naa, naaw
bijwoord
nu, nou
Dirk Boutkan: (blz. 24) 'naw' = naaw
-
‘Vruuger en naa’, titel van een Korvelse Revue, 1926.
- Cees
Robben - Nao al ’t zuut der vurrige daogen/ ’t zilte naa op oewen
dis..... (19540306)
- Cees
Robben -
Gao-naa-toch-gaa... (19570817)
- Cees
Robben -
Naa hedde daor himmel gin mölderkes mir... (19570525)
- Cees Robben - Ik licht naa ’t höske... en rij meej de ton...
(19570309)
- Dialectenquête 1876 - Naauw
hemme we wir nije menisters - nu hebben we weêr nieuwe ministers
- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch
dialect (1899) - NA
(zuivere a) bijwoord - nu, Frans: maintenant
Tijs
Dorenbosch - Vignetten uit De Mus en D'n örgel van Piet Heerkens
(1939 & 1938)
naacht,
nachje
zelfstandig naamwoord
nacht, nachtje
- Kees en Bart, dialoog in Tilburg Post 1922-193? - ginnen
êenen naacht rust
- Piet
Heerkens, uit: D’n örgel, ‘Vesperklokke’, 1938 -
Den
aovond komt, daornao de naacht /
die
over oe valt mee alle maacht; (
- Et leuke
waar dè die naachtmis meej Kerstmis, ôk echt ’s naachts wier
gedaon.(Lodewijk van den Bredevoort - pseudoniem van Jo van Tilborg, Kosset
den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 1, Tilburg 2006)
-
Ridderverhaole wieren er verteld. Ik vond dè aaltij héél spannend,
veural asse bij naacht en ontij afspeulde en meej gierende störmen
gepaord gingen.(Lodewijk van den Bredevoort - pseudoniem van Jo van Tilborg,
Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 1, Tilburg 2006)
naachtèùl
zelfstandig naamwoord
nachtuil,
nachtbraker
- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch
dialect (1899) - NACHTUIL zelfstandig naamwoord, mannelijk. - iem.die 's nachts laat uitblijft
- WNT - NACHTUIL
- ... In Z-N. ook in den zin van: nachtraaf, nachtlooper, die tot
diep in den nacht blijft drinken, spelen of rinkinken.
naachtmis
zelfstandig naamwoord
nachtmis; heilige mis die begint om 12 uur middernacht van 24 op 25
december om het kerstfeest te vieren; na deze nachtmis werd thuis
het kerstmaal genuttigd.
- Cees Robben -
As ik vruuger uit de naachtmis kwaam stond ’t kenèèn
al te pruttele en lagen de kortelette in de pan te kiskassen...
(19691212)
naaget
samentrekking
nu je het
-
SJAREL. Jè, naaget zegt, daor stao me ok iets van veur. (Karel en
Sjarel, dialoog in Groot Tilburg, 20 april 1945)
naagtemiddag
bijwoord
vanmiddag; verbastering van 'na de middag'; mogelijk ook bedoeld als
's middags in het algemeen
- A.J.A.C.
van Delft - Is iemand niet thuis, dan "is ie krèk weg", "komt seffens thuis" of:
wij komen "saanderdags" of "van 't naagtemiddag mar weer is aon". (Nieuwe
Tilburgsche Courant; Van Vroeger Dagen afl. 110; 20-04-1929)
naaje
werkwoord, zwak
1.
slaan
- Zegsman Hans Hessels; Uit het geheugen van Hans Hessels, 2022 -
Zakkoe es meej oew bakkes oover de kaaje naaje – Zal ik jou eens met
je smoel over de straatstenen slaan
- WBD -
III.1.2:30 'naaien' = slaan; ook: 'ertegenaan peren, bossen'
- WBD -
III.1.2:57 'een
labbezoet geven'
-
erop naaje - erop slaan.
- Dialectenquête 1887 Willems - ik zal em
es óp zen gezicht naaje - slaan
2.
snel weglopen, maken dat je wegkomt

Bedrukt Tshirt. Markt Tilburg Noord.
Foto: Cubra / WTT 2021.
-
uitdrukking - der
tussenöt naaje - er vandoor gaan, 'm smeren
-
naajt em! -
smeer 'm, maak dat je wegkomt! hoepel op!
- Informant Ad Vinken; naajtem Pius
- Wè
iemand deej die der tussen èùtnaaide, wies ik ôok, die liep ineens
héél hard. (Lodewijk van den Bredevoort - pseudoniem van Jo van Tilborg,
Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 1, Tilburg 2006)
- WBD -
III.1.2:128 'daaruit naaien' = op de loop gaan
- WBD -
III.1.4:238 'eruit naaien' = kwaad weglopen
3.
aannaaien, aanzetten
Cees Robben: 'hij naait oe impesaant 'n oor aon'
- WBD -
III.1.2:84 'naaien' = smijten; ook! gooien'
4. gemeenschap hebben
- WBD -
III.2.2:105 'naajen' = geslachtsgemeenschap hebben
-
Lodewijk van den Bredevoort - …en
toen naaide hij ze zô det de tift langs der béne liep. (ps. v. Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk
wel trekken? Dl. 1, Tilburg 2006)
► wegnaaje
Overige bronnen
-
Cornelis Verhoeven: NAAIEN
(nèèje) onov. en ov.ww - 1. met naald en draad kleren maken of
verstellen; 2. grof woord voor: slaan: 'rop nèèje; 3. grof woord
voor: overhaastig weggaan; 'r öt nèèje.
- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch
dialect (1899) - NAAIEN
zie wdb.; bij 't gemeen voor 'futuere, coire' (ook in Mnl.)
- Jan Naaijkens, Dè's Biks - naaje
ww - naaien
naajgat
zelfstandig
naamwoord
vrouwelijk
geslachtsdeel
- WBD -
III.1.1. lemma vrouwelijk geslachtsdeel - naaigat, uitsluitend
opgetekend voor Tilburg
naamerlek
bijwoord
namelijk
- Et
begos namerlek 'n bietje langdraoerig te wörre. (Uit: F. van der
Meer, Ferry van de Zaande, verhalen van een echte Tilburger, 2010.)
naamp
oude verleden tijd van 'neeme'
nam
- Kees en Bart, dialoog in Tilburg Post 1922-193? - in
dienst naamp
- Cees Robben -
Tiest Vermeeren naamp unne
raomscheut... (19560428)
- Cees Robben -
En hij naamp rap de beene... (19700213)
- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch
dialect (1899) - NAAM - 2e hoofdvorm van 'nemen'; ook NA- Miep
Mandos-v.d.Pol; Aantekeningen Brabantse spreekwoorden -
naanie
samentrekking
nu niet
- Cees Robben -
“Dus naa-nie of dan nie - of nôôt nie...” (19640710)
- Cees Robben -
Toenie.. Naanie... Nèè-nôotnie.. (19861128)
naarècht,
òrrecht, etc.
zelfstandig naamwoord, mannelijk, en dus niet onzijdig
aanrecht
- WBD -
naarècht, aonrècht - aanrecht
uit 'den
aanrècht': proclisis fonologische varianten: nòrècht, nòrcht
naatie
samentrekking
nu hij
-
SJAREL. Wel, ik denk, naatie getrouwd is… (Karel en Sjarel, dialoog
in Groot Tilburg, 27 april 1945)
naaw, naa
bijwoord
nou, nu
- A.A. Weijnen, Dialectatlas van Noord-Brabant (1952) - dè
wòrdt naaw en hil nuuwe stad
naaw
bijwoord, bijvoeglijk naamwoord.
nauwkeurig,
precies, net; nauw, eng
Dè stikt
nie zó naaw - Dat komt niet zo net
- A.J.A.C.
van Delft - "'t Zit er nauw in", zegt de kleermaker, die maar amper een
kleedingstuk uit een lap stof kan maken. Hetzelfde zal ook een ander
vakman zeggen, die slechts met moeite de benoodigde hoeveelheid
materiaal voor een bepaald werk heeft. (Nieuwe Tilburgsche Courant; Van
Vroeger Dagen afl. 109; 13 april 1929)
- Bende gek zô naauw motte nie speuren. (Kubke
Kladder; pseudoniem van Pierre van Beek; Nieuwe Tilburgsche Courant; Uit ‘t klokhuis van Brabant 9;
22-02-30)
-
Pierre van Beek: Et zit er
naaw in - een lap stof is volgens de kleermaker amper groot genoeg voor het gewenste
- Hij is erg nauw in 't kruis. - Hij is zeer
consciëntieus, gewetensvol. (A.J.A.C. van Delft; 1961; in: Nieuwe
Tilburgse Courant, ‘Bekoring van dialect’; ‘Typische zegswijzen uit
onze streek; uit de volksmond opgetekend’)
- Dialectenquête 1876 - naauwe
schoene - nauwe schoenen
- WBD -
III.4.4:225 'nauw' = idem, eng, ook 'smal', 'krap', 'bekremmeld'
- Jan Naaijkens, Dè's Biks - naaw bijwoord
- precies, nauwkeurig
-
A.P. de Bont: na.u, bijvoeglijk naamwoord. en bijw. naauw - nauw, nauwkeurig, juist, precies
- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch
dialect (1899) - NAUW
bvw - zie wdb. - Het nauw zuken - alles scherp nagaan
naaw
voegwoord
nu
- Voorbeeld
Sterenborg - Naa et blèèft
sneuwe, gao ik nie de deur èùt.

Uit het weekblad Groot Tilburg, dat tussen 1939 en 1946 verscheen.
De tekening van Frans Mandos van een professor voor een schoolbord
dateert uit 1939 en was het vaste kader van de rubriek 'Cursus in
Tilburgs'. Lezers konden korte Tilburgse zinnetjes insturen, die op
het schoolbord werden afgedrukt.
naawe
werkwoord, zwak
nauwen,
spannen, spannend worden
- Cees Robben -
’t Begienter te naauwe...
(19691010)
- Cees Robben -
[Man spreekt] Ik ben thuis den baos.. Mar as ’t er
naauwt is ons vrouw den baos... Mar as ’t er naauwt en wedernaauwt,
dan ben ik den baos... [Dan heb ik hetlaatste woord...] (19811113)
Robben voegde aan deze prent een voetnoot toe: ’t naauwt er = ’t
spant er - wedernaauwt: ’t spant er heel erg.
-
Henk van Rijen: naaw
naaw et er - nu gaat het spannen
- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch
dialect (1899) - NAUWEN
ww.onp. - Nijpen, gevaarlek worden. (Ook in Middelnederlands.)
- J. H. Hoeufft; Proeve van Bredaasch Taal-eigen, 1836 - NAAUWEN
voor benaauwen. B.v. Niemand weet waar het naauwt.
-
A.P. de Bont: na.we(n), zw. onpers. ww. naauwen - nauwen, "het aanwezig zijn van groote
drukte, haast of levendigheid" (Brabantius): 'Et naawt er' -
men is er zeer druk, zeer gehaast; ook: er wordt hevig getwist.
- Jan Naaijkens, Dè's Biks - naawe
ww - spannen: 't naawt erom - 't is 'n dubbeltje op z'n kant
naken
zelfstandig
naamwoord
- Nicolaas
Daamen woordenlijst 1916: "naken - 't is 'n vies naken (een
vreemdsoortige vent)"
naks
bijvoeglijk naamwoord
- Henk van Rijen; Mèn Tilbörgs Wôordeboek (1998) - naakt
nao, nò
bijwoord, voorzetsel
na
- Voorbeeld Sterenborg -
Nò zis uur
koom ik nao. - Na zes uur kom ik na./ nò zisse
-
Dirk Boutkan: (blz.
41) 'nao/ nò ' als ww-deel
- Cees Robben -
Nao al ’t zuut der vurrige daogen/ ’t zilte naa op
oewen dis..... (19540306)
naobuur
zelfstandig naamwoord.
nabuur
- Dialectenquête 1876 - de
genoddigde gaaste, vrènden en noabure
- WBD -
III.3.1:520 'nabuur' (ook naober) = buurman; ook genoemd: 'buurman,
gebuur, buur, naaste buur'
- WNT - NABUUR
naod,
naoj, naoie, nòdje, naojke
zelfstandig naamwoord
naad
-
KAREL. Nou me dunkt! Ge ziet bekaant niks aanders dan naoie! Ik wed
dettie wel uit virtig verschillende lepkes bestao, diechche aon
bekare het gedriegd. (Karel en Sjarel, dialoog in Groot Tilburg,
15 december 1944)
- WBD -
naod (II:923)
naden; spieren van het lichaam
- Cees Robben -
oew naoi kraoke... (19660225) [van het werken]
naogel
zelfstandig naamwoord.
nagel
-
Pierre van Beek - Met iemand, die "geen naogels heej om z'n eigen te
krabben" is het al niet veel beter gesteld als met degene, die "gin
hem(d) aon z'n lijf heej". (Tilburgse taalplastiek 14 Nieuwe
Tilburgse Courant - dinsdag 23 mei 1950)
- Frans Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters èn aandere saawelèèrs (7de
perbeersel, 1996) - ginne
naogel hèbben om òn oew kont te krabbe
- Tèùs
han ze ginne naogel gehad om der kont te krabbe. Kaole kak waar et
en daor waar alles meej gezeej. (Lodewijk van den Bredevoort -
pseudoniem van Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 2,
Tilburg 2007)
- Frans Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters èn aandere saawelèèrs (7de
perbeersel, 1996) - zenèège vuulen as en vlôoj tusse twee naogels
G. Steijns, Grôot Dikteej van de Tilburgse
Taol 2005 - Jè et ‘rèèke Romse lèève’ hiet dieje tèèd naa.
Mar zôo rèèk waare de miste meense toen nie. De fabriekaanten èn
pestoors wèl. Mar veul Tilbörgse aawers han de grotste moeite om al
die Romse mundjes te vulle, èn sommegte waare meej al der
kènderrèèkdom zo èèrm as Jòb. Die han dikkels gin rôome in der
bèkske leut, jao zogezeej gineens ene naogel om òn der kont te
krabbe!
- Stadsnieuws Tilburg, rubriek Tilburgs huukske; 2006 e.v. - Zenèège
vuule as en vlôoj tusse twee naogels (090408)
- WBD -
III.2.1:499 'nagels' = klauwen
-
A.P. de Bont: noa.gel, zelfstandig naamwoord, mannelijk. - nagel l)het bekende hoornachtig bedeksel van vinger of
teen; 2)spijker; 3)navel.
naogelbèùk
zelfstandig naamwoord
nagelbuik, navel
- Frans Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters èn aandere saawelèèrs (7de
perbeersel, 1996) - navel
- WBD -
III.1.1:124 'nagelbuik - navel'
- Stadsnieuws Tilburg, rubriek Tilburgs huukske; 2006 e.v. - èn waast
ok oewen naogelbèùk goed èùt: in de költje woonen ok meense
(250407)
- Jan Naaijkens, Dè's Biks - naogelbùik zelfstandig naamwoord - navel
naogelgrèùs
zelfstandig naamwoord
kruidnagel, 'krönaogel', 'kruinaogel', 'kruidnaogel'
- WBD -
III.2.3:132 'nagelgruis' = kruidnagel
- WNT - NAGELGRUIS, in het algemeene Ndl. minder gewoon dan
bijvoorbeeld in het
Fries 'nagelgrûs' - gebroken of gemalen kruidnagelen
naogôoje
werkwoord, zwak
nagooien
- WBD -
nagieten
(afspoelen van een onthaard geslacht varken)
naoje
werkwoord, zwak
naaien
- A.A. Weijnen, Dialectatlas van Noord-Brabant (1952) - en
getrouwde vrouw moet kunne naoje
- WBD -
'nóóje'
en naoje (II:923,922)
- WBD -
oover et
köpke naoje (II:1192)-over (het) kopje naaien (= overhandsen)
M In
tegenstelling tot in 'zaaje, maaje, graaje' heeft de stamklank zich
in 'naoje' niet gehandhaafd, wegens de homofoon 'naaje' (= coire)
- A.A. Weijnen; Onderzoek dialectgrenzen in Noord-Brabant (1937) - Geen
umlaut, (volgens krt. 48 en blz. 91/92)
naojmèdje,
-mèske
zelfstandig naamwoord.
naaister,
modinette
- Frans Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters èn aandere
saawelèèrs (7de perbeersel, 1996) - we speule hier nie meej de naojmèdjes (gezegd bij het
kaarten)
- WNT - NAAIMEISJE - dat bij een naaister werkzaam is en aldus meteen het
vak leert
naojmesjien
zelfstandig naamwoord.
- Voorbeeld Sterenborg -
doede dè
opt naojmesjien?
- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch
dialect (1899) - NAAIMACHIEN zelfstandig naamwoord.o. (niet v.) - naaimachine
naojring
zelfstandig naamwoord.
naairing
Mandos, Brabantse Spreekwoorden: nen
naojring vól (De'59) = niets (naairing = vingerbeschermer bij het
naaien, die aan twee kanten open was)
naojspaon
zelfstandig naamwoord
- WBD -
naaispaan: het instrument waarmee men bij het naaien de stukken leer
bij elkaar houdt (II:731)
naojster
zelfstandig naamwoord
naaister
naokend,
nòkt
bijvoeglijk naamwoord
naakt,
bloot, simpel
-
gezegde - en
naokende tas teej - kopje thee zonder koekje o.i.d.
- Naarus - Brieven van een oud-Tilburger (1940;
CuBra) Dat ziedde in oewen gist van die stoere Batavieren mee
bistevellen om, mee de hore op d’re kop daor rondwaandele. Ge ziet
er om ’n kampvuur zitte, waor ze in wild vèrkske of ’n hert aon ’t
rosteren zen, naokende Batavierenkiendjes dartelen om oe henen en
perbeeren iets te raoken mee d’r pelsjes en bugskes.
- Lechim - ongedateerd knipsel
Vuls te hèèt… 'n Moeder roept: ‘Mèd schaomt oe ège Mee zo'n bekaant host naokend klèèd!’ ‘'t Is mèn wel goed hoor, zee d'r dochter Vur iets aanders is 't te 'hèèt.’
-
Lodewijk van den Bredevoort - Naa, ik wil gaon vraoge of we meuge
gaon fietsen, ik doe de deur van de kaomer oopen en zie hullie baaie
spiernaokend liggen.(uit: Kosset d’n brèùne eigelek wel trèkke?,
2006) Piet van Beers - (CuBra)
Èn… konde irst ´n kiepenaai vur ’n naokend kwartje haole!!! Strak zèn de aaike’s (lèt mar op) vur gin goud nog te betaole.
- WBD -
III.1.3.19 'naakt' = naakt; ook 'bloot', 'naaks'
- WBD -
III.1.3.20 'nakend' = idem
-
A.P. de Bont: bijvoeglijk naamwoord.
'nakend' - naakt
- Jan Naaijkens, Dè's Biks - nakend bijvoeglijk naamwoord - naakt
- A. Weijnen, Etymologisch dialectwoordenboek (1995) - nakend -
naakt (div. dial.) = Middelnederlands. nakent
- WNT - NAAKT,
daarnaast in de gesproken taal: NAKEND
naokwalm
zelfstandig naamwoord
onaangename nawerking na een genot
- Henk van Rijen; Mèn Tilbörgs Wôordeboek (1998) - nagalm, gevolgen, uitvloeisel
- Stadsnieuws
Tilburg, rubriek Tilburgs huukske; 2006 e.v. - Agge zukke
dinger doet, moete de naokwalm kunne veele (251009)
- WBD -
III.4.4:253 'nakwalm', 'nagalm' = echo, ook: 'galm', 'weerklank'
-
Cornelis Verhoeven:
NAKWALM (naokwalm) m - onaangename nawerking na een genot.
naom
zelfstandig naamwoord
naam
- Gezegde: Dè
kunde ginne naom geeve: Je kunt de reden niet noemen
- Stadsnieuws Tilburg, rubriek Tilburgs huukske; 2006 e.v. - et maag
ginne naom hèbbe (110206)
-
A.P. de Bont: zelfstandig naamwoord, mannelijk. 'naom' - naam; verb. 'z'ne naom zette' tekenen.
naor, nòr
voorzetsel
naar
- Voorbeeld Sterenborg -
Nòr school, nòr hèùs, nòr et wèèrk Waor kèkte naor? - Waar kijk je
naar?
- Dialectenquête 1887 Willems - nò - naar
- Cees
Robben -
Den irste zondag van de maai/ dan trokken wij dur stad en
haai/ mee de meziek naor Meuleschot/ naor Lôôn of Beek....
(19540508)
naorècht
zelfstandig naamwoord
- Frans Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters èn aandere saawelèèrs (7de
perbeersel, 1996) - aanrecht
- Cees Robben -
Waor leej m’n schaors, troeleke..? .. Op d’n
naoricht.... menneke... (19580118)
► nòrrècht
naoste
bijvoeglijk naamwoord
volgende
- Cees Robben -
de naoste week krèèg ik den uitsleutel... [uitslag]
(19641009)
naovraog
zelfstandig
naamwoord
navraag,
extra vraag naar iets
...ze
moessen er nog enkele rijen stoelen bijzetten omdetter zooveul
naovraog waar. (Jan Jaansen; pseudoniem van Piet Heerkens svd; De nuuwe
kapelaon van Baozel, afl. 11; Nieuwe Tilburgsche Courant 10-12-1938)
nat
bijvoeglijk naamwoord, zelfstandig naamwoord
nat; diverse betekenissen
- Henk van Rijen; Mèn Tilbörgs Wôordeboek (1998) - bekakt,
dikdoend
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier,
68 06 13 - 'ze Grutvadder krèèg ieder jaor / 'n Fleske mee kort nat
- WBD -
III.1.2:267 'gezworen nat' = etter
- WBD -
III.2.2:30 'nog nat' - nog niet zindelijk (kind)
- WBD -
III.2.3:154 'nat' = sap (van bv. vruchten)
- WBD -
III.4.4:49 'het is een natte' = druilerig, nat weer
- WBD - III.4.4:50 'nat
weer, natte kou' = koud, nattig weer
nathaawerke
zelfstandig naamwoord, verkleinwoord
HTW borreltje, drankje
nathiel
zelfstandig
naamwoord
sjieke lui,
kakkerige mensen
- Wè hèk men
èège dikkels op zitte vrèète bij die ‘nathielen’ in de keuke.
(Lodewijk van den Bredevoort - pseudoniem van Jo van Tilborg, Kosset den
brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 2, Tilburg 2007)
natmaoke
werkwoord, zwak
natmaken
- vocaal
krimping in tegenwoordige tijd: gij/hij mòkt nat
- WBD -
weken: het in water leggen van loopzool en ander leer (II:756)
natnèk
PM pedant,
arrogant iemand
- Cornelis Verhoeven: NATNEK (natnèk) m - onervaren, onwijze en
niettemin zelfverzekerd optredende persoon.
- WNT - niet vermeld
- Van Dale - NATNEK (volkst.)
nathals; ook voor: vent v. niks, waardeloze kerel.
- Jan Naaijkens, Dè's Biks - natnèk zelfstandig naamwoord - ingebeeld sujet ...
► natsjaak, natzwiebel
natsjaak
zelfstandig naamwoord
natnek, verwaand persoon
- Hij komt veul bij zó'n natsjaakekeffee óp et Piusplein. (Uit: F.
van der Meer, Ferry van de Zaande, verhalen van een echte Tilburger,
2010.)
- Ik
zeg: ‘Naachtburgemister? gaode gij dan mar gaaw nor oew kameraoi op
et gemintehèùs, tusse de aandere natsjaake zitte.’ (Uit: F. van der
Meer, Ferry van de Zaande, verhalen van een echte Tilburger, 2010.)
► natnek, natzwiebel
natteghèd
nattigheid,
nat weer
zelfstandig naamwoord
- Voorbeeld systeemkaart Sterenborg -
We krèège
nòg veul natteghèd
- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch
dialect (1899) - NATTIGHEID zelfstandig naamwoord, vrouwelijk. - regen, sneeuw, stofregen (ook in Brab.)
natteneerke
zelfstandig
naamwoord
dasje of
strikje; van: nette heer, net heertje
- Naarus,
pseudoniem van Bernard de Pont; in: Groot Tilburg 1941, CuBra - Daor
was is in Bosse koopvrouw in dèskes en petten en zoo, en die
verkocht goed, want ze was er hendig aon. ’t Mist waren het van die
strikskes die ge met in klemke aon oewen boord kost klemmen. As ge
bij die vrouw is in d’r kraom keekt, dan sprong z’op oe aaf, en ’t
volgend oogenblik hadde al zon strikske onder oew kien vaast zitten.
’t Zelfde moment hazze de spiegel vur oe neus hangen en dan zizze op
z’n Bosch’s: “Kaik nou is, bende nou niet innen natten Eer?” In de
miste gevallen wier d’er zeuve stuiver betaold en gongen ze as
‘Nette Heeren’ verder, mar die dèskes, die hietten nao dieën tèd nie
mir, daske of strikske mar ‘Natteneerkes’ en dès lang zo gebleve.
natzwiebel
zelfstandig naamwoord
natnek,
aansteller
- die
natzwiebels van de T. (Uit: F. van der Meer, Ferry van de Zaande,
verhalen van een echte Tilburger, 2010.) [T = gemeente Tilburg]
► natnek,
natsjaak
ne, nen
lidwoord
een ('n), mannelijk (slot-n is fonetisch geconditioneerd, d.w.z.
verschijnt vóór onmiddellijk volgende klinker, h, d, t, b en r.)
-
Nieuwe Taalgids 78:537.
Ontstaan uit 'ene(n)'
nen heer,
nen boer, nen hof, nen aawen dömstòk, ne pestoor, ne köster
- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch
dialect (1899) - NE,
NEN (toonloze e) - een, Frans: un; vóór een mann.zelfstandig naamwoord.: ne mens(ch),
ne goeie jongen, ne kleine wagen. Begint het onmiddellijk volgende
woord met b, d, h, r, t of eenen klinker, dan zegt men 'nen': nen
heer.
nèèf,
nèfke
zelfstandig naamwoord
neef
- Voorbeeld systeemkaart Sterenborg -
nèèf èn
nicht
-
Nicolaas Daamen woordenlijst 1916: "kezèèn,
nèèf - neef"
gij
nichjes en gij nefkes, (Piet Heerkens; uit: D’n örgel, ‘Van de luien
bekker’, 1938)
-
Dirk Boutkan: (blz. 59)
onze/ jullie/ hullie neef
nèèg
bijvoeglijk naamwoord
vurig,
nijdig, pienter, driftig
- Dialectenquête 1876 - nêg
(ê = fr- même) en nèèg mènneke - een pienter ventje, een vurig
ventje
-
Henk van Rijen: wè wier
ie wir nèèg - wat werd hij weer nijdig!
- Cees Robben -
Öllieje Sjennie is ’n nèèch
hundje... Dè-wel.. Hij is vernoemt flèènich.. (19600122)
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier,
69 02 06 - Toen wier ie irst pas gloeiend nèg
- Cees Robben -
uit de hôôgte.. en wè nèèg (19611201)
- WBD -
III.1.4:31 'nijg' = vlug van begrip; 218 'nijg' = onstuimig
- WBD -
III.1.4:143 'nijg' - flink; 227 'nijdig' = boos; 229 'nijg' =
driftig
- Jan Naaijkens, Dè's Biks - nèèg
- bijvoeglijk naamwoord - nijdig, driftig
- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch
dialect (1899) - NIJG
bvw+ bijwoord - moedig, werkzaam, driftig, geweldig, fel. (ook in Brab.)
E nijg pèèrd. 'Ne nijge werkman. Loopt zoo nijg nie.
-
Cornelis Verhoeven: NIJG (néég) bijvoeglijk naamwoord - driftig, gehaast: 'n néég mènneke; ook: vlug, op korte
termijn.
- A.P. de Bont: zelfstandig naamwoord. vrouwelijk ' nijgigheid' -
haast, drift. bijvoeglijk naamwoord + bijw. ' nijg' - vurig,
driftig, vlug, fel, hard.
neege
telwoord
neegeste -
negende
- Dialectenquête 1876 - nège (sic)
- Leo Goemans; Leuvens taaleigen (1936) - NEGEN
- né:ge tw.: mej ons né:gene; NEGENDE - né:geste
nèège
neigen/
nijgen
werkwoord, zwak en sterk
nèège -
nèègde - genèègd / nèège - nêeg -
geneege: geen vocaalkrimping
neegen ôôg,
neegenêûger
zelfstandig naamwoord
negenoog
1.
riviervis
- Wikipedia - De prikken, lampreien of negenogen
(Petromyzonidae) zijn een familie van kaakloze vissen (Agnatha). Er
zijn ongeveer 40 soorten, waarvan de meeste in zoet water leven. De
mond is rond (zie afbeelding) en volwassen dieren hebben een
rasptong met tandjes. Sommige soorten zuigen bloed bij andere
vissen. De rivierprik (Lampetra fluviatilis) is een vissoort uit de
familie Petromyzontidae.

Rivierprik - bron: Wikipedia
2.
Karbonkel
- Wikipedia - Een karbonkel,
negenoog of koolzweer is het voorkomen van een aantal steenpuisten
die naast elkaar in hetzelfde gebied bestaan, soms onderling
vervloeiend.
- Cees Robben -
Onze Peer hee unne pöst in zunne nek zôô grôôt as unne
riksdaolder... Unne negen-euger zeker..? (19811023)
-
Hein Quinten -
Khè veul laast van unne negenôôger. (Tilburgse
spreuken; ca. 1990)
neeger
zelfstandig naamwoord
neger
-
2020 - Kwinkslag - Tegen een ander: - die ziede nie veul mir!…
Ander: wie?.....die neegers meej die witte konte! (Zegsman dhr.
Hessels (1931-2006).
►Volledige bron:
KLIK HIER
neeje
tussenwerpsel
nee, neen
- Kees en Bart, dialoog in Tilburg Post 1922-193? - neeje
neeme
werkwoord, sterk
nemen
- Dialectenquête 1887 Willems - neeme -
nôom/naam - genoome;
-
Dirk Boutkan: neeme -
naam - genoome
-
vocaalkrimping in tegenwoordige tijd: gij/hij nimt
- Dialectenquête 1876 - ik
neem, veranderd in: ik nim, hij nimt
- Dialectenquête 1876 - Ze
nêmen (ê van même. fr.) aalles wetter te krêgen is
- Leo Goemans; Leuvens taaleigen (1936) - NEMEN
- né:me wkw (namp, gene:me)
nèè-nôôtnie
samentrekking
nee, nooit niet
- Cees Robben -
Toenie.. Naanie... Nèè-nôotnie.. (19861128)
nêep
persoonsvorm
kneep
verleden tijd
van nèèpe
nèèpe
werkwoord, sterk
knijpen
nèèpe -
nêep - geneepe
vocaalkrimping
in tegenwoordige tijd: gij/hij nèpt
Dirk Boutkan: (blz. 40)
in verl. tijd: nêep, maar: nipte gij?
- Voorbeeld systeemkaart Sterenborg -
em nèèpe -
in de knijp zitten, in angst zitten
- Stadsnieuws
Tilburg, rubriek Tilburgs huukske; 2006 e.v. - Ge meugt
wèl in oew haande nèèpe dèt ammòl goed aflopt (180309)
- WBD -
III.1.2:106 'nijpen' = knijpen 106 'nijpen' = knellen
- WBD -
III.1.3:211 nijpen' = knellen gezegd v. schoenen; OOK: 'wringen,
drukken'
- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch
dialect (1899) - NIJPEN
zie wdb. Fig. iemand nijpen - hem te veel doen betalen; straffen,
doen
uitboeten: Ge moet dieë kèrel maar is wel nijpen.
- Jan Naaijkens, Dè's Biks - nèèpe
ww - knijpen - WNT - NIJPEN - Wsch. in verband staande met o.a. KNIJPEN
nèèperd
zelfstandig naamwoord
knijper;
bangerik
- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch
dialect (1899) - NIJPER
zelfstandig naamwoord, mannelijk. - nijdigaard, heimelijke persoon.
nèèreges
bijwoord
nergens
- Èn et
lèkt nôôt nèèreges op. (Uit: F. van der Meer, Ferry van de Zaande,
verhalen van een echte Tilburger, 2010.)
nèèrf
zelfstandig naamwoord
nerf, 'bladaojer'
- WBD -
huidschimmelziekte (bij koeien), ook genoemd 'kòjeghèd'
- WBD -
'nèèref'
- nerf, de nerflaag, kant van de huid waar haar heeft gezeten.
- WBD -
'nèèrefkaant'
- nerfkant, behaarde kant van een huid (II 595)
- WBD -
'kalfsnèèref'
- kalfsnerf (bep. leersoort) (II 663)
- WBD -
'slangenèèref
' - slangenerf (bep. leersoort)
- WBD -
'vissenèèref'
- vissenerf (bep. leersoort)
- WBD -
'genèèreft lèèr' - generft leer
-
A.P. de Bont: zelfstandig naamwoord, mannelijk.
'nerf(t)'- de hardere, van oneffenheden voorziene buitenkant van
leer; 2) begroeide bovengrond, bovenkorst van wei- of hooiland.
neering
zelfstandig naamwoord
nering
-
Mandos, Brabantse Spreekwoorden: neering
is gin èèrve (Kn'50): alleen een zaak of winkel brengt de
klandizie niet aan; wat de eigenaar doet, is ook belangrijk
neet
zelfstandig naamwoord
luis, luizeneitje
- WBD -
III.4.1:26 'kale neet' (= kaole neet) - jong en kaal vogeltje; ook:
kaol jong of nestjong
- J. H. Hoeufft; Proeve van Bredaasch Taal-eigen, 1836 - NEET-OOR
voor een kittel-oorig mensch.
- Cees Robben - Vruuger zaate in de luis... En naaw vort in de neeten
(19721208) [De prent gaat over de kosten van het sinterklaasfeest;
na de tekst van Robben is een gedrukte ‘Voetnoot’ toegevoegd: ‘Luis
moet men verstaan als kinderen. Neeten staan hier voor
kleinkinderen.]
neetekont
zelfstandig naamwoord.
netenkont
- A.J.A.C.
van Delft - "Hij is een neetekont." Dit is: Hij is een akelige, humeurige kerel.
(Nieuwe Tilburgsche Courant; Van Vroeger Dagen afl. 109; 13 april 1929)

Ill.:
Thomé
nêeteldoek
zelfstandig naamwoord
neteldoek
1. plant
- WBD -
neteldoek (II:880)
- WBD -
III.4.3:224 neetelduukske - salomonszegel (Polygonatum multiflorum)
2. stofnaam (textiel)
nêeteldoek
-
J.T. Bonthond, Woordenboek voor de manufacturier (1947) Neteldoek -
Ongebleekt katoenen weefsel. Soms gebleekt, geverfd of bedrukt.
Oorspronkelijk gemaakt van brandnetelvezels. Toepassing:
voeringstof, overhemdenstof, enz.

Tilburgsche Courant, 9-5-1878
- WBD - II.4. p. 878-9 - "Oorspronkelijk uit netelgaren, later van licht
katoen of mousseline vervaardigd los weefsel in effen binding" (Van
Dale). Van Breugel zegt op p. 62: „Neteldoek, dat hoofdzakelijk voor
morgenmutsjes werd gebruikt, kwam uit Zwitserland, uit Sint-Gallen;
men kende drie soorten." Op p. 82 zegt Van Breugel i.v.m. het maken
van de rouwpoffer: „De linten, welke bij de zondagse poffer uit een
soort damast bestonden en gemaakt waren van zuivere natuurzijde of
van kunstzijde, waren bij een rouwpoffer van books of neteldoek."
neteldoek: nêêteldoek, K 183 (= Tilburg)
- WNT - - lemma Neteldoek - 1911 - zelfstandig naamwoord onz.; het zeldzame mv. ter
aanduiding van verschillende soorten. ↪Benaming voor een soort van
losgeweven stof, vroeger vervaardigd uit de bastvezels van sommige
soorten van netels (zie OUDEMANS, Leerb. 2, 602), later van
lijnwaadachtig katoen (KUYPER, Technol. 2, 266), en in dat geval
hetzelfde als mousseline (Ald.). Hedendaags word geen netel-doek
meer uit de netelen vervaardigt, schoon men veelerleij zoorten van
zeer fijne of grover witte stoffen heeft, die den naam van
netel-doek draagen, maar die van Vlas of Katoen, inzonderheid van de
laatste gemaakt worden, en meest alle uit Oost-Indiën, Persien, enz.
koomen, CHOMEL 2286 a [1771]. Van de groote brandnetel is de bast
van de steng dikwijls gebezigd om daarvan eenen fijnen en vrij
sterken draad te verkrijgen, hetwelk nog voor weinige jaren in
Duitschland herhaald is. Van daar de naam neteldoek, sedert door
weefsels uit katoen geheel en al verdrongen, V. HALL, Landh. Flora
196 [1854].
neetoor
zelfstandig naamwoord
pestkop,
treiteraar, judas, plager
- Anoniem - Nieuwe Tilburgse Courant - donderdag 19 november 1959, Uit Tilburgs
folklore - 'n Kaoi rikkemedaosie - 1959 -
De meulesteller was unne neetoor, die Nillus wel 'n bietje zocht, Om dettie bij hum, gin sigaore of 'n rulleke pruimtebak kocht.
(...) Mar de meulesteller was nie te genaoke, die liet zun eige nie vur gleupert en neetoor uitmao
► voor de volledige tekst zie
rikkemendaosie.htm
- Cees Robben -
Lôôpt naor de hel neet-ôôr... (19730608)
- Cees Robben -
’t zen neet-ôôren van jong (1650115)
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier,
65 07 16 - 't Dee de vadder wel wè zeer / Mar hij hield zunne mond /
Ofschòòn ie zunnen ège zoon / 'nen Echte neetoor vond.
- WBD -
III.1.4:82
'neetoor' = persoon met een lastig karakter
- WBD -
III.1.4:102 'neetoortje' = lastig kind
- WBD -
III.1.4:409 'neetoor' = geniepige plager
-
Cornelis Verhoeven:
NEETOOR m - pestkop, plager, iemand die spijkers op laag water
zoekt. (= niet-oor? )
- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch
dialect (1899) - NEETOOR zelfstandig naamwoord, vrouwelijk. - (met zachtl. e en schrpl. o) - kregelig, vitziek,
kitteloorig persoon.
- WNT - NEETOOR
- in versch. bekend als scheldwoord vóór een kitteloorig, vitziek,
bedillerig iemand.
neeve
voorzetsel, bijwoord
naast, neven; bij de buren
- Voorbeeld systeemkaart Sterenborg -
Den boer
liep neeve zen pèèrd. - De boer liep naast zijn paard.
- Enquête over
‘Je favoriete Tilburgse woord’ op Facebookpagina ‘Je bent een echte
Tilburger als...’ maart 2013 -

- WBD -
III.1.4:l6 'erneven zijn', 'erneven zitten', 'ernaast zijn',
'ongelijk hebben' = zich vergissen
- WBD -
III.1.4:245 'erneven vatten' = teleurgesteld worden
- WBD -
III.4.4:l33 'neven' = eerstvolgend, ook '(daar)naast', 'achter'
-
Cornelis Verhoeven: NEVEN
(neffe) voorzetsel - naast. Vgl. 'langs'
- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch
dialect (1899) - NÈVEN
en NEFFEN voorzetsel Hetz. als nevens, Frans: à côté de, près de. Hij
woont hier nèven de deur. Er nèven zijn - mis zijn. Dat is er
nèven - verkeerd.
- WNT - NEVEN,
ook NEFFEN
nèffe
voorzetsel
naast, neven
- Voorbeeld systeemkaart Sterenborg -
Nèffe wie zaate gij? - Naast wie zat jij?
- Cees Robben -
En zit de rest d’r neffe (19600916)
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier,
69 02 13 - Vrouw Jaanse heege't èrg kaod / Ze lòòpt neffe d'r gat /
Waandelt net as ’n kòòningin / Verwaond dur hil de stad.
-
Interview met de heer De Kok (1978) - jè, ik kèn die straot… nèffe
bè, nèffe et spoor daor! Zuidoosterstraot!
►KLIK HIER om de audiobestanden van dit interview te beluisteren
- Theo de Wijs; correspondemtie met
Cees Robben bezorgd door Guido de Wijs
- jè Kees, ik zô wel neffen oe willen gaon zitten.. mar dè
stao nie… (16-01-1975)
er nèffe zèèn
iets verkeerds doen, het mis hebben, abuis zijn
-
KAREL. Dè was er neffe zeker? (Karel en Sjarel, dialoog in Groot
Tilburg, 20 april 1945)
- Theo de Wijs; correspondemtie met Cees
Robben bezorgd door Guido de Wijs - (uit diepzinnig gesprek opgevangen)
- ik zeg… ik docht dekket goed daacht mar jè, ik was er neffe omdèk
daor zô gezegd zogezeed gin gedaacht op gehad had. (17-10-1966)
- Cees Robben -
Nèè meneer... Ge zèèt er
neffe... (19580315)
- Cees Robben -
gedoegeter neffe [je doet het ernaast = verkeerd]
(19560707)
- Cees Robben -
Dè was er neffe, meneer... (19791123)
nèffe et pötje piese
naast het potje plassen
- Frans Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters èn aandere saawelèèrs (7de
perbeersel, 1996) - nèffen
et pötje piese - zich ergens aan schuldig maken
-
2020 - Plagen van een kind: - slòpt jullieje paa nòg nèffe jullie
moeder? (Zegsman dhr. Hessels (1931-2006).
►Volledige bron:
KLIK HIER
Aanvullende bronnen
- WNT - NEVEN,
ook NEFFEN
-
Bosch - neffe
- naast
- Jan Naaijkens, Dè's Biks - nèffe voorzetsel - neven, naast, mis; ge
zit 'r himmel nèffe
- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch
dialect (1899) - NEFFEN zie
'neven'
-
Hoeufft - NEFFEN,
neven of nevens, voor 'langs' of 'voorbij'; bijvoorbeeld 'zult gij eens
aankomen, als gij eens nèffen gaat?'. Zoo ook zegt men 'iemand
neven sturen' voor 'iemand aan de deur afwijzen'; het zal dus wel
zooveel zijn als iemand naar het nevenstaande huis verzenden.
nèffenaaf
samengesteld bijwoord uit ‘neven’ en ‘af’,
beide in de betekenis ‘langs’,
er langs af
- Cees Robben -
Waast er dörrem neffenaaf..../ en blijft van oew
krösken aaf...! (19550226) [In deze prent bij Aswoensdag 1955
neemt Robben een loopje met het Askruisje dat op Aswoensdag door
katholieken gehaald werd in de parochiekerk. De katholieke folklore
wilde - vooral onder kinderen - dat dit kruisje niet mocht worden
afgewassen. Uiteraard lukte dat nooit. Toch had Robben in deze prent
een tip om een poging te wagen: wel in bad gaan, wel wassen, maar
‘er neffenaaf’, eromheen, en dus vooral niet aan ‘je kruisje’
komen.]
- Cees Robben -
Desser vlak neffenaaf.. (19681025)
nèftenalte
onbepaald voornaamwoord
geen van allen
- Theo de
Wijs; correspondemtie met Cees Robben bezorgd door Guido de Wijs
-
Hedde göllie de [dè]
neftenalte
nie? (geen van alle niet) (17-10-1972)
negoosie
zelfstandig naamwoord.
negotie, handel
- A.J.A.C.
van Delft - "As 't was da (indien) 'k ne vent kos kreijgen, dan liet ik munne
negotie vaoren." Dreef ik geen handel meer. (Nieuwe Tilburgsche
Courant; Van
Vroeger Dagen afl. 111; 27 april 1929)
nei
bijvoeglijk naamwoord
nieuw
-
Voorbeeld systeemkaart Sterenborg - en nei
boks, een nieuwe broek
voor
Tilburg nog niet opgetekend
iets neis: iets nieuws
-
Achche zelf iets neis moet koope laote zoe betaole dechche nie wit
waor che blèft. (Karel en Sjarel, dialoog in Groot Tilburg, 2
februari 1945)
nèk,
nèkske
zelfstandig naamwoord
en verkleinwoord
nek, nekje
- Cees Robben -
In oew bekske... dur oew nekske (19601007)
-
Mandos, Brabantse Spreekwoorden: zooas
de nèk draajt, draajt de kòp (Pierre van Beek: Tilburgse
Taalplastiek 1970) - de man schikt zich
gewillig (de vrouw heeft de broek aan)
- WBD -
III.1.1:111 'nek' = hals
nèkke
werkwoord, zwak
nekken, de nek omdraaien
- Theo de
Wijs; correspondemtie met Cees Robben bezorgd door Guido de Wijs
-
Zukke meense mossen ze nekke (feb. 1962)
nèpt
persoonsvorm van werkwoord
knijpt
-2e
+ 3e pers. enk. tegenwoordige tijd van 'nèèpe', met vocaalkrimping
- Voorbeeld systeemkaart Sterenborg -
Hij nèpt en
eugske toe. - Hij doet een oogje dicht.
overlijden
- Cees Robben -
Het mar ginne bange degger tussen uit nept, Jaon...
(19720519)
nèptang
zelfstandig naamwoord
knijptang
-
A.P. de Bont:
neptang, zelfstandig naamwoord. vrouwelijk - nijptang
- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch
dialect (1899) - NIJPTANG (ook met verkorte ij uitgespr.: neptang) zelfstandig
naamwoord, vrouwelijk.
- Jan Naaijkens, Dè's Biks - nèptang zelfstandig naamwoord - knijptang
nèrgeraand,
nèrgaand, nèrgeraans, nèvveraans, nèrges
bijwoord
nergens, nergens anders
►nievraans, nergens
►ievraans, ergens
- A.J.A.C. van Delft - "Nergeraans" (men zegt ook "nergeraand")
beteekent: nergens. Zelfs hoort men gecombineerd zeggen: "ievraand
ergens". (Nieuwe Tilburgsche Courant; Van Vroeger Dagen afl. 111; 27 april
1929)
- "Ik zie niks, hier nie, ginder nie, nergerand
nie!" (Jan Jaansen; pseudoniem van Piet Heerkens svd; feuilleton ‘Bad
Baozel’, 8 afl. in Nieuwe Tilburgsche Courant 31-12-1938 - 18-2-1939)
- ’n Paor daog laoter zik, ‘k zè hil de stad
afgewist, d’r zen nèvverans gin Noren [schaatsen] mir te krège...
(Naarus; pseudoniem van Bernard de Pont; in: Groot Tilburg 1941; CuBra)
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier,
80 02 14 - Mar nergeraans was ie gewist / Niemand had 'm gezien.
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier,
77 06 02 - Nergeraans gin rust.
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier,
72 12 21 - Host nergeraans is iets te vène / Van kerst-vrede in de
praktèk.
- Theo de Wijs; correspondemtie met Cees
Robben bezorgd door Guido de Wijs
- As get nergenââns veint, motte
ieveraans kèkke (23-10-1963)
- Interview met de heer De Kok (1978) - Op den Heuvel èn de Besterd,
aanders nèrgerand nie…
►KLIK HIER om de audiobestanden van dit interview te beluisteren
- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch
dialect (1899) - NERGERANS bijwoord - nergens, Frans: nulle part. Ook: nieverans en nievers
- J. H. Hoeufft; Proeve van Bredaasch Taal-eigen, 1836 -
NERGERHANDS, voor 'nergens'. ERGEND, voor 'ergens'
-
Cornelis Verhoeven:
NERGAND bijwoord - nergens (wsch. hypercorrecte vorm naar 'iemand'; zie
blz.27)
-
A.P. de Bont: nèrgent, nèr(e)ges - nergens
nèt
bijwoord
precies
- Cees Robben -
’t Is net zôô ge zegt (19720421)
netuurlek
bijwoord/bijvoeglijk naamwoord
natuurlijk
- Kees en Bart, dialoog in Tilburg Post 1922-193? - 'netuurlijk'
- WBD -
III.1.4:57 'natuurlijk' = idem; ook 'tuurlijk'
nêû
tussenwerpsel
- Henk van Rijen; Mèn Tilbörgs Wôordeboek (1998) - hoeft
niet, niet nodig
neudoek,
neusdoek
zelfstandig naamwoord
►neuzek
-
Nicolaas Daamen woordenlijst 1916: "neusdoek - kleine omslag doek voor burgervrouwen"
- WBD -
III.1.3:154 'neusdoek' = sierlijke omslagdoek met franjes
- WBD -
III.1.3:156 'neusdoek' = bont geruite langwerpige omslagdoek
- WBD -
III.1.3:150 'neusdoek' = omslagdoek
- A.A. Weijnen; Onderzoek dialectgrenzen in Noord-Brabant (1937) - Tilburgs westen: neuzdoek, nuuzdoek, nuzdoek; oosten: nuzzek, neuzek
(blz. 148)
- A.A. Weijnen; Onderzoek dialectgrenzen in Noord-Brabant (1937) - krt.97: neusdoek
-
A.P. de Bont: zelfstandig naamwoord, mannelijk. 'neuzek' - neusdoek, wollen omslagdoek over schouders en borst bij
vrouwen.
- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch
dialect (1899) - NEUSDOEK zelfstandig naamwoord, mannelijk. - omslagdoek, doek dien vrouwen over rug + schouders
dragen
- Jan Naaijkens, Dè's Biks - 'neujzdoek' zelfstandig naamwoord - neusdoek
neuje
werkwoord, zwak
nodigen, uitnodigen
- Dialectenquête 1876 - de
genoddigde gaaste
- WBD -
III.3.1:39 'noden', resp. 'uitnodigen, verzoeken, vragen' =
uitnodigen
- Dialectenquête 1887 Willems - neuje -
neude - geneujd; ik neu, gij/hij neut
-
A.P. de Bont: nö.je(n) zw.ww.tr. 'neuien' - noden, (uit)nodigen
Taalk. Mag.
I:319 - NEUGEN = aanzoeken
neuke
werkwoord, zwak
neuke -
nukte - genukt
uitmaken,
deren; weggooien
- Voorbeeld systeemkaart Sterenborg -
Et nukt nie
- het doet er niet toe, het maakt niets uit
-
Pierre van Beek: Nukt
dieje rommel mar in den hoek - neergooien
- Cees Robben -
Luste göllie sewèèle ’n tas koffie.. Ik neuk ‘m
aanders toch mar in den gôôtsteen.. (19720804)
- Frans Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters èn aandere saawelèèrs (7de
perbeersel, 1996) - dè nukt
de baoker nie, ast kiendje mar gezond is
-
Vunderink -
Den dèksel eraaf, èn toen hèb ik die troep/ gelèèk in die pan meej
soep genukt. (Henriëtte Vunderink, haovermoutepap, uit: Tis de
moejte wèrd; 2011)
- WBD -
III.2.2:105 'neuken' = geslachtsgemeenschap hebben
- Jan Naaijkens, Dè's Biks - neujke
ww - neuken; weggooien, schelen
- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch
dialect (1899) - NEUKEN-
bedriegen, foppen; aan = knutselen, knoeien; kijven, grollen;
telen
-
Cornelis Verhoeven: NEUKEN
ov.ww - plat woord voor: neergooien: ik nukte 't geléék tege de
grond. Ook onpers. en met ontkenning gebruikt om onverschilligheid
uit te drukken: dè nukt nie - dat maakt niets uit, dat kan me niets
schelen.
- WNT - NEUKEN -
6) van zaken: hinderen, er iets toe doen
neukepietje
zelfstandig naamwoord. verkleinwoord
onbeduidend klein kind
- WBD -
III.4.4:223; 'neukepietje' = iets kleins in zijn
soort, ook 'geneuk'
neuker
zelfstandig naamwoord
- WBD -
III.4.4:297 'neuker' = kwart liter, ook 'halfke' of 'uppie'
nèùlerd
zelfstandig naamwoord
verlenging van ‘uil’
- Mededelingen van Hans
Hessels, opgetekend uit zijn familiekringen Hessels en Marinus
1960-1980, 2019 - sufferd;
waarschijnlijk een samentrekking van ‘[ene]n èùlerd’
►Voor de volledige lijst
Klik hier
neure
werkwoord,
zwak
neurieën
Laot ons simpele liekes neure;/
laot ons zingen en nie treure,/
wè-t-er hier ok maag gebeure! (Piet Heerkens; ‘Kritieke’,
gepubliceerd in De Zaaier, bijlage van de Nieuwe Tilburgsche
Courant, 1941)
neus, nuske
zelfstandig naamwoord en verkleinwoord
neus, neusje
- Kees en Bart, dialoog in Tilburg Post 1922-193? - 'net of
w'uit ons neus bloejen'
- ...de vurste was zo’n amèchtig kemiek mènneke
mee zon aorig nuske... (Naarus; pseudoniem van Bernard de Pont; in: Groot
Tilburg 1941; CuBra)
-
Mandos, Brabantse Spreekwoorden: daor hoeft nie iedereen zen neus
oover te snutte (Pierre van Beek: Tilburgse Taalplastiek 1968) -daar hoeft niet iedereen
zich mee te bemoeien
- Mandos, Brabantse Spreekwoorden: ieder moet er zen neus oover
drêûge, tòt Jan Rap mee zenen örgel ('70)
-
Henk van Rijen: gelèèk
heej gin neus - het gelijk heeft twee kanten
nuske
- Hij ha vèrkeseugskes en ’n nuske om te laache.
(Naarus; pseudoniem van Bernard de Pont; in: Groot Tilburg 1941; CuBra)
-
De kènderkes staon allemòl/ — Èèrme zo goed as rèèke —/ meej der
nuske teege de rèùt/ nòr et ötgepakt te kèèke.
(Lechim; pseudoniem van Michel van de Ven; ongedateerd knipsel 1960-1980;
uit: Sintreklaos ôok)
-
Dan zit ie frèèd op de tribune/ Z'n lekkend nuske af te buunen.
(Gieleke - wsch. pseudoniem van Michel van de Ven (Lechim) - ongedateerd
knipsel uit onbekende bron; ca. 1960-1980)
Aanvullende
bronnen
- WBD -
III.4.3:278 steeknuske, prikneus - bolderik (Agrostemma githago)
- WBD -
III.1.2:340 'kwaaie neus' = uitslag onder de neus
neusgaote, neusgaoter
zelfstandig naamwoord, meervoud van ‘neusgat’
neusgaten
- Cees Robben -
Van unne kreugel worde nog is lilluk ôôk... Daor
krèède grôôte neusgaoter van en lang èèreme... (19730330)
- Mar jè, op 'n gegeeve moment begos-ie ammel moelek te doen èn
krèeg-ie et en bietje hoog in zen neusgaote, dus de saomewèèrking
wier verbrooke. (Uit: F. van der Meer, Ferry van de Zaande,
verhalen van een echte Tilburger, 2010.)
- Die
wèève hèbben et ammel fort futte hoog in der neusgaote.... (Uit: F.
van der Meer, Ferry van de Zaande, verhalen van een echte Tilburger,
2010.)
neuzek
zelfstandig naamwoord
neusdoek;
omslagdoek, sjaal; op of onder jas gedragen
- Interview dhr. Van den Aker - 1978 - “Op men klumpkes ging ik nòr,
van de Koejstraot moes ik nòr et Gurke toe èn dan moes ik, dan was
ik zon neuzek om, witte nie, mene krèùk in menen êenen èèrem èn men
brôod òn den aandere kaant…”. (transcriptie Hans Hessels 2014)
►
Klik hier voor audiofragment
nie
bijwoord
niet
- Kees en Bart, dialoog in Tilburg Post 1922-193? - niemir
- Cees Robben -
“Dus naa-nie of dan nie - of nôôt nie...” (19640710)
- Dialectenquête 1876 - nimt ie
nie meer? - neemt hij niet meer?
- A.A. Weijnen, Dialectatlas van Noord-Brabant (1952) - hij kan
nie vórt òf trug
-
Henk van Rijen: nie as
naaw - nooit zoals nu
-
Henk van Rijen: teege
den aovend waar ie nie mir bekwaom - ... was hij dronken
-
Henk van Rijen: nie
nôoj - niet ongaarne, niet met tegenzin
-Hoeufft: NIE, voor 'niet', in de meeste gevallen. Vaste regel is
moeilijk te geven. Oud-Gothisch 'ni' = niet. NIET is samengesteld
uit nie-it.
-
A.P. de Bont: ni, bijwoord 'nie' - niet
- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch
dialect (1899) - NI,
NIE bijwoord Wordt meest altijd gebruikt voor 'niet', Frans: ne pas
- NIE als versterking bij ontkenning.
... ’t wor pekaant hil de dag nie licht nie.
(Naarus; pseudoniem van Bernard de Pont; in: Groot Tilburg 1941; CuBra)
-
Hij zeej: «Miet, belt den dokter mar/ want ik zè niks nie lèkker»
(Lechim; pseudoniem van Michel van de Ven; ongedateerd knipsel 1960-1980;
uit: Dè hai liever)
- ...want
zon bui valt, weezeluk waor,/ aaltij hier èn nôot nie daor.
(Lechim; pseudoniem van Michel van de Ven; ongedateerd knipsel 1960-1980;
uit: Et weer)
niefel
bijwoord
samentrekking van niet + veel
- Henk van Rijen; Mèn Tilbörgs Wôordeboek (1998) - 'Hè
heej-t-ur niefel van' = Hij heeft er niet veel van.
niemam
onbepaald
voornaamwoord
niemand
-
Dirk Boutkan: (blz. 67) 'ze laoten ok niemam binne'
niemer,
niemir
bijwoord
niet meer
- Theo de
Wijs; correspondemtie met Cees Robben bezorgd door Guido de Wijs
-
(gehoord bij ’n afscheid: ) Zeg, as ik oe niemer zie, tot ziens war.
(09-04-1973)
- Kees en Bart, dialoog in Tilburg Post 1922-193? - niemir
- A.A. Weijnen, Dialectatlas van Noord-Brabant (1952) - meej de
keegels wòrdt nie mir gespuld
- Cees Robben -
Ik wil ’t niemer heure
(19661021)
- Cees Robben -
Ik ben niemer zôô kneukelvaast Willem... ’n glas bier
gao nog, mar krom staon en op m’n hukkes zitten desser niemer bij...
(19670825)
- Cees Robben -
Ik gao d’r niemer uit... zeej Jan,/ ’t zèèl is vuls te
koud (19670428)
- Cees Robben -
Ik maoket zellef niemir meej... (19600916)
- Audioregistratie 1978 - “Ge onthouwt dè niemer hè…” (interview met
dhr. Hermans, transcriptie door Hans Hessels)
-
Getrouwde vrouwe môoge niemer werke… (Lodewijk
van den Bredevoort - pseudoniem van Jo van Tilborg, Kosset den brèùne
eigeluk wel trekken? Dl. 2, Tilburg 2007)
- Met extra ontkenning:
Dan
hoefde ok nôot niemer bang te worre van gin man nie. (Lodewijk van
den Bredevoort - pseudoniem van Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk
wel trekken? Dl. 1, Tilburg 2006)
-
Ik woon er allang niemer, op ’t
Hasseltpleintje... (Ed Schilders; Wè zeetie?; website Brabants
Dagblad Tilburg Plus 2009)
- Jan Naaijkens, Dè's Biks - nòòt niemer - nooit neer
A.P. de Bont: nimer, bijw.verb. (niet meer) 'niemer' - niet meer. Vgl. voor de
ontwikkeling
- WNT - s.v.
nimmer.
- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch
dialect (1899) - NEMEER
bijwoord - niet meer. Ik bezit niks nemeer.
niemes
onbepaald voornaamwoord
niemand
- A.J.A.C.
van Delft - "Niemes",
dit is niemand. (Nieuwe Tilburgsche Courant; Van Vroeger Dagen afl. 111; 27
april 1929)
niemes wit waor vandaon... (H.A. Sterneberg s.j., Een Busselke
Braobaansch, uit: ‘Maonsverdustring’, 1932)
- Dialectenquête 1887 Willems - is er
niemes nie? - is er niemand?
- Mar toenker niemes nie mir vèène kos...
(Karel de Beer - Bijnamenboek; 2007)
- ‘Niemes
wies ze te wone.’ (Lodewijk van den Bredevoort - pseudoniem van Jo van
Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 1, Tilburg 2006)
-
Piet van Beers - ‘Historisch’: Hy slûipt heel zuutjes dichterby,/
zo, dè 't gin niemes heurt. (With Love; 1982-1987)
-
Piet van Beers - ‘Gin katte’: Hij is niemes tot laast... (‘t Èlfde
buukske, 2010)
- Piet van Beers; 'Herfst 1982': Dan
hoefde oe èège vur niemes te schaome. (CuBra)
- Piet van Beers; 'Twee goudvinke': Èn der zal dan niemes zègge dè dè
nie waor is. (Cubra)
-
Cornelis Verhoeven: NIEMES,
oud woord voor 'niemand'. Vgl. 'iemes'.
-
A.P. de Bont: nimes, vnw, 'niemes' - niemand.
- Jan Naaijkens, Dè's Biks - niemes voornaamwoord - niemand; ook: geniemes
nieperd
zelfstandig naamwoord
- Frans Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters èn aandere saawelèèrs (7de
perbeersel, 1996) - knijperd:
in zene nieperd zitte - in de knel zitten
- Frans Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters èn aandere saawelèèrs (7de
perbeersel, 1996) - bed: in
zene nieperd krèùpe - in bed kruipen
niergend
bijwoord
nergens
H.A. Sterneberg s.j., Een Busselke Braobaansch, uit: ‘Levensles’,
1932 -
niergend laa g/
zo'n simpel dink,/ of 'k heij z'n schoon geheim vernommen...
►nèrgeraand
nierke
werkwoord, zwak
vervelen (=
nirke 'herkauwen'?)
-
Henk van Rijen: ze stòn
wir meej zen ammòlle te nierke - ze staan weer met z’n allen te
vervelen
nieteegenstaonde
woordspeling
-
Van mèèrrege kreege we taol/ ik moog ene zin opgeeve/ Waort woord
"niettegenstaonde"/ In moes worre geschreeve/ Ik wies irst nie wèk
zèggen moes/ Toen in êens en licht opgòng/ "onze Paa draogt ene
slappen boord,/ hij kan nie tegen staonde". (Lechim; pseudoniem
van Michel
van de Ven; ongedateerd knipsel 1960-1980; uit: Niemer nòr school )
nievraans,
nieveraans, nieveraand
bijwoord
nergens
►nèrgeraans ►ievraans
- A.J.A.C.
van Delft - "Nievraand"
beteekent: nergens. (Nieuwe Tilburgsche Courant; Van Vroeger Dagen afl. 111;
27 april 1929)
- Dialectenquête 1887 Willems - nieverans - nergens
- Rolf Janssen; We hebben gezongen en niks gehad (1984) - nieverans
-
Nicolaas Daamen woordenlijst 1916: "nieverans, nieverus - nergens"
- Cees Robben -
D’r was nog nieveraans
gerucht... (19560609)
- Cees Robben -
En naa is ie nieveraans mir te vèène...(19850726)
-
Anoniem - 1959 -
Jaans zaag de kaoi rikkemedaosie, /
naauw kossie nieveraans aonlegge.
(Nieuwe Tilburgse Courant - donderdag 19 november 1959; Uit Tilburgs
folklore - 'n Kaoi rikkemedaosie)
► voor de volledige tekst zie
Klik hier
- Ge kunt ze nieveraans mee vurgelêêke. ‘t ' is
hil aander volk,
't 'is gin sort van meense... (Hein Quinten, Tilburgse spreuken; ca.
1990)
- A. Weijnen, Etymologisch dialectwoordenboek (1995) - nievers
- nergens (brab. vel.)
- J. H. Hoeufft; Proeve van Bredaasch Taal-eigen, 1836 -
NIEVERHANDS, voor 'nergens' of het verouderde 'nievers',
samengesteld uit 'ne' (niet) en 'ievers' (iewaarts).
- K. Heeroma - Brabants uit de 18e eeuw (woordenlijsten
Verster,1968) - NIEUWERS, NIEUWERANDS nergens.
nijnaogel
zelfstandig naamwoord.
stroopnagel, nij(d)nagel
- WNT - NIJDNAGEL, NIJNAGEL - Hetzelfde wat nu gewoonlijk stroopnagel heet:
een plaats waar de huid langs den nagel is ingescheurd.
|