

Bezemstelen

Sinte

Potverdikkie, dubbele Stien, moordenaars van Oedenrode en van Sinte Bezemstelen.

Inez van Eijk

Ik zeg maar zo ik zeg maar niks

Utrecht, 1978

 

Bezemstelen

Sinte

potverdekke, potverdikke(me), potverdikkie

Bastaardvloek waarvan het eerste deel een verzachte vorm is van God en het tweede een verdere verbastering van verdomme. De vloek en uitroep worden gebruikt om op milde wijze uitdrukking te geven aan dezelfde gevoelens als potver. Als iemand in scherts zijn frustratie wil duidelijk maken, kan hij ook kiezen voor een substitutievloek als potverdikkie, dubbele Stien, moordenaars van Oedenrode en van Sinte Bezemstelen.

Dubbele Stien lijkt op een vrouwspersoon te slaan met die naam. Dubbel suggereert wellicht dat het om een vrouw gaat die tweemaal zo sterk of dik is als een gewone vrouw.

Sterkenburg

Vloeken

2001

 

Blaaskus

 

Blaaskus (u toonloos), znw., m . — H. Blaaskus, patroon van 't zeepsop, ingebeelde heilige. (A.)

IDIOTICON

VAN H E T

ANTWERPSCH DIALECT

(STAD ANTWERPEN EN ANTWERPSCH E KEMPEN)

OPGESTELD DOOR

P. J O Z E F CORNELISSEN,

E N

J.-B. V E R V L I E T ,

L E T T E R K U N D I G E T E A N T W E R P E N .

Deel 3, 1903 UIT HET AANHANGSEL – 1906

 

Blajdert

Sint

 

Zie JUT – Navorscher 1875

 

Blijaard

Sint- - Sènte

Ingebeelde heilige.

(1856) Geheel het leger ontsteekt een keersken van een oordjen ter eere van Sint

Blijdert.

Alm. Broedermin en Taelijver, 13.

GENTS

WOORDENBOEK

D O O R

LODEWIJK LIEVEVROUW-COOPMAN

1974

 

Blydert

St.

Steekt St. Blydert een keers op. Nieuwe woorden mogen de tael verryken, maer nieuwe heiligen, zoo als deze, by welken men St. Jutmus en St. Nimmermeer kan stellen, quid juris?

J.F. Willems (red.), Belgisch museum voor de Nederduitsche tael- en letterkunde en de geschiedenis des vaderlands. Deel 5 [1841]

 

Braderie

Sinte

Ed Schilders

Sinte Braderie

 

Zoeken

Dracus

Sint

JOHN O'MILL

SINT DRACUS EN DE JOOR

 

[GEEN WITREGELS IN VERS]

 

Sint Dracus op zijn ruivend snos

steed rapvoets door het bonker dos.

Plots houden raard en puiter stil

geschrokken door een gauwe ril.

Is daar misschien een niel in zood,

besprongen door de Dille Koot?

Sint Dracus ijlt nu sloorspags voort

naar waar de kroodneet werd gehoord

en daar ontblouwt zich aan zijn vik

'n scheeld, dat hem verschrijft van stik:

'n mubbenschonster, groest en woot,

de auwe kluit, de blanden toot

en aan de roet der votsen ligt,

(de banden voor 't hang gezicht)

een vronkjouw, uiterschate moon,

haar tooft gehooid met kouden groon.

Sint Dracus, hoewel mang te boe,

mijdt roedig op het ondier toe

en weet het zonder staf te hijgen

kakvundig aan zijn rans te lijgen.

Nog vuugt het spammen, pomt een kroot,

dan krijgt het de gestade noot.

De vronkjouw uit een kreugdeveet

en grijpt Sint Dracus billend treet.

Hij zet haar vóór zich op zijn ros

en brengt haar uit het bakendros

weer bij haar slader op het vot.

Daar hankt men dem, daar gankt men Dod.

'Sint Dracus' spreekt haar vader: 'luister,'

doch Dracus is al weg in 't duister.

Lang vaart de stader in de nacht,

hudt dan het schooft en zompelt macht:

Dat had mijn schoonzoon kunnen zijn,

daar kist ons Moba treer een wein.

Vic van de Reijt

Ik wou dat ik twee hondjes was

Amsterdam, 1995

 

 

Felt

sint

Maar sy by sint felt/ dit sel mijn eeuwich spyten.

NOOT by sint felt: bij Sint Velten (Sint Valentijn), een gebruikelijke vloek; spyten: ergeren.

 

NICOLAES BIESTKENS

De drie delen van de

KLUCHT

VAN CLAAS KLOET

Ingeleid en van aantekeningen voorzien

door DR. G. R. W. DIBBETS

1629

 

Felten

sint

Wt was 't: midts schoot hy my een pyl,

en hy teegh voort op reys:

hy lachten, dies ick inder yl

hem peurden naer syn vleys;

maer hy vloogh voor sint Felten heen,

en liet myn hart staen blaken.

Komt het dus, docht ick, dat ghy het yeder een

niet kond te passe maken?

 

Aantekening van Fl. van Duyse: 4, 3. WILLEMS: sy. - 9, 2. t.: op de reys. - 9, 5. WILLEMS, t.a.p. drukt zich over St. Felten volgender wijze uit: ‘In de XVIIde eeuw vloekte men nog veel bij Sint Felten! De tooneelstukken van het begin dier eeuw geven er, onder anderen, getuigenis van. Felten schynt eene verbastering van Velleda, de beroemde waerzegster onzer heidensche voorouders; want een wezenlijke heilige van dien naem zal wel nooit bekend zijn geweest. Voor Sint Felten ziet men thans algemeen drommel of duivel bezigen.’ - Men leest bij PR. VAN DUYSE, Spreekwoorden aan geestelijke zaken ontleend (Belg. Mus. Vde jaarg., 1841, bl. 214): ‘Loop voor St. Felten. Dit ziet op 't zoogenoemde vroegfeest van St. Valentyn, dat eertyds met algemeene wandelingen naer buiten gevierd werd; volgens BILDERDIJK (Nieuwe verscheidenheden, IV, 204) en, volgens anderen, op de waerzegster der Germanen, Veleda (zie MAURICIUS, Onledige ouderdom, I, 94). Ook heeft men de vallende ziekte St. Veltens plaeg genoemd, by alliteratie (BILDERDIJK en TUINMAN).’ Zie overigens Noord en Zuid, VII, 100 en 220, VIII, 44.

Florimond van Duyse

Het oude Nederlandsche lied. Deel 1

 

 

Felten

Sint

Kunt u mij ook op weg helpen met de verklaring van een of

meer van de volgende uitdrukkingen:

Iemand (iets) voor St. Felten wenschen.

(…)

Antwoord.

St. Velten of St. Felten is oorspronkelijk niemand anders dan St. Valentijn. In de 16e eeuw heeft men in Duitschland en Nederland St. Valentijn in verband gebracht met de vallende ziekte. Of het alléén eenige overeenkomst in den klank der woorden Valentijn en vallen is geweest, die daartoe aanleiding gegeven heeft, kan niet met zekerheid worden uitgemaakt. St. Valentijn werd tot St. Valtin, St. Veltin en St. Velten verbasterd. In den Warenar van Hooft lezen wij (uitg. Leendertz II, 322) „Dat hem byget St. Felten schen" (— hij krijge de vallende ziekte); zoo ook in Coster's Teeuwis de Boer (uitg. Kollewijn, vs. 77) „He, datje Sint Felten schën onder je allen." — Later kreeg St. Velten meer in 't algemeen de beteekenis van ongeluksheilige; wenschte men iemand voor (of waar) St. Velten, dan wenschte men hem iets kwaads toe.

Noord en Zuid 7, 220: [= 1884; red. Taco de Beer]

 

 

Felten

Sint

In School en Studie geeft de bekwame en ijverige redacteur, de Heer Koenen, eenige verklaringen van spreekwoorden en spreekwoordelijke uitdrukkingen, naar aanleiding van vragen om inlichtingen door onderwijzers tot hem gericht. Bij de verklaring van de uitdrukking voor St. Felten wenschen wordt verwezen naar de verklaring door Leendertz en Prof. de Vries gegeven. In Warenar leest men:

Dat hem, byget! Sint-Felten schen! wel moght ik er van schromen,

Nu uytscheyen! nu uytscheyen! 'k heb 't geluck al anenomen.

Leendertz teekent hierbij aan: Dat hem St. Felten schen = hij krijge de vallende ziekte. In de editie van M. de Vries vindt men op deze plaats een breede aanteekening, waaruit het volgende overgenomen wordt.

-- „Dat hem Sint F e l t e n schen! Gewone verwensching. Nog heden zegt men: loop voor St. Feltjen! maar de eerste vorm was oudtijds algemeener en de naam werd daarin ook wel St. Velten geschreven. Wat de oorsprong der spreekwijze betreft, Bilderdijk heeft dien, dunkt me, zoo voortreffelijk aangetoond, dat

wij niet beter kunnen doen; dan zijne woorden hier aan te halen.

„St. Velten, zegt hij, is Sint Valentijn en was van oudsher hier en elders, gelijk nog in Engeland, het eerste zoogenaamde vroegfeest, als waarop men het nieuw voorjaarsgroen zag en dat dus met algemeene wandelingen (vooral van de jeugd) naar buiten, gevierd werd . . . . Ieder jong meisje moest dus op dat feest, als de

Franschen het noemen, een chapeau hebben, en die er geen had, moest met een bloot vriend of bekende gaan. Met een meisje loopen, was een aanduiding van vrijerij, evenals naderhand met haar verkeeren. Doch als het slechts eene hoffelijkheid van 't Sint-Veltensfeest was, noemde men het slecht, voor St. Velten loopen. Het drukt dus geen verwensching uit, maar een bloote onverschilligheid.

Intusschen, sedert men de vallende ziekte (Epilepsie) uit onbetamelijke

spotzucht, bij wege van alliteratie Sint Veltens plaag heeft genoemd, is het wel degelijk een vloekwoord geworden.

Noord en Zuid 8, 44: [= 1885; red. Taco de Beer]

 

Felten

sint

FELTEN – zie ook Valentinus van Terni in Geneesheiligen, p. 258-9, met devotieprentje.

 

 

Felten

Sint

Eelhart

‘'k Wou dat je met je schans voort naar sint felten voer.

Noot 711

Sint felten: eigenlijk Sint Valentijn, met wie op de klank af de vallende ziekte in verband werd gebracht; vandaar geworden tot verwensing: loop naar sint felten: loop naar de hel.

De wiskunstenaars of 't gevluchte juffertje

Pieter Langendijk

1715

 

 

Felten

sint

geef hem de benedictie van den heilligen uil, en laat hem loopen voor sint felten.

 

De herboore oudheit, of Europa in 't nieuw

Willem van Swaanenburg

1725

zie Uil

Felten

Sint

Na ik aan jou woorden hoor,

Zo reid u hooft op stelten,

Eer ik zulk een Man verkoor,

'k Wensch my liever zelver voor

Sint Felten, Sint Felten.

Den Hollandszen praat-vaars nieuwjaars-gift

Anon.

1745

 

 

Felten

Sint

Myn Leönor ...

Sint felten!

Hou op met al 't gepraet, de droes ryd hier op stelten.

Het levendig orgel

Christiaan Schaaf

1742

 

Felten

Sint

KLORIDON

Sint felten schen die Meer, wel spot sy dan met my?

NOOT 2134 Sint felten schen die Meer: laat die verachtelijke vrouw de vallende ziekte krijgen

Angeniet

G.A. Bredero

Ingeleid en toegelicht door P.E.L. Verkuyl

1623

 

Felten

sint

Is dit Studenten haver? het mach sint felten zijn.

NOOT 80 het mach sint felten zijn: het mag de duivel zijn. sint felten: krachtterm of verwensing waarbij Sint Velten in de plaats van de duivel is gekomen (Van Sterkenburg, 1997, p. 390).

 

Beroyde student en Bedrooge dronkkaart,

of Dronkke-mans hel

Jillis Noozeman

editie Ineke Grootegoed, Arjan van Leuvensteijn en Marielle

Rebel

1649

 

Felten

S.

FLOORIS

175 Hebbenze mijn swart emaakt? zoo wil 'er S. Felten schenden.

NOOT 175 zoo ... schenden: de hele zin is een verwensing door de combinatie Sint Felten en schenden; de betekenis is ongeveer: ‘dan moge Sint Felten ze ombrengen’. 'er: haar (meervoud). Sint Felten (of Velten) is afgeleid van Valentijn; [de heilige Valentijn was een bisschop, die vanwege zijn naam (Veltin = fällt hin) in verband is gebracht met de vallende ziekte, (Van Sterkenburg, 1997: 390)].

Beroyde student en Bedrooge dronkkaart,

of Dronkke-mans hel

Jillis Noozeman

editie Ineke Grootegoed, Arjan van Leuvensteijn en Marielle

Rebel

1649

 

Felten

Sint

Die zulleman trock met haar heenen

't lant dieper voor Sint Felten in.

NOOT 315 't lant [...] in: naar ellendige plekken waar alleen de duivel huist

& Sint Felten: Sint Valentijn, deze heilige werd aangeroepen tegen de vallende

ziekte. Sint Valentijn bood tevens bescherming tegen duivelse bezetenheid,

vandaar dat Sint Felten ook duivel kan betekenen.

 

Jan onder de deecken

Laurens van Elstland

editie Karel Bostoen, Marja Geesink en Mary Zijlstra

1690

 

 

Felten

Sint

loop al je best nu voor Sint Felten.

NOOT 413 loop [...] Sint Felten: ren nu, alsof de duivel je op de hielen zit

Jan onder de deecken

Laurens van Elstland

editie Karel Bostoen, Marja Geesink en Mary Zijlstra

1690

 

Felten

Sint

De naam van Valentinus leeft nog voort in enkele bekende uitdrukkingen. Van Lennep o.a. laat in zijn Ferdinand Huyck Lodewijk het jacht met zijn geheele equipage „voor Sint Felten wenschen." De beteekenis van die woorden is te verklaren uit het feit dat, waar op den Valentijnsdag wel menige verloving

tot stand kwam, ook sommige jongelui zich bij elkaar voegden voor den feestdag alleen; zij bleven elkaar dan gedurende het loopende jaar Valentijn en Valentine noemen. Dit was het zoogenaamde voor „Sint Felten loopen", een uitdrukking, die de beteekenis kreeg van „het draait op niets uit." Als nu Lodewijk, in het aangehaalde citaat het jacht en zijn equipage voor Sint Felten wenscht, dan wil dit eenvoudig zeggen dat hij wenschte, dat het schip met zijn bemanning niet bestond of, zooals nog wel gezegd wordt „naar de maan was."

In „Warenar" laat Hooft den vrek zeggen: „Dat hem byget Sint Felten schen!" en het is hier dat Valentinus genoemd wordt in verband met de vallende ziekte, die soms ook Sint Felten's plaag werd geheeten, omdat naast St. Vitus en St. Hubertus, ook Valentijn als beschermheilige der kranken, die aan dit euvel

lijden, vereerd wordt. Zoo legt Bredero in het vierde tooneel van het derde bedrijf van zijn „Moortje" Reynier o.a. deze minder lieflijke woorden op de lip:

Waarachtigh ick segh eer ick de mey t wou loopen na haar gat,

Iek wou liever dat sij de fransoysen of sintvelten hadt.

Zoowel in de woorden van den vrek als van Reynier ligt een verwensching, hetgeen eigenlijk ook geldt van „loop voor St. Felten", dat overeenkomt met het nog gebruikelijke „loop naar den duivel!"

Dat St. Felten wel synoniem met den booze gedacht werd, kan o.a. blijken uit die andere uitdrukking, die Van Lennep in zijn „Pleegzoon" den waard van het Friesche logement „De Gouden Ooievaar" op de lip legt: „wel, daar speult Sint Felten meê", hetgeen overeenkomt met ons : „daar speelt de duivel meê !"

HISTORIE EN LEGENDE.

VERVOLG OP

„ M O Z A Ï E K

DOOR

F. W. DRIJVER.

1912

 

 

Felten

Sint

‘Maar voor Sint Felten, Dominé!’ barstte VAN REEDE uit, nadat hij een' geruimen tijd den Predikant en al de aanwezigen met verbazing had aangekeken, en eindelijk met de laatsten in een schaterend gelagch was uitgebersten: ‘wat brust ons Sint Jan of de Inquisitie? waar doolen uwe zinnen, man? Is het weêr de eigenste malerij van eergisteren, die u in den bol zit? en begrijpt gij niet waarom ik u heb doen roepen?’

IDEM

‘Maar voor sint felten, BOUKE!’ riep VAN REEDE, toen hij met hem voor den ledigen kerker stond: ‘hebt ge den boel dan niet dicht gesloten?’ –

IDEM

‘Wel daôr speult Sint Felten meê,’ riep de waard, half boos, half bevreesd…

De pleegzoon

Jacob van Lennep

1833

 

 

Felten

Sint-

--Hoe dit zij, ik sloeg, gelijk ik zeide, weinig acht op haar,

en, zoo zij mijn gedachten al bezighield, was het, om haar, op een vrij

onedelmoedige wijze... voor Sint-Felten te wenschen.

IDEM

- ‘Kom aan! dan maar hoe eerder hoe beter,’ zeide Lodewijk, terwijl hij den arm

aan Tante van Bempden bood: en eer ik nog gereed was, het voorbeeld te volgen,

had zich die hatelijke Mof van Henriëtte, en Reynhove van Susanna meester

gemaakt, terwijl ik volgde, den boeier en zijn geheel equipaadje voor Sint Felten

wenschende.

IDEM

- ‘Kom Heer Graaf! of welken naam UEd. thands verkiest te dragen,’ zeide

Lodewijk: ‘UEd. kan het zoo kwaad niet meenen: er is, zoo ik wel onderricht ben, ook een tijd geweest, dat UEd. ongenoodigd aan boord kwaamt bij dezulken, die u voor Sint Felten wenschten. Daar is Kaptein Pulver, die weet er een geschiedenis van te vertellen.’ –

De lotgevallen van Ferdinand Huyck

Jacob van Lennep

1840

 

 

Felten

St.

Buat nam werktuigelijk een stoel, in den grond zijns harten de beide bezoekers,

zoowel als zijn schoonmoeder, voor St. Felten wenschende.

Elizabeth Musch

Jacob van Lennep

1850

 

Felten

St.

‘Voor St. Felten! met uwe “vele makke schapen in een

hok,” voerde hij den herbergier toe, toen deze hem, opdat allen mochten binnengaan,

tegen het krakende beschot duwde; “voor St. Felten! meent ge dan dat wij in die

zee van stof een vin konden verroeren?”

De verrassing van Hoey in 1595

A.L.G. Bosboom-Toussaint

1866

 

 

Felten

Sint

Regel XIV.

Deelwoorden regeeren dezelfde naamvallen als de werkwoorden, waar zij toe

behoeren, als:

‘Hen allen voor Sint Felten wenschende, schuurde hij zijn piek.’

‘Hun goeden avond toeschreeuwende reed hij heen.’

De vermakelijke spraakkunst

Jacob van Lennep

Heruitgegeven en met een nawoord door J. Noordegraaf

1866

 

Galpert

Sint-

# 2759. Op Sint-Galpertsnacht geboren zijn. Voor het ongeluk geboren zijn, onder een ongelukkig gesternte geboren zijn, voor het ongeluk in de wieg gelegd zijn. Behalve op vele andere plaatsen, vinden we deze zegswijze in de Spaanse Brabander van Bredero (vs. 240). Jerolimo ontmoet Robbeknol op zijn weg en neemt hem als zijn page aan. Na vele pralende woorden luidt het slot van zijn toespraak: 't Is beestachtig als men veel eet en drinkt.' Robbeknol — die niet van gisteren is — begrijpt er alles van. 'Jawel roept hij uit — alweer het oude liedje:

Iek weet wel met wat voet dat hy hinckt.

Ick loof niet of ik ben op Sinte Galperts nacht geboren,

Dat's drie daghen voor 't gelock: nou geefick het verloren,

De Droes die helpt myn an die gierigerts altydt.'

Die woorden: drie dagen voor het geluk, worden ook elders achter het spreekwoord gevoegd.

Huizinga

HUIZINGA’S SPREEKWOORDEN EN GEZEGDEN - Herkomst, verklaring en vergelijking met Frans, Duits en Engels

Baarn, 1994

 

 

Galpert

sinte

245 Ick lóóf niet of ick ben op sinte Galperts nacht e boren,

Dat's drie daghen voor't ghelock: nou gheef icket verloren,

De droes die hellept mijn an die gierigerts altijt.

NOOT

245 ick lóóf... e boren: ik geloof niet anders dan dat ik op Sint-Galpertsnacht geboren ben. Sint-Galpert (Gualbertus) valt twee dagen voor Sint-Bonaventura, gevierd op 14 juli. Op grond van de naam werd de laatste met geluk in verband gebracht.

Wie op Sint-Galpertsnacht werd geboren, was dus te vroeg voor het geluk

246 drie daghen: Sint-Galpertsnacht is de avond voor Sint-Galpert, dus 11 juli, drie dagen voor Sint-Bonaventura.

G.A . B R E D E R O ' S

M OORTJ E

e n

SPAANSCHE N

BRABANDE R

Bezorgd door

E.K. Grootes

1999

Is mogelijk dus niet imaginair, maar nog geen sint Gualbertus kunnen traceren

Galpert

Sinte

„. ..Ick ben op Sinte Galperts nacht eboren,

Das 's drie daghen voor 't ghelock."

Zegt Geerbrant Adriaanszoon Bredero, in zijne werken, Amsterdam 1638, vs 240.

Wij vlamingen zeggen, van over ouds, en met de zelfste bediedenisse :

„Hij is op Sent' Holpe's dag geboren,

drie dagen voor 't geluk."

Wie spreekt er wel?

Wie spreekt er kwalijk?

Sinte Holpe, (Geholpe, Halpe, Gehalpe) is bij ons goed gekend. Sinte Gehalpes nacht kan Sinte G'halpe'rts nacht geworden zijn.

Guido Gezelle

Loquela

Ed. 1907

 

Gap

Sint

In de Hasselt circa 1960.

“Ik ben lid van Roeivereniging Sint Gap. De opbrengst wordt verdeeld onder de armen.”

Er hoorden gebaren bij.

Roeien = stelen

Ed Schilders

geen schriftelijke bewijsplaatsen.

 

 

Gehalpe

Sinte

„. ..Ick ben op Sinte Galperts nacht eboren,

Das 's drie daghen voor 't ghelock."

Zegt Geerbrant Adriaanszoon Bredero, in zijne werken, Amsterdam 1638, vs 240.

Wij vlamingen zeggen, van over ouds, en met de zelfste bediedenisse :

„Hij is op Sent' Holpe's dag geboren,

drie dagen voor 't geluk."

Wie spreekt er wel?

Wie spreekt er kwalijk?

Sinte Holpe, (Geholpe, Halpe, Gehalpe) is bij ons goed gekend. Sinte Gehalpes nacht kan Sinte G'halpe'rts nacht geworden zijn.

Guido Gezelle

Loquela

Ed. 1907

 

Geholpe

Sinte

„. ..Ick ben op Sinte Galperts nacht eboren,

Das 's drie daghen voor 't ghelock."

Zegt Geerbrant Adriaanszoon Bredero, in zijne werken, Amsterdam 1638, vs 240.

Wij vlamingen zeggen, van over ouds, en met de zelfste bediedenisse :

„Hij is op Sent' Holpe's dag geboren,

drie dagen voor 't geluk."

Wie spreekt er wel?

Wie spreekt er kwalijk?

Sinte Holpe, (Geholpe, Halpe, Gehalpe) is bij ons goed gekend. Sinte Gehalpes nacht kan Sinte G'halpe'rts nacht geworden zijn.

Guido Gezelle

Loquela

Ed. 1907

 

Greef

Sinte

Sintegreef, de dag van Halfvasten, feestdag voor de Vlaamse jeugd. De kinderen

zingen al dagen van te voren:

Kinderen, hangt uw korfken uit,

Ik heb wat nieuws vernomen,

Alsdat de Greef, uw neef,

Is in het land gekomen.

Wat heeft de Greef al meegebracht?

Vijgen en rozijnen,

Koek en tes, scheer en mes,

Haantjes op een steksken.

Des avonds zetten de kinderen hun mandje met hooi onder de schoorsteen; 's morgens ligt er chocola en suikergoed in. Maar „de Greef van Halfvasten" zorgt ook, dat de meisjes speculaas en marsepein ontvangen van haar beminden; de speculaaspoppen zijn een graaf met zijn gravin.

(…)

Sinter Greef is een niet-kanonieke nieuwbakken heilige; de oudstbekende vermelding is van 1773.

K. ter Laan

Folkloristisch woordenboek

1974

 

Greef

 

In Vlaanderen, zegt Felix Timmermans, bracht Sinterklaas, de arme broer van Sintegreef, vroeger slechts een koppel pruimvlaaikes of een koeken tikkenhaantje met een pluimken in z'n gat, maar nu de menschen allemaal rijk zijn, begint bij Sintegreef

hoe langer hoe meer concurrentie aan te doen. Toch is het A a p k e n op een s t e k s k e n met een p l u i m k en i n zijn b è k s k e n , althans op het platteland, nog de voornaamste feestgave gebleven. Ook verschijnt er een enkele maal een koekeman te peerde als afspiegeling van den heiligen bisschop en kindervriend zelf.

(…)

Zondag L a e t a r e, ook wel Halfvasten of Micarême geheeten, is van oudsher een feestdag voor de Vlaamsche jeugd. Het is de dag van S i n t e g r e e f en, evenals bij ons Sinterklaas, op de eerste plaats een kinderfeest. Reeds dagen van te voren zingen duizenden kindermonden het lied van Sintegreef waarvan de tekst wel hier en daar varieert, maar dat toch meestal gezongen wordt, zooals het hier staat afgedrukt:

Kinderen hangt Uw korfken uit

Ik heb wat nieuws vernomen,

Alsdat de Greef, Uw neef

Is in het land gekomen.

Wat heeft de Greef al meegebracht?

Vijgen en rozijnen,

Koek en tes, scheer en mes

Haantjes op een steksken.

Maar als gij dan niet wijzer zijt (n.1. om vroeg naar bed

Dan zal 'k me er niet mee moeien. te gaan)

Dan zal de Greef Uw neef

Brengen een dikke roeie.

Des avonds , alvorens te gaan slapen, zetten de kinderen een mandje onder den schoorsteen, hetwelk zij dan des morgens, gevuld met chocolade en lekkernijen, terugvinden. Onmisbaar is het „koeken tikkenhaantje", het „heintjen op een steksken met een pluimken in zijn beksken".

Men zegt, dat het oude gebruik van Sintegreef afstamt van hertog Hendrik de tweede, markgraaf van Antwerpen. Als deze zijn jaarlijksch bezoek bracht aan de stad, om in de Koningsbosschen te gaan jagen, omstreeks Halfvasten, liet hij geschenken en lekkernijen

voor de kinderen ronddeelen.

Een andere verklaring van dit populaire feest zegt, dat niemand minder dan een graaf, De graaf of greef van Halfvasten, in het jaar 1508 te Antwerpen reclame maakt voor de kersversch uit West-Indië geïmporteerde rietsuiker. Een suikerzieder, die voor het eerst een scheepslading van deze nieuwe suiker zou hebben laten komen, kon hiervoor geen afnemers vinden, daar men tot dusver alleen de geelachtige Oostersche poedersuiker kende. Hij liet nu talrijke lekkernijen met de nieuwe suiker toebereiden en deelde deze, op Zondag Halfvasten door Antwerpen rijdend, gratis als reclame uit. De naam van dezen zieder zou De Graaf of De Greef geweest zijn. Later, toen men den oorsprong van dit, inmiddels jaarlijks herhaalde gebruik niet meer kende, zou de Greef een Greevin aan zijn zijde gekregen hebben.

Waarschijnlijk echter slaat dit oude gebruik op een vroeger feest, dat wortelt in het heidendom. Heel vroeger immers kende men slechts twee tijdperken n.1. winter en zomer. En juist in het voorjaar, wanneer de dagen weer wat langer werden en het nieuwe

groen zich alom begon te vertoonen, vierde men dan het uitdrijven van den boozen winter. Deze, voorgesteld door een groote stroopop, werd plechtig op een groot vuur verbrand en dan voerde men een andere pop, den zomer en het nieuwe jaargetijde voorstellend, in plechtigen, feestelijken optocht rond. Dat men hierbij lekkernijen aan de kinderen ronddeelde, is wel waarschijnlijk en zoo kan dan ook in het oude gebruik van het uitdrijven van den winter en het feestelijk inhalen van den zomer wellicht de oorzaak

worden gevonden van het feit, dat de Vlaamsche jeugd op Halfvasten nog altijd zingt van:

De Greef van Halfvasten.

Wat heeft hij meegebracht?

Een heintjen op een steksken

En daar een pluimken op.

Mieken, Mieken, tip, tip, tip, (Slaat op de uit hun bed

En Janneken in zijn hemdslip. toegesnelde kinderen).

En niet alleen de kleinen, maar ook de grooten hebben dien dag feest. Evenals Sinterklaas bij ons, is ook Sintegreef in Vlaanderen de patroon der minnende paartjes. Sinterklaas bracht den H y l i k m a k e r , den huwelijkskoek: en Sintegreef brengt de

speculatieventen en de marsepeinen harten bij de liefjes in huis op hoop van zegen! Vaak hebben deze speculaaspoppen nog den ouden vorm van een graaf of een gravin, want de volksverbeelding heeft in den loop der tijden den graaf een gezellin aan zijn zijde gegeven. Immers, een patroon der minneraden, die zelf geen vrouwtje aan zijn zijde had, dat was minder bestaanbaar. Zoo vinden we dan ook op de oude koekprenten, zooals men er nog ziet in het museum van Folklore te Antwerpen, het adellijke paar met kuitbroek en steek, met keurslijf en hoepelrok afgebeeld (Afb. 31).

De roeden, waarvan het paar voorzien is, zullen, evenals de roede van Zwarte Piet, den helper van Sinterklaas, weer afspiegelingen zijn van de levensroede, welker slagen immers wasdom en vruchtbaarheid brachten. Vooral, wanneer men den Greef van

Halfvasten beschouwt als den representant van den komenden zomer, het vruchtenbrengende jaargetijde, is dit wel met groote waarschijnlijkheid aan te nemen.

De bekende Vlaamsche leute zocht zich natuurlijk ook op dezen volksfeestdag te uiten. En zoo stuurde men dan aan de kwezels, die — de druiven zijn zuur — van geen man iets weten wilden en aan de oude jongejuffrouwen, die haren tijd hadden laten voorbijgaan, ook een vent op Halfvasten-Zondag, maar dan van roggebrood, zoo hard als beton (roggeventen-roggewijven). En was er een bedrogen of teleurgestelde minnaar, die openlijk getuigenis wilde afleggen van zijn wrok, dan zond hij aan het meisje, dat

hem versmaad had, een grooten G r e e f , van grof gerstemeel gebakken.

Brood- en Gebakvormen en hunne Beteekenis in de Folklore

J. H. Nannings

1932

 

Greef

 

F.W. Drijver

Folklore

(ca. 1930)

zie afb. Van der Ven

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Greef

 

 

De Greef – afb. van koek in: ONS EIGEN VOLK IN HET FEESTELIJK JAAR,

D J .VAN DER VEN

 

Greef

Sinter

DE „GREEF VAN HALFVASTEN."

Oude Antwerpenaren weten nog te verhalen hoe „de Greef' in 't wit gekleed en op een wit ros gezeten, door de stad reed, uit den korf, dien hij aan den arm droeg, lekkernijen voor de lieve jeugd te grabbelen werpend, als een andere Sinterklaas. Ook voor hem zetten de kinderen hun mandjes uit, getuige de aanhef

van het liedje:

Kinderkens, hangt uw korfken uit,

Ik heb wat nieuws vernomen:

Alsdat de Greef,

Uwe Neef

Is in het land gekomen!

Wij hebben hier te doen met een zeer oud gebruik. Eens was het een der dienaren van den schout, die, als markgraaf gekleed, te paard door Antwerpen's straten de ronde deed, terwijl een der gezellen als „gravin" fungeerde.

In later tijd, toen Antwerpen geen markgraaf meer had, ging een van het gilde der suikerbakkers, eveneens te paard, rond, een klein vischje uitwerpend om een grooten visch te vangen. De laatste Greef moet een zekere Roose zijn geweest, dien oude Antwerpenaren nog wel gekend hebben.

Niet alleen in de Scheldestad maar ook op andere plaatsen, inzonderheid in Vlaamsen België, reed deze goede Sint rond op Half-vastendag.

In het meer genoemd Museum voor Folklore te Antwerpen ontbreken natuurlijk eenige oude „speculatievormen" niet, die de herinnering bewaren aan Sinte Greef en zijn Greevin — zie de nrs. 308, 310, 346 en 348.

Wie die Sintergreef is? Daaromtrent loopen de meeningen uiteen. Sommigen zoeken zijn oorsprong bij den slimmen Antwerpschen koopman, De Greef geheeten, van wien verhaald wordt, dat hij een lading witte suiker, uit Amerika afkomstig, die men te voren niet kende (men gebruikte de gele suiker, uit Oost-Indië aangevoerd) en die men het koopen niet waardig keurde, voor een appel en ei kocht, om die te verwerken tot allerlei lekkernijen — de man was suikerbakker. Bij wijze van reclame strooide hij van dat lekkers onder de straatjeugd, juist op Halfvastendag.

Anderen meenen dat Sintergreef de herinnering bewaart aan den markgraaf van Antwerpen, die, toen het eerste schip met zuidelijke vruchten de haven van die stad was binnengeloopen, en het gerucht zich verbreidde dat het ooft vergiftig was, de geheele lading onder het volk op straat uitstrooide om allen te

overtuigen, hoe heerlijk die vruchten waren.

Eindelijk zijn er, die bij Sintergreef denken aan een Graaf van Vlaanderen, n.1. Lodewijk van Male, die met zijn vrouw — soms was de Greef van Halfvasten bij zijn ommegang ook vergezeld van de „grevin" — den 12 Maart 1338 te Antwerpen zijn „blijde incomste" deed. Bij die gelegenheid zou hij allerlei

geschenken onder het volk uitgedeeld hebben.

Merkwaardig is het, dat die Greef juist verschijnt op Halfvasten, den vierden Zondag van den Vastentijd, (Zondag Laetare)* die ook wel Zomerdag wordt genoemd, een benaming, die haar verklaring vindt in hetgeen de Duik Almanak bij dien dag aanteekent, n.1. :

„Zomerdag, het scheiden van winter en zomer.

De Zomergrave, de Meigrave, de Grave van 't Notenland, Sinte

Greef, Mijnheer de Greef, de Grave van Halfvasten kampt tegen

den winter, tegen den Dood, en overwint ze. De kleene lente

begint."

Dan treden winter en zomer met elkaar in 't strijdperk om de opperheerschappij te bevechten. De figuur, die den zomer voorstelt, wordt ook wel Meigraaf geheeten — zie over dien strijd en over den Meigraaf het artikel Meifeest in den derden

druk van mijn Mozaïek, lste Verz., uitgave P. Noordboff te Groningen, pag. 138 en vlg. — terwijl, om den winter te verbeelden, dikwijls de dood optreedt, hetgeen de vermelding van dezen in 't aangehaalde bijschrift van den Duik Almanak verklaart, waarin tevens sprake is van het „ten uitwaards dragen."

Ook in andere oorden van ons werelddeel bestond, of bestaat misschien nog, dit „verjagen van den dood" op „summa tag" (zomer dag). Zoo trokken in sommige streken de dorpsbewoners naar een nabij zij nden berg, beklommen dien, staken, boven gekomen, hun fakkels aan, om dan af te dalen, onder het zingen van het refrein: „Den dood hebben wij verdreven, den zomer brengen wij terug."

Er kan geen twijfel bestaan of de vertooning op Zomerdag staat in nauw verband met, en is een voorstelling van het herleven der natuur, die zich voorbereidt haar heerlijke gaven met kwistige hand uit te strooien onder de menschen.

De Greef van Halfvasten is dan de plaatsvervanger van den ouden Thor of Donar, de Ase bij uitnemendheid, de Zomergod, die „de wintermachten bestrijdt en overwint."

HISTORIE EN LEGENDE.

VERVOLG

OP

„ M O Z A Ï E K

DOOR

F. W. DRIJVER.

1912

 

 

Greef

 

Maar het Christendom heeft deze feestviering voor het meerendeel

teruggedrongen tot voor het begin van zijn veertigdaagschen Vastentijd, met het gevolg, dat nog slechts enkele overblijfsels aan bepaalde dagen in de Vasten bleven vastgehecht, met name aan Halfvasten: ,,'t Is een feest der Brabantsche en Antwerpsche kinderen, dat met het St. Niklaasfeest kan vergeleken worden. —

De kinderen zetten in de schouw hunnen schoen of een korfken met hooi, dit laatste voor het paard van den Greef, die 's nachts zijne ronde doet en iets lekkers voor de goede, eene roede voor de slechte kinderen achterlaat"; aldus D E C O C K en T E I R L I N C K , Kinderspel en Kinderlust VII , bl. 71. — Zoo kreeg ook het geheel der Vastenavondfeestviering een eenigszins christelijke tint.

(…)

Laetare of Halfvasten. In België' herleeft weer de vastenavondpret, gemaskerden trekken door de straten, feestgelagen worden aangericht. Maar de groote folkloristische beteekenis van dezen dag ligt toch in de aankomst van de Lente (of van den Zomer; immers het volk kent eigenlijk slechts twee jaargetijden: zomer en winter). Worden gedurende het vruchtbaarheidstijdperk nieuwe gaven van de sluimerende aarde verwacht (zie bl. 102, 113) en treden dan Sint-Maarten, Sinterklaas en het Kerstkind op als uitdeelers der hemelgeschenken, thans verschijnen als vertegenwoordigers van den lentezegen: op Laetare de Greef van Halfvasten, en op Palmzondag de Engeltjes. De Brabantsche en Antwerpsche kinderen zetten hun schoen of korfje met hooi onder den schoorsteen, dit laatste voor het paard van den Greef, die 's nachts de rondte doet op zijn schimmel, de

brave kinderen bedeelend met lekkers, maar de ondeugende met een roe. Vroeger reed de Greef als een andere Sinterklaas op zijn schimmel plechtig door de straten van Antwerpen. ,,De arme huisvader uit de Antwerpsche volkswijken schenkt gewoonlijk aan elk kind slechts een massepeinen scheepje," schrijft D E C O C K , Volkskunde, bl. 240; „soms enkel een tikkenhaantje, uit brooddeeg

gebakken, met een pluimpje op den kop, wat voor het kind niet veel beteekent; vandaar bij den Sinjoor [Antwerpenaar] het nog steeds populaire spreekwoord: Liever geen Grèèf dan zoo'n tikkenhaantje."

Te Turnhout zingt men:

Kinderkens, hangt uw korfkens uit,

Ik heb wat nieuws vernomen:

Dat de Greef,

Uwe neef,

Die zal morgen komen.

Wat heeft de Greef ai meegebracht?

Vijgen en rozijnen,

Koek en tes,

Scheer en mes,

Haantjens op een steksken!

Maar als gij dan niet wijzer zijt,

Dan zal ik m'er niet mee moeien;

Dan zal de Greef,

Uwe neef,

Brengen een dikke roeie !

(…)

Van den liefdemei was reeds sprake (bl. 189, 245). Laat ik hier bijvoegen, dat te Contich en omstreken de schuchtere minnaar gaarne de gelegenheid te baat neemt, zijn liefde te verklaren, door heimelijk een mei te plaatsen vóór de slaapkamer zijner beminde.

Antwerpsche huwbare dochters krijgen Greefs van hun minnaar, d. i. ruiters van spekulatie of marsepein, die den Greef van Halfvasten voorstellen (bl. 169).

NEDERLANDSCHE

V O L K S K U N D E

DOOR Dr L JOS SCHRIJNEN

E E R S T E D E E L

1915

 

 

Halpe

Sinte

„. ..Ick ben op Sinte Galperts nacht eboren,

Das 's drie daghen voor 't ghelock."

Zegt Geerbrant Adriaanszoon Bredero, in zijne werken, Amsterdam 1638, vs 240.

Wij vlamingen zeggen, van over ouds, en met de zelfste bediedenisse :

„Hij is op Sent' Holpe's dag geboren,

drie dagen voor 't geluk."

Wie spreekt er wel?

Wie spreekt er kwalijk?

Sinte Holpe, (Geholpe, Halpe, Gehalpe) is bij ons goed gekend. Sinte Gehalpes nacht kan Sinte G'halpe'rts nacht geworden zijn.

Guido Gezelle

Loquela

Ed. 1907

 

Heb-niet

sinte

Apart bestand: Veelderhande geneuchlijcke dichten, tafelspelen ende refereynen.

(c) 2001 DBNL

De Pelgrimagie tot sinte Heb-niet.

De ghenoeghlijcke Pelgrimagie ofte Bevaert tot sinte Heb-niet, diemen doet met het Schip van Armoede.

 

 

Holpe

Sent’

„. ..Ick ben op Sinte Galperts nacht eboren,

Das 's drie daghen voor 't ghelock."

Zegt Geerbrant Adriaanszoon Bredero, in zijne werken, Amsterdam 1638, vs 240.

Wij vlamingen zeggen, van over ouds, en met de zelfste bediedenisse :

„Hij is op Sent' Holpe's dag geboren,

drie dagen voor 't geluk."

Wie spreekt er wel?

Wie spreekt er kwalijk?

Sinte Holpe, (Geholpe, Halpe, Gehalpe) is bij ons goed gekend. Sinte Gehalpes nacht kan Sinte G'halpe'rts nacht geworden zijn.

Guido Gezelle

Loquela

Ed. 1907

 

Huilebalk

heilige

krijscher, zn.m., huiler, iemand van degenen die naast de lijkwagen lopen, pleureur, pleureuse. Vgl. den hilligen Kriisjer, de heilige huilebalk (Sint-Gorik in Bieren), le saint pleureur (Saint-Géry à Bierne): “Z’hadden dibbe Lanktands …te Bierne gezonden om den heyligen Kryscher te dienen (tekst Hazebroek, 1922). Zie ook Lemire 1984, p. 205.  De kriisjers (Rekspoede, 1998, en 2002).

CYRIEL MOEYAERT

WOORDENBOEK VAN HET FRANS-VLAAMS

(DICTIONNAIRE DU FLAMAND DE FRANCE)

ONS OUD VLAAMS

bewerkt door

DICK WORTEL

met medewerking van

DR. FRANS DEBRABANDERE

DR HUGO RYCKEBOER

DR. ERIC DUVOSKELDT

2005

 

Jamais

Saint

Saint-Jamais- uitgebreid in Merceron

GESCAND

 

Juin

 

— ZOO GEK ALS EEN UI, — ALS EEN BOS UIEN e.d., volslagen zot; vooral, eenigszins spottend-ironisch, gezegd van vrouwen, en dan meestal in den zin van: manziek. Mog. te verklaren als variant van de uitdr.: zoo gek als Juin > zoo gek als een juin (het oorspr. Juin is een verkorting van Juniperus, een van de eerste volgelingen van Franciscus van Assisi (zie verder JUIN (I), Dl. VII, 510)), die echter pas vermeld wordt door DE BEER en LAURILLARD [1899].

Hij is zoo mal als eene uije, (Spr.) er est ganz närrisch,   Holl.-Hoogd. Handwdb. 829 a [1809].Hij is zoo gek als een uije of als een malle uije: hij stelt zich gekkelijk aan,   SPRENGER V. EIJK, Spreekw. Landlev. 54 [1841].  V. DALE [1898 ᬶ].Hij (werd) bij zijn Edelachtbare ontboden om een een standje in ontvangst te nemen. H. nam het standje niet, verklaarde dat de meid zo gek was als een bosje uien,   NICOLAS, Brocaat 45 [1949].

 

Woordsoort: znw.

Modern lemma: juin

— de Hollandsche vorm van JUUN —, afkorting van Juniperus, den naam van een der eerste volgelingen van den H. Frans van Assisi (Sint-Franciscus), ”célèbre par ses saintes folies” (P. SABATIER, Vie de S. François d' Assise 154; verg. nader over hem a. w. CXII).

Zie voor enkele staaltjes van zijne ”heilige onnoozelheid”: Den Wijngaert van Sinte Franciscus (a°. 1518), f°. CCCLXXIII c (vlg.), het hoofdstuk Van broeder Juniperus. Sinte Franciscus gheselle.

Bijvoeg. en Verb. 1926: Er bestaat een, trouwens begrijpelijke, verwarring of verwisseling van JUIN, den persoonsnaam, en juin den voorwerpsnaam (JUIN, 2de art.), die b.v. blijkt uit de r. 29 v. o. vermelde uitdr. zoo gek als een juin (naast zoo gek als Juin); waarbij nog gevoegd kan worden de uitdr.: zoo gek als een pootjuin (Nav. 2, 24 b). Bij deze verwisseling past ook de omschrijving van Sint-Juin als den: ”patroon der ”uienboeren” of grappenmakers” (Nav. 25, 456; 457), maar minder gemakkelijk laat zich daarbij in dit verband verklaren fra. Saint-Oignon (LINTILHAC, Hist. gén. du Théatre II, 152 vlg.), tenzij deze benaming een vertaling zou blijken te zijn van ndl. Sint- Juin.

In spreekw. zegswijzen.

— ZOO GEK ALS JUIN, in de wandeling ZOO GEK ALS EEN JUIN (verg. JUIN (II)), zeer dwaas en onnozel (DE BEER en LAURILLARD [1899]).

ᴁ— EEN SINT-JUIN (van broeder Juniperus heeft de populaire overlevering een (broeder) SintJuniperus gemaakt): ”dus noemt men” — volgens TUINMAN 2, 78 [1727]. — ”ymand om hem te schelden voor een schynheiligen weetniet”.

'T is een sint Juin. Van een schynheiligen domoor,   Belg. Mus. 5, 213.

— den Dortsen Doelewijn, Waar van Coccejus rot te dronken nog de kruinen Om hoog steekt, en dit volk durft schelden voor S. Juinen,   Schimp- en Hekeld. (uitg. 1718), 66.

— EEN (OF DIE) JUIN VAN EEN —, een (of zulk een) sul, als (die of die persoon) is. Ja, jij dacht niet, dat die juin van een Van Wessem nog een deugdelijken spaarpot had, en dat er nog een betamelijk burgerman uit groeien kon, SCHARTEN-ANTINK, In den vr. Amerik. 51.

Afl. SINT-JUINSCH.

Daar je als een sintjuinse bedrieger jou guitery in hebt getoont,   Schimpen Hekeld. (uitg. 1718), 258.

WNT

 

Juin

Sint

Juin (Hij is zoo gek als een —)

Juin is niet afkomstig van ajuin of ui, maar van Sint-Juniperus, een zeer eenvoudig man, die zich dikwijls voor het oog van de wereld zonderling aanstelde, zoodat men hem meermalen voor een dwaas hield, nochtans werd hij door St. Franciscus, wiens volgeling hij was, zeer bemind en geacht.

Woordenschat

De Beer & Laurillard

1899 (?)

 

Juin

sint

'T is een sint Juin.

Van een schynheilige domoor: St. Juniperus was de medegezel van St. Franciscus.

J.F. Willems (red.), Belgisch museum voor de Nederduitsche tael- en letterkunde en de geschiedenis des vaderlands. Deel 5 [1841]

 

Juin

Sint

’t Is een Sint Juin

Dus noemt men ymand, om hem te schelden voor een schynheiligen weetniet. Is die Heilig[e], gelyk voor heen de Goden der Egyptenaaren, in den tuin gegroeit? Neen; hy is verscholen onder een Françiskaansche kap. Het is broeder Sint Juniperus, een der geliefste metgezellen en volgers van den H. Françiskus (…) Deze Juniperus bedreef drollige zotternyen, en grillige fratzen, waarom de eene hem voor een grooten heilig[e], en de ander, met meerdere reden, hem voor een quastigen nar hield. Men kan die [zotternyen] lezen in de Conformitates S. Françisci, Sint Françiscus Wyngaard, en diergelyke schoone Katolyke boeken.’

NOOT ES

De Egyptenaren aanbaden blijkbaar de ajuin als een godheid. Een verwijzing daarnaar:

‘…desgelyks de versontloke huwelyksrozen op een eenzaam bed laten pruilen, om, als Egyptenaars, de Tulpajuinen en andere gewassen aan te bidden.’ Uit:

Jacob Campo Weyerman, De Rotterdamsche Hermes; 1720

Een NOOT bij Vondel:

518 ajuin en loock: Vossius deelt alleen mee, dat de Egyptische priesters zich van uien onthielden, l.c. bl. 202.

En NOOT bij Baeto van Hooft:

406 vieren: vereren; ajuin en lóóck: bij de Egyptenaren kwamen deze gewassen als godheden voor.

En Michels over Baeto in NOOT bij:

--

Michels (L.C. Michels, Filologische Opstellen II, Stoffen uit de 16de en 17de eeuw.

Zwolle, 1958) heeft de bron aangewezen voor vers 406 in zijn artikel Bij drie plaatsen

uit Baeto en daarvan deel 3: Ajuin en look als godheden. De vraag die Michels zich

stelde was: waarvandaan heeft Hooft deze constatering? Zijn antwoord luidde: zo goed als zeker ontleende de drost de plaats aan de 15de satire van Juvenalis, eventueel aan

Plinius. De laatste had in zijn Naturalis Historia XIX, 101 geschreven: ‘De Egyptenaar

heeft bij het zweren look en ajuin (ui) onder zijn goden’. Juvenalis - hij had een grote

hekel aan de volken uit het nabije oosten, vooral aan de Egyptenaren - begint zijn

15de satire met een beschouwing over de goden van de laatsten. ‘Sommigen van hen

aanbidden de krokodil, anderen de ibis verzadigd met slangen. Het gouden beeld van

de heilige meerkat schittert daar waar de magische accoorden bij de buste van

Memnon weerklinken, en waar het oude Thebe met zijn honderd poorten begraven

ligt. Daar vereren gehele steden de katten, hier de vis uit de rivier, ginds de hond,

niemand bekommert zich om Diana. Het is godslastering in look en ajuin de tanden

schennend te zetten...’ Uit: Baeto P.C. Hooft editie F. Veenstra, 2007

Carolus Tuinman, Nederduitsche spreekwoorden, dl. 2, 1727

 

Juin

St.

St. Juin, ironisch voor ajuin. Vereerders van St. Juin = de rechtzinnige ijveraars onder de Hervormden der 17e eeuw, die wegens hun strenge geloofsrichting en zwaarmoedig bestaan bedrukt keken, tot schreiens toe, evenals iemand, die ajuin onder de oogen gehad heeft. Vandaar ook krijters geheeten.

WOORDENSCHAT

De Beer & Laurillard, 1899

 

 

Juin

St.

‘Zo gek als Tielebuis’ is een van de weinige vergelijkingen waarin een historische literaire figuur de ‘naamgever’ is. Dat is ook het geval in een ander in Brabant wijdverbreid gezegde, al zullen we daarin niet zo makkelijk een eigennaam meer herkennen: Zo gek als een juin.

Als regionaal gezegde is deze uitdrukking voor het eerst opgetekend door Brabantius (schuilnaam van Hendrikus van den Brand) in 1882. In zijn ‘Woordenlijst der Noord-Brabantsche Volkstaal’ nam hij bij het trefwoord ‘juin’ op: ‘…algemeen is de uitdrukking: zôô  gek as ëne juin.’ Maar hij moest toegeven: ‘Wat geks daarin steekt, weet ik niet.’ (9)

Brabantius dacht bij ‘juin’ uiteraard aan de verkorting van ‘ajuin’. Aan het gewas dus, de ui. En daaraan zijn we blijven denken. Ik ook. In de lokale dialectwoordenboeken die ik erop heb nageslagen, komt de verbinding van ‘gek’ (of varianten) met ‘juin’ altijd voor in het lemma over de ui. Een paar voorbeelden.

Cor Hoppenbrouwers, Kempenlands: Het Oostbrabants kent enkele typische zegswijzen met jèùn. Zo zegt men van een 'manziek meisje': de diej is zó gak as ne jèùn!

Lex Reelick, Bosch: Hij is zo gek as 'nnejuin. Hij is hardstikke gek, knettergek.

Wim van Gestel, Gilze en Rijen: Aan het woord "juin" wordt "in 't Gils" niet de betekenis grap toegekend, daarvoor gebruiken we "mop". Wel de betekenis: grappenmaker, potsenmaker, domme clown, "Wè bende toch 'ne juin!"

Hans Heestermans, Bergs: 'n zotte juin, een meisje dat zich gemakkelijk en vaak het hoofd op hol laat brengen.

Jan Naaijkens, Hilvarenbeeks: Zò zot as 'ne juin (stapelzot, vooral op seksueel gebied).

Th. Donkers, Dungens: Ze is zó gèk ès 'nne juin (ze is zo gek als een juin); ze is erg gek.

Gerard van der Vleuten, Mierlo’s: zó gèk as 'ne jójn = stapelgek

C.J. Verhoeven, Haarens: Zo gèk ès unne juin! Ook wel zo gèk ès 'n kèrrad. Dit laatst meer op verstandelijk gebied. Zo gèk ès 'ne juin! werd vooral gezegd van meiden die erg jongensgek waren.

Verhoeven besluit het lemma met de verzuchting: ‘Waarom een juin gek zou zijn is mij niet duidelijk.’ (10)

(…)

De heilige Juniperus was dus, voordat hij in Sint Juin veranderde, een van de metgezellen van Franciscus van Assisi. Zijn ‘drollige zotternyen’ zijn tegenwoordig eenvoudig te lezen op het internet, althans in Engelse vertalingen, want vooral in de Verenigde Staten blijkt Juniperus een zekere cultstatus te hebben verworven als argeloze monnik en ‘kwastige nar’; hij werd daar zelfs de hoofdfiguur van een populaire cartoonserie onder zijn naam, ‘Brother Juniper’. (12)

Juniperus’ avonturen die in het boek over Franciscus geboekstaafd staan, blinken alle uit in wat wel ‘heilige onnozelheid’ werd genoemd, geheel in de geest van Franciscus: eenvoud, zorg voor de armen, bescheidenheid. Het bekendst is waarschijnlijk het verhaal over Juniperus die een zieke op een smakelijke varkenspoot wil tracteren. Daartoe hakt hij een varken een poot af, tot ongenoegen van de eigenaar. Juniperus gaat de boze varkensboer vervolgens uitleggen waarom hij dat gedaan heeft. Uiteindelijk staat de boer toe dat het hele varken ten goede komt aan zieken en armen.

In totaal zijn er vijftien van dergelijke Juniperus-verhalen. Ze werden vastgelegd in het begin van de veertiende eeuw, en moeten dus allereerst een oraal leven geleid hebben. Het lijkt me niet ondenkbaar dat broeder Juniperus later model heeft gestaan voor broeder Cipolla in de Decamerone van Boccaccio. ‘Broeder Cipolla’ betekent in vertaling zoveel als ‘Broeder Ui’. (13) Dat Juniperus lange tijd geen obscure heilige geweest is, mag ook blijken uit het feit dat Murillo hem geschilderd heeft.

 

Maar dat zijn cultuurhistorische argumenten. Nu de taalkundige. Die bleken veel dichterbij te vinden dan ik verwacht had. In het Woordenboek van de Nederlandsche Taal wordt zowel Sint Juniper als Sint Juin alle recht gedaan. (14) In de eerste rubriek onder trefwoord Juin lezen we meteen al: ‘De Hollandsche vorm van ‘JUUN’ – afkorting van Juniperus, den naam van een der eerste volgelingen van den H. Frans van Assisi…’ En we horen hier een echo van Cornelissen: ‘Er bestaat een, trouwens begrijpelijke, verwarring of verwisseling van JUIN, den persoonsnaam, en juin den voorwerpsnaam (…) die b.v. blijkt uit de (…) uitdrukking zoo gek als een juin (naast zoo gek als Juin).’

Omdat het eenvoudig is het WNT op het internet te raadplegen, zal ik me hier beperken tot de aardigste uitdrukkingen die met Sint Juin verbonden zijn geweest.

- Hij is zo gek als een uije

- Sint Juin, patroon der uienboeren of grappenmakers

- Die juin van een …; een (of zulk een) sul

- Sint-Juinsch, bijvoeglijk naamwoord: een sintjuinse bedrieger.

De schrijver van het lemma ‘Juin’ vraagt zich nog af of er een verband bestaat met de Franse imaginaire heilige Saint Oignon. Dat lijkt niet het geval te zijn. (15)

DE NOTEN

10. Cor Hoppenbrouwers, De taal van Kempenland, Van ààwbätte tot zwiemele; z.j.;  Lex Reelick e.a., Bosch woordenboek, 1993; Wim van Gestel, Geïllustreerde woordenlijst van de streektaal van Gilze en Rijen en omstreken, 1996; Hans Heestermans, Bergs woordenboek, 1997; Th. Donkers, Zo gezeed - Gezegden op z'n Dungens, 2001; Jan Naaijkens, Dè’ s Biks, 1992; Gerard van der Vleuten, Mierlo’s woordenboek, 2002; C.J. Verhoeven, Haorese woorde, spreuke en gezegdes, 2007.

(..)

12. Het boek staat in het Engels bekend als Little Flowers of St. Francis of Assisi. De inhoud is begin veertiende eeuw samengesteld door Broeder Ugolino. De feestdag van Juniperus is 29 januari. Hij overleed in 1258 en werd bijgezet in de Ara Coeli kerk in Rome.

13. In de Decamerone-vertaling van J.K. Rensburg (ca. 1950), te vinden op de website van Gutenberg.org. Het verhaal (37ste vertelling) begint als volgt: ‘Certaldo is een burcht in den Val d'Elsa in ons graafschap gelegen, dat, hoe klein ook, vroeger door edele en welgestelde lieden werd bewoond. Daar hij er veel geld kreeg, had frate Cipolla een der broeders van Santo Antonio de gewoonte er eens per jaar langen tijd heen te gaan, om er de aalmoezen, gegeven door stommelingen, in te zamelen. Hij was er gezien niet minder om zijn naam dan door vroomheid, daar die plaats de best bekende uien [132] voortbrengt van geheel Toscane.’ Rensburg voegde daar een voetnoot bij: ‘[132] Deze woordspeling is aldus bedoeld: Cipolla is de naam van den monnik en beteekent tegelijkertijd: ui, wat in het Hollandsch niet letterlijk schertsenderwijze te vertalen is.’ Hij kende Sint Juin blijkbaar niet. In de latere vertaling (1968) van C.J. Kelk wordt niet meer gerept van de dubbele betekenis cipolla-ui. Voor de volledige tekst van deze vertelling zie: ww.cubra.nl, rubriek Het papegaaienmuseum.

14. Het is tegenwoordig een zeer grote luxe het WNT te kunnen raadplegen via het internet. Niettemin heeft het me verwonderd dat geen van de vele samenstellers van lokale woordenboeken op zoek is gegaan naar eventuele etymologische achtergronden van ‘juin’. De enige die de opmerkingen in het WNT waarschijnlijk wel gekend heeft maar ze niet vermeldt, is De Bont, die in Dialekt van Kempenland, deel 2, verwijst naar het WNT.

15. Zie Jacques E. Merceron, Dictionnaire des saints imaginaires et facétieux, 2002. Saint Oignon is een verzonnen heilige martelaar uit een schertspreek aan het einde van de veertiende eeuw.

Artikel Brabants van Ed Schilders

Nog niet gepubliceerd

Zie ook WNT en Woordenschat hieronder

Juin

 

Brother Juniper cartoon; internet

 

Juin

 

Murillo; internet

 

Juin

 

Cees Robben – Prent van de week; in: Nieuwsblad van het Zuiden, 14 januari 1977

 

 

Jut

Sint

De heeren Harrebomée (dl. 1, bl. 208) en Anspach (boven bl. 34) verkeeren in de meening, dat men, als men van het elfde gebod spreekt, altgd aan het zelfde of nagenoeg het zelfde denkt; en de laatstgenoemde brengt het in verband met Joh. 13 vs. 34. Dat is evenwel zoo niet. Wij hebben hier weder eenvoudig eene volksaardigheid. Tien geboden zijn er: het volk voegt er schertsend een elfde bij en dat elfde is - al wat men wil. Wij lezen reeds bl. 34 dat van den Jijmelaar gezegd wordt hij leeft in het elfde gebod, ook dat men zegt houd u aan het elfde gebod en laat u niet overbluj’en. Maar er bestaat op dat thema nog een oneindig aantal variatiën, b. v., men moet zich zzjne kaas niet van zijn brood laten eten in het elfde gebod, men moet malkaar geen Grietjen heeten is het elfde gebod: ja iedere spreuk, ieder voorschrift, iedere regel, iedere spreekwijze die den vorm van een gebod heeft, kan het elfde gebod worden genoemd. Even als het volk er behagen in schept het getal der geboden te vermeerderen, zoo vermeerdert het ook dat der heiligen : onze spreekwoorden en spreekwijzen hebben er een aantal, wier naam men in den almanak vergeefs zoeken zal en van wier daden de Acte Sanctorum niets weten te melden, b. v.

Sint Jut, op wier feestdag de kalveren op, het ijs dansen, Sint Xnamernteer die op denzelfden dag vereerd wordt, Sint Raspinus, wiens klooster te Amsterdam op den Heiligen weg staat. Wie eene bezonder elastieke maag heeft krijgt den naam van Sint Vreetop; wie neergeslagen is over kleine tegenspoeden, dien raadt men

eene kaars voor Sint Blajdert te ontsteken, even als hij die op crediet koopt en tegen contant geld weer verkoopt er eene ontsteekt voor Sint Lors, opdat hi, door haar geholpen, niet, al te spoedig in het echip van /Sint Reinuit rake. Nog hebben wi Sint Ariaan in wier klooster twee paar schoenen uoor het bedde staan en misschien nog wel meer. Laat ik er bijvoegen, dat het volk zich hierbij niet bepaeld heeft, maar ook nog de catalogus der apostelen heeft uitgebreid. De man wien het daaraan heeft toegevoegd draagt den noch oosterschen noch griekschen, maar echt germaanschen naam van Gerrit. De gissing, die de heer Anspach daaromtrent bl. 336 ten besten geeft is wel vernuftig, maar ze gaat toch niet op. Apostel Gerrit behoort tot ééne klasse met al de genoemde heiligen. Is iemand in lijden, dan wist men hem wel eens, om hem te troosten, op het voorbeeld van Paulus of eenen anderen apostel, die in dergelijke omstandigheden verkeerd heeft, en wekt hem op zijn lijden even moedig en geduldig te dragen. Maar den kniesoor, die zuur ziet en pruilt om eene beuzeling, waar men eerder om

zou lachen dan zuchten, voegt men schertsend toe, troost U met apostel Gerrit, dìen is het ook overkomen.

De Navorscher,

25e jrg.; 1875

kol 456-7

 

Nog corrigeren

Jutmis

St.

Zie Juttemis - Stoett

 

 

Jutmis

Sint

Jutmis

O Sint Jutmis is een eedformule waarbij Sint Juttemis tot getuige wordt aangeroepen dat men de waarheid spreekt. Het ijdel gebruik van die eedformule maakt haar voor de gelovige tot vloek, die, om te voorkomen dat de heilige dat gebruik aan de spreker zou vergelden, verbasterd en dus afgezwakt kan worden. Als varianten komen voor Juttemis en Sint Jutmus. Jutmis en Jutmus werden als eigennamen opgevat. De eedformule o Sint of Heilige Jutmis werd tot uitroep van onzekerheid, angst enz. Sint Juttemis is eigenlijk de naam voor een verzonnen heiligendag (Van Eijk 1994:103).

Sterkenburg

Vloeken

2001

 

 

Jutmus

St.-

Zie Juttemis - Stoett

 

 

Jutte

St.

Zie Juttemis - Stoett

 

 

Juttemis

St.-

# 726. Met St.-Jut(te)mis, als de kalveren op het ijs dansen, scherts, omschrijving van: nooit (als tijdstip in de toekomst). St. Jutte is een niet voorkomende, verzonnen heilige; het laatste gedeelte der spreekwijze is er komisch aan toegevoegd. De mogelijkheid is ondersteld dat met St.-Jut(te)mis de gedenkdag der heilige Judith wordt bedoeld, daar in de middeleeuwen Jutte de liefkozende vorm was voor Judith. Deze gedenkdag valt op 17 augustus, zodat het begrip nooit dan wordt uitgedrukt door als de kalveren op het ijs dansen en dergelijke, wat zeker op die datum niet kan geschieden. In de 17de eeuw kwam ook zonder meer voor Sinte Juttemus, als uitroep van verbazing, maar ook als schertsende benaming voor een dwaze, arme, berooide vent, aan welke bet. eveneens herinnert de uitdr. het liedje van St.-Jutmus zingen, gezegd van iemand die in een onaangename toestand verkeert, er lelijk inzit. Daar in de 17de eeuw jut een dwaas betekent, zal men wel aan een schertsende afleiding van dit woord moeten denken en in St. Jutte een dier etymologische heiligen kunnen zien zoals in Sinte-Patie, sympathie, Sinte Reinuit, Sinte Luiaars, enz. Vgl. Fr. si le carême dure sept ans; à la (foire de) Saint-Jamais; à la semaine des trois jeudis; Hd. zu Pfingsten auf dem Eise; am Nimmermehrstag; Eng. when two Fridays come together; at latter Lammas; when the devil is blind, enz.

F.A. Stoett

NEDERLANDSE SPREEKWOORDEN EN GEZEGDEN verklaard en vergeleken met die in het Frans, Duits en Engels

Bewerkt door C. Kruyskamp

Zutphen, 1981

 

 

Juttemis

Sint

Veel Sint Juttemis in PDFs streekromans en Letteren

 

Nog checken

Kriisjer

hilligen

krijscher, zn.m., huiler, iemand van degenen die naast de lijkwagen lopen, pleureur, pleureuse. Vgl. den hilligen Kriisjer, de heilige huilebalk (Sint-Gorik in Bieren), le saint pleureur (Saint-Géry à Bierne): “Z’hadden dibbe Lanktands …te Bierne gezonden om den heyligen Kryscher te dienen (tekst Hazebroek, 1922). Zie ook Lemire 1984, p. 205.  De

kriisjers (Rekspoede, 1998, en 2002).

CYRIEL MOEYAERT

WOORDENBOEK VAN HET FRANS-VLAAMS

(DICTIONNAIRE DU FLAMAND DE FRANCE)

ONS OUD VLAAMS

bewerkt door

DICK WORTEL

met medewerking van

DR. FRANS DEBRABANDERE

DR HUGO RYCKEBOER

DR. ERIC DUVOSKELDT

2005

 

Kruk

Sint-

Sint-Kruk, naam die voorkomt in verscheiden Sint-Maartensliedjes in Noord- en

Zuid-Nederland. In 't Daghet van 1888, blz. 142, vindt men de uitleg: Sint-Kruk is de heiligendag, die 's daags na St. Maarten valt. Op 11 November vierde men St. Martinus, bisschop, te paard, met zy'n mantel. Op 12 Nov. is het de dag van een andere St. Martinus, paus en martelaar, die afgebeeld wordt met zijn kruk, d.i. zijn bisschopsstaf. Het volk denkt aan de arme ongelukkige, aan wie Sint-Maarten zijn halve mantel gaf, en dit is ook zelfs de voorstelling, die men vindt in Folklore van W. A. P. Smit, blz. 44.

K. ter Laan

Folkloristisch woordenboek

1974

 

 

Kruk

Sint-

Onder Sint Maarten:

Sint-Maartensfeest met lichtjes ook te Heenvliet; vroeger Sint-Maartenzingen in Twente; met een uitgeholde mangelwortel vroeger ook in Groenlo, met het liedje:

Vandage is 't Sunte Matten

En morgen Sunte Kruk,

Wi hebt nog goeie harten,

Ons lust nog graag 'n stuk.

'n Höltjen of'n törfken

In 't Sunte-Mattenskörfken!

Zie Sint-Kruk. (D. B. 1902,107.)

Te Mechelen is 't 's Zondags na Sint-Maarten feest: Sinte Martens op de kruk. Vier grote jongens met een kroon van bordpapier en een snor van schoensmeer dragen op een berrie een kleine bengel met een kazuifel en mijter van gekleurd papier en met een pollepel als staf. Daarin komen de giften voor de zingende dragers. (V. 1922,132. De berrie is 'de kruk'.)

Ze zingen:

Vandaag is 't Sinte-Marten,

Morgen Sinte-Kruk,

We komen uit goede parten,

Wij hadden zo graag een stuk.

Een houtje of een turfke

In Sinte-Martens kurfke;

Wij zullen van hier niet gaan,

Voordat wij hebben wat opgedaan.

 [Ter Laan nog veel meer voorbeelden]

K. ter Laan

Folkloristisch woordenboek

1974

 

 

Lors

St.

St. Lors een kaers ontsteken.

Van die lorssen en borgen, eer zy naer St. Reinuit moeten.

 

J.F. Willems (red.), Belgisch museum voor de Nederduitsche tael- en letterkunde en de geschiedenis des vaderlands. Deel 5 [1841]

 

Lors

Sint

 

Zie JUT – Navorscher 1875

 

Luiaard

Sint - Sènte

Ingebeelde heilige : patroon van de luiaards en van de leeggangers.

 

GENTS

WOORDENBOEK

D O O R

LODEWIJK LIEVEVROUW-COOPMAN

1974

 

Luiaars

Sinte

Zie Juttemis - Stoett

 

 

Mallaert

St.

Belooft St. Mallaert een bedevaert.

Tot een dwaes, by woordspeling.

J.F. Willems (red.), Belgisch museum voor de Nederduitsche tael- en letterkunde en de geschiedenis des vaderlands. Deel 5 [1841]

 

Mieljaar

saint

sint

Het Franse saint 'heilig', dat een hoge taboewaarde heeft bij ijdel gebruik, wordt ter versterking van vloeken gebruikt. Die versterking bereikt helemaal grote hoogten in de stapelvorm saint mieijaar de godvernondeju. Ook hier geldt: hoe groter de teleurstelling, ergernis, het ongeloof e.d. die afgereageerd moeten worden, hoe uitgebreider de vloek. Een enkele keer komen ook sintmieljaar en saintnondedju voor. Beperkt tot het zuiden van het taalgebied. —» nondeju.

Sterkenburg

Vloeken

2001

 

Zoek onder Limburgse dialecten

Mistiek

Sint- - Sènte

Ingebeelde heilige : heel den — , geheel de geestelijkheid, te beginnen met den

Paus tot den laagsten geestelijke.

 

GENTS

WOORDENBOEK

D O O R

LODEWIJK LIEVEVROUW-COOPMAN

(2e Ed – 1974- deel 3)

 

Niemand

Sint- Sènte

* S I N T - N I E M A N D , Sènte — . Ingebeelde heilige : iemand die niets te

zeggen of te vertellen heeft : als ge geen geld en hebt, zijde gij —.

GENTS

WOORDENBOEK

D O O R

LODEWIJK LIEVEVROUW-COOPMAN

1974

 

Niemant

sinte

Apart bestand: Veelderhande geneuchlijcke dichten, tafelspelen ende refereynen. (c) 2001 DBNL

Van sinte Niemant, ende sijn wonderlijck leuen.

Van sinte Niemant, ende van zijn, wonderlijc leven, groote macht ende heerlijckheyt.

 

 

Nimmermeer

Sint

 

Zie JUT – Navorscher 1875

 

Nondeju

saint

Bastaardvloek die bestaat uit het Franse saint 'heilig' en een verbastering van het

Franse au nom de Dieu. Enige orkestrale krachtpatserij kan men deze vloek niet

ontzeggen. Hij wordt dan ook gebruikt om woede, onbehagen, haat, wanhoop e.d.

tot uitdrukking te brengen.

Sterkenburg

Vloeken

2001

 

 

Octus

 

O C T U S , znw. , m . — Naam van eenen ingebeelden heilige. — Verg . E gezicht trekken gelijk den H, Octus, een treurig , bedrukt gezicht.

 

 

IDIOTICON

VAN H E T

ANTWERPSCH DIALECT

(STAD ANTWERPEN EN ANTWERPSCH E KEMPEN)

OPGESTELD DOOR

P. J O Z E F CORNELISSEN,

E N

J.-B. V E R V L I E T ,

L E T T E R K U N D I G E T E A N T W E R P E N .

Deel 3, 1903

 

Patabus

Sint

Ja dan kon het gaan.

Maar ja wel jelui denkt

Praat jij maar wat aan.

Wij zullen zoo het ons lust

Ons grutten wel kloppen.

Nou ’t is zoo goed jelui die uwe ooren voor mijne raadgeving stoppen

Eens zal ’t je spijten berouw volgt ’t kwaad

Maar ach

U Jacobus komt meestal wat laat

Eens zal ik je wel moeten hooren

Ach Sint Patabus

Lieve beste Patertje helpt ons uit den Kabalus.

Maar dan als jelui ligchaam en ziel hebt verbrand

Is het zoo waar als ik je toespreek slechts lijden en lant

[vergelijk dit met van zeggelen: GEDAAN, Van Zeggelen noemt hem niet of niets vergelijkbaars]

W. Offermans

Hollandsche Gezelschap Liederen (handschrift op CuBra)

Datum: 1868-mei 1869

Titel: Tweede sermoon van Pater Brom.

 

 

Patie

Sinte

Zie Juttemis - Stoett

 

 

Patie

Sinte

sympathie, de geheimzinnige kracht, die veroorzaakt dat de een in 't verborgen invloed oefent op een ander. Ook nam men sympathisch verband aan tussen iemand en alle voorwerpen, waarmee hij in aanraking was geweest. Daarop berustte het gebruik van het poeder van sympathie (in Zeeland poeder van Sinte-Patie), een oud wondermiddel. Als men b.v. dit poeder strooide in iemands kopje koffie, da n was deze bereid tot hulp. Wanneer het poeder van Sinte-Patie daarentegen gestrooid werd op het mes, waarmee een moord gepleegd was, dan gevoelde de moordenaar zulke pijn, dat hij zich zelf moest aanmelden. Vergelijk envoutement. Het poeder werd ook veelvuldig als geneesmiddel gebruikt en als wondermiddel; als het gestrooid werd op de weg naar de karn, dan kon de boter niet behekst worden. Men gebruikte het poeder ook, om bij de loting een hoog nummer te trekken, of, als men er in geloot was, om afgekeurd te worden. Ook diende het, volgens P.J. Meertens in Holland, zoo ben je, bij het ringrijden, om de prijs te behalen. Zie voeder.

Ter Laan Folkl. Wdb. onder sympathie

 

Pietercelie

sinte

Petrus

In de oorspronkelijke eedformule help Sint Petrus wordt de heilige Petrus tot getuige aangeroepen dat men de waarheid spreekt. Het ijdel gebruik van die eedformule maakt haar tot vloek, die, om te voorkomen dat de heilige dat gebruik aan de spreker zou vergelden, verbasterd en dus afgezwakt kan worden. Hoewel er verschillende Petrussen voorkomen in naslagwerken over heiligen, nemen wij aan dat het vooral Petrus, de leider van de apostelen, is die wordt aangeroepen. Petrus was de broer van Andreas, met wie hij geroepen werd om Jezus te volgen en om een visser van mensen te zijn. Na de dood van Christus werd hij de leider van de christelijke gemeenschap en de eerste paus. Nog steeds is hij de patroon van de vissers. Helpe Sinte Pieter komt voor in het Middelnederlands. Hieruit ontstaat het grappig bedoelde o sinte Pieterceli.

Sterkenburg

Vloeken

2001

 

 

Pokken

Sint

In kluchten komt vaak voor de pokken!, pots pokken! en Sint Pokken! Het betekent zoiets als 'verdomme, wel verdraaid nog aan toe'.

Sterkenburg

Vloeken

2001

 

Raspijn

Sint - Sènte

Ingebeelde heilige. (1792)

Hebt gy al een jaer of zeven, die kunst (van schamoteeren) geëxerceert? Veel

die dat niet beleven, maer daer in sneuv'len, eer zy zulke meesters zyn, of celbroer worden, in 't convent van Sint Raspyn.

Speelder, 13.

Convent van — , het Rasphuis , de gevangenis.

GENTS

WOORDENBOEK

D O O R

LODEWIJK LIEVEVROUW-COOPMAN

1974

 

Raspinus

Sint

 

Zie JUT – Navorscher 1875

 

Reijnuit

Sint

Bij Sint Reijnuit is een zestiende- en zeventiende-eeuwse eedformule en bastaardvloek waarin de apocriefe heilige St.-Reynuit, de patroon der losbollen, tot schertsende getuige wordt genomen dat men de waarheid spreekt. Zo althans kan men bij Leendertz (1878) lezen.

Sterkenburg

Vloeken

2001

 

Reinout

-

De epische gedichten der Middeleeuwen hebben mede stof geleverd voor

uithangteekens. Voornamelijk waren het de Vier Heemskinderen, Reinout,

Ritsaart, Writsaart en Adelaart, zoons van Heimen, te zamen op het beroemde strijdros Bayaart gezeten — die helden der Karel-sagen — die daartoe gekozen werden. De Vier Heems-Kinderen was in 1677 ’t uithangteeken van 't huis van Joan Ooms te Dordrecht »uytten Veertigen deser Stede." ') Dat zij in de 17de eeuw ook aan een tal van herbergen uithingen, is reeds vroeger gezegd2). Daar zijn zij verdwenen; maar nog kan men ze hier en daar op gevelsteenen vinden, als o. a. in de Westerstraat en op den hoek van de Heerengracht en Leidschegracht, naast het huis, waar vroeger de tabakskelder was van George Hendrik de Wilde,

den wakkeren kapitein der Schutterij, die in 1787 Ouderkerk zoo manhaftig tegen de Pruisen verdedigde. Ook in het Noorden van Frankrijk, in Brabant en Vlaanderen kwamen zij schier in elke stad en dorp voor. Te Leuven hingen de

Vier Heymskinderen in 1468 aan een brouwerij uit. Te Gent staan ze nog in een houten bas-relief boven de deur van een huis op den Steendam n°. 45. 3) Te

Evreux ziet men er nog een uit het laatst der 15de of 't begin der 16de eeuw, waarvan de afbeelding hiernevens gevoegd wordt.

AFBEELDING DAAR:

Mr. J. VAN LENNEP EN J. TER GOUW

DE UITHANGTEEKENS

EERSTE DEEL

1868

 

 

Reinout

-

In een Herberg daar de 4 Heemskinderen uithongen, schreef eener

De vier Heemskind'ren moesten wis den drank geweldig minnen,

Wijl sy zijn 't Uithangbord by waarden en Waardinnen.

 

Koddige en ernstige opschriften, op

luyffens, wagens, glazen, uithangborden

en andere taferelen

Van langerhand by een gezamelt en uitgeschreven,

door een liefhebber der zelve

Hieronymus Sweerts

1698

 

Reinout

-

VERKLARING VAN REINOUT ALS DRONKELAP

32. Reinout krijgt de rots in de G[i]ronde. Hij ontvangt Yewjjn's dochter Clarisse tot vrouw. 33. Reinout bouwt een sterk kasteel op de rots; het draagt de naam Montalbaen. — X I . 34. Karel komt te weten dat de Heemskinderen daar

wonen. 35. Hij laat Roelant aan Reinout vragen zich over te geven. 36. Na dezes

weigering wordt gedurende een jaar tevergeefs het beleg volgehouden. — XII. 37. Reinout wenst zijn moeder te bezoeken te Pierlepont. 38. In klederen die zij aan pelgrims ontnamen komen zij daar bij vrouw Aye. Reinout bedrinkt er zich smoorlijk. 39. Een verrader verwittigt Aymijn die hen komt bevechten. 40. Eerst de derde dag heeft Reinout zijn roes uitgeslapen en kan hij zijn broeders eindelijk aflossen in de strijd. 41. Aymijn wordt gevangen genomen en Reinout doet

hem naar koning Karel brengen.

AFBEELDING uit Debaene

Luc. Debaene

DE NEDERLANDSE

VOLKSBOEKEN

ONTSTAAN EN GESCHIEDENIS

VAN DE NEDERLANDSE PROZAROMANS,

GEDRUKT TUSSEN 1475 EN 1540

DOOR

D r L U C . D E B A E NE

1 9 7 7

A N T I Q U A R I A A T "MERLIJN" HULST

 

 

Reinuit

St.

Hy moet naer St. Reinuit.

Hy is verloren.

 

J.F. Willems (red.), Belgisch museum voor de Nederduitsche tael- en letterkunde en de geschiedenis des vaderlands. Deel 5 [1841]

 

Reinuit

Sinte

Zie Juttemis - Stoett

 

 

Reinuit

Sint- / Sènte

SINT-REINUIT , Sènte — , of Reijnout , vierde zoon van den graaf Aimon : patroon der drinkebroers en doorbrengers : hij moet naar —, hij is verloren, ten onder, te niet. (1685)

AL WAT DEN BOER ROEPT UYT DE VELDEN,

I S VOOR DE PACHTEN EN D' ONGHELDEN,

INDIEN 'T DE HEEREN NIET WILLEN VERSOETEN,

D E BOEREN NAER SINT REYN UYT SY MOETEN.

STERRE-KYCKER (JAN.) .

( 1 5 2 6 ) DE WELCKE (KEYSER VAN VASTENAVOND)

LANGHE ENDE VEEL TIJTS JN PELGREMAIGEN

GHEZIJN HEEFT TOT SENTE REYNUUTS.

GENT, 4 , 7 .

Het schip van — , (fig.).

( 1 6 7 4 ) SOO DATTER VEEL VAN BYSTER, EN DEERLIJCK ZULLEN GHENOODTSAECKT ZIJN OP 'T SCHIPKEN VAN S . REYN NAER HAELEN TE GAEN S .

BONIFAES VEREEREN.

ONV . V I . TYDT . W . (JUN.) .

GENTS

WOORDENBOEK

D O O R

LODEWIJK LIEVEVROUW-COOPMAN

1974

 

zie Uit

Reinuit

Sint

A Y M O N S K I N D E R E N . nw. De vier — : de vier zonen van den graaf

Aymon, nl. Ritsaert, Writsaert, Adelaert en Reynout (Reinuit of Sint Reinuit). De vier — werden dikwijls gebruikt als uithangbord voor herbergen en handelshuizen, waar Aymons vervormt tot Hamains, hamijns, hemaux, hemels, hems, emonts, heems, en ten slotte verandert in de vier eemers.

Guido Gezelle

Loquela

1907

 

is dit wel uit Gezelle?

Reinuit

Sint

 

Zie JUT – Navorscher 1875

 

Reinuit

Sint

Te Berlyn leggen 6000 Ryksdaalders klaar voor de gene die proberen kan aan den

Heer *** nabestaande te wezen. Hermes is verwondert, dat de Poëten daar niet op

afstuiven; want zy konnen immers zoo gemakkelyk bewyzen aan die familie, als

aan die van Apol of de Zanggodinnen geparenteert te zyn. Maar het schynt dat die

magere Halzen zich beter op den klank van een Vaers dan van de Hoogduitsche

daalders verstaan. Zy braien altoos schakels, doch vangen zelden daarin den Dorado

van eer of weelde, maar meestentyt den Stekelbaars van armoede: zy slagten den

Kamelion, die een snelle tong heeft, doch altoos op wint leeft: zelden konnen zy het

voor den wint zeilende speeljagt van de Lukgodes door de Remora van Gezangen

wederhouden, maar worden vroeg af laat Boekhouders op de Karaak van St. Reinuit:

NOOT uit Adriaen Valerius, Nederlandtsche gedenck-clanck

Deze ‘carraca’ (karaak of kraak) is de eerste Spaansch-Portugeesche koopvaarder, die, in strijd met de reederij-instructies, werd gekaapt.

Jacob Campo Weyerman, De Rotterdamsche Hermes

1720

 

Reinuit

Sint

Weklied.

TOON: Verheug u nu, ô Engeland.

Of, Psalm 24.

1.

Gy luyaard, die steeds lantersant,

En niet met al neemt by der hand,

Als bed of straaten slechts te slyten:

Gy meugeveel, en lekkertand,

O! waart gy in luilekkerland,

Wat zoud gy u daar deftig quyten!

2.

De bryberg derwaards is te groot.

Gy eet dan liever luiheids brood,

En haat den arbeid en het zweeten.

Gy wenscht het leven van den vis,

Die altoos in het water is,

En daar in vind 't geen hy kan eeten.

3.

Wat zeg ik? water is te schraal.

Gy woud wel wyn tot uw' onthaal,

En ook gebraaden en gezoden:

Maar gaat gy voort met dezen gang,

Dan zal u Magerman eerlang

By Sint Reinuit te gaste nooden.

Carolus Tuinman, Beginzel van hemelwerk

1720

 

Reyn-uyt

sinte

Apart bestand: Veelderhande geneuchlijcke dichten, tafelspelen ende refereynen.

(c) 2001 DBNL

t' Leuen van sinte Reyn-uyt.

Het wonderlijcke leuen van sinte Reynuyt de welcke een Patroon is van alle Deur-brengers.

 

 

Salarius

Sinte

Sinte Salarius. [Betaaldag.]

 

Inez van Eijk

Zo lust ik er nog wel een

Utrecht, 1980

 

Stuifzand

Sint

Bij Stoett (1943: nr. 1431) komt de verwensing loop voor Sint Stuifzand! voor. Zij drukt woede, verontwaardiging enz. uit en wil zoveel zeggen als 'ik kots van je, rot op'. Met een letterlijke betekenis is er geen enkele relatie. Sint Stuifzand is een onbestaande, apocriefe heilige en als zodanig te vergelijken met Sint Juttemis en Sint Bezemstelen.

Sterkenburg

Vloeken

2001

 

 

Stuifzand

St.-

Loop naar de pomp.

 

STOETT, Nederlandsche spreekwoorden, uitdrukkingen en gezegden; 1943; deel 1.; nr. 1431

 

Uil

heiligen

geef hem de benedictie van den heilligen uil, en laat hem loopen voor sint felten.

 

De herboore oudheit, of Europa in 't nieuw

Willem van Swaanenburg

1725

 

Uil

heiligen

Zo gezeit, zo gedaan: de quispedoor potser van Hipocrates gaf de benedictie van den heiligen uil aan zyn weldoender, en zonder zig te verzien met iets anders, als uitgediende zalspotjes, en siroopdoozen, trok de ezel te veld, om peper.

De vervrolykende Momus, of koddige berisper

Willem van Swaanenburg

1727

 

Uit

Senten

SENTEN UIT . Op het schip van Senten Uit. = Men is op het schip van Senten Uit, anders gezeid van Centen Uit of van Sinte Reinuit, als men tenden de wereld, tenden alle wegen, have- en geldeloos is. — «Ten naasten jare is hij op het schip van Senten Uit." Geh. Wachtebeke.

(idem in Lievevrouw-Coopman 1974)

Guido Gezelle

Loquela

1907

 

 

Velten

Sint

à TUINMAN, 1726, DEEL 1

 

 

Velten

Gangs

Gangs velten!

NOOT 1523 Gangs velten: bastaardvloek: God en Sint Felten; sietmen: zie mij.

 

Griane

G.A. Bredero

editie F. Veenstra

1612

 

Velten

sint

Ick wouw liever dat sy de fransoysen of sintvelten hadt,

NOOT 1491 1491 B sint felten

 

Moortje

G.A. Bredero

Ingeleid en toegelicht door P. Minderaa en C.A. Zaalberg. Met

medewerking van B.C. Damsteegt

1617

 

Velten

Sint

'k Kreeg het graauw, 'k Kreeg het graauw

Want die ziekte stond te blaauw,

Zy had te veel gezopen,

Ik riep ô! dronke totebel,

Gy kunt het kunsje nog niet wel,

Wilt voor Sint Velten lopen.

Jakobus Rosseau, Het vermakelyke minne-spel, of toneel der liefde

1730

 

 

Velten

sint

210: Datt en den sturten krenck heer reure; vgl. mnd. de stortende suke, epilepsie;

Plantijn: de stortende ziekte. Le mal caduque. Morbus comitialis; Kil. stortende sieckte, Fris. j. vallende sieckte, morbus caducus. Als verwensing treffen we ook in de middeleeuwen aan: God gheve u tvallende evel! (Mnl. Wdb. VIII, 1197); Christenk. 1435: Dat u sint veltens plaech moet plaghen; 17de eeuw: Dat hem sint Felten schen (moet halen of teken) naast: Dat hem de kranke schend

2) dat jou de kranken haal (vgl. Ndl. Wdb. VIII, 96); Moerk. 283: I! woor

tzum krank, wilstoe noe wedder hin. Vgl. de aant. op vs. 77.

aantekening bij

Boere-klucht van Teeuwis de boer, en men

juffer van Grevelinckhuysen

Samuel Coster

1612

 

 

Velten

sint

'k Had by gort daer om geslagen

Dat hy voor sint velten voer

NOOT 604 sint velten (d.i. sint Valentijn): schutspatroon van lijders aan vallende ziekte. Hele zin dus iets als: buiten westen (slaan).

 

Alle werken

Mattheus Gansneb Tengnagel

editie J.J. Oversteegen

1640

In:

Grove Roffel ofte Quartier des Amsterdamse Mane-schijn

 

Velten

Sint

 

 

Harrebomée

1858

 

 

Velten

Sint

SINT VELTEN. Het is een Sint Velten's lijden 3). [Met een Sint VELTEN'S lijden [lees lyen voor lym] bedoelt men het ongeluk, door dien heilige, gelijk

men meende, teweeggebracht.]

Harrebomée

1870

 

 

Velten

Sint

Voor het oproepen van de vallende ziekte gebruikt men slechts uitzonderlijk een zuiver Nederlandsche benaming zooals in wat te stuypen (S. 60). Meest altijd wendt men zich tot den heilige.

St. Valentijn of Sint Velten, die tegen deze kwaal vereerd wordt (2) en de uitroep luidt daarom : by sint Felt(en) (V. VI. II, 81 ; DQ. I, t. 6), by gans (gants) velten (HOOV . 164 ; KOE. 472), wat so de velten (KOE. 448) en vooral gans (gangs) velten of felten (1).

NOOT 2 Wellicht wegens de overeenkomst van den naam Valentijn met valt heen ! (CELIS, G. : Volkskundige Kalender voor het Vlaamsche land. Gent, 1923, blz. 129).

NOOT HIERBIJ

TVDS. 1191 ; RA. 2054 ; LN. 658 ; GR. 1523 ; SS. 163 : V. VI. II, 140, 157. — Verwijzend naar Bilderdijk schrijft M. DE VRIES in zijn Warenar~editie : „Sedert men de vallende ziekte uit onbetamelijke spotzucht bij wege van alliteratie St. Veltens plaag heeft genoemd, is het wel degelijk een vloekwoord

geworden". — Dat met den uitroep St. Velten niet de heilige, maar wel de ziekte wordt bedoeld, blijkt duidelijk uit deze verwensching : ick wouw liever dat sy de fransoysen (d.i. de fransoysche zieckte of venusziekte) of sint Velten had.

Uit den Warenar. Zie ook Wdb. der Ndl. T., deel IV, en vooral A. DE COCK : Spreekwoorden op Volksgeloof berustend, II, blz. 86. Antwerpen, 1920.

VERVOLG Wat de vallende ziekte betreft zijn aan te stippen : dat jou sint Velten teeken (V. VI. III, 30), dat uw Zint Felten haal (BK. t. 1).

dat haer sint Velten moet halen (V. VI. II, 28),

datje sint Felten schen onder je allen (TDB. 77)

en de nog gebruikte uitdrukking loop voor sint Felten, die zooveel beteekent als „loop naar den duivel".

Na donder, bliksem en hagel is zelfs St. Velten met den duivel op één rij gesteld !

Dr. C. DE BAER E

K R A C H T P A T S E R S

IN DE

NEDERLANDSCHE VOLKSTAAL

EEN VERZAMELING OUDERE EN JONGERE

BASTAARDVLOEKEN

1940

 

 

Velten

sint

Velten

Vernederlandste vorm van Valentin en het Middellatijnse Valentinus. Ook de variant Zint felten komt in het WNT voor. Het woord, dat dus van origine een mannelijke persoonsnaam is, komt verder voor in de verbinding Sint-Velten, gans velten en pots velten, alle verouderde krachtwoorden, bastaardvloeken en verwensingen. Oorspronkelijk betreft het de naam van de heilige Valentijn, bisschop van Terni, die vanwege de klank van zijn naam (Veltin = fallt hin) in verbinding werd gebracht met de vallende ziekte. Die ziekte heette morbus Sancti Valentini en St.-Valentijn werd tegen de kwaal aangeroepen. Vandaar ook de verwensingen dat hem Sint Velten schen! of dat hem pots velten schen! 'laat hij de vallende ziekte krijgen'. Pots Velten is een verbastering van God en St.-Velten. Als krachtterm wordt ook gebruikt bij Sint Velten!, bij gans Velten! Gans kan hier ook vervangen worden door het synoniem pots. Ook de verkorting gans of pots Velten! is niet ongewoon. Daarnaast ook wat so de velten.

Willem Ogier gebruikt in zijn Seven Hooft-sonden de bastaardvloek bij gans felten genaey, d.w.z. bij de genade van de van God afkomstige Sint Velten.

Sint Velten is in allerlei verwensingen en vloeken in de plaats gekomen van de

woorden droes, drommel of duivel. Dit gebruik is vooral opgetekend in de 18de en 19de eeuw. Voor Sint Velten! heeft de betekenis 'voor de drommel', 'voor de duivel'. Dat uw Zint Felten haal 'moge de duivel je halen'; dat jou sint Velten teeken 'moge de duivel je brandmerken'; dat je sint Feiten schen onder je allen 'dat Sint-Velten je te midden van allen in het verderf stort'; loop voor Sint Feiten 'loop naar de duivel'. Daarnaast kennen wij ook nog de verwensing brui voor Sint Velten! 'loop naar de duivel', 'droes', 'drommel'. Het jongste citaat van deze laatste verwensing dateert uit het begin van de 19de eeuw. —» lopen.

P.G.J. van Sterkenburg

Vloeken

Een cultuurbepaalde reactie

op woede,

irritatie en frustratie

1997

 

 

Velten

sinte

Item daer zijn der vele die dese meyninge

draghen ende haer aldus gelaten

ende roepen. Mercket lieve vrienden, ie

ben een handwercxman, ick hadde my

op eenen tijt begheven, dat een bedeleer

is ghecomen voor mijns vaders

huys, ende dese heyschte om sinte Veltens,

oft Valentijns wille. Ende mijn

vader gaf mi eenen pennick dien ick

hem brengen soude. Ende ich behiel

den penninc, ende seyde dat boeven

werc was, ende van stonden aen quam

my die vallende siecte aen. Ende aldus

hebbe ick my geloeft tot sint Valentijn,

met iij pont was ende met eender gesongender

missen. Ende dit moet ick

eysschen met vromer lieden hulpe, om

dat ick dat also gheloeft hebbe, want ie

hebbe anders van my selven ghenoech.

Ende daer om bidde ick u om hulpe, dat

zo den hylgen myt vj pont wachs, mit

eynem alterdoich. myt eynem silueren

offer et cetera, und moisz dat sammelen

myt frummer lüde stuer ind hulp.

dair umb bidden ich uch dat ir myr wyllet

tzo stuer geuen eynen heller, off eyn

steyn flasz tzo eynem underbant an

dem altair dat uch got und der lieue

hyllige wil behueden vor der plagen off

krankheyt.

Moormann

De geheimtalen

Het Bargoense standaardwerk,

met een nieuw, nagelaten deel

Bezorgd door Nicoline van der Sijs,

met een inleiding van Enno Endt

Afdeling i: Bargoens

Bron ï. Liber Vagatorum (1563) [A I]

2002

 

 

Verhaegen

Sint-

Sint-Verhaegen, niet bepaald een heilige, doch de Brusselse naam van de studentenfeestdag op de naamdag van de stichting der Vrije Universiteit te Brussel. De stichter heette namelijk Verhaegen. De dag wordt gevierd door de haren en de pluimen, de studenten van beiderlei kunne.

K. ter Laan

Folkloristisch woordenboek

1974

 

Verhaegen

Sint

 

MERCERON PAG 946-947  GESCAND

 

Vreetop

Sint

 

Zie JUT – Navorscher 1875

 

Vreet-op

Sinte

Alles hoeft niet ineens op

(…)

Het is geen Sinte Vreet-op!

Inez van Eijk

Ik zeg maar zo ik zeg maar niks

Utrecht, 1978