TERUG NAAR DOSSIER HARING
INHOUD DOSSIERS
INHOUD W T T
CUBRA HOME

PRINT DEZE PAGINA

 

Het Woordenboek van de Tilburgse Taal wordt mede mogelijk gemaakt door

hèrring - bukkem - haring - bokking

Lof van den pekelharing

Schilderij van Willem Kalff.

Het schilderij bevond zich begin 19e eeuw in een museum in Dresden.

Daar werd het gezien door Adriaan van der Willigen,  een van de eerste bestuurders van Tilburg in de Franse Tijd. Hij noteerde de geschilderde tekst.

 

 

Lof van den pekelharing

 

 Een Pekelharingh blanck,

 Zwaarlyvigh, dick en lanck,

 Dien 't hoofd is afgeslogen;

 Den buyck en rug met een

 Heel proper afgesneên,

 De vellen afgetogen.

 

 Het grom voorts uitgedaan;

 Raauw of wel eens gebraân,

 Dan geen ajuin vergeten;

 En eer des avonds laat

 De zon te bedde gaat,

 Met honger opgegeten.

 

 En daartoe dan een stick,

 Zoo groot gelijk een mick,

 Van roggebrood gekloven,

 Is goede medicyn;

 Thriakel kan niet zyn

 Zoo waardich om te loven.

  

Een dronck dan smaakt er op,

 Bredaas of Haarlems sop,

 Of uit de Delftsche kuipen;

 Men slaapt daarop gerust,

 En kan met nieuwen lust

 Vroeg uit de veêren kruipen.

 

 En als men is verzeeuwd,

 En zit en gaapt en geeuwt,

 Kan hij weêr lustig maacken;

 Drooght de catharren op,

 Die, boven uit den kop,

 In borst en tanden raacken.

 

 De spijs verteert hij goed,

 En maackt, door suiver bloed,

 Recht opgeruimde zinnen.

 Wie zou dan dezen visch,

 Die zoo weldadig is,

 Niet loven en beminnen?

 

Anno 1656.