INHOUD WTT
HOME

De start van het Woordenboek van de Tilburgse Taal werd in 2013 mede mogelijk gemaakt door


Het Tilburgs Alfabet (Van aajkes tòt zaandkèùl) werd geschreven door Jace van de Ven.


Klik hier voor de letters die niet tot de officiële spelling behoren:

C

Q

X

Y


De letter P

is voor het laatst aangepast en aangevuld op 8 september 2023. De redactie is nog niet afgerond.


A

B

D

E

F

G

H

I

J

K
L
M
N

O

P

R

S

T

U

V

W

Z

WTT

Redactie: Ed Schilders, Hans Hessels

Gebaseerd op de verzameling Tiburgse dialectwoorden van

Wil Sterenborg

 

Van paa tot puupke

paa

zelfstandig naamwoord

pa, vader

- Dirk Boutkan: (blz. 59) onze / jullie(je) / hullie(je) paa

- WBD III.2.2:64 'grotepa' = grootvader

- WBD III.2.2:67 'pa' = vader; ook 'va'; 68 'papa' = vader

 

Paaj

zelfstandig naamwoord, verkorte eigennaam

- Karel de Beer, Bijnamenboek: ene Paaj = lid van de familie Pa(a)ijmans

- Karel de Beer, Bijnamenboek: wuwke Paaj = weduwe Paaijmans (blz.59)

 

paand

zelfstandig naamwoord

pand

- Cornelissen & Vervliet, Antwerps Idioticon (1899): PAND (in 't N. en W. 'paand' met Ned. a) zelfstandig naamwoord mannelijk - pand

 

paane, paone

zelfstandig naamwoord

kweek, kweekgras

- WBD III.4.3. - "Kweek (Elymus repens, vroeger ook Triticum repens, Elytrigia repens of Agropyron repens) is een wat op tarwe lijkende grassoort, die door zijn snelgroeiende sterke witte wortelstokken
een moeilijk uit te roeien onkruid is. De bladeren zijn ruw en dof blauwgroen. De aren zijn afgeplat." Opgave voor Tilburg aldaar: 'panen' (zeldzaam, behalve in het noorden); ijzergras.

- Opgave in - WBD I:1483 lemma Kweekgras: Triticum repens, paane, paone; ook: hondsgras, maar niet voor Tilburg genoteerd.


Ill.: Thomé - triticum repens

 

 

- Cees Robben - ’t Is paone en tis enkelt röcht.. (19600219)

- Henk van Rijen (1998): 'paone, èèzergras'

- Jan Naaijkens, Dè's Biks, 1992 -  paone zelfstandig naamwoord  - kweek (Triticum repens) een wilde grassoort

- Hoeufft, Proeve van Breda's Taaleigen (1836) - PANEN noemt men het zgn. peen-gras of honds-gras, Lat. gramen caninum. Ik heb ook wel 'peunen' of 'puinen' gehoord. Wsch.= peen. 

- WBD I:1483 'paane' - kweekgras

- WBD III.4.3:345 paone - kweek (Elymus repens, Triticum repens), ook genoemd: peene of peeze of èèzergras

- WBD III.4.3:416 peene, pènte, bieze - rus (Juncus)

- Cornelissen & Vervliet, Antwerps Idioticon (1899): PANEN zelfstandig naamwoord v.mrv. - hondsgras, Frans: chien-dent [=hondstand]

- WNT - PAAN (III) - mv. panen. Volksnaam in Brabant en Antwerpen voor de kweek of het kweekgras, Triticum repens

 

paap (paop?)

zelfstandig naamwoord

bepaalde kegel

- Daamen, Handschrift Tilburgs (1916) - "paap - groote kegel van het kegelspel"

- WNT - PAAP 7) Bij het kegelen. Hier en daar in Brabant als benaming voor den middelsten kegel of koning.

 

paapke steeke

werkwoord, sterk

kinderspel

- WTT 2013 - In Tilburg ook opgetekende in de verbasterde uitspraak 'papsteeke' (zie onder: Daamen). Met het spotwoord 'paap' (rooms katholiek) heeft de naam niets te maken. 'Paap' is waarschijnlijk de Vlaamse uitspraak van 'pijp', verwijzend naar de vorm van het voorwerp waarop de muntstukken geplaatst werden (zie onder: Volkskunde). 'Paapke' is daarvan de verkleinde vorm, 'pijpje'. Temeer daar de Tilburgse uitspraak voor 'paap' = rooms katholiek 'paop' is;

► paopeköltje

- Daamen, Handschrift Tilburgs (1916) - "papsteken - 'n kinderspel"

- A.J.A.C. van Delft - Dan had men nog het paapke steken. Hierbij diende een rond hout van circa dertig centimeter lengte, waarop men centen zette, elk één of twee al naargelang de afspraak luidde. Was dat gebeurd, dan werd weer pijltje getrokken en de langste was de beginner. Men had ieder een stuk steen. Wie het paapke raakte, zoodat er centen afvielen, mocht de centen hebben, die er afgevallen waren. Met het opraken der centen, eindigde het spel vanzelf. (Nwe Tilb. Courant; Van Vroeger Dagen afl. 104; 9 maart 1929)

- WTT 2013 - In Vlaanderen werd het spel 'paap steken' genoemd.

 

Uit Volkskunde – 1932 - 'De Folklore van een Kempisch Dorp' [Hoogstraeten] – Beschrijving van kinderspel Paap Steken (p. 39)

Ieder speler zet een cent op een kurken stop, welke recht geplaatst wordt op den grond; een «meet» wordt op zekeren afstand (drie of vier meter) van den stop op den grond getrokken. Van daar «steekt» ieder op zijn beurt naar den stop; die beurt wordt op de volgende wijze bepaald: voorafgaandelijk «steekt» ieder speler met een groot muntstuk van aan den stop naar de «meet»; die het dichts bij de «meet» ligt, speelt het eerst. Het doel van ieder speler is den stop van af de «meet» met zijn muntstuk omver te « steken » en de centjes alzoo ten gronde te doen vallen; gelukt hij daarin niet, dan «steekt» de volgende speler op zijn beurt, en zoo voort, totdat de stop valt. Degene die de centjes alzoo verspreidt, neemt ze in zijn handen op, rammelt er eens mee, en werpt ze dan omhoog. De centen die dan « kop » vallen, zijn de winst van den opgooier: de stop wordt vervolgens weer recht gezet en de centen die “let” (pile) vielen, er terug op geplaatst. De beurt van «steken» is nu aan den tweeden speler, die handelt zooals de eerste; de eerste speler plaatst zich laatst; de bij het opgooien « let » vallende centen worden telkenmale op den stop gezet, en de beurt van eerst « steken » komt alzoo aan den derden speler; vervolgens aan den vierden, enz., totdat de opgezette centen alle verwonnen zijn. Het spel herbegint zoolang het den spelers belieft, met een nieuwen opzet van centen.

 

paas

zelfstandig naamwoord

pas (van pas, te pas)

- Pierre van Beek: et heej gin paas - het is ongepast

- Frans Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters èn aandere saawelèèrs (7de perbeersel, 1996) - paas maoke - pasklaar maken

uitdrukking: in de paas staon, zèèn
waarschijnlijk van ‘pas’ als aanduiding voor ‘goed passen’
- Cees Robben - ’t Was waor... / ’t Was in de paas... (19550402)
- Cees Robben - Hij stond er heel goed in de paas... (19600701)

- WBD III.1.2:153 'pas' = stap, schrede

- De Bont, Dialect van Kempenland (1958) - pa.s, zelfstandig naamwoord mannelijk 'paas' - pas.  

- Jan Naaijkens, Dè's Biks, 1992 -  paas bw - te pas 'dè komt nie te paas'

 

paase

werkwoord, zwak

op of bij elkaar passen; kleding passen; betamen

- Dialectenquête Willems (1887) - paase - paaste - gepaast

- En dan: 't komt in dees geval hillemaol nie uit, dè die twee bij mekaar paase, Kareltje Vinken en de dochter van 'n keuterboerke, dè paast krek as 'nen pollepel op 'n onjeklonjefleske!" (Jan Jaansen; pseudoniem van Piet Heerkens svd; ’Kareltje Vinken’; feuilleton in 10 afl. in Nieuwe Tilburgsche Courant 13-4-1940 – 24-8-1940)

- Cees Robben - Dè paast nie in dee’z dure tijen! (19541127)

- Pierre van Beek: óp de deur paase - op het huis passen (Tilburgse Taalplastiek 187)

- Cees Robben - Bij unne Paose paast ’n aaike. (19540417)

- Henk van Rijen; Mèn Tilbörgs Wôordeboek (1998) - op de deur paase - opletten of er iemand binnenkomt

- Henk van Rijen; Mèn Tilbörgs Wôordeboek (1998) - dè paast as ne pik in en weedevraaw - dat past als een bus

- Henk van Rijen; Mèn Tilbörgs Wôordeboek (1998) - dè paast nie meej Paose - dat hoort niet met Pasen

- Brabantse Spreekwoorden, Mandos - et paast as en klèp óp en gaanzekooj (Pierre van Beek: Tilburgse Taalplastiek 1969) - gezegd van twee zaken die goed bij elkaar komen; iets dat goed klopt

- Cees Robben - “Vur Paose is ’t paase” zee Snijers... (19550402) [De prent refereert aan de gewoonte om ter gelegenheid van Pasen nieuwe kleding te kopen – ‘Paasbest’. Vandaar ‘paase’, passen, bij de kleermaker genaamd Snijers.]

- De Bont, Dialect van Kempenland (1958) - st. (pies - gepaasse(n)) en zw. (paaste, gepaast) ww., tr. en intr. - passen

- WBD II:1211 et paast goed - het past goed

- WBD III.1.3:9 'niet passen' = niet passen

- WBD III.1.3:9 'goed passen', 'precies passen' = passen (van kleding)

 

pachter

zelfstandig naamwoord

kind (?)

- Kees & Bart, krantenrubriek in Tilburgsche Post  1922-193? – 'klein pachters'

 

pad

zelfstandig naamwoord

pad, weg

verkleinwoord: padje, pèdje, paadje, paojke, pòjke

►pèdje

►paojke

- Dirk Boutkan: plur.: paoje

- De paoikes in et bos ... (Piet Heerkens; uit: De Kinkenduut, ‘In et bos’, 1941)

 - Hoeufft: ... 'pad' wordt in het mannelijk geslacht gebezigd. [de pad]

- Jan Naaijkens, Dè's Biks, 1992 -  paajke zelfstandig naamwoord  - paadje

- Brabantse Spreekwoorden, Mandos - langs den hòfpad gescheeten hèbbe ('71) - een wegescheet aan het oog hebben (in Tilburg: pad(de)scheet).

- WBD III.3.1:402 'pad, padje' = pad; ook: 'zandpad, weg'

 

paddegedrèk

zelfstandig naamwoord

- WBD III.4.2:112 'paddegedrek' - kikkerdril, ook genoemd: 'kikvorsendrek', 'dril', 'kikkendril'

 

paddevoet, paddepôot

zelfstandig naamwoord

- WNT lemma Pad I - Paddevoet, (bij wevers) zeker gebrek in het weefsel. Reeds in het Middenederlands. Hetzelfde als Paddepoot.

- WTT - de etymologie is niet opgehelderd.

1. weeffout als gevolg van een gebroken kettingdraad

- WTT 2013 - vaste uitdrukking: 'ene paddevoe schiete'

 

Leo Heerkens - Uit: De mus, Piet Heerkens s.v.d., 1939

 

'n Weeverke schoot...

'n Weeverke schoot eene paddevoet
potjeverdie, zoo'ne paddevoet,
en 't weeverke schoot eene paddevoet
en de ketting die knapte kapoet.

En et weeverke ketterde: potverdot
potjeverdikkie wel potverdot,
en et weeverke ketterde: potverdot
d'r zijn er wel duuzend kapot!

En de spoelen klabetterden: retteketet
van krijg-de-colère, van retteketet,
en de spoelen klabetterden: retteketet
ge hè't er nie opgelet!

En et weeverke daocht: wè doe ik er mee,
wè doe 'k er verdimme-verdomme naa mee,
en et weeverke daocht: wè doe ik er mee,
wè doe 'k er toch mee, sakee!?

Toen is er de weever aon 't kneupen gegaon,
aon et knippen en knappen en kneupen gegaon,
toen is er de weever aon 't kneupen gegaon
mar et stuk was naor de maon.

En bij iedere kneup zee ie: Potverdot,
potjeverdikkie wel potverdot,
bij iedere kneup zee ie: potverdot,
d'r zijn er wel duuzend kapot!

En de weever kwaam thuis zonder centen aon,
zonder sinten en santen en centen aon,
en de weever kwaam thuis zonder centen aon
en ie spraak zijn vrouwken aon:

"Zeg, vrouwke, ik schoot eene paddevoet,
potjeverdie, zoo'ne paddevoet,
zeg vrouwke, ik schoot eene paddevoet
en de ketting die knapte kapoet".

En 't vrouwke dè ketterde: potverdot,
potjeverdorie toch potverdot,
en 't vrouwke dè ketterde: potverdot,
dan hebben we niks in de pot!

En de kender trompetterden: retteketet,
van krijg-de-colère, van retteketet,
en de kender trompetterden: retteketet
en gongen mee honger te bed.

En ze droomden van 'ne paddevoet,
potjeverdie, zoo'ne paddevoet,
en ze droomden van 'ne paddevoet
mar slaopen dè deejen ze goed.

Ze ketterden droomende: potverdot,
potjeverdikkie wel potverdot,
ze ketterden droomende: potverdot
d'r zijn er wel duuzend kapot!


-
Rolf Janssen, We hebben gezongen (1984): ''n wèverke schòot 'ne paddevoet':

 

► Gotere weergave muzieknotatie

 

- Stadsnieuws Tilburg, rubriek Tilburgs huukske; 2006 e.v. - Hèk daor gaddomme wir ene paddepôot in men stuk - Heb ik daar potverdorie weer een fout in mijn weefsel. (110209)

- WBD paddevoet (II:1048) - paddevoet: ongewenste wirwar van draden op 't getouw

- WNT - PADDEVOET - (bij wevers) zeker gebrek in het weefsel;

2 stapel turf

- Cornelissen & Vervliet, Antwerps Idioticon (1899): PADDEVOET zelfstandig naamwoord mannelijk - bij landb.: drie turven tegen elkander en een er boven op (Retie). Men zet de turf in paddevoeten om ze te laten drogen

 

paddewaajke(s)

zelfstandig naamwoord, verkleinwoord  & eigennaam ofwel volkstoponiem

Samenstelling van 'Padde' en 'waajke'.

- WTT - Het lid 'padde' waarschijnlijk om aan te duiden dat aldaar padden hun biotoop hadden. Mogelijk dus inderdaad een moerassig gebied, zoals Henk van Rijen (1998) zegt: moerasweide waar zich veel padden ophouden.  Wat door Van Mook wordt bevestigd: 'Indien ze nog leefden zouden ze ver over de honderd jaar zijn, de mensen van Korvel die me vroeger vertelden over  Den Uilenvlucht, de Paddewaaikes, het Kretshuis, de Keet, en de Kracht? (...) Van het vroeger Korvels Huukske ging men over een lang voetpad, tussen twee hagen, naar den Uilenvlucht. Dat lange pad en de moerassige weiden eromheen, die vol kikvorsen en padden zaten, noemde men de Paddewaaikes. In de avondschemering waren die Paddewaaikes een eldorado voor vrijende paartjes. De pastoor van Korvel preekte er over: Die Paddewaaikes, zei hij, zijn het voorgeborchte van de hel.' (uit: Nieuwe Brabantse novellen; 1971)

Bij Cees Robben (Robben en Rooms, 'De ballade van broeder Jan', 1981)vinden we: 

(...) Hij gaat op pad, maar 't is wel vreemd.
Hij vindt geen Oel of Loven
Geen Korvelshoekske of 't Zaand
Geen Paddewaaikes en geen Vraand... [Warande]
Geen höfkes meer en hoven.

Robben had de tekst al in 1965 gebruikt in een Prent van de week met een enigszins afwijkende bewoording: – Hij gaat op zoek maar ’t is wel vreemd/ Hij vindt geen Oel of Loven/ Geen Körvels-huukske of ’t Zaand/ Geen Padde-waaikes en geen Vraand/ Geen höfkes en geen hoven. (19651224) De prent gaat over de verstedelijking van Tilburg waardoor oude wijken en natuur verdwijnen.

- Willem van Mook, voorwoord in programmaboekje van de Korvelse revue ‘Vruuger en naa’, 1926, titel van een scène: ok Oel en de Paddewaaikes, het Kretshuiske en iets over tuiten..., de blende Fiel…
- Willem van Mook, voorwoord in programmaboekje van de Korvelse revue ‘Vruuger en naa’, 1926 - In Oel of op de Paddewaaikes/ Aachter d'Porkes mee kietelkaaikes

 

padscheet

zelfstandig naamwoord

klein gezwel aan het ooglid, gerstekorrel, strontje

- Van Delft: …ziekten (…) die door den Tilburgschen volksmond volgenderwijs benaamd worden: "padscheet, leepoog, schurbeuk, snotvruut, prutlip, schurbek, krintenbaord, kletskop…” (Nieuwe Tilburgsche Courant; Van Vroeger Dagen afl. 118; 8 juni 1929)

- Stadsnieuws Tilburg, rubriek Tilburgs huukske; 2006 e.v. - Dès hêel ont, zon padscheet op oew ôog - Dat is erg vervelend, zo'n strontje aan het oog. (221210)

- Mar as ge unne stinpöst op oewen dèrriejèère had, èn as bidde nie hielep, dan moeste bij ’t feitvrouwke van Van Hees zèèn. Die mòkte d’r èège zallefkes. Vur pöste, èkseem, fratte, padscheete, èn alles. (Ed Schilders; Wè zeetie?; website Brabants Dagblad Tilburg Plus 2009)

- Jan Naaijkens, Dè's Biks, 1992 -  padscheejt zelfstandig naamwoord  - klein bultje op het ooglid

- Brabantse Spreekwoorden, Mandos - langs den hòfpad gescheeten hèbbe ('71) - een wegescheet aan het oog hebben, in Tilburg: pad(de)scheet

- Cornelissen & Vervliet, Antwerps Idioticon (1899): PADSCHIJTER zelfstandig naamwoord mannelijk - weeroog, Frans: orgelet. Zoo geheeten naar het volksgeloof dat wie zijn gevoeg op den weg doet, een weeroog krijgt.

- WBD III.1.2:336 'padscheet' = strontje; ook: 'paddenscheet'

- WNT - PADDESCHEET - naam voor een zeker klein gezwel (gerstekorrel) op het oog, strontje

 

pagotter

zelfstandig naamwoordhier: kwajongens

- WNT lemma ‘pagador’: Spaans, betaler. Iemand die betaalt, geld geeft. Eene in de 16de eeuw van de Spanjaarden overgenomen benaming, inzonderheid voor den betaalmeester bij het leger. In den volksmond werd pagador vervormd tot pagadder en verkreeg het woord een ongunstigen zin; Als scheldnaam voor iemand die niet deugt, dien men minacht. Daar men het woord niet meer begreep is het langzamerhand verbasterd, en zegt men gewestelijk ook: pajakker, fajakker (Joos [1900-1904]). Vergelijk ook het in platte taal gebruikelijke patjakker, dat op deze vormen van invloed zal zijn geweest.

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 79 12 13 - De opgeschoote pagotters...

 

pak

zelfstandig naamwoord

pak, kostuum

- Pierre van Beek: met et pak gaon - met ellegoed langs de deur gaan (Tilburgse Taalplastiek 149)

- Dirk Boutkan: verkleinwoord  pakske (blz. 53)

- WBD III.4.4:238 'pak' = bundel

- De Bont, Dialect van Kempenland (1958) - pak, zelfstandig naamwoord  mannelijk (in de bet. van 'Bundel') en o. (in de bet. v. kostuum).

►pèkske

 

pakêeteman

zelfstandig naamwoord

- Frans Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters èn aandere saawelèèrs (7de perbeersel, 1996) - bep. marskramer. Tijdens grote werkloosheidsperioden in Duitsland, bijv. na de beide wereldoorlogen, kwamen Duitse ondernemers met pakketten (Pakete) koopwaar naar het welvarende Nederland. In Tilburg trad een groep mannen op die lappen stof, opgekocht bij textielfabrieken, aan de boeren in de omgeving verkochten.

 

pakkendraoger

zelfstandig naamwoord

bagagedrager (van fiets e.d.)

- Hoeufft, Proeve van Breda's Taaleigen (1836) - PAKKENDRAGER of PAKDRAGER = marskramer.  

- De Bont, Dialect van Kempenland (1958) - zelfstandig naamwoord vrouwelijk - bagagedrager (op een fiets)

- Cornelissen & Vervliet, Antwerps Idioticon (1899): PAKDRAGER zelfstandig naamwoord mannelijk - een leurder in ellegoed, die zijne waren in een pak op den rug draagt.

 

pakkesgerêed

bijwoord

- Zegsman Hans Hessels; Uit het geheugen van Hans Hessels, 2022 - Pakkesgerêed – Klaarliggend om mee te nemen

  

pallesjanke

werkwoord, zwak
huilen
- Pierre van Beek - Tilburgse Taalplastiek - #29 - 20-02-1965 - Als ze aan het huilen waren, of tegen elkaar te keer gingen, placht een Tilburgse moeder tot haar kinderen te roepen: "Lig toch nie zo te pallesjanke". Een nogal buitenissig werkwoord, dat toch wel geen algemene gangbaarheid gehad zal hebben. Of heeft iemand het méér gehoord? We vinden hierin terug "sjanken". dat men in Twenthe voor "schreien" gebruikt. En om maar gewoon bij huis te blijven: wij kennen immers toch ook het woord "janken", eveneens in de betekenis van "schreien". In de 17de eeuw, ten tijde van Vondel, vormde "janken" zelfs het normale woord voor "schreien". We bedoelen dat het te allen tijde en in ieder gezelschap rustig gebruikt kon worden. Thans echter klinkt het grof en hoort men het alleen in volkstaal.
- WTT 2013 - Van Beek (hiervoor) verklaart het eerste lid 'palle(s)' niet. Een aannemelijke verklaring lijkt de volgende te zijn, afkomstig van A.C. Hoogendoorn uit een brief aan Van Beek: '...het betekent hier [Goirle]: dreinerig en treiterend lawaai schoppen van kinderen onder elkaar (...) ik herinner me nog de geestige verklaring van een vroegere leermeester: - op alles janken...' Van Beek heeft deze verklaring niet opgenomen in zijn Tilburgse Taalplastiek.

 

Typoscript van een brief van A.C. Hoogendoorn aan Pierre van Beek - 1965

 

 

palletoo, palletooke

zelfstandig naamwoord, verkleinwoord  

- WNT - PALETOT (uitgesproken als in het Fr.), in 19e eeuw overgenomen uit Frans 'paletot'. Los bovenkleedingstuk van mannen en vrouwen; wijde zakvormige of nauw aansluitende overjas of overmantel.

- WTT 2011 - Frans: paletot < Middelengels: paltok, paltock < mogelijk Latijn: pallium (mantel). Vanaf het begin van de 19de eeuw in gebruik voor uiteenlopende modellen jassen voor zowel mannen als vrouwen en ook kinderen; in het algemeen: overjas. De lengte varieert. Daarnaast ook de stof waarvan dergelijke kledingstukken gemaakt werden.

 

- Cees Robben - Prent van de Week, 13-10-1967

 

- Cees Robben - Ik heb munne heuj op  en munne palletoo aon (19671013)

- We droege gin boezeroen mir, mar missiezonnekes. Èn en palletoo èn kooverkookes. Dè waar ammòl vur ooverdaags. (Ed Schilders; Wè zeetie?; Website Brabants Dagblad Tilburg Plus; 2009)

- Henk van Rijen (1998): 'palletooke'

- De Bont, Dialect van Kempenland (1958) - zelfstandig naamwoord mannelijk - paletot

- WBD III.1.3:21 'paletot' = jas

- Goemans, Leuvens taaleigen (1936): PALETOT - palto, zelfstandig naamwoord mannelijk

► Dossier Palletoo

 

pallissaoj

zelfstandig naamwoord

palissade, paal-omheining

- Kees & Bart, krantenrubriek in Tilburgsche Post  1922-193? – 'palissaoj'

- De Bont, Dialect van Kempenland (1958) - zelfstandig naamwoord mannelijk 'pallesáat' (woord met vage bet. dat men gebruikt voor kleine kinderen; 'enen klaene pallesóo't' - een klein kind.

- Cornelissen & Vervliet, Antwerps Idioticon (1899): PALLESAAT (klemt. op saat) zelfstandig naamwoord mannelijk - mager, lang opgeschoten mensch. 'Ne pallesaat van e meisken. 'Ne lange pallesaat. (Fr. palissade)

- WNT - PALISSADE - omheining van palen of staken in den grond

 

palm

zelfstandig naamwoord, lengtemaat

- WBD III.4.4:288 'palm' = decimeter

 

palmmèrt

naam

Palm-markt. De markt rond Palmpasen.

Nog geen bewijsplaatsen.

 

palmtèkske

zelfstandig naamwoord, verkleinde vorm van 'pallemtak'

palmtakje

- Interview Van den Aker (1978), transcriptie door Hans Hessels (2014) - “Jao, ge hòd van die dôod, ge hòd van die dôodsbidders hadde, die kwaame dan. Want vruuger, vruuger hadde op veul plòtse as de meense enen dôojen in hèùs hadde, dan wier der zon wèpke bèùte gezèt, en paor stêene teege mekaaren aon èn daor zon palmtèkske tusse, en boske strôoj…”

Klik hier om dit bestand te beluisteren

 

pampier, pepier

zelfstandig naamwoord

papier

lange ie

- W.v.M. (pseudoniem van Willem van Mook, ‘Uit het land der Brabantsche week’, Nieuwe Tilburgsche Courant 31-07-1930 - ...daor moest Staf, bij den brouwer, 't een en aander op pampier zetten.

- Kees & Bart, krantenrubriek in Tilburgsche Post  1922-193? – 'pampier' (passim)

- Cees Robben - Hij greep naar int en naar pampier (19651224)

- De Bont, Dialect van Kempenland (1958) - zelfstandig naamwoord o. 'pampier' - papier

- Cornelissen & Vervliet, Antwerps Idioticon (1899): PAMPIER zelfstandig naamwoord o. - papier

- WNT - PAPIER. Daarnaast, zoowel in N.- als in Z.-Nederl., pampier.

 

pan

zelfstandig naamwoord

1. pan (keukengrei)

verkleinwoord: ►pènneke

- Dialectenquête 1879: potten en panne

- Cees Robben - Ik heb’t zôô druk as ’n pan op vaasten-aovend (19671006) [op Vastenavond werd traditioneel pannenkoek gebakken; de bakpan had het die avond druk]
- Cees Robben - Des ’n schôôn pan... (19671006) [dat is iets lastigs]

- Pierre van Beek: Bij et bakken öt de pan gesprónge zèèn - niet aarden naar zijn vader (Tilburgse Taalplastiek 178)

- Brabantse Spreekwoorden, Mandos - daor zulde nie veul panne vant vuur doen (Pierre van Beek: Tilburgse Taalplastiek 1971) - daar zul je geen goede zaken van kunnen doen: je wordt er niet vet van.

- Miep Mandos, Aantekeningen Brabantse Spreekwoorden - Ze han et zó druk as de pan meej vastenaovend.

- Zonnen burgemister die heej et druk as en pan meej vaastenaovend. (G. Steijns; Grôot Dikteej van de Tilburgse Taol 1997)

- WBD III.4.4:313 'pan' = warboel

- Cornelissen & Vervliet, Antwerps Idioticon (1899): PAN zelfstandig naamwoord v., verkleinwoord panneken, Kemp.: panneken, penneken

2. dakpan

verkleinwoord: panneke

- uitdrukking: onder de panne zijn, geraken: goed terechtkomen, in het huwelijk treden

- Goed desse dieje weduwman teegen et lèèf gelôope was, waar ze toch nog onder de panne geraokt. (Lodewijk van den Bredevoort – pseudoniem van Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 2, Tilburg 2007)

- uitdrukking, meestal met het werkwoord ‘lègge’: ophouden met iets, iets voltooien; “we lègge de panne derop”
- Cees Robben - Dan de pannen er op... (19580308)
 

panaarste, panaaste

werkwoord, zwak

Veronderstellingen

- Pierre van Beek - Tilburgse taalplastiek # 12 - 04-09-1964 - "Ze moesten hem panaarsten", zal men wel tevergeefs in ieder woordenboek zoeken. Het betekent: "Men moest hem eens goed onder handen nemen". Het o.i. zeer typisch Tilburgs werkwoord "panaarsten" werd op speelplaatsen van vroegere jongensscholen geducht "vervoegd". Wanneer een jongen in de ogen van zijn schoolmakkers wat misdreven had, werd hij "gepanaarst op 'nen klomp". Men nam de knaap vast bij armen en benen en liet hem dan vele malen achtereen met zijn "derrière" op een klomp botsen. Men noemde deze behandeling ook wel "jonassen".

- Brabantse Spreekwoorden, Mandos - flink onder handen nemen (persoon), lichamelijk (± jonassen) panaarsten óp ene klómp (Pierre van Beek: Tilburgse Taalplastiek 1964) - panaarzen op een klomp: afstraffing op speelplaatsen van jongensscholen (uit: pan + aars, ook 'bridse slaen') Het slachtoffer werd vastgepakt als bij jonassen, bij de voeten en de armen, en dan telkens met zijn achterwerk op een klomp gegooid.

- Van Lat. 'poena'? [WTT 2013 - dit lijkt niet juist; zie verder]

Betekenissen

WTT 2013 - het door Mandos genoemde 'bridse slaen' houdt mogelijk verband met het werkwoord 'laarzen' als strafmaatregel, gezien:  Noord en Zuid - jrg. 1897, p. 415 - Laarzen - de matrozen straffen met slagen op het achterdeel. Met een Engelschen term noemen wij dit bridsen (van breeches = broek).

- WTT 2013 - De veronderstelling in Noord en Zuid (vorige) dat het 'een Engelschen term' betreft, afgeleid van 'breeches', lijkt echter niet juist. Zie volgende:

- WNT - lemma Britsen - 1899 - Volgens eene andere verklaring, reeds in de Naam-lyst achter MEERMAN'S Com. Vet. en ook bij BILD., Verkl. Geslachtl. op Bokse te vinden, zou het woord ontleend zijn aan eng. to breech, op de billen kastijden. Doch, hoe zeer vorm en beteekenis ook overeenstemmen, deze afleiding kan niet juist wezen.

- WTT 2013 - Het in Noord en Zuid (hierboven) genoemde 'laarzen' komt als 'synoniem' inderdaad voor in - WNT - lemma Brits I (volgende):

- WNT - lemma Brits I (1899) — voorheen, en in Zuid-Nederland nog  BRIDSE —, zelfstandig naamwoord vrouwelijk (voorheen ook, en in West-Vlaanderen nog, m.), mv. (...) - Dialectenquête 1887 Willems - 1 - de benaming eener soort van houten sabel, een (eenige malen gespleten) stok of lat, dienende om klinkende slagen, klappen mede te geven (...) - Dialectenquête 1887 Willems - 2 - Een dergelijk werktuig schijnt ook wel bedoeld in de volgende uitdrukkingen: a.  De(n) brits ontvangen enz., (op de billen of de broek) slaag krijgen; Britse slaan, de brits slaan, (iemand) met eenig plat voorwerp (als een knuppel, de zool van eene muil, pantoffel of laars, eene pan, of ook met een touw) op de billen slaan, kastijden, tuchtigen; hetzelfde als Britsen; De Brits slaen. Donner ad soleas, ou la paelle par le cul. Solea vel sartagine nates verberare, PLANT. [1573]. Bridse slaen. j. panaersen. Caedere nates ferrea patella. Obiurgare solea siue sandalio. Solea pulsare nates. vulgo dare ad soleas, KIL. [1599] Bot-aersen, leersen, bridse slaen. Xylegogio castigare: ocrea, assere vel rudente ferire nates, KIL. [1599] - b.  Uitdrukkingen als de brits slaan konden aanleiding geven tot eene verkeerde opvatting van brits, hetzij als: achterste, hetzij als: broek

- WTT 2013 - panaersen komt in het - WNT - niet voor behalve in de hiervoor en hierna genoemde uitgave van Kiliaen.

- KILIAEN (1599) - pan-aersen, bridse slaen. Caedere nates ferrea patella. Obiurgare solea siue sandalio. Persius Satyra 5. Solea pulsare nates, Iuuen. Sat. 6 vulgò dare ad soleas.

Conclusie

panaarse / panaarste gaat terug tot minimaal eind 16de eeuw en betekent in essentie een straf (obiurgare), die uitgevoerd wordt door met een pan (patella) hard (ferrea) op de billen (aars, aers, nates) te slaan. Daarnaast ook, en vanuit klassiek Latijn: met een zool (solea) of sandaal (sandaal) op de kont slaan of daartegen schoppen. Vandaar het latere leerzen, laarzen.

 

panhèrring

zelfstandig naamwoord

1. bakharing

- WBD III.2.3:71 'panharing' = ongezouten, al of niet gerookte haring in de pan, ook genoemd: 'gerookte haring', 'zoete haring' of 'lammetje zoet'

- Jè, èèrme meense vis, enne gebakken panherring, jè femilie van de bukkum. (Lodewijk van den Bredevoort – pseudoniem van Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 1, Tilburg 2006)

2. opvallend magere persoon

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 79 07 05 - Mar ze wil 'nen biekienie aon / Ze mot tien kilo kwèt / Ik zeg: "Panhèrring dès niks vur mèn, / Ge blèft mar zó'ge zèt."

- J. Berns e.a., Brabantse spot- en schertswoorden (1975): PANHÈRING: panharing, zeer mager manspersoon, Corn.Vervl. A 1957.

- WNT - XII I 275, "zeer mager mensch". 

- Cornelissen & Vervliet, Antwerps Idioticon (1899): PANHÈRING zelfstandig naamwoord mannelijk - panharing, zeer magere manspersoon.

Zie het dossier over herring / haring

 

panlat

zelfstandig naamwoord

letterlijk: panlat (bouwmateriaal )

figuurlijk: lang, mager mens

- ...zoo schraol en maoger bent gewist as 'n panlat. (Jan Jaansen; pseudoniem van Piet Heerkens svd; ’Oome Teun als opvoeder’; feuilleton in 6 afl. in Nieuwe Tilburgsche Courant 2-3-1940 – 6-4-1940)

- En hij was zoo mager as ’n panlat... (Jan Jaansen; pseudoniem van Piet Heerkens svd; ’n Staandbild in Baozel’; feuilleton in 4 afl. in de Nieuwe Tilburgsche Courant 20-5-1939 – 17-6-1939)

- Pierre van Beek – Lange, magere mensen zien zich wel eens aangeduid met "panlat", "maogere hannek" of "lange pierewiet". (Tilburgse taalplastiek 15 Nieuwe Tilburgse Courant – maandag 5 juni 1950)

- Henk van Rijen; Mèn Tilbörgs Wôordeboek (1998) - zó maoger as en panlat

- J. Berns e.a., Brabantse spot- en schertswoorden (1975): PANLAT Fig. lange, magere mensch (Corn.-Vervl.) PANLAT: Fig. lange, magere mensch.

- Cornelissen & Vervliet, Antwerps Idioticon (1899): De eerste betekenis luidt "pannelat", dus is er sprake van een metafoor. Het - WNT - geeft dezelfde betekenis onder pan I samenst.

- Cornelissen & Vervliet, Antwerps Idioticon (1899): PANLAT zelfstandig naamwoord v. - lett.; fig.: lange, magere mensch

 - WNT - PAN(NE)LAT ... 2) Overdrachtelijk voor een zeer lang en mager persoon.

 

pannekoek

zelfstandig naamwoord

pannenkoek

- Ons Hanna zee: "Wie geen pannekoeken kan bakken, hee niks in de keuken te zuuken!" (Jan Jaansen; pseudoniem van Piet Heerkens svd; ’Oome Teun op collecte’; feuilleton in 3 afl. in de Nieuwe Tilburgsche Courant 12-8-1939 –26-8-1939)

 

panschèrsel, panschròpsel

zelfstandig naamwoord

samenstelling van 'pan' + afl. van 'schèère' - schrapen.

- Pierre van Beek: fig. m.b.t. een nakomertje, zgn. 'schèèrkiendje'

 

paoj

zelfstandig naamwoord, meervoud

- Henk van Rijen (1998): paden (plur. van 'pad')

- Elie van Schilt; Lòòp ik dan te waandelen over al die paoi./ Dan zie ik ze daor liggen, veul goei mar ok veul kaoi. (Uit: ‘Irst Allerheiligen’; CuBra ca. 2000)

►pad

►pèdje

 

paojke, pòjke

zelfstandig naamwoord, verkleinwoord  

paadje, padje

verkleinwoord  van 'pad', via plur. 'paden; paoden' met d-syncope

- Kees & Bart, krantenrubriek in Tilburgsche Post  1922-193? – paojke

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 73 06 07 - "De paoikes op ... de laone in..."

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 72 10 12 - Al zèn de weege vuls te smal / De fietspaoikes te klèn.

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 59 04 03 - Dwaolend langs de paoikes...

- Cornelissen & Vervliet, Antwerps Idioticon (1899): paddeken en paaiken - voetweg

►pad

►pèdje

 

paol

zelfstandig naamwoord

paal

verkleinwoord: pòltje

- Dialectenquête 1879: paol - poltje

- Interview Hermans - 1978 - “Die kètting die was nat èn die moes gedrêûgd wòrre…èn dan han ze ene paol op meej ene zwarte paol derop èn dan stond er ammel spèèkers èn pinne op …èn dè was van dieje bridte èn daor wier dan…”. (transcriptie Hans Hessels, 2013)

► KLIK HIER om het interview te beluisteren

 

Kettingdrogen en kettinglijmen; te zien is de T-paal met 'ammel spèèkers èn pinne'; foto door Henri Berssenbrugge (1873-1959) in 1903 in de Berkdijksestraat. Collectie Regionaal Archief Tilburg


- Interview Hermans - 1978 - “…èn dè is halfwèg den Heuvel, dèddis van de Veejmèrtstraot tòt òn de Sporlaon toe, hòdde midde op et plein, hòdde wirskaante ene wèg daor ge dur kost rije meej de koetsjes òf die enen autoo han enen autoo, mar autoo nie veul, èn in de midde ston ammel paole, èèzere paole èn dòr bonde ze die koeje ammel aon…dè hèk nòg meejgemòkt… dè was mist……dinsdags!” (transcriptie Hans Hessels, 2013)

► KLIK HIER om het interview te beluisteren

 

De Heuvel met ijzeren palen voor de koeienmarkt. Foto collectie Regionaal Archief Tilburg

 

- De Bont, Dialect van Kempenland (1958) - zelfstandig naamwoord mannelijk 'pool' - paal

- WBD (Hasselt) waajpaol - weidepaal

- WBD II 601: paol - spanstok, een der palen waaraan een huid wordt bevestigd bij het uitspannen in de stroom

 

paol steeke

paalsteken; spel

- Audioregistratie 1978 - Aachter de Rugdèèk din ze veul paol steeke! Paol steeke! Dè was… en pòltje in de grond. Dè din ze sondagsmiddags die, die, die mannen, hè. En pòltje in de grond èn daor ligt ene sènt op èn dan moeste meej enen bòl daor teegenòn gôoje! (- Interview met Heikanters - Transcriptie door Hans Hessels)

 

paop

zelfstandig naamwoord

paap

- WBD (III.3.2:222) paop = middelste kegel

 

paopeköltje

zelfstandig naamwoord, verkleinwoord  

- Daamen, Handschrift Tilburgs (1916) - "poapekuiltje - grafkuil"

- Pierre van Beek - "Denk er aan, als ge dood gaat. gaode in 't paopekuiltje" placht een moeder tegen haar kinderen te zeggen. Hoewel "paap" oa. verband houdt met grondwerk en ook met de lakenweverij, zien we die relatie hier toch niet. Wellicht wordt hier gewoon een graf op het kerkhof bedoeld. Het kerkhof is dan gezien als eigendom van de pastoor. Of is "Paopekuiltje" soms de naam van een of andere poel? Heeft iemand ooit daarvan gehoord? (Tilburgse Taalplastiek # 79, 08-05-1969)

- Pierre van Beek - Wie overleden is, gaat "mee Dielemanse waogeltje naor 't paopekuiltje". Over dat "papekuiltje" hebben we het hier vroeger al eens gehad. De rest slaat op de rouwwagen van een nog bestaande Tilburgse begrafenisonderneming. Deze werd aan het eind van de twintiger jaren of het begin van de dertiger opgericht, wat toen aanleiding tot veel gewrijf en geschrijf heeft gegeven. Van bepaalde zijde maakte men hardnekkig aanspraak op het monopolie van begraven. Concurrentie werd niet getolereerd. Dit leidde zelfs tot het onverkwikkelijk toneel, dat het lijk van zekere De Brouwer enige tijd vóór de Heikese kerk bleef staan, omdat het niet binnengedragen mocht worden. Zij die het monopolie verdedigden, verloren tenslotte de strijd. Momenteel telt Tilburg zeker vier begrafenisondernemingen, zonder dat de door de "monopolisten" voorspelde wantoestanden uit een nog verder verleden zijn teruggekeerd. (Tilburgse Taalplastiek #158, 12-07-1972)

- Brabantse Spreekwoorden, Mandos - as ge dôod gaot, gaode in et paopeköltje (Pierre van Beek: Tilburgse Taalplastiek 1969) - kinderplagerij

- Brabantse Spreekwoorden, Mandos - meej Dielemanse waogetje nòrt paopeköltje gaon ('72) - overleden zijn (Dielemans: begrafenisonderneming)

 

Advertentie Nieuwe Tilburgsche Courant - 29 maart 1930 - De Maastrichtse begrafenisonderneming Dielemans opende zijn zaak in Tilburg op 14 december 1929, en kwam daarmee in conflict met begrafenisonderneming Roomsch Leven. De 'begrafeniskwestie' duurde tot november 1932 toen besloten werd dat Dielemans dezelfde rechten als Roomsch Leven had.

 

paopemuts

zelfstandig naamwoord

- WBD III.4.3:205 paopemuts - kardinaalsmuts (Euonymus europaeus)

 

 

Thomé - kardinaalsmuts, euonymus europaeus

 

 

paor

1 zelfstandig naamwoord

paar; enkele

verkleinwoord: pòrke

- Voorbeelden systeemkaart Sterenborg - en paor schoene, en paor aajer, brödspaor

- De Bont, Dialect van Kempenland (1958) - zelfstandig naamwoord o. 'paor' - paar

2 bijvoeglijk naamwoord

even; naast 'ónpaor' - oneven

- Hoeufft: Paar en onpaar zegt men hier voor 'even en oneven', evenals in het Fransch 'pair ou inpair' [impair]

 

paosaaj

zelfstandig naamwoord

paasei

 

Prent van de week uit Rooms Leven 1970; de ware namen van de tekenaar (PB) en de dichter (Kis-ke) zijn niet bekend

 

aaj

 

paosbist

bijwoordelijke uitdrukking - op z’n paosbist, op zijn paasbest; op zijn allerbest

- Wim van Boxtel: In m'n paos biste pèkske,/ en m’n haor in de schaai. Uit: Brabants Bont, ‘Moederdag’ (1979)

- Cees Robben: Ook de kleermakers beleefden voor de pasen een gouden tijd. Haast iedereen liet een nieuw pak aanmeten, want ze wilden er met de pasen dan ook op z’n paosbist uitzien. ‘Vur Paose is 't paase...’ zee Snijers... 't was waor, 't was in de paas, en mee de Possemis klaor... Cees Robben: In: Robben en Rooms, ‘Vrijen was er vruuger onder de vaaste nie bij’; 1981

- Cees Robben - Prent van de week 2 april 1955

 

Ill.: Thomé - paasbloem - narcissus poeticus

 

paosblom

zelfstandig naamwoord

1. paasbloem

- Van Dale - volksnaam voor verschillende planten die rond Pasen bloeien, bijvoorbeeld het madeliefje, de gele narcis en de sleutelbloem

- Cees Robben - Welke blomme wilde op oew begraofenis? Snoffels... dalidas.. paosblomme.. of stinkerkes... (19850118)

- Jan Naaijkens, Dè's Biks, 1992 -  paosblomme zelfstandig naamwoord  - gele narcissen

- WBD III.4.3:258 paosblom - sleutelbloem (Primula veris), ook: ►mèrtuntje

- WBD III.4.3:291: paosblom - madeliefje (Bellis perennis), ook genoemd: 'meizoentje', 'meizoetje' of ►maajbluumke of waajbluumke

- WBD III.4.3:380 paosblom - gele narcis (Narcissus pseudonarcissus)

- WBD III.4.3:582 paosblom - witte narcis (Narcissus poeticus)

 

Narcissus poeticus - witte narcis, dichtersnarcis

 

- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - PAAS(CH)BLOEM, PAAS(CH)BLOM zelfstandig naamwoord v. -gele tijloos, eene hofbloem, in de wetenschap Narcissus Pseudo-Narcissus L.

2. als paosblom

zeer netjes, op zijn paasbest

- Lechim, ‘Ze maoke ’t vort wel van aajer’; ongedateerd knipsel uit de Tilburgse Koerier; circa 1970

D'r wier gepaast, genaoid, gebraaid

Al kosse ze niks kóópe

Iederéén zocht 'r toen héél frèèd

As Paosblom bij te lóópe.

- Lechim:, ‘Mee paose’; ongedateerd knipsel uit de Tilburgse Koerier; circa 1970

Mee Paose trek ik ’n nuuw pak aon

Dès de gewóónte, jao of nèè?

't Maokt me niks dè dan d'n buurman

Zee dè'k 'n echte Paosblom zèè.

► paoskiep

 

Paose

zelfstandig naamwoord

Pasen, Paasdag, Paasfeest

- Jan Naaijkens, Dè's Biks, 1992 -  Paose zelfstandig naamwoord  - Pasen

Pòssemis

Hoogtijdag om nieuwe kleding te kopen

- Voorbeeld systeemkaart Sterenborg - Meej de Paose zèmme ammòl int nuut. Met Pasen hebben we allemaal nieuwe kleren aan.

- Cees Robben - “Vur Paose is ’t paase” zee Snijers... (19550402) [De prent refereert aan de gewoonte om ter gelegenheid van Pasen nieuwe kleding te kopen – ‘Paasbest’. Vandaar ‘paase’, passen, bij de kleermaker genaamd Snijers.]

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 59 03 27 – Van d'èèn naor d'aander gao’ze / As ons moeder ’n huudje zuukt

Schòòn genog veur de Paosen.

- Cees Robben - “Ieder die z’n asse-kröske/ Mee den Paose nog hee staon/ Krijgt van den pastôôr ’n pekske...”/ zee meneer den kapelaon..... (19550226)

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 78 03 23 - In vruuger tèd ha' iederéén / Wè nuuws aon mee de Paose.

Feestdag waarop men (te veel) eieren eet

- Cees Robben - Bij unne Paose paast ’n aaike. (19540417)

- Cees Robben - ’t Is kazzjewêêel die kiep van mèn.../ zô zörgt ze vur de Paose... (19550312)

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 80 04 03 - Mee Paose -  Mee Paose eet ik harde aaier / Dès lekker, daor geniet ik van / Behalve 'n paor daoge laoter / Ak' nie mir naor de plee toe kan.

 

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 73 04 26 – Daogs nao Paose...

                        

Nilles kwaam bij d'n dokter aon

Zee: "'k Weet nie wor dè'k blèf,

Meneer d'n dokter ik vergao

Van krampe in m'n lèf."

 

"Ik krèg scheute in munnen buik

ledere stap die'k lòòp

't Is iets mee m'n dèrreme

Die ligge overhòòp."

 

Nilles wier stevig onderzocht

Beluisterd en beklopt.

D'n dokter zee: "Ik weet 't al

Mee wè vur kwaol gij tobt."

 

Mar vur dè'k 'n remedie geef

Zò'k wel is wille weete:

"Hoeveul hard'aaier hèdde gij

Mee Paose nie gegeete?"

 

 

Pasen als begin van de lente

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 60 04 15 - 't Is Paosen en ’t jonge gruun / Begient naauw uit te lòòpen...

Goed weer met Pasen

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 69 04 10 - De zon die scheen toen ’t Paose was / lederèèn was tevreeje / Dus moesse òòk de tuinstuultjes / Overal naor beneeje.

Slecht weer met Pasen

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 65 04 23 - De Paosblommen in onzen hof / Slaon triest de köpkes neer /

Ze praoten nie, mar denken wel: / Dès vur Paosen gin weer.

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 69 04 03 - Mar jè de kemping was betaold / Dörom blèèf 'r niks over / Dus mee de Paose in de tent / Al was 't eete pover.

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 75 04 03 - 'k Wô naor de Bikse bèrge gaon / Dè doe'k mee Paose gère / Mar ge verrekt 'r van de kaauw / 't Is alle dag misère.

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 75 05 15 - Mee Paose hee'get nog gesneuwd / Toen wasset hondeweer / Naa zèmme aon Pinkstere toe / En ’t weer is nog niks meer.

Uitdrukkingen
- Cees Robben - [ge] komt bij men meej oew aaier nao de Paose..! (19590328)

- Pierre van Beek – De molenaars schijnen vroeger bij het volk een niet al te goede reputatie te hebben genoten. Vanwaar anders de uitdrukking: "Als de mulder z'ne Paosen gehouwen heej, is de pastoor deur z'n werk"? Hieruit blijkt, dat men aannam, dat een mulder ieder jaar nogal wat op zijn geweten heeft en daarom zijn Paasbiecht maar liefst tot het laatste moment uitstelt. (Tilburgse taalplastiek 11 Nieuwe Tilburgse Courant – maandag 17 april 1950)

- Pierre van Beek – Komt men "als Jan met kraaien naor de mert (markt)" of "mee vijgen nao Paosen" dan is men met zijn voorstel te laat. (Tilburgse taalplastiek 13 Nieuwe Tilburgse Courant – donderdag 11 mei 1950)

- Brabantse Spreekwoorden, Mandos - as de mölder zene Paose gehaawen heej, is de pestoor dur zen wèèrk (Pierre van Beek:Tilburgse Taalplastiek ’64) Molenaars stonden als oneerlijk bekend; ze gingen hun paasbiecht spreken op het allerlaatste moment, nl. op de zaterdag na Pasen.

- Gingde meej Paosen nie te communie, en ge kwaamt te stèèrve, dan gingde linea recta naor de hel. (Lodewijk van den Bredevoort – pseudoniem van Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 1, Tilburg 2006)

- Brabantse Spreekwoorden, Mandos - Meej de Paose krèège me mik óp mik èn kèès dertusse (D'16) Uit de tijd toen wittebrood, 'mik', nog luxe was.

 

paoshaos
zelfstandig naamwoord
fabeldier uit de volkscultuur. De paashaas brengt de paaseieren.
- Cees Robben - Paosvogel.. of Paoshaos.....? Dè kan nie bestaon! (19550409)
 

Afbeelding uit het 'Tilburgs Leesplèngske' dat in 1997 door de Stichting Tilburgse Taol werd samengesteld en uitgegeven. De illustraties zijn gemaakt door Jan van de Wiel.

 

paoskiep

zelfstandig naamwoord

paaskip, opgedirkte vrouw

- Cees Robben - Krimmeneel.... Wèn paoskiep...... (19560331)

- Cees Robben: Als we naar opa gingen speelde opa achter zijn getouw voor paasvogel, en tante Jana speelde in haar tuintje voor Paoskiep. Alle vrouwen in Tilburg die met de pasen een nieuw kleke aanhadden... dat waren paoskiepen... (In: Robben en Rooms, ‘Vrijen was er vruuger onder de vaaste nie bij’; 1981)

- Cees Robben - Prent van de week 2 april 1955 - detail - © Digitale bewerking Cees Robben Stichting & Stichting Cultureel Brabant CUBRA

 

- Enquête over ‘Je favoriete Tilburgse woord’ op Facebookpagina ‘Je bent een echte Tilburger als...’ maart 2013 -

 

paoskoej

zelfstandig naamwoord

paaskoe

- WTT (2013) - De koe die door een slager werd geslacht om haar vlees met Pasen te verkopen. Vanaf Witte Donderdag richtten de Tilburgse slagers hun etalages in met fraai opgemaakte vleeswaren en - schotels, in de hoop daarmee veel vlees te verkopen na afloop van de vastentijd. De 'paoskoej' werd, ongetwijfeld bij wijze van reclame, ook door de straten van Tilburg geleid om de kwaliteit te tonen.

- Audio-opname 1978 - “Die paoskoeje zogezeej dan, daor gingde meej rond, èn ge moester meej dur de Heuvelstraot èn dan bleefde staon bij Riesj (Hotel Riche) vur de deur want dan ging den baos, die leeverde daoraon witte wèl, èn die ging daor en pötje bier vatte èn assie dan trugkwaam, dan môogdet ok êen vatte!” (- Interview met dhr. Bertens; transcriptie Hans Hessels 2013)

KLIK HIER om het bestand te beluisteren  

 

Paoskoej - aangeschaft en getoond door slager Ad van Geloven op het terrein van het Tilburgs slachthuis (Abattoir) aan de Enschotsestraat in 1926. Foto: Regionaal Archief Tilburg

 

► eetallaazjeweek

 

paosvoogel
zelfstandig naamwoord
paasvogel
fabeldier uit de volkscultuur, ouder dan de paashaas. De paasvogel brengt de paaseieren.
- Cees Robben - Paosvogel.. of Paoshaos.....? Dè kan nie bestaon! (19550409)
 

paoter, paoterke

zelfstandig naamwoord

pater

- Rolf Janssen, We hebben gezongen (1984): ... riep de paoter

- paoter handvèèger - onhandig iemand

- Theo de Wijs; correspondentie met Cees Robben bezorgd door Guido de Wijs - (gehoord in ’t voorbijgaan van ’n aantrekkelijk meisje:) Ik zie ze liever as unne blôte paoter op brûîne voete! (17-10-1966) [WTT 2011: - Theo de Wijs; correspondentie met Cees Robben bezorgd door Guido de Wijs zinspeelt op 'bruine pater op blote voeten', namelijk een capucijner monnik; de kapucijnen droegen een bruine pij en liepen met blote voeten in sandalen]

- Cees Robben - ‘k Zie ze aaltij toch nog liever dan unne blôôte paoter op bruine voeten... (19670210) [Ik zie haar liever dan een pater van de capucijnen; de capucijnen werden ‘blôotevoetepaoters’ genoemd wegens hun blote voeten in sandalen; hun pij was bruin]

- Cees Robben - Ge peutert ’t paoterke ’t knupke van zunnen toog los... (19550514) (Prent bij een inzamelingsactie bij het honderdjarig bestaan van de missionarissen MSC, in Tilburg ►’Rooie Harten’ genoemd. In plaats van collectebussen hadden de collectanten een pop in de vorm van een missionaris van MSC, en moest de bijdrage onder de toog gedaan worden.)

- Weijnen, Dialectatlas van N.-Brab. (1952): de paoter

- Karel de Beer, Bijnamenboek: Kiske de paoter = C. Smulders (blz.72)

- WBD (III.3.3:372) paoter = monnik

- WBD (III.3.3:373) schôojpaoter = bedelmonnik

 

paoternòster, patternòster, pòttenòster, pòtternòster

zelfstandig naamwoord

paternoster

- WNT - PATERNOSTER 3 - Bij de R.-Cath.: rozenkrans, rozenhoedje, bidsnoer.

- WTT 2011 - van 'pater noster', 'onze vader'; het Onzevader is onderdeel van de rozenkrans

- Frans Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters èn aandere saawelèèrs (7de perbeersel, 1996) - rozenkrans

- Cees Robben - De potternoster gao na hil langsem dur m’n vingers.. (19540501)

- Lechim - Èn in derre zak òf in der tas/ rammelt de potternoster. (Lechim; pseudoniem van Michel van de Ven; ongedateerd knipsel 1960-1980; uit: Maaimònd)

- Voorbeeld van systeemkaart Sterenborg - Mene pòttenòster èn men vrouw, die lêen ik òn gin man èùt

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 74 05 09 - En in d're zak of in d'r tas / Rammelt de patternoster

- Mandos - Brabantse spreekwoorden (2003) - liever zene pòtternòster as zen wèèf ('50) - gezegd als iemand zijn vrouw te hard liet werken

- Frans Verbunt - pòternòster

- WBD (III.3.3:191) 'paternoster' = rozenkrans; naar het latijnse 'pater noster' (onze Vader)

- J.H. Hoeufft; Proeve van Bredaasch Taal-eigen (1836) - PATER NOSTER. Komt voor als afstandsbepaling.  

- A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland 2 (1958) - zelfstandig naamwoord mannelijk paternoster 1) bidsnoer, rozenkrans; 2) schertsende

naam voor a) ruggegraat, b) handboei.

- Cornelissen & Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect; 1899 - PATERNOSTER uitspr. patenoster, pottenoster zelfstandig naamwoord mannelijk - bidsnoer

- Jan Naaijkens - Dè's Biks (1992) - 'potternoster' zelfstandig naamwoord  - paternoster, rozenkrans

 

paoternòsterwèèrk

zelfstandig naamwoord

samenstelling uit paternoster + werk

- 2019 – precisiewerk (Mededelingen van Hans Hessels, opgetekend uit zijn familiekringen Hessels en Marinus 1960-1980. 

Voor de volledige lijst Klik hier

 

 

paotersbier

zelfstandig naamwoord

patersbier

- Frans Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters èn aandere saawelèèrs (7de perbeersel, 1996) - trappistenbier

 

De herder drinkt uiteraard bier van 'De Schaapskooi', de brouwerij van de Trappisten in Berkel-Enschot/Tilburg; affiche uit de collectie van Tiny Jansen, zoals tentoongesteld in VVV-gebouw Tilburg 2010; foto's WTT.

Vergroting affiche en gedicht Jace van de Ven

 

pap

zelfstandig naamwoord

pap

- Daamen, Handschrift Tilburgs (1916) - "pap mêe vuursteenen - pap met stukken roggebrood"

- Daamen, Handschrift Tilburgs (1916) - "ik zaiget zò muug as kaauw pap"

- Frans Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters èn aandere saawelèèrs (7de perbeersel, 1996) - krèègt ze mar grôot, voejert ze mar pap

- Jan Naaijkens, Dè's Biks, 1992 -  pap zelfstandig naamwoord  - pap ''k zè oew zò muug as kaaw pap'

stijfsel; versteviging van weefsel

- Cees Robben - ’t Is ketoen.. en enkelt pap.. (19620413)
 

papbèùk

zelfstandig naamwoord

- Frans Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters èn aandere saawelèèrs (7de perbeersel, 1996) - hangbuik

- Jan Naaijkens, Dè's Biks, 1992 -  'papbùik' zelfstandig naamwoord  - dikke hangbuik

 

pappel

zelfstandig naamwoord

zwarte populier, 'pèppel', 'blauwe poopelier' = populus nigra ofwel populus italica, Italiaanse populier

 

Populus nigra (links) - Populus nigra Italica

 

- WBD III.4.3:133 pappel, pèppel - zwarte populier

- WNT - PAPPEL, ook PEPPEL, volksnaam voor den populier in 't algemeen, voor den zwarten populier en den ratelpopulier in het bijzonder.

 

papsteeke

werkwoord, sterk

- Daamen, Handschrift Tilburgs (1916) - "papsteken - 'n kinderspel"

►paapke steeke

 

parasjuutveugeltje

zelfstandig naamwoord, verkleinwoord  

- Henk van Rijen (1998): veldleeuwerik (Alauda arvensis)

 

 

Jos Swanenberg over de leeuwerik

- WBD III .4.1:162 parasjuutveugeltje - leeuwerik

 

Park, et

zelfstandig naamwoord, toponiem

het Wilhelminapark

 

parlevinker

zelfstandig naamwoord

1 Gezegd van een (mannelijk) persoon

- Daamen, Handschrift Tilburgs (1916) - "parlevinker - heerachtige veelpraats, niets nutter"

2 Gezegd van een paard

- Daamen, Handschrift Tilburgs (1916) - "parlevinker - noemde men de vroegere 'telgangers' - door adellijke jonkvrouwen bereden - paarden die geleerd werden even als de kameelen te loopen, niet zoo als de gewone paarden op volgende wijze de 4 pooten oplichten, maar de twee linker en dan de twee rechter pooten te gelijk voortzetten, dit de paarden te leeren was heel moeielijk en geschiede door de 2 linker en 2 rechter pooten met een lat te verbinden"

- WBD (hs K183): paard dat niet deugt, waarop men niet vertrouwen kan

 

parnasses

zelfstandig naamwoord

- Henk van Rijen (1998): beschermer, engelbewaarder

- Van Dale (12e): parnas, parnassim, parnassijn [Hebr.], (joods) kerkmeester, kerkvoogd: (uitdr.) eruit zien als een parnas, er welgedaan uitzien.

 

parreert
werkwoordsvorm van parreere (zwak)
uit Oudfrans en Middelnederlands ‘parer’
mooi bij elkaar passen
- Cees Robben - [de lamp die] daor al jaorenlang pareert/ aon oewen zuldering (19601104)
bij elkaar of bij iets passen; op kleding toegepast: het kledingstuk staat niet
- Cees Robben - Die jas pareert nie, taante Miet.. (19700306)
- Cees Robben - Mar niks pareert er.. (1650115)
 

part
zelfstandig naamwoord
deel; aandeel; bij Robben: sterke drank
- Cees Robben - Hij had z’n part gehad (...) de miste op de lat (19610106)
 

pas geleeje

bijwoord

onlangs, kort geleden

 

paskoomer

zelfstandig naamwoord

neomist, priester die zijn eerste heilige mis opdraagt na zijn wijding

- WBD (III.3.3:305) paskoomer = neomist

 

paskwil
zelfstandig naamwoord
van ‘pasquinade’; belachelijke vertoning
- Cees Robben - ’n grillige paskwil (19600909)
 

passefiet

uit Frans “passe-vite”

- Zegsman Hans Hessels; Uit het geheugen van Hans Hessels, 2022 - Passefiet – roerzeef, passeerzeef

 

patras

zelfstandig naamwoord

aardappel

mogelijk afgeleid van 'pataat'

- ‘Een roestpraatje’ (Weekblad van Tilburg, 5 oktober 1867): Mer 't [de ellende] komt van den Heer (…) deur 't zwart van de patrasen, en 't pluiere van 't jonk, dat naauw dood is. ['t zwart van de patrasen: een aardappelziekte.]

- ‘Een roestpraatje’ (Weekblad van Tilburg, 5 oktober 1867): …de patrasen, die ge toen kuilde.

 

patrasfôoj

zelfstandig naamwoord

uit batatas = aardappel, en fooi = zowel feestelijke gift als kleinigheid

- Van Ginneken: Ten oosten van Tilburg verschijnt patraas, dat sterk aan de officieele naam Batatas herinnert. (In: De regenboogkleuren van Nederlands taal; 1931, 2e)

 

Aardappelkaart uit Van Ginneken, De regenboogkleuren van Nederlands taal, 1931.

Grotere weergave

 

- De Bont, Dialect van Kempenland (1958) - *patra.s, zelfstandig naamwoord  mannelijk patraas, aardappel; mv . petrase(n): De petrase zen mörw. Het woord is bekend in Reuzel, Hooge en Lage Mierde, Hulsel, Esbeek, Hilvarenbeek, Diessen (hier alleen in petraasfooi) en Moergestel. *petra.sfo'j, zelfstandig naamwoord vrouwelijk en mannelijk petraasfooi, hetz. als aarpelfooi. Geh. in Esbeek, Diessen en Moergestel. Het feestje bestond in een onthaal op koffie met een
snee mik, soms nog met een snee peperkoek.

- Van Rijen (1998): karige gift, geringe vergoeding voor het verpachten van landbouwgrond.

- WBD (III.3.2:316) patrasfôoj = aardappelfooi

 

patriejark

zelfstandig naamwoord

patriarch, bedenkelijk heerschap

- De Bont, Dialect van Kempenland (1958) - zelfstandig naamwoord mannelijk 'patriark' - rare, zonderlinge kerel

- Cornelissen & Vervliet, Antwerps Idioticon (1899): PATRIARK (korte a, klemt op ark) zelfstandig naamwoord mannelijk - zeer oud mensch

 

paveljòt, paviejòt, pavviejòt

zelfstandig naamwoord

- Theo de Wijs; correspondentie met Cees Robben bezorgd door Guido de Wijs - M’n paviejotten zet ik aaltij in mee kraante papier, de gaoget biste (04-07-1969

- Cees Robben - Dan draait er ons Tooke van kraantepapier/ Heel veul paviejotten (19700116) [krantenpapier werd gebruikt om krulspelden te vervangen]

- Henk van Rijen (1998): krullapje (lapje stof waarom het haar wordt gewonden en dan wordt vastgeknoopt)

- WBD III.1.3:276 'papillotje' = pijpenkrul; ook: 'papillot'

- WNT - PAPILLOT - stuk papier dat in het hoofdhaar gedraaid wordt om dit te doen krullen.

 

pebliek

zelfstandig naamwoord

publiek

- Kees & Bart, krantenrubriek in Tilburgsche Post  1922-193? – pebliek, publiek; pebliek;

 

pèdje

zelfstandig naamwoord, verkleinwoord  

1. landweggetje

verkleinwoord  van 'pad', met umlaut; ook paojke

2. padje, smalle doorgang, middenpad

dan als verkleinwoord altijd pèdje, niet paojke

- …wij die twee aon twee in de banken zaten in vier rijen meej un pedje dertussen. (Lodewijk van den Bredevoort – pseudoniem van Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 1, Tilburg 2006)

- Audioregistratie 1978 - Nèffe de tramlijn was en zwart, zwart pèdje daor ze kosse fietse vort. Nèffe de kaajwèg… (- Interview met Heikanters - Transcriptie door Hans Hessels)

 

David Teniers - 17de eeuw

 

peej

zelfstandig naamwoord

verkleinwoord: peeke

meervoud: peeje

► Dossier Peej

1 wortel, peen, pee

- Voorbeeld van systeemkaart Sterenborg -We kèèke nie op nen bos peeje; peekes, peeje èn wòrtele

- Dirk Boutkan: (blz.52) pee - peeke, enen bós peeje

- Cees Robben - Ik beteul zelf munnen hof en win veul. ’s middags hek vort driederaand sôôrt gruuntes op taofel... peekes, peeje en wortele... (19850517)
meervoud
- Cees Robben - Mar ik zit mee knollen en peje... (19541204) [Ik = Sinterklaas, die na 6 december blijft zitten met de knollen en wortelen die de kinderen in ‘de klomp’ legden voor het paard. Na sinterklaas werd in Tilburgse gezinnen veel ‘peestaamp’ gegeten

►peestaamp
- Cees Robben - We kijke nie op unne bos péje... (19561201) [We hoeven niet zuinig te zijn]
meervoud, verkleind
- Cees Robben - Ik zie m’n selotte en peekes al staon/ M’n kiendjes vur slaoi al d’n hofpad op gaon... (19570309)

- Cees Robben - Mun peekes zèn nog nie bekwaom... (19640918)

- Miep Mandos, Aantekeningen Brabantse Spreekwoorden - Iemand wèèsmaoke dè Ónze Lieven Heer Hèndrik hiet èn in de haaj peeje stao te steeke.

- Informant Ad Vinken: De stomste boere hèbbe de dikste peeje - Wie zonder veel overleg te werk gaat, heeft vaak het beste resultaat.

- Piet van Beers – ‘De stinpöst’: Vier ons vèrse worst èn peeje../  doet er mar wè jèùne bij./ 'n Bèkske zult 'n half pond kaoje/ èn tweej schèève balkenbrei. (Spoeje doemmeniemer; 2009)

- Piet van Beers – ‘Men Buukskes’: Men irste buukske ging oover peeje èn jèun èn oover de meense op de tèùn. (Het zeventiende boekje, 2010)

- WBD III.2.3:100 'pee', 'peetje' = wortel, winterwortel; ook 'winterpee'

- WBD III.2.3:278 'peekoffie' = cichorei

- WBD III.2.3:103 'stoppelpee' = stoppelwortel

- WBD III.2.3:110 'witte pee' = pastinaak

- WBD peeje-èg - wortel-eg

2 Wilde peej = fluitekruid

- WBD III.4.3:394 wilde peej - fluitekruid (Anthriscus sylvestris), ook. genoemd: flèutekrèùd

Anthriscus sylvestris - bron: Wikimedia commons

 

3 Bijnaam

- Karel de Beer, Bijnamenboek: de peeje = fam. Schellen (blz.70)

 

peejlôof

zelfstandig naamwoord

bladerkroon van bieten

- WBD 1470 - bladerkronen van bieten: 'peejloof', 'kòppə', 'toppə

 

peejschèèf

zelfstandig naamwoord

schijf van een peen, wortel

figuurlijk en vaak spottend gebruikt voor muntstuk, geld

- Goedgetòld - peejschèeve - zelfstandig naamwoord  - geld in klinkende munt. - de peejschèeve groeje nie op mené rug!: het geld groeit me niet op de rug!

- Henk van Rijen; Mèn Tilbörgs Wôordeboek (1998) - meej peejschèève kunde nie betaole

- Henk van Rijen (1998): 'Hè de wèl genog peejschèève bè-w om dè te kunne petaole?'

- Frans Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters èn aandere saawelèèrs (7de perbeersel, 1996) - de peejschèève groeje nie op menen rug

- Stadsnieuws Tilburg, rubriek Tilburgs huukske; 2006 e.v. - De peejschèève groeje nie op mene rug.

- Brabantse Spreekwoorden, Mandos - veul peejschèèven hèbbe (HM'70) - veel geld hebben

- Guido Gezelle - lemma PEESCHELLE, de = Schijve die, van dwersten, van eene pee, eenen peewortel, met een schuimw., van eene carote gesneden is. — „'t Is al wel en gemakkelijk gezeid “koop'et!” maar waarmee betalen? Met peeschellen?” Geh[oord in] Aeltre. (Loquela, 1907)

- Cornelissen & Vervliet - Peeschijf - znw., v. — Schijf die op zijn dwars van eene pee gesneden is. 't Is gemakkelik gezeed: koop 'et! maar waarmee betalen! Mè' peeschijven, zeker? (Idioticon van het Antwerpsch dialect, 1903)

- Cornelissen & Vervliet – lemma BETALEN - De gebroken potten betalen, de schade vergoeden, het gelag betalen. — (...) — Betalen mee potscherven, met de scherven van z'ne pispot, mee peeschijven, geen geld bezitten om iets te betalen. (Bijvoegsel Idioticon van het Antwerpsch dialect, deel A-H - 1936)

- Cornelissen & Vervliet – lemma POTSCHERF, znw., o. — Z . Wdb. — Mee potscherven betalen, geen geld hebben om te betalen. Ook met de scherven van z'ne pispot, mee peeschijven. (Bijvoegsel Idioticon van het Antwerpsch dialect, deel I- Informant Toine Raaijmakers - 1938)

- Herman J. Claeys – peeschijven (mv) in: met peeschijven betalen - (Ant) (spottend) platzak zijn. (Vlaams dialectenwoordenboek; lemma PEE; 2001)

- Katleen De Beukeleer - Temmerman gewaagt, behalve kaf, van nog een ander strooiproduct. Volgens hem werden er namelijk wortelschijfjes, symbool van geld, gestrooid in de straat en voor het huis van een ‘mindere partij’ die omwille daarvan was afgewezen.

WTT - 2013 bij het voorgaande van De Beukeleer - Het betreft het zogenaamde ‘lemen strooien’. In Vlaanderen was dit in de 19de eeuw een soort van volksgericht. Als een persoon zich volgens de gemeenschap onwelgevallig had gedragen, werd de straat tot aan zijn of haar voordeur gemarkeerd met strooisel. Daarbij werd vaak het kaf van het koren gebruikt (wit) of blauwsel (voor de was) maar ook het gebruik van wortelschijfjes kwam voor, vooral als het een huwelijk betrof dat geen doorgang vond omdat een van de partijen – de ‘mindere partij’ – blijkbaar niet draagkrachtig genoeg was bevonden. De ‘meerdere partij’ werd daarmee bespot door het ‘strooisel’. (Traditionele volkse feestcultuur en modernisering. Het platteland rond Gent ca.1860-ca.1940; hoofdstuk 4.1.4. REACTIES VAN DE GEMEENSCHAP BIJ HET AFBREKEN VAN DE VERKERING OF BIJ ZWANGERSCHAP. Katleen De Beukeleer. Gebaseerd op TEMMERMAN. ‘De kanonniers van de Verhoogstraat.’ 1982, p. 8.)

► peejsteeker

 

peejstamp, peejstaamp

zelfstandig naamwoord

stamppot van wortels

Hèmme alwir peejstamp!

- Henk van Rijen (1998): 'peejstaamp'

- Cees Robben: 'of ge peestamp het gegeete'

- Stadsnieuws Tilburg, rubriek Tilburgs huukske; 2006 e.v. - Peejstamp itte meej klapstuk - Hutspot eet je met klapstuk (rundvlees dat wordt meegekookt) (250109)

- Piet van Beers:

Wè motte tòch meej al die peeje ??

zeej Sjooke Braans teege derre man.

"Ge dènkt tòch nie dèk alle weeke

ok twee keer peejstamp kook hee Jan."

 

"Nêe Sjoo, dè kan ik nie verlange,

al vèèn ik peejstamp nog zo fèèn.

Ik ha gedòcht, ik bouw wè kooje,

zo vur 'n stuk òf tien kenèèn."

 

Uit: Peeje, Knèène èn "jonge" mèt. (CuBra)

- Cees Robben: Zij wisten precies van dag tot dag wat daar de pot schafte. Zij sloegen met een schalkse grijns een groot vroom kruis voor ze aanvielen en prezen volmondig het bier van broeder portier, of den zaolige smaok van de peestamp van soeur Sophie van de Gutjesnonnen. (Uit: ‘Vruuger, in de blauwe periode’, in Robben en Rooms, 1981)

- Cees Robben - ‘En vur ’t höske maoket niks uit of ge reerug of peestamp het gegeete…’ (Prent van de week, 17 april 1987)

- Piet van Beers:

De week daornao, dan eete we

wir Peestamp meej Hasjee.

As ge er te veul van it schètte

de plaanke van de pleej....

- Soms han ze jêun me peestamp/ Wè knaawbóone of bessesap… Uit: ‘Bè de wèèvers òn tòffel’, Ad van den Boom, circa 2005

- Lodewijk van den Bredevoort (Jo van Tilborg), Kosset den brèùne eigeluk wel trekken?, 2006 - We aten de weken daornao [6 december], bekaant daogeluks peestamp, tot die ons de neusgaote ötkwaam mar weggooien waar ok zund. (Uit: Siendereklaos)

- Lechim

Gewoon mar eete...

'Wè zumme mèrge wir is eete?'

Dès de vraog van iederen dag

Vur peestamp, snert of bruine boone

Gao'k metèèn al overstag.

 

Smaokeluk

Zàt de medèrne keuke zèn

Waor ze veul over kletse?

Gif men mar peestamp van ons Sjaan

De's nog 'n aauwerwetse.

 

(Beide gedichten uit de Tilburgse Koerier; ongedateerd knipsel; circa 1970)

- Tony Ansems

Peestamp

Witte we'k gere te freten heb

We'k gere kook, akker de tijd vur heb

Peestamp, witte kool, en juine

Rookworst, efkes laote bruine

Lekker, vanavond lekker buize, peestamp

 

Ge vat wet peejen en wet errepel

Schrabbe, snije, koken, en stampt det spul

Nasi kruid, en un paor augurken, knoflook,

Fleske bier ontkurken

Water, ollie, en un snufke zout

 

Oh well, pee stamp,

Worst van den boer, peestamp

Spek zonder zwoerd

Kwakt er wet gehakt meej pinda nutjes bij

Pee stamp, witte kool, en juine

Rook worst, efkes laote bruine

Lekker, vanavond lekker buize, peestamp

 

Oh well, peestamp,

Worst van den boer, peestamp

Spek zonder zwoerd

Kwakt er wet gehakt meej pinda nutjes bij

Peestamp, ge heurt er over roepe

Peestamp, ge kunt er goed van poepe

Lekker, gekleurd Oranje boven, peestamp

[Lekker, Pee hee Stamp] [3x]

(Tony Ansems, Peestamp;  van de cd Gatvermiedenhoet; 2010)

- Piet van Beers – ‘De mèrt’: Soms worret stamp van boeretoppe (daor moete verse worst in stoppe)/ soms worret peejstamp meej hasjee, of ik neem wè sudderlappe mee. (Het zeventiende boekje, 2010)

- Piet van Beers – ‘Wie wè bewaord die hee wè’: 't Is zund de'k het zeg, mar de witlof is weg/ en we hebben ok gin peestamp gegeten. (With Love; 1982-1987)

- Peejstaamp, hasjee, tis ammòl hêel lèkker, mar et lèkkerste vonnik boerekôoletòppestaamp meej vòrse wòrst. (Ed Schilders; Wè zeetie?; Website Brabants Dagblad Tilburg Plus; 2009)

- Hessels 2020 - Als iemand gezegd wordt dat hij geen peestamp lust: - dè lussek wèl, mar vur mèn hoeve die peeje der nie in! (Zegsman dhr. Hessels (1931-2006).

►Volledige bron: KLIK HIER

- WBD III.2.3:119 'peestamp' = stamppot

- Jan Naaijkens, Dè's Biks, 1992 - pejstamp zelfstandig naamwoord  - hutspot

 

peejsteeker

zelfstandig naamwoord

- Frans Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters èn aandere saawelèèrs (7de perbeersel, 1996) - vrek

- WBD III.3.1:199 'peesteker', 'vrek, knijperd, schraperd, gierigaard, pin, gierige pin' = gierigaard

- WTT 2013 - het woorddeel 'peej' is mogelijk hetzelfde al de de peen (wortel) als symbool voor geld in

►peejschèèf

 

peejzaod

zelfstandig naamwoord

suikerbietzaad

- WBD I:1429 'peezaot'; (Hasselt) 'zaot'

 

peekel

zelfstandig naamwoord

dronken; in de uitdrukking 'onder de peekel'

- Want Piet die naam et nie zo naaw/ òn dienst hai ginnen heekel/ mar mistal kwaam ie te laot aon/ èn goed onder de peekel. (Lechim; pseudoniem van Michel van de Ven; ongedateerd knipsel 1960-1980; uit: Op zaoterdag gin post mir)

 

pèèl

zelfstandig naamwoord

1. pijl

pèèl èn boog

2. haarpijl

- De protestante waaren in al die jaore gin pèèl veraanderd. (Lodewijk van den Bredevoort – pseudoniem van Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 2, Tilburg 2007)

- Cornelissen & Vervliet, Antwerps Idioticon (1899): PIJL zelfstandig naamwoord mannelijk - haarpijl, Frans: un cheveu, un poil. Hij hée gee(n) pijl meer op zijnen blottekop staan.

►hòrpèèl

 

pèèn

zelfstandig naamwoord, eigennaam

- Karel de Beer, Bijnamenboek: ene pèèn = lid van de familie Pijnenburg (blz.94)

- WTT 2011: De Pèèn = Jan Pijnenburg, legendarisch baanwielrenner uit Tilburg.

 

Pijpenkop, aangetroffen bij archeologisch onderzoek naar het Kasteel van de Hasselt. Ill. uit: Graven naar het kasteel van Tilburg, H. Stoepker 1986

 

Schilderij: Quiringh van Brekelenkam

 

pèèp

zelfstandig naamwoord

pijp

verkleinwoord: pèpke

1 om tabak te roken

- Voorbeeld van systeemkaart Sterenborg - Ze zèn nog gin pèèp tebak wèrd. Ze zijn nog niet dàt waard.

- Ik zaat giesteren aovend op m'n gemak m'n pepke te rooken achter de kachel (Kubke Kladder; pseudoniem van Pierre van Beek; Nieuwe Tilburgsche Courant; Uit ‘t klokhuis van Brabant 2; 16-10-1929)

Figuurlijk daarbij:

- Jan Naaijkens, Dè's Biks, 1992 -  pèèp zelfstandig naamwoord  - pijp; de pèèp ötgaon - doodgaan

- Grôot Diktee-08: der komt vur ons allemòl ene tèèd dèmme ... de pèèp öt gaon

 

Cees Robben: uit: Fraters

 

2 anatomie van het paard

- WBD pèèp - pijpbeen (van een paard), ook 'aachterpèèp' genoemd

3 in de textielindustrie

- WBD pèèp (II:990) - scheerklos; ook: schèèrklòs of schèèrtèùt genoemd

- WBD pèèp (II:1030) - pijp: spoelpijp; ook: tèùt of klòs

- Henk van Rijen; Mèn Tilbörgs Wôordeboek (1998) - pèèpe afsnulle - oud garen van pijpen halen (textiel)

4 - Informant Ad Vinken; konijnenhol

- WBD III.4.2:65 'pijp' - konijnenhol, ook 'nest' genoemd of 'hol'

5 Informant Ad Vinken; schenktuit

 

Cees Robben - Prent van de Week 6 januari 1984 (detail)

 

peeperkoek

zelfstandig naamwoord

peperkoek

- Brabantse Spreekwoorden, Mandos - de peeperkoek óp tòffel lèggen èn dan dursnije (Kn'50) - gezamenlijk bezit verdelen.

 

pèèpgeraaj
zelfstandig naamwoord
pijpengerei
- Cees Robben - Daase afgezwabberd pèèp-geraai (19871113) [Daase = van het as]
 

pèèpeslufke

zelfstandig naamwoord, verkleinwoord  

- Daamen, Handschrift Tilburgs (1916) - "paipenslufke - klein bakje van porcelein of granit wat op de tafel geplaatst werd en waarin de langepijprooker, de kop van de pijp in legde al rookende"

- WNT - PIJPESLUIF - 1) pijpedop; 2) pijpekas (= koker of foedraal om de tabakspijp in te doen).

 

Pêer, Pirke

zelfstandig naamwoord, eigennaam, verkleinwoord

Peter, Piet, Pieter, Petrus

- ES (WTT 2011): Pirke Donders, de zalige Petrus Donders

- Henk van Rijen; Mèn Tilbörgs Wôordeboek (1998) - vööle peer - gierig iemand

- Hoeufft, Proeve van Breda's Taaleigen (1836) - PEER, voor 'Pieter', bij zamentrekking van 'Peter'. 

- De Bont, Dialect van Kempenland (1958) - pe:r, zelfstandig naamwoord mannelijk (eigennaam) 1) Peer, Peter; 2) kater

- Cornelissen & Vervliet, Antwerps Idioticon (1899): PEER (scherpe e) - verkleinwoord Peerke(n). Verkorting v. Pieter of Petrus

 

 

pèèr

 

Cees Robben - detail uit Prent van de Week 27 september 1985-

 

I - peer (vrucht)

zelfstandig naamwoord, verkleinwoord: pirke

- Dirk Boutkan: (blz. 22) pèèr naast peer

- Dialectenquête 1879: pruimen en père (meestal: pruim en père) (ui = eu van fr . Meuse)

- Piet Heerkens; uit De knaorrie, ‘’t Peerebumke’, 1949):

Dapper, pittig peerebumke,

zuute troost in 't traonendal,

rijk en vriendelijk suiker-umke,

waor ik eens van stroebele zal,

mee oe vuutjes staode in d'eerde,

mee oe teentjes zuigde sap,

mee oe blaoikes aosemde weerde

uit de locht, om, nap aon nap,

peer aon peer zuut vol te tappe,

vol te spanne tot oe vel

kleurt en zwelt van rijpe sappe

naor den aord van oe gestel:

vijftig sappige "Louise

bonne d'Avrange" (hoe 'n rare taol!)

wilde leveren en ik zie ze

al ligge lokken op de schaol!

- WTT - De door Heerkens benoemde peer is de Louise d'Avranche, een handpeer die in de Franse stad Avranches vanaf circa 1789 geteeld werd door Longueval. De peer kan omstreeks half september geplukt worden. Wikipedia: De vrucht van Bonne Louise d'Avranches is klein, slank en groen met mooie donkerbruin-rode blos. Het is een iets zure, sappige handpeer met een aangenaam aroma.

 

Bonne Louise d'Avranches

 

- Weijnen, Dialectatlas van N.-Brab. (1952): die pèèr is nie rèèp

- Brabantse Spreekwoorden, Mandos - de gèlste pèère wòrren et irst geplokke (Pierre van Beek: Tilburgse Taalplastiek 1970) - de gekste meisjes lopen het eerst tegen de lamp (woordspeling: geil ) ook - Stadsnieuws Tilburg, rubriek Tilburgs huukske; 2006 e.v. - 150106

- Cees Robben - Hed-d’ôk pèrkes zonder bökzuut... Frie? (19560915)

- A.A. Weijnen; Onderzoek dialectgrenzen in Noord-Brabant (1937) - pèèr (krt. 14)

Uit: Onderzoek naar de dialectgrenzen in Noord-Brabant, A. Weijnen 1937

 

Zie Dossier Peer

2 oorvijg

- Cees Robben: vur en peut of en pèèr heddet hart nie

Sierarke blèrt wir hèùzehôog./ Hij heej en pèèr gekreege (Lechim; pseudoniem van Michel van de Ven; ongedateerd knipsel 1960-1980; uit: Wè ist verschil?)

- WBD III.1.2:32 'peer' = slag : ook: 'veeg, fleer, stomp, opdoffer, oplawaai, opneuker, opmieter, opduvel, maai, pets, hengst, labbezoet'

- WBD III.1.2:35 'peer' = muilpeer; ook ' fleer, kaakslag'

- Cornelissen & Vervliet, Antwerps Idioticon (1899): PÈÈR zelfstandig naamwoord v., Frans: poire; fig. oorveeg, muilpeer

 

Linosnede: Rolf Janssen

 

pèèrd, pèrd

zelfstandig naamwoord

paard

Cees Robben - Prent van de week 25 juli 1980 - detail

 

Overzicht van lemma's m.b.t. PAARD

zelfstandig naamwoord

 

 

 

Pèèrd, pèrd

In uitdrukkingen

In spotnaam

In loknaam

Afgeleid bijvoeglijk naamwoord

Pèèrdeg

Verkleinwoord

Pèrdje

Samenstellingen met Pèèrde...

-bak

-bèèvert

-brôod

-blom

-getèùg

-hoeve

-juu

-kòp

-mènneke

-mist

-piel

-spul

-stèrt

-stront

-voet

Samenstellingen met Pèrs...

-blom

-haor

-mis

-mòp

-stront

-taand

-stal

-vlêes

- Voorbeeld van systeemkaart Sterenborg - pèrd èn kèèr - paard en wagen

- Dialectenquête 1879: 'n aauw pêrd (lage ê; vgl. 'gête' - geiten); 'n schoon pèrd

- Hein Mandos, handschrift (1932): pèrd/ pèèrd

- Kees & Bart, krantenrubriek in Tilburgsche Post  1922-193? – paird

...mar hij wou er 'ns uit - et beste peerd wil wel 'ns los in de waai loope! (Jan Jaansen; pseudoniem van Piet Heerkens svd; ’Oome Teun op collecte’; feuilleton in 3 afl. in de Nieuwe Tilburgsche Courant 12-8-1939 –26-8-1939)

- Naarus (Bernard de Pont; Groot Tilburg; ca. 1940 - En draait oe filmke flink vort dan ziede rijke schoone ridders op prachtige pèrden mee gouwe harnassen en pieken, en die gaon perbeeren om bekare ut ’t zaodel te schoefelen.

- Pierre van Beek – We hebben lang gezocht naar een Nederlandse zegswijze, die overeenkwam met het opschrift van een Italiaans asbakje, dat op onze tafel prijkt. Dit luidt: "Chinasce tondo non può morir quadro!" Letterlijk vertaald wil dit zeggen: "Wie rond geboren wordt, kan niet vierkant sterven." In Tilburg heeft men er een eigen spreekwoord voor en wel het volgende: "As ge as ezel geboren zijt, worde gin pèrd!" De Tilburgse uitdrukking is - naar wij menen - evenwel toch iets enger in de betekenis omdat men er hier het gezegde gewoonlijk bezigt als men aan wil geven, dat iemand die arm is het in de regel wel blijft. Tevens wil men er wel mee aangeven dat het voor een gewoon man moeilijk valt hogerop te komen. (Tilburgse taalplastiek 11 Nieuwe Tilburgse Courant – maandag 17 april 1950)

- Cees Robben - ...over ’t perd (getild) (19560721)
- Cees Robben - Heej jouw perd verstaand..? Verstaand, dè weet ik nie.. Mar gist zit er in. (19800725)
- Cees Robben - ’n steeg perd (19830114)
- Cees Robben - Beter ’n aauw perd kepot as ’n jong bedörve... (19830819)
- Cees Robben - ’n Perd en ’n mèèd die ’t wit van d’r ôôgen laoten zien, daor moete nie mee aanlegge... (19840511) [Te veel intimiteit is verdacht]
- Cees Robben - ’n Schôon perd.. (19861107)

- Lodewijk van den Bredevoort (Jo van Tilborg) Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? - 2006: - Hij stampte dan net as un kaoi pèrd, meej zen voeten, op de grond, wè as ons moeder de kaomer nog nie gedaon ha, enne hille stofwolk ten gevolge ha.

- Theo de Wijs; correspondentie met Cees Robben bezorgd door Guido de Wijs - Trouwde gij mee den auto of mee ’t pèrd? - En ik, ik wô gère mee ’t pèrd trouwe mar menne jongen zee: dûrfde dè? ik zeg: ikke wel mar ik waar me toch bang. (27-12-1968)

- Dirk Boutkan: (blz.97) hij trok et pèèrd òn zene stè(è)rt

- Et Lof wier ok wir ingevoerd, nie desse daor ons nòr toe gekreege ha, meej gin zeuve pèèrd. (Lodewijk van den Bredevoort – pseudoniem van Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 2, Tilburg 2007)

- Hessels 2020 - Als je luidruchtig in de wc plast: - et lèkt wèl et pèrd van ven Gènd èn Lôos! (Zegsman dhr. Hessels (1931-2006)).

Volledige bron: KLIK HIER

Aanvullende bronnen

- Weijnen, Dialectatlas van N.-Brab. (1952): nò de schòft spanneme et pèèrd vur de nuuw kèèr

- WBD pèèrd

- De Bont, Dialect van Kempenland (1958) - pärt, zelfstandig naamwoord o. 'perd' - paard

- Cornelissen & Vervliet, Antwerps Idioticon (1899): PÈÈRD (Kemp. ook pjèèd en péäd), verkleinwoord perdje(n), pjedje(n) en pèèrdeke(n) pjèreke(n); mrv. pjèèr in de Kemp. Paard, Frans: cheval.

►Naar overzicht lemma's Pèèrd, Pèrd

Uitdrukkingen

Kubke Kladder - Uit 't klokhuis van Brabant 1 - Nieuwe Tilburgsche Courant 9 oktober 1929: Hoop op beterschap bestaot er nie want as ge as ezel geboren zijt, worde toch nooit 'n pèrd.

Pierre van Beek: 'Beeter en aaw pèèrd kepòt as en jóng ooverkoot', zei de oude boer die meende dat er 'aan hem niet meer zoveel verbeurd was (er dus met hem - bij eventueel overlijden - niet veel verloren ging.)

Cees Robben: Prent van de week 11 mei 1984

 

- Pierre van Beek - "Het is wat te zeggen, as ge met 'n oud perd moet eggen", 't is moeilijk met slecht of oud gereedschap te werken. (Nieuwe Tilburgsche Courant; Typische zegswijzen afl. 5; 25 augustus 1959)

- Frans Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters èn aandere saawelèèrs (7de perbeersel, 1996) - et ging verkeerd, zeej den boer, et pèèrd ging kepot èn et wèèf wier beeter

- Frans Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters èn aandere saawelèèrs (7de perbeersel, 1996) - et maogerste pèèrd steeke de blèndaoze et hardst

- Frans Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters èn aandere saawelèèrs (7de perbeersel, 1996) - en blènd pèèrd kan er nòg gin schaoj doen

- Frans Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters èn aandere saawelèèrs (7de perbeersel, 1996) - en pèèrd zónder voerman - een weduwnaar

- Frans Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters èn aandere saawelèèrs (7de perbeersel, 1996) - van wèèrke gòn de biste pèèrde kepòt, èn die hèbbe nòg wèl èèzer ónder der voete

- Miep Mandos, Aantekeningen Brabantse Spreekwoorden - Beeter en aaw pèèrd kepòt as en jóng bedörve.

- Miep Mandos, Aantekeningen Brabantse Spreekwoorden - En vrouwehaand èn en pèèrdetaand meuge nie stilstaon.

- Miep Mandos, Aantekeningen Brabantse Spreekwoorden - Bèdehaand as en vrouwehaand èn en pèèrdetaand.

- Miep Mandos, Aantekeningen Brabantse Spreekwoorden - As ge as eezel geboore zèèt, wòrde gin pèrd.

- Miep Mandos, Aantekeningen Brabantse Spreekwoorden - De krib moet nie nòr et pèèrd koome.

- Miep Mandos, Aantekeningen Brabantse Spreekwoorden - En pèèrd en enen hónd, die hinkt van ene stront

- Brabantse Spreekwoorden, Mandos - et maogerste pèrd steeke de blèndaozen et hardst (Pierre van Beek: Tilburgse Taalplastiek 1972) - de armsten hebben het het hardst te verduren

- Brabantse Spreekwoorden, Mandos - beeter en aaw pèrd muug gemòkt/ versleete / ooverkoot, as en jóng bedörve ('74) - wordt humoristisch gebruikt m.b.t. mensen en werk

- Brabantse Spreekwoorden, Mandos - den êenen maag en pèrd steele èn den aandere nòg nie oover de hèg kèèke - (Pierre van Beek: Tilburgse Taalplastiek 1971) variant : nòg nie óp stal kèèke

- Brabantse Spreekwoorden, Mandos - en goej pèrd wòrdt nie gemèrt (Pierre van Beek: Tilburgse Taalplastiek 1969) - en goed bekend staand meisje gaat niet op pad om een vrijer

- Brabantse Spreekwoorden, Mandos - en pèrd zónder voerman (Pierre van Beek: Tilburgse Taalplastiek 1970) - een weduwnaar

- Brabantse Spreekwoorden, Mandos - ik dòcht dègge en pèrd gescheeten hadt èn dègge dòróp òn kwaamt rije (Kn '50) - plagerij tegen iemand die lang op de WC gezeten heeft.

- Brabantse Spreekwoorden, Mandos - zèlfs en pèrd valt nòg wel, al heetie vier bêen (Pierre van Beek: Tilburgse Taalplastiek 1972) – iedereen maakt wel eens een fout

- Brabantse Spreekwoorden, Mandos - zó stóm zèèn ast pèrd van O.L.Heer (Pierre van Beek: Tilburgse Taalplastiek 1974)

Pierre van Beek: zó dóm as et pèèrd van Onzen Lieven Heer (dat was een ezel) (Tilburgse Taalplastiek 740125)

- Henk van Rijen; Mèn Tilbörgs Wôordeboek (1998) - den êene maag et pèèrd wèghaole èn den aandere nog nie in de stal kèèke – de een mag alles en de ander niets

Naar overzicht lemma's Pèèrd, Pèrd

Spotternij

- Informant Toine Raaijmakers: Van een gekke naam: Jè, zó hiet et pèèrd van Vekastere ôok. [Vekastere = Van Casteren, lange tijd in Tilburg het meest gekende vervoers- dan wel verhuisbedrijf met paard en wagen]

- Soms kwaame ze van de firma van Casteren meej ene grôote dichte pèèrdewaoge waor van die forse Belze pèèrde vurliepe, en om de wiele zaate van die èèzere baande heene, as die dur de straot reeje dan stonde bij ons in de keuke de potte op et rek te rammele. En as die pèèrde van aachtere iets hadde laote valle was er ene buurman die dè metêen op kwaam scheppe want dè was goed vur z’n rôoze zeetie dan. (Nel Timmermans; Wètter ammòl òn de deur komt; CuBra; 200?)

Loknaam

- WBD pèèrd, pèrd, (Hasselt:) blès - lok-/roepnamen van het paard .

►Naar overzicht lemma's Pèèrd, Pèrd

 

pèèrdebak

zelfstandig naamwoord

paardenbak, waterbak voor paarden

- Interview Hermans - 1978 - “Dan hadde bè van Dal, dan hadde bij Hòrrevorts-Koole han ze en kefeej, dòr hadde ene pèèrdebak vur staon èn daor de pèèrdebak vur stond èn ze kwaamen er langs dan zèt de kreugel er mar naast èn ze ginge binnen en borreltje vatte…” (transcriptie Hans Hessels, 2013)

KLIK HIER om het interview te beluisteren

►Naar overzicht lemma's Pèèrd, Pèrd

 

Bedevaartvaantje van Hakendover door Alfred Ost

 

pèèrdebèèvert

zelfstandig naamwoord

letterlijk: paardenbedevaart. Het betreft de bedevaart naar Hakendover. Deze vindt plaats op Eerste en Tweede paasdag, en staat bekend om zijn spectaculaire tocht met boerenpaarden door de ingezaaide akkers. Hakendover is al meer dan honderd jaar een favoriete bedevaartplaats van Tilburgers. De officiële naam is 'Paardenprocessie'.

- Cees Robben: Maar wilde eens echt op beevaart, dan moest ge maar eens meegaan naar Hakendover, naar Scherpenheuvel Handel of Kevelaer. (Robben en rooms; 1981)

- Ad van de Oord: Naast St. Job was er de fietsbedevaart naar de H. Eik te Oirschot, met Pasen naar Hakendover, in mei naar Wittem en 's zomers naar Scherpenheuvel, ook de bedevaart in Bokhoven werd bezocht. (Berkel-Enschot-Heukelom; 1996)

- Jan Naaijkens - Dè's Biks (1992) - Op Tweede Paasdag trekken de boeren naar Hakendover in het Vlaamse land, waar de paarden in tomeloze vaart over de pas-bezaaide velden dreunen. (Leer mij ze kennen de Brabanders; 1968)

- Jan Naaijkens - Dè's Biks (1992) - De boeren trokken met Pasen onder aanvoering van Jan de Kort naar Hakendover, waar naar oeroud gebruik honderden paarden in volle galop dwars over de velden raasden. (Het dorp van onze jeugd; 1999)

 

Tilburgse afvaardiging in Hakendover; 1995; bron: Geheugen van Nederland/ Geheugen van Tilburg

 

- Harrie Franken: Volgens de legende heeft de Zaligmaker zelf aan de bouw van de kerk in Hakendover meegewerkt als de dertiende onbetaalde werkman uit het lied. Een vogeltje met een rode draad in zijn bek zou, al door de lucht cirkelend, de plaats van de bouw hebben
aangeduid. Hakendover ligt in Belgisch Brabant ten Z.O. van Tienen. Op paasmaandag is hier elk jaar een processie, die dwars door de velden trekt. De boeren rijden dan op paarden drie keer rond de processie. De gewassen op de velden worden dan helemaal vertrapt, maar enige dagen later groeien ze weer weelderig op. In de nacht van 16 en 17 januari vergaderen de boeren in de kerk. De pastoor preekt dan om precies 12 uur, waarna men in processie naar de kapel van Onze Lieve Vrouw ten Steen trekt. Het is ongeveer 25 minuten lopen. Dan gaat men weer terug naar de kerk. Dat doet men zo dertien keer, ter ere van de dertiende werkman. (Liederen en dansen uit de Kempen; 1978 & 2003)

 

Tekening: A. Ost

 

Nieuwe Tilburgsche Courant - 7 april 1926

 

Nieuwe Tilburgsche Courant - 26 februari 1927

 

Nieuwe Tilburgsche Courant - 4 april 1923

 

Nieuwe Tilburgsche Courant 21 maart 1928

 

Nieuwe Tilburgsche Courant - 31 maart 1936

 

Nieuwe Tilburgsche Courant 15 maart 1940

 

Luister naar het lied over Boer van Riel, met pèèrdemèrt en pèrsstront

►Naar overzicht lemma's Pèèrd, Pèrd

 

Ill.: Thomé - pisbloem - paardebloem - mòlslaoj - taraxacum officinale

 

pèèrdeblom

zelfstandig naamwoord

paardenbloem (taraxacum officinale)

Piet Heerkens, Uit: De mus; 1939:

PEERDEBLOM
Simpelste van al de blomme,
waor de bieë nie om zomme,
niemand hee't er oot geprezen
oew eenvoudig, zeejig wezen...


Peerdeblom, oew kortgeknipte
platte kroon onopgeknapte,
ongeonduleerde blaoikes
of oew zijig witte zaoikes,


uitgebloeid toe parachuutjes
die op zofte wende zuutjes
over de Maaie-waaie zweeve
mee nuuw peerdeblommen-leeve...


Peerdeblom, zie ik oe staon,
'k zie oe aaltij efkes aon,
simpelste van al de blomme
waor de bieën nie om zomme...

Naar overzicht lemma's Pèèrd, Pèrd

 

pèèrdebrôod

zelfstandig naamwoord

- Frans Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters èn aandere saawelèèrs (7de perbeersel, 1996) - roggebrood

- Jan Naaijkens, Dè's Biks (1992) - pèèrdebròòd - roggebrood

Naar overzicht lemma's Pèèrd, Pèrd

 

pèèrdeg

bijvoeglijk naamwoord

- WBD geneigd tot paren (van een merrie), ook genoemd 'pèrdeg' of 'hèngsteg'

- De Bont, Dialect van Kempenland (1958) - bijvoeglijk naamwoord 'peerdig' - "tochtig van merriën, doch bij uitbr. ook wel van menschen gezegd"(WNT)

- Cornelissen & Vervliet, Antwerps Idioticon (1899): PERTIG bvw. - gestoord, kwalijk gezind, van kwade luim; eigenzinnig

- WNT - PAARDIG - tochtig van merriën, doch bij uitbreiding ook wel van menschen gezegd.

Naar overzicht lemma's Pèèrd, Pèrd

 

pèèrdegetèùg

zelfstandig naamwoord

paardentuig, paardengetuig

Naar overzicht lemma's Pèèrd, Pèrd

 

pèèrdehoeve

zelfstandig naamwoord  plur. - paardenhoeven

Leo Heerkens (1940): Peerde-hoeve ploffe neer/ op de ronde harde kaaie...

Naar overzicht lemma's Pèèrd, Pèrd

 

pèèrdejuu

zelfstandig naamwoord

paardenvlees

- Pierre van Beek: Dit is er êene die pèèrdejuu heej gegeete. - Iemand die groot en sterk is, maar toch bang; hij zou de schichtige en zenuwachtige aard van het paard in zich hebben. (Steunend op oud bijgeloof, dat iemand door vlees te eten, ook de aard van het dier kreeg.) (Tilburgse Taalplastiek 154)

 

- Cees Robben - Prent van de week 23 september 1972

 

- Cees Robben - Pèerdejuu.. Non-de-juu.! (19720923)

Naar overzicht lemma's Pèèrd, Pèrd

 

pèèrdekòp

zelfstandig naamwoord

paardenkop

- Voorbeeld van systeemkaart Sterenborg - Aanderhalf man èn ene pèèrdekòp = weinig volk

- Kees & Bart, krantenrubriek in Tilburgsche Post  1922-193? – 'paerdenkop'

- Henk van Rijen; Mèn Tilbörgs Wôordeboek (1998) - aanderhalleve meens èn ene pèèrdekòp - heel weinig publiek

- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - PÈÈRDEKOP zelfstandig naamwoord m.- Daar was maar drij man en 'ne pèèrdekop - er was weinig of geen volk

 Naar overzicht lemma's Pèèrd, Pèrd

 

pèèrdemènneke

zelfstandig naamwoord, verkleinwoord  

paardenmannetje

- Informant Ad Vinken: in smalle reepjes gesneden boterham

Naar overzicht lemma's Pèèrd, Pèrd

 

pèèrdemist

zelfstandig naamwoord

paardenmest

Piet van Beers, uit: 'veul heure zègge... heurde veul liege' (CuBra):

Ik hèb wèl es heure zègge,
dè hij, die 't miste mist.
De grotste èèrpel ötstikt.....
Des aaltij zôo gewist.


Ik hèb wèl es heure zègge,
dè van unne koejenbist,
de stront tòch wèl 't bist is...
Dès aaltij zôo gewist.


Ik hèb wèl es heure zegge,
dè pèèrdemist goed gist.
Dèt 't goed is vur den witlòf...
Dès aaltij zôo gewist.

Naar overzicht lemma's Pèèrd, Pèrd

 

pèèrdepiel

zelfstandig naamwoord

paardenpiel

- Henk van Rijen (1998): scheldnaam

Naar overzicht lemma's Pèèrd, Pèrd

 

pèèrdespul

zelfstandig naamwoord

paardenspul (in een circus)

- Cees Robben - ’t peerdespul de gift ’t op... (19540724)

- Henk van Rijen - circus

Naar overzicht lemma's Pèèrd, Pèrd

 

Heermoes, hermoes, equisetum arvense

 

pèèrdestèrt

zelfstandig naamwoord

- WBD III.1.3.273: ‘paardenstaart’ = haarstaart

- WBD III.4.3.339: ‘paardenstaart’ = heermoes (Equisetum arvense)

 

Equisetum arvense

 

Naar overzicht lemma's Pèèrd, Pèrd

 

pèèrdestront

zelfstandig naamwoord

paardenstront

zie 'pèrs...'

- Elie van schilt (CuBra 2008): Och as ge is wiest wet wij allemol zagen as we naor school gingen, de straotveger die mee zunne takkenbissum al vruug stond te vegen, ut waren toen allemal nog kenderkopkus, ut miste vervoer ging nog mee perd en kèèr, dus er laag veul peerdestront op straot, was die tussen de kaaien gereëien, aon dun aachterkaant van zunne bissumsteel zaat unne ijzere ring om de steel, die kon dan nie splitsen, en daor krabde hij de perdestront mee van de kaaie.
Naar overzicht lemma's Pèèrd, Pèrd

 

pèèrdevoet

zelfstandig naamwoord

- WBD III.1.2:384 ' peerdenvoet', 'paardenvoet' = horrelvoet

Naar overzicht lemma's Pèèrd, Pèrd

 

pèère

werkwoord, zwak

letterlijk: peren; figuurlijk: hard werken

1. peren = meppen, slaan

- Voorbeeld van systeemkaart Sterenborg - er teegenon pèère - erop slaan: flink aanpakken

- Informant Toine Raaijmakers: Hij pèèrdenem teege zen oore

- Cees Robben - Wè zal ik ‘m père... (19570309)

- Stadsnieuws Tilburg, rubriek Tilburgs huukske; 2006 e.v. - We zulle der es flink teegenòn pèère - we zullen ze eens flink van katoen geven (131209)

- WBD III.1.2:30 'ertegenaan peren' = slaan; ook: bossen, naaien,een labbezoet geven'

- WBD III.1.2:56 'peren' = een pak slaag geven; ook: 'afperen,bijperen,

ertegenaan peren, erop peren' e.d.

2. weglopen, vluchten

- Voorbeeld van systeemkaart Sterenborg - er tussenöt pèère - zich uit de voeten maken, hard weglopen

- Theo de Wijs; correspondentie met Cees Robben bezorgd door Guido de Wijs - Er tussen uit peere (04-07-1969)

- WBD III.1.2:129 'ertussenuit peren' = op de loop gaan

- Piet van Beers – ‘Tusse Kèrst en Nuu..’: 't Aawjaor pèèrt er èut/ èn heurt tot ' t verleeje. (‘t Èlfde buukske, 2010)

3. ongemanierd eten of drinken

- Daamen, Handschrift Tilburgs (1916) - "hij kan em ongemakkelijk paire (hij kan ongemanierd eten en drinken)"

- De Bont, Dialect van Kempenland (1958) - pe.rə(n); zw.ww.tr. 'peren' - slaan 'em pere' veel drinken of eten.

Met al deze betekenissen

- Cornelis Verhoeven (Udenhouts): PEREN (péére) onov.ww - een krachtige beweging uitvoeren; in verschillende samenstellingen, bv 'r op péére - erop slaan (vgl. muilpeer); 'r öt péére, er haastig vandoor gaan.

Jan Naaijkens, Dè's Biks (1992) - pèère ww - slaan, ervandoor gaan

 

pèèrebumke

zelfstandig naamwoord, verkleinwoord van pèèrebôom

perenboom, perenboompje

- Piet Heerkens, uit: De Knaorrie, 1949:

'T PEEREBUMPKE


Vijftig peeren aon één bumke,
aanderhalve meter hoog!
Lekker suikerwaoter-pumpke,
'k aai oe dik mee baai mijn oog'!
Dapper, pittig peerebumke,
zuute troost in 't traonendal,
rijk en vriendelijk suiker-umke,
waor ik eens van stroebele zal,
mee oe vuutjes staode in d'eerde,
mee oe teentjes zuigde sap,
mee oe blaoikes aosemde weerde
uit de locht, om, nap aon nap,
peer aon peer zuut vol te tappe,
vol te spanne tot oe vel
kleurt en zwelt van rijpe sappe
naor den aord van oe gestel:
vijftig sappige "Louise
bonne d'Avrange" (hoe 'n rare taol!)
wilde leveren en ik zie ze
al ligge lokken op de schaol!
Vijftig peeren aon één bumke,
aanderhalve meter hoog!
Lekker suikerwaoter-pumpke,
'k aai oe dik mee baai mijn oog'!
Peerebumke, stiekum wonder,
ik bewonder ou natuur,
bron van zuutsel, eens van onder
opgegroeid uit rot en zuur;
uit 'n mörve peer gesproten
die begraove laag in d'eerd,
is den drang oe ingegoten
om te werken als een peerd!
as 'n peerd? Och, peerdekraachte
vreuke vreed aon kêr en ploeg,
óú gevroet gao daoge, naachte
aaltij deur in stil gezwoeg!
Goei, zuutsappig suiker-umke,
'k weet, al valt et nie in 't oog,
as 'n ieverig waoterpumpke
zuigde liters sap omhoog,
en die liters destilleerde,
zonder deddet smookt en rookt,
toe den zuutsten draank op eerde,
swijls de zon de kachel stookt!
Vijftig peeren aon één bumke,
aanderhalve meter hoog!
Lekker suikerwaoter-pumpke,
'k aai oe dik mee baai mijn oog'!
Daankoe, daankoe, lieven Heerke,
veur mijn bruurke Suikerzuut!
Daankoe veur Oe zonnig weerke
dè doe rijpen heel den buut!
Daankoe veur dees bonne Louise,
schoon gegroeid uit leevend hout!
Daankoe, gulle Gever, die ze
vloeie liet uit leevend hout!
Wie-t-er Ou nie kan bedaanken
as ie 'n peerebumke zie,
speult z'ne rol hier op de plaanke
van et leeve slecht, of nie!
Vijftig peeren aon één bumke,
aanderhalve meter hoog!
Lekker suikerwaoter-pumpke,
'k aai oe dik mee baai mijn oog'!

Nieuwe TilburgscheCourant - 2-5-1875

 

pèèrepluu, pèrrepluu

zelfstandig naamwoord

paraplu

- Brabantse Spreekwoorden, Mandos - nèffe de pèèrepluu lôope (Pierre van Beek: Tilburgse Taalplastiek 1971) - allerlei zaken aanpakken zonder enig succes

- Grôot Diktee 1994 - ik zèè mar meej de pèrrepluu gegaon

- WBD III.1.3:169 'paraplu' = paraplu

- Cornelissen & Vervliet, Antwerps Idioticon (1899): PARAPLU zelfstandig naamwoord mannelijk - Daarnaast PARREPLU en PERREPLU

 

 

Maker onbekend

 

De paraplu - Maria Bashkirceva.

 

pèèresòl, pèrresol

zelfstandig naamwoord

- Henk van Rijen (1998): parasol

 

pèèrkel, pèrkel

zelfstandig naamwoord

etymologie niet bekend.

- WBD sluitboom van de schuur- of staldeur (losse balk)

- Cornelis Verhoeven, Herinneringen aan mijn moedertaal (Udenhouts; 1978): PERKEL m, zie: merkel -> MERKEL (mèèrkel, soms ook: pèèrkel) m - grote houten grendel, balk waarmee een dubbele deur bv. van een paardenstal gesloten wordt.  

- WNT - MERKEL, daarnaast MERKER, MARKER, ook MERK.

- De Bont, Dialect van Kempenland (1958) - zelfstandig naamwoord mannelijk 'perkel', hetz. als 'slèùthout'

 

pèèrs

bijvoeglijk naamwoord

paars

- Voorbeeld van systeemkaart Sterenborg -Der haande waare pèèrs van de kaaw.

- Kees & Bart, krantenrubriek in Tilburgsche Post  1922-193? – 'paers en blauw'

- Theo de Wijs; correspondentie met Cees Robben bezorgd door Guido de Wijs - Ik hauw van pèrs mar hedde ze nie nòg pèrsiger (17-08-1964)

- Cees Robben - Ik haauw van pèèrs... (19640821)
- Cees Robben - En van muugte pèèrs en blauw. (19700925)

- As ik zèg: «Dè geleuf ik nie»/ wort ie pèèrs van sjacherèèn... (Lechim; pseudoniem van Michel van de Ven; ongedateerd knipsel 1960-1980; uit: Alles is meugelek)

- Dur de glas-èn-lôoje rötjes/ schènt de zon waozig èn pèèrs (Lechim; pseudoniem van Michel van de Ven; ongedateerd knipsel 1960-1980; uit: De kepèl is klaor...)

.- ..agge zo durgaot wort oe neus/ van blauw vanèèges pèèrs (Lechim; pseudoniem van Michel van de Ven; ongedateerd knipsel 1960-1980; uit: Et blauw der aaf)

- WBD III.4.4.243 'paars' = idem; 'paarsig' = idem; 'paarsrood' = idem

- De Bont, Dialect van Kempenland (1958) - pärs, bijvoeglijk naamwoord 'pers, peers' - paars

- Cornelissen & Vervliet, Antwerps Idioticon (1899): PÈÈRS(CH) bvw. - paars, violetkleurig. Pèèrs(ch), zien van de kou. 

- WNT - PAARS, daarnaast gewestelijk PEERS en pèrs.

 

pèèrsèèchteg

bijvoeglijk naamwoord

paarsachtig

- Frans Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters èn aandere saawelèèrs (7de perbeersel, 1996) - paarskleurig

- WBD III.4.4:243 'paarsig' = idem

 

pèèrsigger
vergrotende trap van ‘pèèrs’ met achtervoegsel ‘-achtig’; van de nauwelijks bestaande stellende trap ‘paarsachtig’
iets dat wat paarser is
- Cees Robben - Ik haauw van pèèrs... Mar hedde nie iets iet-of-wet persiger..? (19640821)

 

pees

zelfstandig naamwoord, verkleinwoord: piske

koord, touw, snoer (van rondgevlochten katoen) in de textielindustrie gebruikt voor aandrijving van machines

Anoniem – 1959 – en toen zeej de klène Kees:
"Vadder, ik heb naau wel unne hakdol, / mar 'k heb gin stukske pees."
(Nieuwe Tilburgse Courant - donderdag 19 november 1959; Uit Tilburgs folklore - 'n Kaoi rikkemedaosie)
► voor de volledige tekst zie rikkemendaosie.htm

- As de zon hil fel scheen staken wij pezen in braand, meej un braandglas, dè stonk zô lekker. (Lodewijk van den Bredevoort – pseudoniem van Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 1, Tilburg 2006)

- Ok haktollen ging héél goed. Ge sloegt meej enne pees aon un stökske gebonden tegen enne tol, die ge irst meej oew haande liet draaien. Deur dieje tol elke keer goed te raoke meej dieje pees, blééf ie draaien. (Lodewijk van den Bredevoort – pseudoniem van Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 1, Tilburg 2006)

- WBD II:1031 - pees: drijfriem; ook: touw

- WBD III.3.1:374 'pees', 'bullepees' = pezerik

- Cornelissen & Vervliet, Antwerps Idioticon (1899): PEES zelfstandig naamwoord v. - snaar van eene viool, een spinnewiel, enz. fig. gierigaard, schrok.

 

peestamp
zelfstandig naamwoord
wortelenstamp, hutspot
- Cees Robben - Ze pruuven d’n peestamp van soeur Antoinnet (19570921)
 

peesteeker

zelfstandig naamwoordscheldwoord

1. gierigaard

- Anoniem, in Nieuwe Tilburgsche Courant 30 december 1933, rubriek Folklore, afl. 6, 1933 -  Intusschen dient erkend, dat aan 't scheldwoord "peesteker" in het Brabantsch nog een heele andere beteekenis wordt gehecht dan dr. Cornelissen eraan toekent. Mijn briefschrijver van
den vorigen keer acht zelfs de uitlegging van dr. Cornelissen ten eenemale foutief. Hij schrijft: "Peestekers" is m.i. niet het gevolg van het veel eten van peeën oftewel wortelen. Onder "peesteker" wordt verstaan een echte "vuile meensch", d.i. een die een halve cent vierendeelt. Zij nl. die peeën, d.i. "varkens- of koeienkost" gingen steken, omdat ze te gierig waren om fatsoenlijker eten te gebruiken, kregen dezen scheldnaam. Naar ik meen, peilt mijn briefschrijver met zijn uitleg veel dieper de wezenlijke beteekenis van het woord "peesteker" dan dr. Cornelissen, die eenvoudig de letter verklaart. Wanneer wij hier praten van 'n "peesteker" dan bedoelen we aan te duiden de eigenschappen van 'n gierig, kortzichtig individu, dat geen omgangsvormen heeft en in hooge mate ook lijdt aan 'n onbehoorlijke mate van eigenliefde.

- En wilde wel gleuve dè die jong me net aonkeke of desse zegge won: “mar des innen zuinige peesteker!” (Karel en Sjarel, dialoog in Groot Tilburg, 20 april 1945)

- Dorrus Misters - 1952: ..."peesteker" dat een minder gunstige betekenis heeft en waardoor een krenterig, gierig iemand wordt aangeduid. Zoals
wij jaren geleden in een schriftelijk duel ook in dit blad reeds opmerkten, zit die betekenis niet in het woord zelf, maar in het gebruik hiervan. ( Nieuwe Tilburgse Courant - zaterdag 17 mei 1952; rubriek Uit onze Tilburgse folklore, afl. 15. Boeren in de winter)

- WBD III.3.1:202 'peestekerig' = gierig

2. een kerel, flinke vent

- Daamen, Handschrift Tilburgs (1916): - al een hele wortelsteker zijn = al een hele vent zijn (wortels werden met de riek gestoken)

- Daamen, Handschrift Tilburgs (1916) - ik dòcht dèk al nen hille peesteeker was

 

peet

zelfstandig naamwoord

peter

- WBD III.2.2:89 'peet' = peter

- WBD III.2.2:91 'peetzoon' = idem; 'peetdochter' - idem

- WBD III.2.2:90 'peet', 'peetje', 'petetante' = meter (bij doop)

- Cornelissen & Vervliet, Antwerps Idioticon (1899): PEET (zachte e), ook PÈÈT zelfstandig naamwoord v. - meter, petemoei

 

peeter

zelfstandig naamwoord

als zodanig fungeerde een vrouw, die eigenlijk 'meter' moest heten.

 

peettaante

zelfstandig naamwoord

- Henk van Rijen (1998): meter die als enige, dus zonder peter, fungeert als getuige bij een doopsel

 

peeze

werkwoord, zwak

ijlings verdwijnen; hard werken, ploeteren

- Pierre van Beek - "Ge moet nie teute. Pees um!" is: Ge moogt niet treuzelen. Haast je! (Nieuwe Tilburgsche Courant; Typisch Tilburgs afl. XI; 10 jan. 1958)

- Henk van Rijen (1998): 'Um peeze' - weggaan, wegwezen.

- Henk van Rijen (1998): 'Peest um naa gaaw!' - Verdwijn, en vlug

- WBD III.1.2:128 'daaruit pezen' = op de loop gaan

- WBD III.1.4:345 'pezen' = zwoegen

- Cornelissen & Vervliet, Antwerps Idioticon (1899): PEEZEN - slagen geven, afrossen, 'k Zal oe peezen!

- WNT - PEZEN - B) Werken, inzonderheid: hard en inspannend werken; slagen geven, slaan, afrossen.

 

pegatter, pagòtter, pagadder, pagatter

zelfstandig naamwoord

Uit Spaans 'pagador' [?]

- WNT - PAGATTER zie 'pagador' = iemand die betaalt, geld geeft (o.a. persoon die den Spaanschen soldaten als tolk en afrekenaar diende bij hunne inkoopen). ... Thans in Z-Ned. inzonderheid 'klein kereltje'.  

- Daamen, Handschrift Tilburgs (1916) - "pigatter - aardig klein jongetje"

- 't Is een leuke pagadder (pagatter). - 'n Ferm, parmantig jongetje, snaak, guit. (A.J.A.C. van Delft; 1961; in: Nieuwe Tilburgse Courant, ‘Bekoring van dialect’; ‘Typische zegswijzen uit onze streek; uit de volksmond opgetekend’)

- Cees Robben - As pegatter leerde praote (19761001)

- ...de opgeschoote pagotters... (Lechim; pseudoniem van Michel van de Ven; ongedateerd knipsel 1960-1980; uit: Alles op zene tèèd)

- Henk van Rijen (1998): 'pagadder' - iemand die leent op onderpand (bijv. bij de lommerd)

- Stadsnieuws Tilburg, rubriek Tilburgs huukske; 2006 e.v. - Moete daor dieje pegatter zien stappe - parmantig kind (171206)

- De Bont, Dialect van Kempenland (1958) - PEGATTER (pagatter) - klein kereltje; ene pegatter van drie jaor; ene fene (fijne, tengere) pegatter; z.o. 'kədòtər'.

- Goemans, Leuvens taaleigen (1936): PAGADDER – pagadər, zelfstandig naamwoord m.- Woord v. onzekere bet. tot of van kinderen, schoolknapen of andere kleine personen gezegd; drukt eene zekere minachting voor hen uit om hun kleinte.  

 

peis
zelfstandig naamwoord
pais, vrede
- Cees Robben - Het is wir peis en vree... (19650507)
 

pèk

zelfstandig naamwoord

- WBD de eerste uitwerpselen van een veulen

 

pekaant, bekaan(s)t

bijwoord

- Dekens hèk dan ok pekaant nie mir noodig… (Naarus; pseudoniem van Bernard de Pont; in: Groot Tilburg 1941; CuBra)

- Pekaant aon alle groot plezier zit innen bitteren naosmaok. (Naarus; pseudoniem van Bernard de Pont; in: Groot Tilburg 1941; CuBra)

- ... ’t wor pekaant hil de dag nie licht nie. (Naarus; pseudoniem van Bernard de Pont; in: Groot Tilburg 1941; CuBra)

- Henk van Rijen (1998): bijkans, bijna

 

pèkdraod

zelfstandig naamwoord

- WBD pekdraad: de draad die men maakt door hennep- of vlasvezels in elkaar te draaien en met pek in te smeren door middel van de strijklap (II:698)

 

pèkske

zelfstandig naamwoord, verkleinwoord  

pakje

- Dialectenquête 1879: pak - päkske / pekske

- Dirk Boutkan: pakske - verkleinwoord  van 'pak'

1. verpakking

- Voorbeeld van systeemkaart Sterenborg - en pèkske segrètte

- Eerstens: drie pekskes tabak gekocht... (Jan Jaansen; pseudoniem van Piet Heerkens svd; ’Oome Teun naor zee’; Nieuwe Tilburgsche Courant 18-11-1939)

- Toe Jaonus maotigt oe is wè/ ge maok et vuls te gèk/ Dè is naa van en Zondag aaf/ oe vèfde pèkske sjèk. (Lechim; pseudoniem van Michel van de Ven; ongedateerd knipsel 1960-1980; uit: ‘Vroag et ar òn de slachter‘)

2. kostuum, kledingstuk

- Kees & Bart, krantenrubriek in Tilburgsche Post  1922-193? – de hèrmenie in en nuuw pèkske

- Cees Robben - “Ieder die z’n asse-kröske/ Mee den Paose nog hee staon/ Krijgt van den pastôôr ’n pekske...”/ zee meneer den kapelaon..... (19550226)

- Ons Sjaan wil nòr de Bikse Bèèrge/ daor meugde messchien strak blôot./ Nou jè, dè za wel nie veul verschil zèèn/ de badpèkskes zèn ok nie grôot. (Lechim; pseudoniem van Michel van de Ven; ongedateerd knipsel 1960-1980; uit: Blôot in de Bikse Bèèrge?)

- Henk van Rijen; Mèn Tilbörgs Wôordeboek (1998) - gè hèt en schôon pèksken aon - je hebt een mooi pak aan

- Elie van Schilt; We hadden de welpen en de vekenners, mar ok wir iets vur meessen die iets meer te vurhapstukken hadden, want die pekskes van die welpen waren vur gewoon meesen vuls te duur. (Uit: ‘As ge katteliek geboren wierd; CuBra ca. 2000)

- En kochte daor dan vur un frenkske/ Un pekske sugrette van Piraote… Uit: ‘De wèèvers van Tilburg’, Ad van den Boom, circa 2005

- Hedde gij wel un pekske degge dan aon moet, vroeg de kapelaon, die op zuuk waar naor herderkes. (Lodewijk van den Bredevoort – pseudoniem van Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 1, Tilburg 2006)

 

pelèèrbèèter

zelfstandig naamwoord

- Frans Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters èn aandere saawelèèrs (7de perbeersel, 1996) - pilaarbijter: iemand die tijdens de kerkdienst altijd tegen een pilaar achter in de kerk leunt; hypocriet, onechte heilige

- WNT - PILAARBIJTER - iemand die zich aan overdrijving in zijne godsvereering schuldig maakt

 

pèlgrim

zelfstandig naamwoord

pelgrimage, bedevaart

- Interview Jolen - 1978 - “Bènde gij katteliek? Hèdde wèlles ene pèlgrim gemòkt nòr St. Job? Jaojaojao…pèlgrim….jao, ik bèn dikkels genoeg nòr Sint Job gewist!”. (transcriptie Hans Hessels, 2013)

► KLIK HIER om naar de pagina met de audiobestanden van dit interview te gaan

 

peliesie

zelfstandig naamwoord
politie
- Cees Robben - ’t Is mee de peliesie net as mee den regenboog.. Die komt aaltij as de bui over is... (19810206)

pliesie

 

pèlle

werkwoord, zwak

- WBD een ei van de schaal ontdoen

- Cornelissen & Vervliet, Antwerps Idioticon (1899): PELLEN - van de pel ontdoen. Gruun hout pelt gemakkelijk.

 

pèlleriene

zelfstandig naamwoord

schoudermantel die door pelgrimerende vrouwen gedragen werd; uit het Franse ‘pellerinage’; algemener: korte schoudermantel. De uitspraak van het in het citaat hieronder gebruike woord is niet eenduidig.

- W.v.M. = Willem van Mook, ‘Uit het land der Brabantsche week’, Nieuwe Tilburgsche Courant 31-07-1930 - Vur mutsen en pelerienen en ook vur zijje petjes en toekielen kun-de in de buurt van Diessen en vural verderop, de vremde laanden van de Aacht Zaoligheden in nog haost overal terecht. En rooi zakdoeken en kazienees verkoopen zin de Heuvelstraot nog wel.

Pellerine, tekening uit 1911. (Wikipedia)

 

penduul (dus niet: pènduul)

zelfstandig naamwoord

klok op de schoorsteenmantel

- WBD III.2.1:117 'pendule'

- De Bont, Dialect van Kempenland (1958) - pəndül, zelfstandig naamwoord mannelijk - pendule

 

pènneke

zelfstandig naamwoord, verkleinwoord  

pannetje

verkleinwoord  van 'pan', met umlaut

- Voorbeeld van systeemkaart Sterenborg - Zèt dè pènneke mar op den aonrècht

- Pierre van Beek – Van de andere kant echter is het waar, dat er "geen penneke zo scheef is of er paast 'n dekseltje op!" Dat betekent, dat iedere jongen of meisje de zij of de hij wel te vinden weet om een paar te vormen. Men zegt het speciaal als men een ietwat "raar stel" ontmoet, waarvan ieder zich met verbazing afvraagt hoe ze elkaar hebben weten te vinden. (Tilburgse taalplastiek 10 Nieuwe Tilburgse Courant – zaterdag 8 april 1950)

- Theo de Wijs; correspondentie met Cees Robben bezorgd door Guido de Wijs - (Na bijgelegde ruzie) ’t is wir penneke tot aon ’t stiltje toe (23-10-1963)

- Pierre van Beek: Ge moet et pènneke bij et stiltje haawe, zi wèfke Eras ( = zuinig zijn) (Tilburgse Taalplastiek 145)

- Ik denk desse dieje worst nie zelf opaten, die gaven ze weg aon meense, die daor elke dag weer aon de poort stonden meej un penneke. Dè waren schooiers, meense die zelf gin eten kosse kôope, die nonnen kôokte volgens mèn aaltij meer dan ze zelf opaten, aanders kwamen die schooiers nie elke dag terug meej der penneke. (Lodewijk van den Bredevoort – pseudoniem van Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 1, Tilburg 2006)

- Dialectenquête 1879: putjes en pennekes - potjes en pannetjes

- Brabantse Spreekwoorden, Mandos - et is pènneke tòt ònt stiltje toe ('65) - de vriendschap is groot

- uitdrukking: ’t Is wir penneke tot aon ’t stiltje toe... (19631122) [Alles is weer goed, bijgelegd tussen echtelieden]
- Cees Robben - En ’t is wir penneke tot stiltje toe... (19710813)

- Brabantse Spreekwoorden, Mandos - hurt es wè et pènneke schruwt (Pierre van Beek: Tilburgse Taalplastiek 1969) - hoor eens hoe het pannetje huilt (de saus bij de aardappels is verdacht dun: 'lawaaisaus')

- Cornelissen & Vervliet, Antwerps Idioticon (1899): PANNEKEN, in de Kempen: pänneke(n), penneke(n).

 

pènnekeslêed

zelfstandig naamwoord

samenstelling uit pannetje + leed

- 2019 – klein huiselijk leed (Mededelingen van Hans Hessels, opgetekend uit zijn familiekringen Hessels en Marinus 1960-1980. 

Voor de volledige lijst Klik hier

 

pènning zistien, van - zèèn
uitdrukking
gierig zijn, woekerrente berekenen
- Cees Robben - Ik heb nog nôôt unne interessaantere meens gezien as die daor lôôpt... Gierig.. vuil.. van den haauwvaast.. eene van penning zistien... (19840127)
- Ewoud Sanders / Meertens Instituut - Hij is een gierigaard, een woekeraar. Het gaat om iemand die geld leent tegen een hoge rente, namelijk één penning op iedere 16, dat is 6,25 procent.
 

pèns

zelfstandig naamwoord

- WBD buik van een paard, ook 'bèùk' genoemd

- Frans Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters èn aandere saawelèèrs (7de perbeersel, 1996) - beeter nen dikke pèns vant zèùpen as nen bult vant wèèrke

- WBD III.1.1:121 'pens' = buik; 122 idem (spotnaam)

- Cornelissen & Vervliet, Antwerps Idioticon (1899): PENS zelfstandig naamwoord v. - buik, Frans: panse, ventre; ook bloedworst. Bij veeartsen: eerste maag; bij herkauwende dieren

 

pènsjelien

zekfstandig naamwoord

penicilline

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 68 05 09 - Hoe komt dè vraogt hil Enschot naauw / Dèmme gin volk mir zien / Mar jè, d'r zèn gin zwère mir / Dè doe de pensjelien. [In verband met de jaarlijkse bedevaart naar Sint Job, geneesheilige die zweren kon genezen]

 

pènt

zelfstandig naamwoord

pijn; moeite

- Voorbeeld van systeemkaart Sterenborg - 'kost nie haawe van de pènt

- Voorbeeld van systeemkaart Sterenborg -Meej veul pènt hòlden ie et

- Rolf Janssen, We hebben gezongen (1984): 'de oorzaok van de pent'; 'de pent die kwaam weerom'

...onze Paa heej pènt in zenne rug... (Lechim; pseudoniem van Michel van de Ven; ongedateerd knipsel 1960-1980; uit: Wir tèèd vur den hòf)

- Brabantse Spreekwoorden, Mandos - die gloorie heej, moet pènt lije (JM'50) - wie mooi wil zijn,moet pijn lijden

- Henk van Rijen; Mèn Tilbörgs Wôordeboek (1998) - pènt in menen baast - pijn in mijn lijf

- Enquête over ‘Je favoriete Tilburgse woord’ op Facebookpagina ‘Je bent een echte Tilburger als...’ maart 2013 -

- WBD III.1.4:246 'pijn' = verdriet = Frans: 'peine' met paragogische t

-  Cornelis Verhoeven, Herinneringen aan mijn moedertaal (Udenhouts; 1978): PENT v - pijn: de jeu:k is èrger ès de pent, gezegd van een weduwe die graag naar mannen kijkt.

- De Bont, Dialect van Kempenland (1958) - zelfstandig naamwoord vrouwelijk 'pijnt' - pijn

- Jan Naaijkens, Dè's Biks, 1992 -  pènt - pijn

- Frans Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters èn aandere saawelèèrs (7de perbeersel, 1996) - pit in een aardappel

 

pènwèèrk

zelfstandig naamwoord

- WBD gepind werk: schoenwerk dat met houten pennen vervaardigd is (II:797)

 

pepier, pepierke

zelfstandig naamwoord

papier (stofnaam)

korte ie in verkleinwoord, in grondwoord lange ie

ook soortnaam: een papier, een papiertje

- Dialectenquête 1879: boeken en pepiere

- Rolf Janssen, We hebben gezongen (1984): 'die plaot van pepier', 'die plaot deh is 'n pepieren'

- Kees & Bart, krantenrubriek in Tilburgsche Post  1922-193? – 'pampier'

- A.J.A.C. van Delft - "As g'oew haande mèr van 't pepier hauwt, doen z'oe niks" zegt de man uit het volk om uit te drukken, dat men nimmer een handteekening onder eenigerlei officieel stuk moet plaatsen, teneinde niet wettelijk aansprakelijk gesteld te kunnen worden. (Nieuwe Tilburgsche Courant; Van Vroeger Dagen afl. 117; 5 juni 1929)

- Heerkens - Over een draaiorgel: Die plaot dè-d-is 'n pepiere / mee allemaol götjes erdeur,/ dan waait er 'nen zucht deur die kiere / en die kiere die geeve geheur. (Piet Heerkens; uit: D’n örgel, ‘D’n örgel’, 1938)

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 76 09 16 - "Pepierke zus, pepierke zo, / ’t Heurt ’r aaltij bij / Want agge gin pepierkes hèt / Dan zette z'oe opzij."

- De seldaote wieren vol pepiersnippers en slierten pepier gegooid. (Lodewijk van den Bredevoort – pseudoniem van Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 1, Tilburg 2006)

- Hij scharrelde overal in, mistal waar dè ouw pepier. (Lodewijk van den Bredevoort – pseudoniem van Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 1, Tilburg 2006)

- Hessels 2020 - Wanneer je je handen wast na toiletbezoek: - hèdde durt pepierke gevat? (Zegsman dhr. Hessels (1931-2006).

Volledige bron: KLIK HIER
 

Advertentie uit de Nieuwe Tilburgsche Courant, 1938.

 

pèpke

zelfstandig naamwoord, verkleinwoord  van 'pèèp', met vocaalkrimping

pijpje

- Rolf Janssen, We hebben gezongen (1984): 'mar goed deh 'k nog m'n pepke ròok'

- Cees Robben - Driekus smakte aon z’n pepke (19590627)

- Audioregistratie 1978 - “…meej de hand was dè die spoele dòr die, dòr die pèpkes inzitte, die krêege ze dan meej, die pèpkes meej gaore derop, dan wier derin gezèt èn moesie nòr geen toe, nòr diejen bak…” (interview met dhr. Hermans, transcriptie door Hans Hessels)

- Hij mee un pèpke in zunne mond… Uit: ‘Unnen droom’, Ad van den Boom, circa 2005.

- Henk van Rijen; Mèn Tilbörgs Wôordeboek (1998) - òn zen pèpke lörke - zijn pijpje roken

- WBD III.2.3:287 'pijpje' = sigarenpijpje

 

perbeere

werkwoord, zwak

proberen

- Kees & Bart, krantenrubriek in Tilburgsche Post  1922-193? – perbeere; prebeere (passim)

Infinitief

- Miep Mandos, Aantekeningen Brabantse Spreekwoorden: Perbeeren is et nòste (proberen ligt het meest voor de hand).

- Witte naa wir nie, wèttè ies? Wel dan legde op nen steen 'n paor centen en die staon obberus of mis (dè ies zo veul as kruis of munt) en die moette dan perberen om te mikke. (A.J.A.C. van Delft, uit: ‘Toen Tilburg nog dorps was: Een heel typisch dialect’; Nieuwe Tilburgsche Courant, 17 juli 1956)

- Cees Robben - [Vader van drie kinderen spreekt:] Praot me nie van perbeere, Filippus.. Van perbeere hekker drie overgehaauwe... (19720107)

- As ik naa laoter toch nog van dè gelôof af zô willen, zôgenaomd afvallige zô willen worre, dan kosse de peetouders perbere, mèn daarvan af te brengen, van dè afvallige willen worre. (Lodewijk van den Bredevoort – pseudoniem van Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 1, Tilburg 2006)

- Grôot Diktee-07 ge zogget nie hèbbe moete perbeere...

- gewôon es ötperbeere... (Henriëtte Vunderink; Et naojmesjien; k Zal van oe blèève haawe, 2007)

- Ik dòcht bij men èege: dè gaok perbeere. (Ed Schilders; Wè zeetie?; Website Brabants Dagblad Tilburg Plus; 2009)

- Stadsnieuws Tilburg, rubriek Tilburgs huukske; 2006 e.v. - Dè kunde naa wèl perbeere, mar dè lukt oe tòch nie. (111109)

- as et nie goed is, dan moette zèllef mar es perbeere… (Uit: F. van der Meer, Ferry van de Zaande, verhalen van een echte Tilburger, 2010.)

- Wörrom zok et nie es perbeere?  (Tillie B.: pseudoniem van Nicole van Wagenberg; uit een column van haar website ‘Tilburgs Taolbuuroo’, 2012)

Vervoegingen

- Cees Robben - Perbeert is unnen haon... (19670922)- In et zwembad perbeerden wij gewoon wie er et langste kos drèève. (Lodewijk van den Bredevoort – pseudoniem van Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 1, Tilburg 2006)

- Wij fietsten aaltij over de stoep, dus hoe et vuulde om over hobbelkaaie te rijen, daor wiese wij toen nog niks van en dè perbeerde we ok mar nie. (Lodewijk van den Bredevoort – pseudoniem van Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 1, Tilburg 2006)

- Ik hèb et naa zon veefentwinteg keere geperbeerd. (Henriëtte Vunderink; Deezèmber 2006 Den Heuvel; k Zal van oe blèève haawe, 2007)

- èn as mene vriend dè wir perbeerde,/ zègt dan: "Haawt oew haande tèùs". (Henriëtte Vunderink; Mene listen biecht; k Zal van oe blèève haawe, 2007)

Elders

- De Bont, Dialect van Kempenland (1958) - zw.ww.tr. 'perberen' - proberen

C.J. Verhoeven, Haorese woorde (2007): PREBEERE - proberen

 

perbleem

zelfstandig naamwoord

probleem

- Daor begienet al, perbleem nummer êen. (Tillie B.: pseudoniem van Nicole van Wagenberg; uit een column van haar website ‘Tilburgs Taolbuuroo’, 2012)

 

pèrd

pèèrd

Luister naar het lied over Boer van Riel, met pèèrdemèrt en pèrsstront

 

pèrdje

zelfstandig naamwoord, verkleinwoord  

paardje

- Dialectenquête 1879: perdje

Pierre van Beek: Op zen pèrdje zitte - boos zijn (Tilburgse Taalplastiek 740125)

- Wim van Boxtel, uit Brabants Bont, 1979:

De Kermis


Gif mèn mar de kermis,
vol leut en plezier.
Ik beet al te hostig,
in 'n schuimend glas bier.

(...)

Gif mèn mar de kermis,
'n kiendje dè kraait.
Dè opt houten pèrdje,
nor z'n moederke zwaait

- WBD klèn pèrdje, veuletje - vleinaam van het veulen

- WBD pèrdje, veule, hanske, (Hasselt) pòlleke - lok-/roepnaam van het veulen

- WBD pèrdje, hè jonge - vleinamen van het paard

- WBD pèrdje (II:970) - paardje, wip: onderdeel van een getouw

Naar overzicht lemma's Pèèrd, Pèrd

 

pèrdstront

zelfstandig naamwoord

paardenstront

► pèrsstront

Naar overzicht lemma's Pèèrd, Pèrd

 

perdukt

zelfstandig naamwoord

product

- Dè zon perdukt verkocht mocht en nog verkocht maag worre. (Lodewijk van den Bredevoort – pseudoniem van Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 1, Tilburg 2006)

 

perfiesieat

bijwoord

proficiat

- Kees & Bart, krantenrubriek in Tilburgsche Post  1922-193? – 'purfisijat'

 

pèrgestiekes

zelfstandig naamwoord, meervoudsvorm

gebaren

uit Frans: gesticuler - gebaren maken; het voorvoegsel 'pèr' is niet verklaard.

- A.J.A.C. van Delft - Hij die voorzichtig speelt "zit te huipen" en iemand, die stilletjes een teeken geeft, terwijl de ander het ziet, krijgt de aanmaning: "Maok nou gin pergestikus" (gestes). (Nieuwe Tilburgsche Courant; Van Vroeger Dagen afl. 110; 20-04-1929)

- Stadsnieuws Tilburg, rubriek Tilburgs huukske; 2006 e.v. - dès vals spul, gij mòkt pèrgestiekes òn oewe maot - dat is vals spel, jij geeft tekens aan je maat (180209) - Uit Frans 'gesticuler' - tekens geven, gebaren maken.

- Brabantse Spreekwoorden, Mandos - mòkt gin per gèstikes (Pierre van Beek: Tilburgse Taalplastiek 1969) - maak geen gebaren (kaartterm, gezegd als iemand bij het kaarten een medespeler stiekem een teken geeft.)

 

pergram

zelfstandig naamwoord

programma

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 71 03 04 - D'r is 'n hèèl pergram gewist...

 

pèrkel, pèèrkel

zelfstandig naamwoord

- Frans Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters èn aandere saawelèèrs (7de perbeersel, 1996) - dwarsbalk om een poort te sluiten

 

perlòt

zelfstandig naamwoord

- Brabantse Spreekwoorden, Mandos - zen perlòt hèbbe (- Daamen, Handschrift Tilburgs (1916) - zijn aandeel hebben (wsch. van Frans: parlote = debatingclub, advocatenkamer)

- WNT - PARLOT, perlot - 2) het iemand toekomende deel, dat waarop men aanspraak kan maken, part, portie

 

pèrmefôoj

bijvoeglijk naamwoord

etymologie onzeker; mogelijk een verbastering van het Franse gezegde ‘par ma foi’, wat kan het mij schelen / het maakt mij niets uit.

- Mededelingen van Hans Hessels, opgetekend uit zijn familiekringen Hessels en Marinus 1960-1980 in 2020 -  pèrmefôojèèchteg gezicht = huichelachtig gezicht.

Voor de volledige lijst Klik hier

 

pèrmetaosie

zelfstandig naamwoord

kring, familie, gelederen

Frans: parentage

In het Tilburgs ook 'nepotisme'.

- Daamen, Handschrift Tilburgs (1916) - "permetoassie - 't is nog iet of wè, in de permetaassie (familie)"

- Wanneer ge “eige" [bent] of tot de permitaotie behoort, zijt ge lid van de familie. ‘De Noord-Brabantsche Tongval’, Nieuwe Tilburgsche Courant 31-07-1930.

- Anoniem,  Nieuwe Tilburgse Courant, 19 november 1959; uit Tilburgs folklore - 'n Kaoi rikkemedaosie:

Nillus kon gin paf mir zegge,
d'r hielp niks gin permetaosie,
Op staonde voet krig ie gedaon,
en 't errigste: 'n kaoi rikkemedaosie.
(...)

[Hij] Zucht nog dikkels wè was dè vruger 'n permetaosie,
En dan dè geval van die kaoi rikkemedaosie,
Wè zèn de tije in de vèftig jaore toch gekeerd

► voor de volledige tekst zie rikkemendaosie.htm

 

- WBD III.2.2:58 'in de parmetasie (zijn)' = verwant

- Cornelis Verhoeven, Herinneringen aan mijn moedertaal (Udenhouts; 1978): PARMENTATIE (pèrmetatie) v - verwantschap, familie; verbastering van het chique woord 'parentage': dè zit nog 'n bietje in de pèrmetatie.

- Weijnen, Etymol. Dialectwdb. (1995 & 2003): permetatie, palmetaosie, pollemetaosie - alle verwanten

- WNT - PARENTAGE, in de volkstaal verbasterd tot PARMENTASIE - bloedverwantschap

 

pèrmeteere

werkwoord, zwak

permitteren, toestaan, permissie krijgen, permissie vragen

- Informant: Piet Mutsaerts: smeken

- Voorbeeld van systeemkaart Sterenborg - bidden èn pèrmeteere

- Daamen, Handschrift Tilburgs (1916) - "ik heb er om motten bidden en permeteeren om het te kraigen"

- Informant Th. Witters:  "hij laag me tòch te permietééren' (te smeken)

- Frans Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters èn aandere saawelèèrs (7de perbeersel, 1996) - zenèège pèrmeteere - zich veroorloven

- WBD III.3.1:263 'permitteren' = smeken 275 'permitteren' = klagen

- Cornelis Verhoeven, Herinneringen aan mijn moedertaal (Udenhouts; 1978): PERMITTEREN (pèrmetere) onov.ww - smeken, jammerklachten uiten, dikwijls in combinatie met 'bidden'.

- De Bont, Dialect van Kempenland (1958) - intr.permitteren 1) dringend bidden, smeken; verbinding 'bidden en parmetere'; 2) aangaan, jammeren, klagen. 

- Cornelissen & Vervliet, Antwerps Idioticon (1899): PERMETEEREN - misbaar maken, klagen

- Jan Naaijkens, Dè's Biks, 1992 -  pèrmeteere ww - veroorloven, jammeren

- WNT - PERMITTEEREN - toelaten; verlof geven

 

peronkòrtje

zelfstandig naamwoord, verkleinwoord

perronkaartje

- Theo de Wijs; correspondentie met Cees Robben bezorgd door Guido de Wijs - Den dieje zôde de sleutel van oew braandkaast geve, mar z’n bruur is nog nie goed vûr ’n perronkaortje. (17-10-1966)

 

pèrreg

bijvoeglijk naamwoord

- WBD III.4.1:44 'perrig' - tochtig van vogels

 

pèrrepluu, pèèrepluu

zelfstandig naamwoord

1. paraplu

Puk en Muk

 

- ...mee zoo'n lange haoren en zoo'n flabberboks om z'n beene en zoo'n pereplu van 'nen hoed op z'nen raogersbol!" (Jan Jaansen; pseudoniem van Piet Heerkens svd; feuilleton ‘Bad Baozel’, 8 afl. in Nieuwe Tilburgsche Courant 31-12-1938 – 18-2-1939)

- Hij ha natuurlijk z'n tasch en z'n perreplu in de bus laote ligge en de chauffeur moes 'm naoroepen: "Tasch en paraplu van u, mijnheer?" (Jan Jaansen; pseudoniem van Piet Heerkens svd; ’n Staandbild in Baozel’; feuilleton in 4 afl. in de Nieuwe Tilburgsche Courant 20-5-1939 – 17-6-1939)

- Hij liep aaltij netjes mee in perrepluu of mee in deftige rotting in z’n haand... (Naarus; pseudoniem van Bernard de Pont; in: Groot Tilburg 1941; CuBra)

- We han thuis nog een héél stelletje aaw perreplus staon mee kepotte blène. (Karel en Sjarel, dialoog in Groot Tilburg, 15 december 1944)

- Piet van Beers – ‘As ge me zuukt’: ...Elken dag opnuu wir rèègen./ Elken dag de pèrrepluu. (Spoeje doemmeniemer; 2009)

- Piet van Beers – ‘As ge me zuukt’:  ...Èlken dag opnuu wir rèègen./ Èlken dag de pèrrepluu. (Brabants - A.P. de Bont; Dialekt van Kempenland 2 (1958) - 1; z.j., ca. 2005)

- Cornelissen & Vervliet, Antwerps Idioticon (1899): PERREPLU zelfstandig naamwoord mannelijk – regenscherm

2. bijnaam, de gevangenis in Breda

- Dieje deftige meneer meej zen sigarewinkeltje zaat naa in Berdao, in de pèreplu. (Lodewijk van den Bredevoort – pseudoniem van Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 2, Tilburg 2007)

 

Ill.: Thomé - pisbloem - pèrsblom, paardebloem - mòlslaoj - taraxacum officinale

 

pèrsblom

zelfstandig naamwoord

- WBD III.4.3:285 pèrsblom - paardebloem (Taraxacum officinale) ook 'pisblom' genoemd of kankerblom

- WBD III.4.3:394 pèrsblom (gele ganzebloem - Chrysanthemum segetum) ook genoemd: gaanzeblom

 

pèrseg

bijvoeglijk naamwoord

paarsig, paarsachtig

 

pèrsekuusie, pèrsiekuusie

zelfstandig naamwoord

rompslomp, omslachtigheid, gedoe

uit 'persecutie'

- A.J.A.C. van Delft - "Wat is me dat een persekussie!" Dit is: Wat is dat vervelend, een naar geval, dat hindert. (Nieuwe Tilburgsche Courant; Van Vroeger Dagen afl. 109; 13 april 1929)

- A.J.A.C. van Delft - Een "persekuusie" is narigheid. (Nieuwe Tilburgsche Courant; Van Vroeger Dagen afl. 111; 27 april 1929)

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 72 05 10 - Toen was 't gin pèrsiekuusie / Om 'n goei moeder te zèn / Dag en naach gestaojig bezig / Mee de zörg vur gròòt en klèn.

- Henk van Rijen (1998): bezoeking, kruis, kwelling

- Cornelis Verhoeven, Herinneringen aan mijn moedertaal (Udenhouts; 1978): pèrsecusie, v. rompslomp: 'n hil pèrsecusie - een ingewikkelde zaak; het woord werd oudtijds gebruikt als juridische term voor 'vervolging'.

- De Bont, Dialect van Kempenland (1958) - zelfstandig naamwoord vrouwelijk 'persecutie' - kwelling, marteling

- WNT - PERSECUTIE - vervolging, kwelling

 

pèrsenêel

zelfstandig naamwoord

personeel

- Kees & Bart, krantenrubriek in Tilburgsche Post  1922-193? – perseneel [passim]

 

persès

zelfstandig naamwoord

proces, proces-verbaal

- Kees & Bart, krantenrubriek in Tilburgsche Post  1922-193? – perces, percessen

- En hij naam z'n buukske en gaaf ze alle drie 'n perces weges befietse van innen verbooje weg! (Karel en Sjarel, dialoog in Groot Tilburg, 9 februari 1945)

- Cees Robben - ’t Leej nog in perses [het is nog volkomen onduidelijk] (19780902)

- Noord en Zuid, jrg. 10, 1887, p. 11 – ‘Diverse Meijerrijse woorden’ - Zoo spreken de Meierijers en schrijven ook van (...) preces van balen...

- WBD III.3.1:351 'proces' = proces-verbaal ook genoemd 'verbaal'

- De Bont, Dialect van Kempenland (1958) - zelfstandig naamwoord o. 'perces' - proces

 

persèssie

zelfstandig naamwoord

processie

Weijnen, Dialectatlas van N.-Brab. (1952): de köster lèùjt vur de precèssie

- Frans Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters èn aandere saawelèèrs (7de perbeersel, 1996) - ge kunt nie de klòk luije èn ok nòg in de percèssie meelôope

Dirk Boutkan: (blz.99) köster löjt fur de presèsie

In de twidde [klas van de lagereschool] zochten ze ôk jungskes èùt, die in un percessie meej zouen willen lôope. (Lodewijk van den Bredevoort – pseudoniem van Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 1, Tilburg 2006)

Toen liepeme nòg meej in de persèssie èn wier et rôozenhuudje nòg gebeeje. (G. Steijns; Grôot Dikteej van de Tilburgse Taol 2005)

- De Bont, Dialect van Kempenland (1958) - zelfstandig naamwoord vr.'percessie' - processie

- Jan Naaijkens, Dè's Biks, 1992 -  persèssie zelfstandig naamwoord  - processie

 

pèrshaor

zelfstandig naamwoord

paardenhaar

- Pierre van Beek - Als vroeger de jeugd een boer zag, die zijn "erdkaar" bespannen had met een os of een koe, kreeg hij spoedig de sarcastische vraag te horen: "Boer, mag ik wè pèrshaor plukken". (Nieuwe Tilburgsche Courant; Typisch Tilburgs afl. XI; 10 jan. 1958)

Naar overzicht lemma's Pèèrd, Pèrd

 

persies, persiesekes

bijwoord

in uiteenlopende betekenissen

zojuist

- Voorbeeld van systeemkaart Sterenborg - Ik zaag em persies wèglôope

- Ik heb persiesekes 't slotkoor van m'n oratorium afgecomponeerd... (Jan Jaansen; pseudoniem van Piet Heerkens svd; De nuuwe kapelaon van Baozel, afl. 6; Nieuwe Tilburgsche Courant 5-11-1938)

- Henk van Rijen (1998): toen persies - daarnet, zojuist

- Cornelis Verhoeven, Herinneringen aan mijn moedertaal (Udenhouts; 1978): PRECIES als bn: nauwkeurig, secuur; als bw. een minder plat klinkend woord voor krèk. Wsch. is door deze keuze de bet. uitgebreid tot die van krèk en 'net': hij is precies gekomen - hij is zojuist gearriveerd. nauwgezet, exact

- Kees & Bart, krantenrubriek in Tilburgsche Post  1922-193? – percies = juist; 'persies'

 - Jan Jaansen (pseudoniem van Piet Heerkens svd), De nuuwe kapelaon van Baozel, afl. 1; Nieuwe Tilburgsche Courant 1-10-1938 - ...die kossen alles persiesekes afgluren...

- Piet Heerkens, uit: D’n örgel, ‘D’n örgel’, 1938:

Den örgel die rijdt deur de straote,

de kerel die draait er z'n wiel,

hij draait er persies op de maot en

hij draait er mee heel z'n ziel.

- Piet Heerkens; uit: D’n örgel, ‘Jan Viool’, 1938:

Zeg, witte dè nog van Jan Viool:

z'ne kokkerd, - rond en rood

toe pimpelpeers van rooje kool, -

hong nie persies in 't lood.

- SJAREL. 'k Zawis percies uitlegge wek bedoel. (Karel en Sjarel, dialoog in Groot Tilburg, 2 februari 1945)

- Cees Robben - Nie zôô-mar op ’t hellig ôôg.. ’t moet persies op maot zèèn... (19800328)

- Henk van Rijen; Mèn Tilbörgs Wôordeboek (1998) - persies gepaase - juist gepast (bij betaling)

- Lodewijk van den Bredevoort (pseudoniem van Jo van Tilborg), Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 1, Tilburg 2006 - Et waar un straot van percies enne kilometer lang.

- Grôot Diktee-05 - persies doen wè hij veròrdeneert

- WBD III.1.4:136 'precies' = voorzichtig; 144 'precies' = nauwgezet

- WBD III.1.4:303 'precies' = streng

 

pèrsmis

zelfstandig naamwoord

paardenmest

- WBD (Hasselt) paardenmest

- De Bont, Dialect van Kempenland (1958) - pärsmäs, zelfstandig naamwoord o. ' perdsmes' - paardemest

- Cornelissen & Vervliet, Antwerps Idioticon (1899): PÈÈRDSMES zelfstandig naamwoord o. - paardenmest

Naar overzicht lemma's Pèèrd, Pèrd

 

- Cees Robben - Prent van de week 26 januari 1971 (detail)

 

pèrsmòp

zelfstandig naamwoord

paardevijg

- WBD vermeldt het niet.

- Pierre van Beek - "Daor 't rôkt (rookt) is 't wèrm, zeej Uylenspiegel en ie wèrmde z'n eigen aon 'n persm..!" (Tilburgse taalplastiek 6 Nieuwe Tilburgse Courant – zaterdag 11 maart 1950)

- Lodewijk van den Bredevoort (Jo van Tilborg) - Kosset den brèùne
eigeluk wel trekken?, 2006 - Et waar ôk al bekaant donker en haost thèùs, toen ze [ons moeder] ineens zeej: ‘Raopte gij die aaierkolen ens op’, zô mar in et algemeen. Ons Jaoneke schiet de weg op, pakt die dingen van de grond en zegt: ‘Ze zèn nog wèèrm’. Eén of aander pèrd ha die moppen laote vallen. Wij han plezier, dè snapte en ons Jaoneke heej tot hèùs toe gekweke. 

- Henk van Rijen (1998): paardevijg, smalende betiteling voor een medaille

- Cees Robben - Den persmop was begèèrd [door de mussen] (19701016)
- Cees Robben - [vogels spreken:] Mar pers-moppe homar... (19610324)
- Cees Robben - Ik heb giestere nog ’n spraai persmoppe en ’n klocht mussen gezien.. (19790126)

- Stadsnieuws Tilburg, rubriek Tilburgs huukske; 2006 e.v. - Strontpikkerkes zitte gèère op vòrse pèrsmòppe (090907)

- Waor ge trouwes wèl op moet lètte bij ’t nòrdik wòlleke is detter wèl ’s pèrsmòppe op de wèg ligge. (Ed Schilders; Wè zeetie?; website Brabants Dagblad Tilburg Plus 2009)

- De Bont, Dialect van Kempenland (1958) - zelfstandig naamwoord mannelijk 'perdsmop' - paardevijg

- Jan Naaijkens, Dè's Biks, 1992 -  'pèrdsmop' zelfstandig naamwoord  – paardevijg

Naar overzicht lemma's Pèèrd, Pèrd

 

personlek, persôonlek

bijwoord, bijvoeglijk naamwoord

- Henk van Rijen (1998): persoonlek

- Dirk Boutkan: persónlek, persôonlek (blz. 34)

 

pèrsstront

zelfstandig naamwoord

paardepoep

- Rolf Janssen, We hebben gezongen (1984): 'ik wôh 't ie meej z'n kont in de pèrdstront viel' (Uit het volkslied 'Boer van Riel')

- Audioregistratie 1978 - …die ging pèrdstront raope, torte raope, zisse dès dan wir Riels, die kwaam van Riel aon! Pèrdstront raope om dere tèùn te bemèste èn ze han dan ok en vèèreke èn en gèèt! (- Interview met Heikanters - Transcriptie door Hans Hessels)

Luister naar het lied over Boer van Riel op CuBra

Naar overzicht lemma's Pèèrd, Pèrd

 

pèrstaand

zelfstandig naamwoord, plur.

- WBD (paardetanden) het blijvende gebit van een paard

- De Bont, Dialect van Kempenland (1958) - pärstant, zelfstandig naamwoord mannelijk 'perdstand' -paardetand

- Cornelissen & Vervliet, Antwerps Idioticon (1899): PÈÈRDSTAND zelfstandig naamwoord m -paardentand

Naar overzicht lemma's Pèèrd, Pèrd

 

pèrstal

zelfstandig naamwoord

paardenstal

- WBD paardestal, ook 'pèèrdestal' genoemd

- WBD 'pèèrdestal'- paardestal, ook 'pèrstal' genoemd

- De Bont, Dialect van Kempenland (1958) - pärstal, zelfstandig naamwoord mannelijk 'perdsstal' - paardestal.

- Cornelissen & Vervliet, Antwerps Idioticon (1899): PÈÈRDSSTAL (Kemp. pjèsstal) zelfstandig naamwoord mannelijk – paardenstal

 

pèrsvlêes

zelfstandig naamwoord

paardevlees

- Cees Robben - ’n Ons persvlees asteblief.. (19720923)

- Piet Heerkens: ... en de peerden die onze waogens trekken/ is 't fijnste vleesch veur de lekkerbekke... (Uit: 't Baokelsche boerke bij den paus', in: Vertesselkes, 1941)

- WBD III.2.3:54 'paardsvlees' = gerookt vlees ook 'krip'

Naar overzicht lemma's Pèèrd, Pèrd

 

pèrsweek

zelfstandig naamwoord

week (meestal de laatste voor de kermis) waarin hard gewerkt, geperst  moest worden, i.v.m. de komende vrije dagen

- Daamen, Handschrift Tilburgs (1916) - "persweek -(paardenweek) noemen de werklieden een week zonder feestdag er in"

 

pertaol

1. brutaal - bijvoeglijk naamwoord

.- ..mar ‘de spoor’ – zo hietten ie,- die was nog pertaol d’r bij, en hij zi: "dè kamme niks schillen... (Naarus; pseudoniem van Bernard de Pont; in: Groot Tilburg 1941; CuBra)

- Cees Robben - Gemèèn en pertaol (19590822)

- Henk van Rijen (1998): portaal; brutaal

2. portaal - zelfstandig naamwoord

- in de körvelse kèrk, daor aachter int pertaol

Voor de volledige tekst van de voordracht 'De heiligen in 't portaal' op CuBra KLIK HIER

3. de ‘zolder’ van een herenbroek
- Cees Robben - D’n wend (...) blaost oe pertaol/ zo wè uit oew broek (19600325)
 

pertènsie

zelfstandig naamwoord

- A.J.A.C. van Delft - "Wat heeft die vent een pertentie (verbeelding)." Dit is: Het is een branieschopper. (Nieuwe Tilburgsche Courant; Van Vroeger Dagen afl. 109; 13 april 1929)

- Pierre van Beek – "'ne Vent meej pertentie" is een branieschopper, die zichzelf dus heel wat verbeeldt. (Tilburgse taalplastiek 14 Nieuwe Tilburgse Courant – dinsdag 23 mei 1950)

- Henk van Rijen (1998): pretentie, aanmatiging, veeleisendheid

- Henk van Rijen (1998): 'Hè hò te veul pertènsies'

- Frans Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters èn aandere saawelèèrs (7de perbeersel, 1996) - pertènsie hèbbe - veeleisend zijn (Fr. prétention - aanspraak)

- WNT - PRETENTIE - aanspraak, eisch op een eigendom, geld, voorrecht; aanmatiging, eigenwaan, verwaandheid

 

pertij

zelfstandig naamwoord

partij

- Kees & Bart, krantenrubriek in Tilburgsche Post  1922-193? – 'knokpertij'

- Rolf Janssen, We hebben gezongen (1984): 'pertij trekken'

- Theo de Wijs; correspondentie met Cees Robben bezorgd door Guido de Wijs - (Gehoord als beoordeling over ’n jeugdige, vrouwelijke schone) Ze blaost d’r partij goed mee, mar ze lopt ’n bietje taps-toe (13-07-1966)

- WBD (III.3.23.21) 'partijtje' of pötje = spelletje

- De Bont, Dialect van Kempenland (1958) - zelfstandig naamwoord vrouwelijk

 

Afb. uit R. Brody-Johansen, Kleding en het AaBe ervan; 1953

 

pertienes

zelfstandig naamwoord

bottines

- "Trien, poetst m’n bottines...” (Jan Jaansen; pseudoniem van Piet Heerkens svd; ’De nuuwe dokter’; feuilleton in 4 afl. in Nieuwe Tilburgsche Courant 27-1-1940 – 17-2-1940)

- Cees Robben - En hij riep dan ôôk meteen.../ “’t zèn inscripsies... pree-histories”/ En hij spelde – kazjeneej - .../ - zimmezetje -.. – de pertienes/ - Staon op ’t gutje... bij de pleej... (19570119)

- Pierre van Beek - "pertines" zijn bottines, hoge schoenen; (Nieuwe Tilburgsche Courant; Typisch Tilburgs afl. XI; 10 jan. 1958)

 

pertrèt, petrèt
zelfstandig naamwoord
portret; in overdrachtelijke zin: type, figuur
- Cees Robben - [Vrouw over man:] De menne (...) des ’n schôôn pertret.. (19641023)
 

Schilderij van Giovanna Carzoni (detail) - Stilleven met perziken

pèrzek, pèrzekes

zelfstandig naamwoord

perzik

- Frans Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters èn aandere saawelèèrs (7de perbeersel, 1996) - alles wòrt duurder behalve de pèrzekes, want die zèn der swènters nie

- WBD (III.2.1:463) pèrzekesbôom - perzikboom, ook 'perzikenboom'

- WBD (III.2.3:171) 'perzik ' – idem

 

Schilderij van Eugenio de Blaas (Oostenrijk)

 

pesiesie

zelfstandig naamwoord

1. positie, verwachting

- WBD III.2.2:2 'in positie zijn' = zwanger zijn

- Henk van Rijen; Mèn Tilbörgs Wôordeboek (1998) - ze waar al en tèdje in peziesie - in verwachting

2. positie, betrekking

- Hij ha in schoon pesiesie, mar gin vrinden... (Naarus; pseudoniem van Bernard de Pont; in: Groot Tilburg 1941; CuBra)

 

pesjoen

zelfstandig naamwoord

pensioen

- Grôot Diktee-08: meej en klèèn pesioentje aachter de gerdèntjes

 

Tilburgsche Courant 9-8-1891

 

pesjonkele

werkwoord, zwak

- Voor herkomst zie: OT 64:73 (Hans Heestermans, Witte nog? (1988-1994) en OT 64:134 (Piron)

- tijdens kerkbezoek de Portiuncula-aflaat verdienen. Uitsluitend in kerken van de franciscanen/capucijnen. In Tilburg in de capucijnenkerk, Korvelseweg. Op 2 augustus. Dit resulteerde meestal in een druk heen-en-weer geloop, omdat aan ieder kerkbezoek met voorgeschreven gebeden de aflaat verbonden was. De gelovige voldeed aan de voorwaarden (zie het Dossier, hieronder), verliet de kerk, en ging weer naar binnen om nogmaals de gebeden te doen en daarmee nogmaals een aflaat te verdienen.

- Verdiene bij de Capusiene? Jè, unne aflaot jè, mee pesjonkeIe . . . (Hein Quinten, Tilburgse spreuken; ca. 1990)

- Die Kappesiene, dè waar iets hêel aparts. In hullie kèèrek koste pesjonkele, èn onze paa ging daor biechte, want daor kreede nie zo gaaw et schöfke. (Ed Schilders; Wè zeetie?; Website Brabants Dagblad Tilburg Plus; 2009)

- Enquête over ‘Je favoriete Tilburgse woord’ op Facebookpagina ‘Je bent een echte Tilburger als...’ maart 2013 -

- Weijnen, Etymol. Dialectwdb. (1995 & 2003): pesjonkele - de Portiuncula-aflaat verdienen

- Jan Naaijkens, Dè's Biks, 1992 -  'besjònkele' - aflaat verdienen

- De Bont, Dialect van Kempenland (1958) - zwak werkwoord intransitief  'pesjonkelen - portonculen'

- Cornelissen & Vervliet, Antwerps Idioticon (1899): PORTIONKEL zelfstandig naamwoord mannelijk - de 2e Augustus; spr.w.: portionkel, te acht uren donker - PORTIONKELEN (uitspr. pəsjonkələn)

►WTT-Dossier over pesjonkele

 

pèstiemist

zelfstandig naamwoord

pessimist

- ...dieën inzender dès innen pestimist. (Naarus; pseudoniem van Bernard de Pont; in: Groot Tilburg 1941; CuBra)

 

pestôor, pestorke

zelfstandig naamwoord

pastoor

- Frans Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters èn aandere saawelèèrs (7de perbeersel, 1996) - de pestoor èn de kapelaon lôopen aachter dezèlfde vaon

- Pierre van Beek: As de pestoor gao praote, lèkt alles èùt.

- Jao, ze han mèn ötgekoozen omdèk goed kos vurdraoge. Dè waar êen van mèn hobbies, ik waar ens ene keer in de hèùd van de pestoor van Scharrebeek gekroopen en meej dè optreeje han ze veul moete laage. (Lodewijk van den Bredevoort – pseudoniem van Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 2, Tilburg 2007) ['De pastoor van scharrebeek' was een populaire voordracht.]

Voor een van de oudst bekende teksten over de pastoor van Scharreberek -klik hier - CuBra-feestliedjesrubriek

- Karel de Beer, Bijnamenboek: Jan pestoor = alg. bijnaam voor pastoors (blz.90)

- Karel de Beer, Bijnamenboek: et Scholteriaans pestorke = dominee Lindeboom (blz.32)

- Mandos, Aantekeningen Brabantse Spreekwoorden - De pestoor verdient zen gèld vur de irste kóffie (Dat zeggen de boeren die menen dat de pastoor na zijn H. Mis gelezen te hebben, er voor die dag mee klaar is, terwijl zijzelf voor de eerste koffiemaaltijd reeds enkele uren gewerkt hebben.)

- Miep Mandos, Aantekeningen Brabantse Spreekwoorden - Hij doet nèt as de pestoor: hij zeegent zenèègen et irst.

- Weijnen, Dialectatlas van N.-Brab. (1952): de pestoor heej goeje wèèn

- Brabantse Spreekwoorden, Mandos - 'dèk weet, weet ik zó goed as de pestoor', zi den boer,'mar nie zó veul (D'16) - zeispreuk

- Brabantse Spreekwoorden, Mandos - de pestoor èn de kapelon lôopen aachter etzèlfde vaon (Pierre van Beek: Tilburgse Taalplastiek 1970) - die houden er dezelfde principes op na.

- Brabantse Spreekwoorden, Mandos - derin töszèèn as de pestoor in zene kerkboek (Pierre van Beek: Tilburgse Taalplastiek 1969)

 

pestoorsfiets

zelfstandig naamwoord

oudere benaming van wat tegenwoordig de 'omafiets' genoemd wordt; in feite een damesfiets met lage instap ten gerieve van de lange rokken, ook die van de pastoor en zijn kapelaans

- Dèrrom mocht ze vurrige week al ’n omaasfiets  ötzuuke. Vruuger zin wij pestôorsfiets. Mar omdètter tegesworrig bekaant gin pestôors mir zèn, meude dè nie mir zegge. Meej ’n omaasfiets zèède “in”… (Jos Naaijkens; ‘Middelbaoreschoolperiekelej’; CuBra, ca 2005)

 

pestoorspraot

zelfstandig naamwoord

- Frans Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters èn aandere saawelèèrs (7de perbeersel, 1996) - onzin, zever

- Stadsnieuws Tilburg, rubriek Tilburgs huukske; 2006 e.v. - òn pestoorspraot hèmme niks asser opgetreeje moet wòrre (030107)

 

De huidige uitvoering van de medaille Pro Ecclesia et Pontifice. Afb.: wikipedia

 

pestoorsmèèdekrèùs

zelfstandig naamwoord

pastoorsmeidenkruis; spotwoord voor een pauselijke onderscheiding

- Hij heeter van de paus nòg en pestorsmèèdekrèùs vur gekreege. (G. Steijns; Grôot Dikteej van de Tilburgse Taol 2006)

 

pestorsmèèd

zelfstandig naamwoord

huishoudster van de pastoor

- Grôot Diktee-06 hij heej van de paus en pestorsmèèdekrèùs gekreege (= pauselijke eremedaille 'Pro Ecclesia et Pontifice')

- Brabantse Spreekwoorden, Mandos - as den bisschòp ene priester wijdt, wijdt de duuvel en pestórsmèèd - zo blijft het evenwicht tussen goed en kwaad.

 

pestoorstuk

zelfstandig naamwoord

pastoorsstuk, een deel van het geslachte varken dat aan de pastoor van de parochie ten goede kwam.

- WTT 2012 - Voor Tilburg en Udenhout is met name ‘krèp’ (carbonade) opgetekend als het aandeel van de pastoor. Zie aldaar.

= Cor Swanenberg - Dividivi en stamppot, 2005 - In het katholieke zuiden bestond vroeger het gebruik dat het beste van het varken (de karbonade) naar de pastoor gebracht werd. Deed men dit niet dan kon het gebeuren dat de parochieherder kwam vragen of de varkens niet meer katholiek waren.

- Cees Robben - Prent van de week 26 januari 1962 - met hieronder enige regels uit het lange gedicht

 

 

- Detail uit een voordracht onder de titel 'Opstel van het varken'; datum onbekend . Ingezonden door Ton van den Hout.

 

- Informant Harrie de Rooij - Hoewel mijn ouders streng katholiek waren, zoals bijna iedereen in die tijd, waren ze toch wel zo verstandig om aan het begrip “pastoorsstuk” geen inhoud te geven; er waren meer dan genoeg eigen monden die gevuld moesten worden. (e-mail 2013)

► Zie vèèrekeskòp

► Zie Dossier Pastoorsstuk

 

petaole, betaole

werkwoord, zwak

- Henk van Rijen (1998): betalen

 

petat frut, petatte frut

zelfstandig naamwoord

patatfriet

- Blomkôole meej petatte frut... (Lechim; pseudoniem van Michel van de Ven; ongedateerd knipsel 1960-1980; uit: Smaokeluk)

 

petènt

zelfstandig naamwoord

patent; in verbindingen datgene waarop patent genomen is

...ons meenschen zèn zô bedaord en kalm as 'n petentollie-lichtje vur 't Heilig Hartbild op 't hoekbenkske. (Kubke Kladder; pseudoniem van Pierre van Beek; Nieuwe Tilburgsche Courant; Uit ‘t klokhuis van Brabant 4; 2-11-1929)

- WBD meel voor het bereiden van beschuitdeeg, ook 'beschèùtenblóm' genoemd

- De Bont, Dialect van Kempenland (1958) - zelfstandig naamwoord  patent (in de zin 'Hij hee petant' [van liegen nl.])

 

petoffel

zelfstandig naamwoord

pantoffel

- Kees & Bart, krantenrubriek in Tilburgsche Post  1922-193? – petoffels

 

 

- Piet van Beers;

Wèffer kedooke???
Wè za’k onze vadder dees jaor geeve
Assie zis èn taageteg word?
Van 'ze Fraans krèègt ie petoffels.
Hij komt èègelek niks te kort. (CuBra)

- De Bont, Dialect van Kempenland (1958) - zelfstandig naamwoord m.- pantoffel

► kemêelhaor

 

petòzzie

zelfstandig naamwoord

van Frans 'potage' (vlees en groenten; soep), elk gerecht dat in een enkele pot wordt bereid.

- Daamen, Handschrift Tilburgs (1916) - 'potaazie' - gestoofd middageten

- A.J.A.C. van Delft - Wanneer iemand een weduwe met veel kinderen trouwt, klinkt het: "Hij durft nogal wat aan. Weet ge hoeveel lappen er op staan?" Als dan de ander het aantal kinderen niet alléén 'n bezwaar vindt, verduidelijkt hij zijn meening nog door er aan toe te voegen: "Ja, en 't is toch altijd nog maar opgewarmde potage." (Nieuwe Tilburgsche Courant; Van Vroeger Dagen afl. 117; 5 juni 1929)

- Pierre van Beek – Van iemand, die een weduwe met een aantal kinderen trouwt, zegt men, dat hij nogal "wè aon durreft omdè-t-er zoveul lappen op staon". Met die "lappen" zijn dan de kinderen bedoeld. En als men dit toch eigenlijk geen bezwaar vindt, loopt men nog wel eens kans als versterkend argument te horen te krijgen: "En 't is toch aaltij nog mar opgewermde potaosie (potage - soep)." (Tilburgse taalplastiek 10 Nieuwe Tilburgse Courant – zaterdag 8 april 1950)

- Pierre van Beek – Men zal zich herinneren, dat wij in ons vorige artikel over "opgewermde potaosie" spraken. Daartoe verleid door het Franse woord "potage" vertaalden wij dit door "soep". Een tweetal lezers komt ons thans vertellen, dat wanneer men in Tilburg over "potaosie" praat, men hiermede echter "stamp" bedoelt. We hebben hierover hier en daar eens ons licht opgestoken. Daarbij leerden we, dat de tegenwoordige jeugd het woord als zodanig niet meer kent, maar dat de oudere generatie er inderdaad "stamppot" mee aanduidt. (Tilburgse taalplastiek 12 Nieuwe Tilburgse Courant – dinsdag 25 april 1950)
- Henk van Rijen (1998): soep, natte stamppot

- Èn dè petòzzie stamppòt is/ van spèk èn van sevôoje? (Henriëtte Vunderink; Wieste..?; k Zal van oe blèève haawe, 2007)

- Stadsnieuws Tilburg, rubriek Tilburgs huukske; 2006 e.v. - We aate petòzzie van sevôojkes meej ötgebakke spèk (051207)

- Ed Schilders - In: Slaoj meej aaj mee jèùn meej èèrepel - Aan tafel met Cees Robben (2008):

Prent van de week van 15 november 1963

 

Vader heeft vandaag ‘petòzzie’ gekregen, en zijn echtgenote is daar maar wat trots op. ‘Petòzzie’ is een dialectische verbastering van het Franse ‘potage’, dat tegenwoordig als hoofdbetekenis ‘soep’ heeft. Maar met ‘soep’ heeft het Tilburgse ‘petòzzie’ niets te maken. Het wordt in het Tilburgs uitsluitend gebruikt om stamppotten aan te duiden. Dat komt doordat de afleiding al bestond voordat het Franse woord ‘potage’ de betekenis ‘soep’ kreeg. Van oorsprong (13de eeuw) is het een aanduiding voor alles wat in een pot bereid wordt, met name ook groenten. Het grondwoord is dus het Franse ‘pot’ (spreek uit als
‘po’). De verbastering komt veel voor in de Meijerij, de Kempen, en het Antwerps, en wel in de meest uiteenlopende vormen: betassie, petosie, petazzie, peteus, betazzie, petos, petuis. Behalve ‘stamppot’ kan het ook ‘aardappelpuree’ betekenen, maar niet in Tilburg.

- Enquête over ‘Je favoriete Tilburgse woord’ op Facebookpagina ‘Je bent een echte Tilburger als...’ maart 2013 -

- De Bont, Dialect van Kempenland (1958) - zelfstandig naamwoord vr. 'petazie' (fijngemaakte aardappels met groente (voornamelijk kool) door elkaar gemengd.

- Goemans, Leuvens taaleigen (1936): POTAGE - Groenten; ook in de uitdr: ’t is maar potagie (slecht volk)

 

petrèène

zelfstandig naamwoord

verdrukking

- Daamen, Handschrift Tilburgs (1916) - "petraine" 'en zoo zai 'k in de petraine gekomen' - in de verdrukking

- Brabantse Spreekwoorden, Mandos - in de petrèène koome (- Daamen, Handschrift Tilburgs (1916) - in de verdrukking komen (Fr. être dans le pétrin - in de knoei zitten)

 

Perdix perdix

 

petrèès

patrijs (Perdix perdix)

Verkleinwoord: petrèske

Dialectenquête 1879: petrêze - patrijzen (voor ê vgl. 'gête' - geiten)

- De Bont, Dialect van Kempenland (1958) - zelfstandig naamwoord vrouwelijk - patrijs; mv. 'patrees'

 

petrèt, pertrèt

portret; met een bijvoeglijk naamwoord gebruikt om iemands karakter aan te duiden

- Kees & Bart, krantenrubriek in Tilburgsche Post  1922-193? – petrèt

- Theo de Wijs; correspondentie met Cees Robben bezorgd door Guido de Wijs - ‘tis ’n schôôn portret (17-08-1964) Ik hèb et naa dè laastig petrèt/ vandaog es goed gezeej.

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 69 06 26 - Vol trots dèèlde ie mee / "lk heb 't dè laastig petret / Vandaog is goed gezee."

- Rolf Janssen, We hebben gezongen (1984): ''n middeljon meej men petret'

- De Bont, Dialect van Kempenland (1958) - peträt, zelfstandig naamwoord o petret - portret

 

petrollie

zelfstandig naamwoord

petroleum

- Interview Van den Aker (1978), transcriptie door Hans Hessels (2014) - “…was er zonne man, zon man van et gaslicht òngestèld meej zonne lange stòk meej zon lèmpke veur derin, petrollie, hè, en knoetje in meej bronnollie èn dan gingie saoves dieje lantèère veur in dè gòtje steeke, de lantèèren ònmaoke.”

Klik hier om dit bestand te beluisteren

 

petrôon

zelfstandig naamwoord

verkleinwoord: petrontje

- Kees & Bart, krantenrubriek in Tilburgsche Post  1922-193? – 'gewèèren en petronen'

werkgever

- Interview Hermans - 1978 - “St. Lambertus jao, èn de was Unitas ôok [de vakbonden] mar die kos ok niks klòrmaoke… de petrôon, dè waar eigelek de manne…!” (transcriptie Hans Hessels, 2013)

► KLIK HIER om het interview te beluisteren

- WBD petróntje (II:916) - patroontje (dessin)

- WBD 'pàtróón' (II:1386) - patroon, knippatroon

- De Bont, Dialect van Kempenland (1958) - pətrö.n, zelfstandig naamwoord mannelijk - patroon: 2) schietpatroon

 

petrôonhèllege

zelfstandig naamwoord

patroonheilige, schutspatroon

- Die jeugdvereniginge han ammòl ene petrôonheilige zôas: Sint Paulus, van de verkennerij. Sint Francicus waar van de welpen, Sint Joseph de petrôon van et Jongensgilde en Sint Oda van de gidsen. (Lodewijk van den Bredevoort – pseudoniem van Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 2, Tilburg 2007)

- WBD (III.3.3:217) 'patroonheilige', 'naampatroon'

- De Bont, Dialect van Kempenland (1958) - pətrö.n, zelfstandig naamwoord mannelijk - patroon: 1) beschermheilige

 

pêûl

zelfstandig naamwoord

peul

- Dirk Boutkan: plur.: peule, sing.: pêûl (36)

 

pêûle, poole

werkwoord, zwak

- Goedgetòld - peule, poole = erwten of bonen van de dop ontdoen, afhalen

 

pèùme

werkwoord, zwak

met puimsteen een oppervlak gladschuren

- Rolf Janssen, We hebben gezongen (1984): 'enen motlap die moete puimen'

- WNT - PUIMEN - zw.ww., - met puimsteen een oppervlak schuren

 

pèùr - peur

zelfstandig naamwoord

- Henk van Rijen (1998): angst, vrees (Fr. peur)

- Stadsnieuws Tilburg, rubriek Tilburgs huukske; 2006 e.v. - Hij heej veul pèùr vur de tandarts; dè spaort em sènte, mar dè kost em wel zen taande - Hij is erg bang voor de tandarts, dat spaart hem geld maar kost hem wel zijn gebit. (260510)

 

peut

zelfstandig naamwoord

slaag, klap

- Voorbeeld van systeemkaart Sterenborg - Wilde peut beure? - Moet je een pak slaag?

- Van den dichtst bijzittende kreeg ie in peut tege z’n kaoke... (Naarus; pseudoniem van Bernard de Pont; in: Groot Tilburg 1941; CuBra)

- WNT - PEUT (I) zelfstandig naamwoord m., mv. –en. In de volkstaal: slag, klap, oorveeg. Bijvorm van 'peuter' en misschien een verkorting daarvan, in het enkelv. ook als collectief voor: klappen, slaag.

- Cornelissen & Vervliet, Antwerps Idioticon (1899): PEUT bw - Peut hou(d)en - term in het marbelspel. Zijne hand op de meet houden, wanneer men schiet, niet pooteren.

 

pèùtôor

zelfstandig naamwoord

zeer vervelend persoon

- Cees Robben - puitôôor... [man wordt berispt door echtgenote] (19600311)
- Cees Robben - puitôôr [moeder tegen kind] (19680830)

- Cees Robben: 'Na witte waor 't blèèft, puitôor' [11 maart 1960]

- Ik mot ze nie ! t'Is unne puitoor en des nog we aanders as unne druiloor boske! (Hein Quinten, Tilburgse spreuken; ca. 1990)

- Sjizzus, wenne puitoor! (Hein Quinten, Tilburgse spreuken; ca. 1990)

- Frans Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters èn aandere saawelèèrs (7de perbeersel, 1996) - peutoor: vervelende vent

 

peuzel

zelfstandig naamwoord

- Van Dale - peuzel 3) vrouwspersoon

- Daamen, Handschrift Tilburgs (1916) - "'t is 'n peuzel (ongemakkelijk lastig waif)"

- WNT - PEUZEL - 3) als minachtende benaming voor een vrouwspersoon, inzonderheid een van slechte zeden

 

piedelaast

zelfstandig naamwoord, stofnaam

chemische stof: pyridine

- Ammejak, pòtaasene èn smoutollie! Mar in smoutollie daor zit piedelaast in. Piedelaast!” [Interview (audio) uit 1978 met het echtpaar Staps; transcriptie Hans Hessels, 2015]

- WTT 2023 - Het betreft blijkbaar ingrediënten die gebruikt werden bij het behandelen van ruwe wol. 'Ammejak' = ammoniak; 'smoutollie' = smoutolie; 'pòtaasene' = potassium.

- WTT, Ed Schilders, zegsman Ed van Eeden, 2023 – In mei 2023 legde ik de vraag naar de betekenis dan wel etymologie van ‘piedelaast’ voor aan leden van de on ilne-groep De Navorser. Een van hen, Ed van Eeden, stelde vervolgens de vraag met behulp van ChatGPT, de sofware die met kunstmatige intelligentie teksten schrijft. Het resultaat is opmerkelijk. De volgende tekst is door ChatGPD gegenereerd: ‘Het woord 'piedelaast' dat wordt genoemd in het interview uit 1978 is waarschijnlijk een Tilburgs dialectwoord voor "pyridine". Pyridine is een organische verbinding die vaak wordt gebruikt in de chemische industrie, waaronder in textielbehandeling. Het kan worden gebruikt als oplosmiddel en als reagens bij verschillende chemische processen, waaronder de behandeling van ruwe wol. Het woord 'piedelaast' lijkt een lokale variant of benaming te zijn die specifiek is voor de Tilburgse dialectspreker en mogelijk niet algemeen bekend is buiten die regio.’ Hoe de verbastering tot stand is gekomen, is daarmee niet duidelijk geworden. Voor de volledigheid volgt nu een definitie van ‘pyridine’ uit Wikipedia: ‘Pyridine is een heterocyclische, aromatische verbinding met als brutoformule C5H5N. De stof komt voor als een kleurloze, heldere vloeistof met een zeer indringende en onplezierige visgeur, vergelijkbaar met die van tri-ethylamine.’

 

piejaama

zelfstandig naamwoord

pyama

- Theo de Wijs; correspondentie met Cees Robben bezorgd door Guido de Wijs - (gehoord om ’t laatste circus) ze hadden ’t gelèèk, klèn tèger-leeuwkes en pyama-pèrdjes, en ôk hil klène pony perdjes (1965)

 

piejankoow

zelfstandig naamwoord

overdreven netjes gekleed

- Pierre van Beek: in de piejankoow zèèn - kon een vrouw zeggen die er buitengewoon netjes uitzag (Tilburgse Taalplastiek 181, zonder uitleg)

- Brabantse Spreekwoorden, Mandos - in de piejanko zèèn - in de puntjes zijn, er buitengewoon netjes uitzien

- WTT 2023 - Mogelijk naar het Italiaans 'bianco', dus 'in het wit'?

 

piek

zelfstandig naamwoord

piek in diverse betekenissen

- WBD (III.3.2:78) piek = harde puntslag van een priktol

- WBD (III.4.4:143) 'piek' = top

- WBD (III.3.1:148) 'piek' = gulden

- De Bont, Dialect van Kempenland (1958) - zelfstandig naamwoord vrouwelijk - piek; zegsw. 'er de piek be neersteke' - met iets ophouden, een werk neerleggen (vooral in toorn).

uitdrukking van de luie piek

de etymologie is vooralsnog niet opgehelderd

- Informant: Piet Mutsaerts: - 'van de luie piek', schertsend gebruikt m.b.t. iemand die ziek was, om de twijfel eraan uit te drukken

- Cornelis Verhoeven, Herinneringen aan mijn moedertaal (Udenhouts; 1978): PIEK: van de luie piek. Blz.85: De uitdr. kwam op een duistere wijze voort uit een diepgeworteld ongeloof in het bestaan van echte en toch niet dodelijke ziekten. ... Gezien het feit dat ze in ABN, dus als een citaat, te berde gebracht werd, leid ik af dat ze van buiten kwam.

- Cornelissen & Vervliet, Antwerps Idioticon (1899): PIEK bw - piek zijn - dood zijn. Ik schoot, en den haas was piek.

 

pieke

werkwoord, zwak

piek spelen bij het rikken (1 slag halen)

- Frans Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters èn aandere saawelèèrs (7de perbeersel, 1996) - pieken, bij het [kaartspel] rikken één slag halen

- WTT 2011 - meestal uitgesproken als een bod: 'piek!' of 'ik piek'; als bod ook in de oorspronkelijke vorm: 'pico!'

 

Pielaatus

eigennaam

(de bijbelfiguur) Pontius Pilatus

- Theo de Wijs; correspondentie met Cees Robben bezorgd door Guido de Wijs - (Gehoord bij ’n straatruzie:) “Gij, ge zèt ene Pilaatus, ge mot oe ège unne broek van Salomon aon laote meete.” (15-06-1963)

 

pielèèr

zelfstandig naamwoord

pilaar

- Stadsnieuws Tilburg, rubriek Tilburgs huukske; 2006 e.v. - 'pelèèrbèèter' = iemand die tijdens de kerkdienst altijd tegen een pilaar achter in de kerk leunt; hypocriet, onechte heilige (220206)

– Sint Andreas al bij de pielèèr (uit de volksvoordracht 'De heiligen in 't portaal' )

Voor de volledige tekst van de voordracht 'De heiligen in 't portaal' op CuBra KLIK HIER

 

pieleke

zelfstandig naamwoord, verkleinwoord van 'piel'

pieletje, piemeltjes

- WBD vleinaam voor het kuiken

- WNT - PIEL (II) benaming voor jonge eenden

- Brabantse Spreekwoorden, Mandos - nòr de pielekes zèèn (Daamen, Handschrift Tilburgs) (1916): - dood zijn, naar de drommel zijn

- WNT - zegsw. voor de pielekens zijn, naar de pieltjes zijn - verloren zijn, er bij zijn; eigenlijk: ten prooi van de eendjes zijn.

- De Bont, Dialect van Kempenland (1958) - pil, zelfstandig naamwoord  - piel, roepnaam voor de eend en voor kuikens: piel(e), piel(e), piel(e)! Het verkleinwoord  pieleke(n) betekent behalve roepnaam voor kuiken ook: kuiken.

- Jan Naaijkens, Dè's Biks, 1992 -  pielekes zelfstandig naamwoord  - jonge eendjes

 

pielepaose

zelfstandig naamwoord, dooddoener, afjacht

Piel(i)epasen (niet bestaande feestdag)

- N. Daamen  (Tilburgs dialect, handschrift 1916) - Met Pielepaosen, antwoord op de vraag ‘Wanneer?’ - geciteerd in Mandos, Brabantse Spreekwoorden 2003. Afjacht.

- Frans Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters èn aandere saawelèèrs (7de perbeersel, 1996) - sint-juttemis

- Stadsnieuws Tilburg, rubriek Tilburgs huukske; 2006 e.v. - Dè zumme meej pielepaose wèl es zien = Nou, vergeet het maar (230308)

 

pielieèèchteg

bijvoeglijk naamwoord, bijwoord

kleinzielig, besluiteloos

- Daamen, Handschrift Tilburgs (1916) - 'pielie aichtig heet iemand die kleinzielig, peuterig, besluiteloos is'

 

pielieje

werkwoord, zwak

kieskeurig eten

pielieje- pieliede - gepielied

- Wè zitte tòch wir te pielieje.- Wat zit je toch weer kieskeurig te eten

- 2019 – prutsen (Mededelingen van Hans Hessels, opgetekend uit zijn familiekringen Hessels en Marinus 1960-1980. 

Voor de volledige lijst Klik hier

- WBD III.2.3:15 'pieliën' = pitsen

- Cornelis Verhoeven, Herinneringen aan mijn moedertaal (Udenhouts; 1978): PIELIËN onov.ww - kieskeurig eten = pitsen.

- De Bont, Dialect van Kempenland (1958) - zw.ww. intr. 'pieliën' - zich inspannen, zich moeite geven voor iets, ijverig bezig zijn.

- Jan Naaijkens, Dè's Biks, 1992 -  'pieleje' - pitsen bij het eten

 

pielieklôot

zelfstandig naamwoord

kieskeurige eter

- Henk van Rijen (1998): knoeier

- Cees Robben - Zit nie zôô te pitse.. pie-lie-klôôt.. (19800718)

 

pieliekont

zelfstandig naamwoord

van 'pieliën' (prutsen, pitsen met voeding) en 'kont' als beschimping

- Frans Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters èn aandere saawelèèrs (7de perbeersel, 1996) - 'pieliekont'

- WBD III.2.3:19 'pieliekont' = pitser

- Cornelis Verhoeven, Herinneringen aan mijn moedertaal (Udenhouts; 1978): PIELIEKONT - iemand die kieskeurig eet.

 

pieliekonterij

zelfstandig naamwoord

van 'pieliën' (prutsen, pitsen met voeding), 'kont' als beschimping, en achtervoegsel 'erij' om dergelijk gedrag samen te vatten.

- WBD III.1.2:198 'pieliekonterij' = ingebeelde ziekte

 

pieliewèèrk

zelfstandig naamwoord

prutswerk, zorgvuldig werk, monnikenwerk

- De kraant spelde ie letter vur letter. Echt pieliewèèrk. Hij wies percies hoeveul dooje d’r in stonde en offie d’r zelf nie bijstond (Jos Naaijkens; ‘Kèrsemis meej zonder d’n ammarillus’;  CuBra, ca 2005)

- WBD III.1.4:405 'pieliewerk' = vervelend werk

 

piemele

werkwoord, zwak

- Henk van Rijen (1998): klungelen

- WBD III.1.1. lemma urineren  - Tilburg

- WBD III.4.4:224 ' piemel' = iets kleins in zijn soort, ook 'opneukerke'

 

pienantie

zelfstandig naamwoord

verbasterde uitspraak van het Engelse woord 'penalty' > penantie > pienantie

- Informant Ad Vinken: strafschop, penalty

- Jan Naaijkens, Dè's Biks, 1992 -  pienantie zelfstandig naamwoord  - strafschop

- Michiel de Vaan, ‘Etymologie: penantie’, website Neerlandistiek, 12 oktober 201, gebaseerd op krantencorpus van Delpher - Pinantie, voor het eerst in 1913 in het Rotterdamsch Nieuwsblad (26 april), in een alinea die ook het leenwoord refrie ‘scheidsrechter’ bevat. Vanaf 1915 ook in de spelling pienantie. De vormen pinantie en pienantie blijven de hele eeuw frequent. De variant pinanty komt een paar keer voor in Brabant in de jaren 1930.

 

pienas

zelfstandig naamwoord

etymologie onbekend

- Mededelingen van Hans Hessels, opgetekend uit zijn familiekringen Hessels en Marinus 1960-1980, 2019 – bretels; mogelijk een merknaam

Voor de volledige lijst Klik hier

 

piepe

werkwoord, zwak

piepen, tevoorschijn komen

- Kubke Kladder (pseudoniem van Pierre van Beek), Nieuwe Tilburgsche Courant; Uit 't klokhuis van Brabant 3; 23-10-1929 - 'n Uurke geleje hô'k de zon nog evetjes dur 'n holleke zien piepen mar naa zaat ze al lang te vruten om er opnuuw dur te komen, zonder dè ze't winnen kos.

 

piepelenbèèrg

► piepeltje

► piepertje

1 zelfstandig naamwoord.

verstoppertje

- Griet Coupé: 'Voor het spel ‘verstoppertje’ bijvoorbeeld, werden in het hele Brabantse gebied maar liefst 187 verschillende dialectbenamingen opgetekend.' (in: Dialect in het spel; red. Veronique De Tier, Ronny Keulen, Jos Swanenberg; 2007)

- Etymologie - uit: 'Het Limburgsch dialect', A.M. Meeten; in: Onze volkstaal II.4, p. 239 (1885) - Piepke verberge(n), een kinderspel, waarbij eenigen zich verstoppen, terwijl één moet trachten hen te vinden, in welk geval deze roept "piep!"

- Daamen, Handschrift Tilburgs (1916) - piepelenberg - kinderspel (verstoppertje)

- Stadsnieuws Tilburg, rubriek Tilburgs huukske; 2006 e.v. - We zon in de buskes piepelenbèèrg gòn speule, mar de mèskes won nie meejdoen (040707)

- Brabantse Spreekwoorden, Mandos - piepelenbèèrg speule (Daamen, Handschrift Tilburgs (1916):-zich verbergen, verstoppertje spelen

2 werkwoord

- Pierre van Beek: piepele - verstoppertje spelen

- Jan Naaijkens, in Onder ons gezegd (Cor Swanenberg red.) (1996): Piepelebèèrege w.w. verstoppertje spelen. Als de zoeker iemand vindt roept ie: Piep, ik heb oe!

- Henk van Rijen (1998): 'piepenbèèreg, pieperke'

- WBD (III.3.2:46) piepele, piepelenbèèrge, piepelenbèrg = verstoppertje ook: hoorntje of hoorntje doen

- Jan Naaijkens, Dè's Biks, 1992 -  piepelebèèrege ww - verstoppertje spelen

- Cornelis Verhoeven, Herinneringen aan mijn moedertaal (Udenhouts; 1978): PIEPELTJE BERGEN (bèèrge) onov.ww - verstoppertje spelen, misschien zo genoemd omdat er 'piep' geroepen werd bij het vinden of om zich te verraden.

 

piepeltje

zelfstandig naamwoord, verkleinwoord  

verstoppertje

piepelenbèèrg

► piepertje

- A.J.A.C. van Delft - Het piepeltje doen (verstoppertje of schuilevinkje). Dit spelletje geschiedde onder vier of acht kameraadjes: jongens en meisjes. Om te beginnen moest elk een stroopijltje trekken. Deze strootjes waren verschillend van lengte en die het kortste trok, was de zoeker. De anderen moesten zich dan verbergen achter boom, schutting, haag of in een schopping of stalletje, als het maar een veilige schuilplaats was. De zoeker moest zóólang in een op den grond getrokken cirkel blijven wachten tot de anderen zich verstopt hadden. Was alles verborgen, dan riep men "Kom maar", en de zoeker er op af. Vond hij er een, dan moest hij het nog winnen, want dan liepen beiden om strijd naar den cirkel terug. Wie er 't eerst in was, was de winner. Zoo moest hij vervolgens allen winnen, eer hij van zijn zoekpost verlost was. Liep een ander heimelijk vlugger den cirkel binnen, dan bleef de eerste de gedwongen speurder. Zoo was een soortgelijk spel, dat echter met meerdere kinderen gebeurde, waarbij men "gematen" (maats) had, het horentje. (Nwe Tilb. Courant; Van Vroeger Dagen afl. 104; 9 maart 1929)

- Henk van Rijen (1998): 'piepenbèèreg, pieperke'

 

piepertje

zelfstandig naamwoord, kinderspel

verstoppertje

- Audioregistratie 1978 - Mar dan ginge we mist meej vur die griete zo wè af te drêûge! Èn piepertje doen in de schuur! Piepertje! Piepertje noemde ze dè. Dan moeste oewèège verbèèrege… èn dan, dan probeere meej zon, zon mèdje te krèùpe in, int hôoj òf zôo! (Interview met Heikanters - Transcriptie door Hans Hessels)

►piepelenbèèrg

piepeltje

 

piepie doen

werkwoordelijke uitdrukking

plassen; kindertaal

- WBD III.1.1. lemma urineren  - ook in Tilburg

- Uit Franse 'faire pis pis' (kindertaal)

 

pieplozzie

zelfstandig naamwoord

- Frans Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters èn aandere saawelèèrs (7de perbeersel, 1996) - vestzakhorloge

 

pier

zelfstandig naamwoord

glimworm, pierworm

- WBD III 4,2:172 lemma Glimworm - De glimworm (Lampyris noctiluca) is een in onze streken zeldzaam voorkomend en tot de verbeelding sprekend insect dat op vroege zomeravonden licht geeft. Het mannetje heeft lichtbruine dekschilden en vliegt, vaak in grote aantallen, op warme juliavonden onder de bomen; het wijfje is ongevleugeld, lijkt op een larve en kruipt over de grond. Beide hebben aan het achterlijf een gecompliceerd fel geel lichtgevend orgaan. Ze worden 12 mm.
Glimpworm – Middennoordbrabant; lichtworm – frequent in Tilburg;
dwaallicht – Tilburg; pierworm – Tilburg; pier – Tilburg
 

piereköltje

zelfstandig naamwoord, verkleinwoord

pierenkuiltje

- Pierre van Beek - Hij zit in 't pierenkuiltje. - Hij is dood en begraven. (Nieuwe Tilburgsche Courant; Onze folklore afl. 4; 19 maart 1959)

 

pierelaand

zelfstandig naamwoord

pierenland; figuurlijk: kerkhof

- Daamen, Handschrift Tilburgs (1916) - "pierelaand - hij is nor 't pierelaand (dood)"

- WNT - PIERENLAND - Als schertsende benaming voor de aarde als begraafplaats der dooden.

 

piereverneuker

zelfstandig naamwoord

samentrekking van pier en verneuker

de eerste borrel op nuchtere maag

- Daamen, Handschrift Tilburgs (1916) - "pierenverneuker - glas klare genever 's morgens voor het ontbijt'

- WNT - PIERENVERLAKKER, minder gewoon voor PIERENVERSCHRIKKER - borrel; eigenlijk: borrel op de nuchtere maag

- Ewoud Sanders, 750 Volksnamen voor onze glazen boterham, borrelwoordenboek, 1997 - ''Pierenverschrikkertje' behoort tot de tien bekendste en wijdst verbreide borrelnamen. Het woord dateert uit het laatste kwart van de 19de eeuw en heeft een flink aantal navolgers gekregen, te weten pierendoder, pierenkul, pierenverlakker en pierenverschietertje. Tegenwoordig worden deze woorden vaak gebruikt voor 'borrel in het algemeen', maar de oorspronkelijke betekenis is

'eerste glas jenever' of 'borrel op de nuchtere maag'. Het idee was dat ingewandswormen de maag van streek maakten en dat je ze kon doden, foppen of verschrikken door nog voor het ontbijt een glaasje jenever achterover te slaan. Dat zou je ook van een kater kunnen afhelpen.

Pierenverschrikker is in 1874 voor het eerst opgetekend, door de

Gorkumse onderwijzer en spreekwoordenverzamelaar P.J. Harrebomée.

Ter toelichting schreef hij: De dronkaard neemt zijn' eerste borrel, om zich te ontnuchteren; waarmee hij de wormen zal verjagen, die hij in zijne maag

meent te voelen.'

 

pierewiggele

werkwoord, zwak

pierenwiggelen

- Daamen, Handschrift Tilburgs (1916) - "pierewiggelen - het gaan vangen van pieren"

- WNT – lemma Wiggelen - Een aan of in iets vastzittend voorwerp aan het uitstekende gedeelte heen en weer bewegen.

- WTT 2023 – Het vangen van pierwurmen, bijvoorbeeld om die als aas te gebruiken bij het hengelen. Door een voorwerp in de aarde te steken en daarmee te wiggelen, worden trillingen veroorzaakt waardoor de pieren naar de oppervlakte komen.

 

pierke
zelfstandig naamwoord, verkleinwoord van ‘pier’
piertje, pierwormpje
- Cees Robben - Wir ’n pierke... zielig slierke (19601007)
 

pierwörm

zelfstandig naamwoord

pierworm, glimworm

- Daamen, Handschrift Tilburgs (1916) - "pierewurm - pier"

- Henk van Rijen (1998): 'de pierwörrem zèèn' - de pineut zijn

- WBD III 4.2:172 lemma Glimworm - De glimworm (Lampyris noctiluca) is een in onze streken zeldzaam voorkomend en tot de verbeelding sprekend insect dat op vroege zomeravonden licht geeft. Het mannetje heeft lichtbruine dekschilden en vliegt, vaak in grote aantallen, op warme juliavonden onder de bomen; het wijfje is ongevleugeld, lijkt op een larve en kruipt over de grond. Beide hebben aan het achterlijf een gecompliceerd fel geel lichtgevend orgaan. Ze worden 12 mm.
Glimpworm – Middennoordbrabant; lichtworm – frequent in Tilburg;
dwaallicht – Tilburg; pierworm – Tilburg; pier – Tilburg

- WBD III.4.2: 'pierworm' - glimworm (Lampyris noctiluca), ook: 'lichtworm' of 'pier 'genoemd, of 'dwaallichtje'

- WBD III.4.2:203 'pierenworm', 'pierworm' - regenworm, worm (Lumbricus terrestris)

- WNT - PIERWORM - Thans nog gewestelijk (bijvoorbeeld in Vlaanderen) in gebruik, 1) benaming voor verschillende wormen, doch inzonderheid voor den aard– of regenworm; 2) benaming voor een mager persoon, kind

 

piese

werkwoord, zwak

pissen

- Voorbeeld van systeemkaart Sterenborg - Ge zult er beeter van piese as van en körsje brôod

- Miep Mandos, Aantekeningen Brabantse Spreekwoorden - Ge mót nie teegen et kèèrkhöske piese, want et drêûgt nie óp.

- Miep Mandos, Aantekeningen Brabantse Spreekwoorden - Den knapsten boer piest nòg wèl es óp zen klómpe.

- Miep Mandos, Aantekeningen Brabantse Spreekwoorden - Ze zulle van mèèn cènte gin költjes mir in de grónd piese.

- Miep Mandos, Aantekeningen Brabantse Spreekwoorden - Ge zult van mèn gèld gin költjes piese.

- Rolf Janssen, We hebben gezongen (1984): 'ik hèb en vrouw die der bèd natpiest'

- WBD III.1.1:210 'pissen' = naar de wc moeten

- WNT - PIESEN, bijvorm van PISSEN - zijn water loozen, wateren

 


Naar het begin van de pagina

Inhoud Woordenboek Tilburgse Taal

CuBra Home

 


piet, Piet

zelfstandig naamwoord; eigennaam

1 eigennaam

- Dirk Boutkan: (blz. 56) we zèn bij Piete gewist

2 hengst

- WBD (Hasselt) slecht gesneden hengst, ook genoemd 'klophengst' of 'klaphingst'

- WNT - PIET (I) 2) hengst die niet kan telen, niet omdat hij gelubd is, maar uit een natuurlijke oorzaak.

3 snot

- Cornelissen & Vervliet, Antwerps Idioticon (1899): PIET zelfstandig naamwoord mannelijk - snotneus (in kindertaal); Daar hangt 'ne piet uit uwe'neus

 

Uit het weekblad Groot Tilburg, dat tussen 1939 en 1946 verscheen. De tekening van Frans Mandos van een professor voor een schoolbord dateert uit 1939 en was het vaste kader van de rubriek 'Cursus in Tilburgs'. Lezers konden korte Tilburgse zinnetjes insturen, die op het schoolbord werden afgedrukt.

 

pietelèèr

zelfstandig naamwoord

etymologie

- Ed Schilders; WTT 2011 - in het dialectisch taalgebruik betreft de pietelèèr - met veel spellingvarianten - een kledingstuk voor heren dat in de standaardtaal meestal aangeduid wordt met 'rok', of 'frak', d.w.z. een jas die aan de voorkant recht is afgesneden, terwijl de achterzijde bestaat uit twee slippen, ook wel 'zwaluwstaart' genoemd (cf. R. Broby-Johansen, Kleding en het AaBe ervan, Tilburg 1961). Het Franse moederwoord 'pet-en-l'air' (zie Cornelissen hieronder, en vele andere, vooral Zuidnederlandse dialectwoordenboeken) betekent letterlijk 'scheet-in-de-lucht', namelijk tussen de twee slippen door. Andere namen die dit kledingstuk met het (mannelijk) achterwerk verbinden, zijn 'billentikker' en 'vrijschijtertje', beide hieronder, en een 'koentekletser' in het dialect van Ieper (cf. Staf Verheye, Wuk zegje?, 2008). In het Frans is 'pet-en-l'air' als kledingstuk voor mannen echter alleen in gebruik geweest voor een korte kamerjas voor heren (cf. Dauzat, Dictionnaire étymologique et historique du français, 1993) en wel vanaf 1729. De echte oorsprong van het woord 'pet-en-l'air' dateert uit de tweede helft van de 17de eeuw, en heeft dan betrekking op een kledingstuk voor vrouwen, namelijk een combinatie van een keurslijf met mouwen en een over de heupen hangend kort rokdeel.

 

Een belangrijk kenmerk van dit kledingstuk zijn de plooien in het rugdeel.

 

 

Door die plooien deed de wind de achterzijde gemakkelijk opwapperen. De enigszins scabreuze vergelijking met een ander soort wind was daardoor snel gemaakt. Al circa 1865 was die 'vrouwelijke' oorsprong op de achtergrond geraakt, zodat L.W. Schuermans zich in zijn Algemeen Vlaamsch idioticon genoodzaakt zag de pieteleer als volgt te beschrijven:

- PIETELEER, PITELEER, ...een mansrok met korte of met lange en smalle slippen. Op vele plaatsen noemt men dit ook: scheer: de slippen van zijnen piteleer hangen tot op de billen. Het woord komt van het Franse pet-en-l'air, kort vrouwenkleed, nachtrok, slaapjak.

- Daamen, Handschrift Tilburgs (1916) - "pietelair - rok (heerenkleedingstuk)"

- ...mee innen pietelaer aon... (Naarus; pseudoniem van Bernard de Pont; in: Groot Tilburg 1941; CuBra)

- Pierre van Beek: pitteleer, soort van korte jas met lange slippen

- Henk van Rijen; Mèn Tilbörgs Wôordeboek (1998) - dès nòg en gêef pietelèrke - dat is nog een aardig jasje

- WBD III.1.3:30 'pitteleer' = slipjas

- Cornelis Verhoeven, Herinneringen aan mijn moedertaal (Udenhouts; 1978): PETTELAAR (pieteléér) m - jas met slippen, billentikker.

- De Bont, Dialect van Kempenland (1958) - zelfstandig naamwoord m. 'pieteleer' - pettelaar, "mansrok met lange en smalle slippen"

- Weijnen, Etymol. Dialectwdb. (1995 & 2003): pietelaer - slippenjas (znl.)

- Jan Naaijkens, Dè's Biks, 1992 -  pietelèèr zelfstandig naamwoord  - slipjas

- Cornelissen & Vervliet, Antwerps Idioticon (1899): PITTELÈÈR zelfstandig naamwoord mannelijk - mansjas met lange en smalle slippen, Frans: pet-en-l'air

- Goemans, Leuvens taaleigen (1936): PET-EN-L'AIR - pitalè:r zelfstandig naamwoord mannelijk - soort van gala kleedingstuk.

- WNT - pitteleer zie pettelaar, Ndl. ' vrijschijtertje ' (robe de chambre qui ne descend que jusqu'au bas des reins).

 

pietestalleke

zelfstandig naamwoord, verkleinwoord  

piëdestalletje - uit Frans piédestal - sokkel of houten standaard om iets uit te stallen; vaak gebruikt om heiligenbeelden te tonen

- Cees Robben - Sint Jussep onder ’n stölp en ’t hellig hart op unne pietestalleke. (19851129)

- WBD (III.3.3:199) pieterstalleke, 'piëdestalleke' = heiligharttafeltje

[hellig hart = heilighartbeeld]

 

Pediculus capilis

 

pietje, meervoud: pietjes of piete

zelfstandig naamwoord, verkleinwoord van piet

- Goedgetòld - hoofdluis, neten

- WBD III.4.2. lemma Hoofdluis - hoofdluis (Pediculus capitis) leeft bijna uitsluitend tussen hoofdharen bij de mens. Het is een van de drie verschijningsvormen van de mensenluis, naast de kleerluis en de schaamluis ('platje'). Luizen hebben zuigende monddelen waarmee ze bloed van hun gastheren opzuigen. De eieren (neten) van hoofdluizen worden tegen de haren afgezet; de hoofdluis veroorzaakt jeuk, huidontsteking soms van ernstige aard, en werd vroeger met petroleum en lijnolie bestreden.
- WBD III.4.2. lemma Hoofdluis - 'beestje': zeldzaam in Tilburg; 'pietje': in Tilburg, Den Bosch, Lierop en Boxmeer.

►bisje

Kaart lemma Hoofdluis in WBD

 

pietjeszuster

zelfstandig naamwoord

pietjeszuster

- WTT 2011: de verpleegkundige van de GGD die de lagere scholen bezocht om leerlingen te controleren op hoofdluis.

- Tilburgse revue 2007 - Nostalgie in Tivoli -

 

De pietjeszuster als schrikbeeld van de schooljeugd - De scène werd geschreven door Ed Schilders - Foto: Frans van Aarle

 

piggem

zelfstandig naamwoord, bargoens

- Van Dale - piechem (piegem, piegum) I. dwaas, onmogelijk mens; jood; II. (volkst., Barg.) slim, gevat, bijdehand

- Daamen, Handschrift Tilburgs (1916) - "piggem - 't is en blaift mar 'n moager piggemke (kindje)"

 

pik èn pook

uitdrukking

grote onenigheid tussen twee personen

- Daamen, Handschrift Tilburgs (1916) - "wè roaide? pik of pook? Pik is het bovenste deel het spitse gedeelte van een groote of tuinboon en pook is het onderste deel" Die twee, dès pik èn pook

- Henk van Rijen; Mèn Tilbörgs Wôordeboek (1998) - tusse die tweej ist pik èn pook - tussen die twee botert het niet

- Cornelis Verhoeven, Herinneringen aan mijn moedertaal (Udenhouts; 1978): PIK EN POOK - haat en nijd van weerskanten: dès pik en pook - zij hebben wederzijds de pik op elkaar; misschien een variant van de uitdr. 'pik à pik zijn, die - WNT - als Zuidned. vermeldt en in verband brengt met piek als steekwapen.

- Jan Naaijkens, Dè's Biks, 1992 -  pik èn pook - twist en tweedracht

 

pikke

werkwoord, zwak

pikken

- WBD pekken (de binnenwand van biervaten met pek laten doortrekken en met een dunne laag ervan bedekken)

- Cornelissen & Vervliet, Antwerps Idioticon (1899): PIKKEN - met de pik afmaaien, Frans: saper

 

pikkepoelie

zelfstandig naamwoord

- waarschijnlijk een hedendaagse variant op 'poeliepèk': dropwater

- Enquête over ‘Je favoriete Tilburgse woord’ op Facebookpagina ‘Je bent een echte Tilburger als...’ maart 2013 -

 

pikske

zelfstandig naamwoord, alleen aangetroffen als verkleinwoord meervoud

spikkeltjes

- Op de grond dommelden paddestoelen van wel tienderhaande sort: heel kleine knoedeltjes, rood mee witte pikskes er op.  (Kubke Kladder; pseudoniem van Pierre van Beek; Nieuwe Tilburgsche Courant; Uit ‘t klokhuis van Brabant 3; 23-10-1929)

 

pillòt - pilloo

zelfstandig naamwoord - stofnaam (textiel)

de uitspraak is niet met zekerheid vastgesteld; de klemtoon ligt op de eerste lettergreep; mogelijk uit het Engels: 'pillow', kussen.

- Pierre van Beek: Men moet ze [bombazijn] echter niet verwarren met "pilo" van het Engelse "pillow". Dit was een soort gekeperd half linnen, half katoenen weefsel, dat vooral gebruikt werd voor werkkleding. Wij herinneren ons nog het woord "pilobroek". (TTP 96; 1970)

- WBD II.4. p. 882 – - Van Dale zegt bij "pilo" (uit het Engelse woord "pillow"): "Soort van glad fustein, gekeperd half linnen, half katoen weefsel, vooral gebruikt voor werkkleding."
- J.T. Bonthond, Woordenboek voor de manufacturier (1947) zegt bij "pilou" (wordt hier het Franse woord „pilou" bedoeld in de betekenis van "pluizige katoenstof”?); "Katoenen weefsel in satijnbinding geweven en in donkere kleuren geverfd. Normale ketting en een inslag uit dik, grof en kortvezelig garen (voor het ruwen van de achterzijde). Toepassing: werkmanskleeding." Burgers zegt bij "pilow": "Zware katoenen stof, garen no. 5-16. Voornamelijk in het binnenland gebruikt voor mannenbovenkleding. Ook wel geschreven pilo, piloux." Ook deze definitie maakt dus de zaak niet duidelijker. "Pilo" wordt door de respondent van K 174 vereenzelvigd met "Turks leer" dat gebruikt wordt voor bruine broeken. - pilo: pielóó, K 183 (= Tilburg)

- WNT, lemma Pilo – 1923 - (klemt. op de 1ste lettergr.), zelfstandig naamwoord onz.; mv. ongebruikelijk. Ook in den niet-vernederlandschten vorm pillow. Ontleend uit het Eng. pillow in dezelfde bet., een bijzondere toepassing van het woord pillow, dat identisch is met ndl. peluw, peuluw (verg. PEULUW). Benaming van zekere geweven stof voor kleedingstukken: eene soort van fustein dat glad is. Pilo is een half linnen, half katoenen weefsel, dat zeer sterk is en veel door werklieden wordt gedragen, WINKLER PRINS, Encyclop. 13, 661 b. - Het fustein … is eigentlijk katoenen bombazijn; men onderscheidt ruw en glad fustein. Het gladde of pillow (pillow) heeft òf eene 4-schachtige keper van denzelfden aard als het croisé …, doch is grover en van dichter weefsel dan het croisé, — òf eene 4-schachtige éénzijdige keper, KUYPER, Technol. 2, 269. - Bij sommige fluweelsoorten is de geheele vlakte van het doek gelijkmatig met floers bedekt, bij andere wisselt het floers met gewone weefsels af, en vertoont bloemen … of strooken (koord-manchester, pillow), GROTHE, Mechan. Technol. 369 [1879].
bijvoeglijk gebruik

- Piet Heerkens; uit ‘Vertesselkes, ‘De mol van Baokel’, 1944 - in z'n piloowe pekske...

- De Bont, Dialect van Kempenland (1958) - bijvoeglijk naamwoord pillows, van pillow ''n piellese broek' 

 

pillòtbroek

zelfstandig naamwoord

manchesterbroek

- Henk van Rijen (1998): 'pielòtbroek'- pilobroek, manchesterbroek, ribfluwelen broek (E. pillow)

- Koenen, pilo (Eng. pillow) - half linnen, half katoenen gekeperde broeken, jasstof voor arbeiders.

- WNT - lemma pilobroek – 1923 - Samenst. Pilobroek: die van pilo gemaakt is (”Hij draagt in de week altijd een pilobroek”; ”Het eene been is afgestompt bij de heup. … Het beenstompje is ingenaaid in pilow-broek”, FALKLAND 1, 160 [1896]); enz.
 

Tilburgsche Courant 7-10-1911

 

pimpremunt

zelfstandig naamwoord

pepermunt

de klankverandering mogelijk naar de Engelse vorm: peppermint

- Pierre van Beek - "pimpremunt" is pepermunt (Nieuwe Tilburgsche Courant; Typisch Tilburgs afl. XI; 10 jan. 1958)

- Cees Robben (ongedateerd knipsel) - daor rôok et nòr pimpremunt

- Henk van Rijen (1998): 'pipperemunt'

 

pin

zelfstandig naamwoord

1 pin, dennennaald

- WBD III.4.3:100 pin - dennennaald; ook genoemd: spèl, mastespèl of nòld.

- WBD III.4.3:104 pin - dennenwortel, ook genoemd: puist, stronk, stomp

- WBD III.4.3: 54 pin - hoofdwortel;. ook genoemd: pinwortel, (pèn)wortel

2 overdreven zuinig iemand, gierigaard

- Brabantse Spreekwoorden, Mandos - iets pin oover nèk doen ('75) - vlug en niet al te secuur

- De Bont, Dialect van Kempenland (1958) - pin, zelfstandig naamwoord vrouwelijk pin, ... 3) gierig mens

- Cornelissen & Vervliet, Antwerps Idioticon (1899): PIN - fig. gierigaard, gierige vrouw

- Jan Naaijkens, Dè's Biks, 1992 -  pin zelfstandig naamwoord  - pin: 'ne gierrege pin; zò zat as 'n pinneke

- WBD III.3.1:199 'pin', 'gierige pin, gierigaard','vrek, knijperd, schraperd,peesteker' = gierigaard

3 dooddoener

- Brabantse Spreekwoorden, Mandos - et pinneke van zen hart hangt in de stront (- Daamen, Handschrift Tilburgs (1916) - antwoord op de vraag 'Waarom is hij zo klein?'

4 Informant Ad Vinken; Gehaast

- Daamen, Handschrift Tilburgs (1916) - "pin over nek - haastig"

5 Informant Ad Vinken; Bijnaam

- Karel de Beer, Bijnamenboek: pinneke Bressers = Johan Bressers, (blz. 28)

- Karel de Beer, Bijnamenboek: Stòkker pinneke = Stokkermans (blz. 75)

- Karel de Beer, Bijnamenboek: pinneke

6 onderdeel werktuig

- WBD (II:2397) 'pin' - arend (van een beitel); ook 'priem' genoemd

7 figuurlijk - sigaar

- WBD III.2.3:290 'pin' = rechte sigaar

 

Pindaverkoper - bron: Het geheugen van Nederland

 

pindamènneke

zelfstandig naamwoord

pindamannetje

- Vur den orlòg kwaampe der al en paor Ieteljònse ijskooboere èn wè pindamènnekes öt Sjiena nòr hiere. (G. Steijns; Grôot Dikteej van de Tilburgse Taol 2000)

- Frans Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters èn aandere saawelèèrs (7de perbeersel, 1996) - Chinese man die bij de ingang van de schouwburg verschillende soorten pinda's uitventte

- Elie van Schilt; Dan hadden we nog de pindamennekus, venters mee bildjes, mee krabben en kneukels... (Uit: ‘Alles is aanders’; CuBra ca. 2000)

 

pindanutje

zelfstandig naamwoord

pindanootje; pinda

- Mar wèddik ’t lèkkerste van allemòl von, dè waar kattespaauw. Witte wè dèt is? Dès nèt as joodevèt mar dan irst gesmolte èn dan deeje z’r pindanutjes durheene. (Ed Schilders; Wè zeetie?; website Brabants Dagblad Tilburg Plus 2009)

 

pindòl

zelfstandig naamwoord

- Frans Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters èn aandere saawelèèrs (7de perbeersel, 1996) - soort haktol

- WBD (III.3.2:79) pindòlle = een tol op de hand laten draaien

- Stadsnieuws Tilburg, rubriek Tilburgs huukske; 2006 e.v. - Hij hò zene pindòl meej mèn geroole teege vèèf proeme. (281007)

 

pindraod, pinnekesdraod

zelfstandig naamwoord

prikkeldraad

- Henk van Rijen (1998): prikkeldraad

- WNT - PINDRAAD 2) ook in den vorm PINNEKENSDRAAD: gevlochten ijzerdraad met scherpe punten, prikkeldraad

 

pineegel

zelfstandig naamwoord

egel, stekelvarken

- WBD III.4.2:43 'pinegel' of 'egel' (Erinaceus europaeus) ook: 'stekelvarken'

- Jan Naaijkens, Dè's Biks, 1992 -  pineejgel zelfstandig naamwoord  - egel

- Cornelissen & Vervliet, Antwerps Idioticon (1899): PINEGEL zelfstandig naamwoord mannelijk -egel, horts, Fr.hérisson

- WNT - PINEGEL - stekelvarken

- Op 'n aanderen dag had ie bij 'nen knecht 'nen levenden pinegel in z'n bed gestopt. (Jan Jaansen; pseudoniem van Piet Heerkens svd; ’Oome Teun als opvoeder’; feuilleton in 6 afl. in Nieuwe Tilburgsche Courant 2-3-1940 – 6-4-1940)

figuurlijk gebruik

- ...asof z'n haoren overend rezen as de pinne van 'ne pinegel die 'nen hond veur 'm zie staon. (Jan Jaansen; pseudoniem van Piet Heerkens svd; ’Kareltje Vinken’; feuilleton in 10 afl. in Nieuwe Tilburgsche Courant 13-4-1940 – 24-8-1940)

scheldwoord
- Cees Robben - Ik zeej: d’r uit pinegel.. (19650402)

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 58 07 18 - Daormee kunde gij naauw bewèzen / Dègge ginne pineegel zèt.

 

pinhaor

zelfstandig naamwoord

- WTT 2013 - de h wordt nauwelijks uitgesproken - pinnaor 

- WBD III.1.1:45 'pinhaar' = sluik haar

 

pinke

werkwoord, zwak

- WBD III.1.1:234 'pinken' = knipogen

 

pinkere

werkwoord, zwak

- Daamen, Handschrift Tilburgs (1916) - "pinkeren - 'n kinderspel"

- WBD III.4.4:242 'pinkelen' = fonkelen

- WNT - PINKEREN - zeker jongensspel, waarbij een puntig houtje met een stok of plankje weggeslagen wordt.

 

Ill. Thomé - pinksterblom - margriet - chrysanthemum leucanthemum

 

pinksterblom, pinksterblumke

zelfstandig naamwoord, verkleinwoord

pinksterbloem(pje)

- Goedgetòld - margriet (Chrysanthemum leukanthemum), dus niet de meer algemeen bekendstaande Cardamine pratensis.

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 58 05 23 - 't Is al jaoren zò gewist ? Dèsse mee de Pinksterdaogen / In de schônste stad van ’t laand / D'r nuuw kleren gaon draogen. // Daorveur hebben ze òk 'ne naom / Die stamt uit vruuger tèd / Want hèèl rap zeggen ze oe dan / Dègge 'n Pinksterblumke zèt.

 

pinne

werkwoord, zwak

walmen

- WBD III.2.1:220 - 'pinnen' = walmen of blaken

 

pinneg

bijvoeglijk naamwoord

gierig

- WBD III.3.1:201 'pinnig', 'pinachtig, gierig, pinnerig, hebberig, peestekerig'

 

pinnekesdraod

zelfstandig naamwoord

draad met pinnen; prikkeldraad

- Er wier toen vurgesteld pinnekesdraod langs de bocht te spannen. (Kubke Kladder; pseudoniem van Pierre van Beek; Nieuwe Tilburgsche Courant; Uit ‘t klokhuis van Brabant 6; 21-11-1929)

- Ik heb 'm van te vurre genog geworschouwd omdè'k al te goed wies, dè alle drie z'n dochters gin haor op d'r taanden, zooas ze wel is zeggen, nee maar d'r pinnekesdraod op hôn. (Kubke Kladder; pseudoniem van Pierre van Beek; Nieuwe Tilburgsche Courant; Uit ‘t klokhuis van Brabant 4; 2-11-1929)
 

pinnekesgewicht

zelfstandig naamwoord

nauwkeurig gewicht; geen streepje meer of minder op de schaal

- Brabantse Spreekwoorden, Mandos - pinnekesgewicht geeve (Pierre van Beek: Tilburgse Taalplastiek 1965) - zeker geen overwicht geven; gierig zijn. (Bij ouderwetse weegschalen wees een pin of naald het gewicht aan; die werd angstvallig in de gaten gehouden.)

- Cornelissen & Vervliet, Antwerps Idioticon (1899): PINNEKESBOTER zelfstandig naamwoord v. - Vervalschte boter. Betrouwt dieën boer nie, hij verköpt pinnekesboter (Kempen)

 

pint

zelfstandig naamwoord

- A.J.A.C. van Delft - "Iemand in de pint doen" wordt wel gebruikt om uit te drukken, dat men hem bedotten wil, of dat men hem dronken wil maken. Het zou eigenlijk beduiden: Iets van hem in een pint (potje) doen om hem daardoor van pijn af te helpen. (Nieuwe Tilburgsche Courant; Van Vroeger Dagen afl. 111; 27 april 1929)

- WBD III.4.4:298 'pint' = halve liter, ook 'schep'

 

pinwòrtel

zelfstandig naamwoord

- WBD III.4.3:54 pinwòrtel - hoofdwortel; ook genoemd; pin, pèn, pènwortel of gewoon wortel

 

pirke

peertje

verkleinwoord  van 'pèèr'

- WTT 2011 - de verkorting van pèèr doet pèrke verwachten maar is in feite pirke, conform het verkleinwoord dan wel de verkorting van Peer, de eigennaam; zie volgende lemma.

 

Petrus - Pirke - Donders; detail van een 'creditcard' met op de achterzijde een smeekbede

 

Afbeelding uit het 'Tilburgs Leesplèngske' dat in 1997 door de Stichting Tilburgse Taol werd samengesteld en uitgegeven. De illustraties zijn gemaakt door Jan van de Wiel.

 

Pirke, Peer

zelfstandig naamwoord, eigennaam

Petertje, Pietje

verkleinwoord  van 'Peer', met vocaalkrimping

- Daamen, Handschrift Tilburgs (1916) - "Pirke - verkleinwoord van Peter"

- Creditcard van de Stichting Petrus Donders -

Pirke Donders, gij die ene zeege zèèt vur de meense

omdè grènze vur jou nie bestonde

omdè vur jou kleur, gelêûf, rang òf staand der nie toe deeje.

Pirke Donders, meej oewen oope kèèk op de wèèreld

die opkwaam vur iedere meedemeens as vur ene vriend

die meej oew gouwe hart tèèd en römte ooverbrugde

die liet zien dè God der is vur alle meens 

Pirke Donders, hèlp ons saome stèèrk te zèèn in moejeleke tije

hèlp ons mekaare te leere kènnen èn begrèèpe

hèlp ons om de wèèreld schôoner èn beeter te maoke. (2013)

- Audioregistratie 1978 - Bij den Drèl, bij Pirke den Drèl! Bijnaome, dè was ok iets vruuger! Ge had dan hier nòg ene Paus zèllefs èn en Pauzin! En ene keizer, Cor de Nijs!” (- Interview met Heikanters - Transcriptie door Hans Hessels)

- WTT 2013 - vergelijk de verkleiningen: Geer > Girtje, heer > hirke, beer > birke, leer >lirke, etc.

 

pirzek, pirzik

zelfstandig naamwoord; meervoud pirzekes

perzik (Persica)

- Cees Robben - Hij hield van (...) braoikes... en van overschot... van kaoikes... en gerukte sprot.. van pirzekes op sap... (19590919)

- Henk van Rijen (1998): 'pèrzek, pèrzekes'

- Piet van Beers – ‘Eet meer fruit’: k 'Ha in munnen Volkstuin/ unne schôône Pirzikbôôm staon. (With Love; 1982-1987)

- WNT - PERZIK ... Verder verdienen nog vermelding de gewestelijke vormen: pirrek, pirk, pierk, spirk, spierk, perrek, pers, perze, perkel, pezerik

 

pis

zelfstandig naamwoord

pis, urine

- Brabantse Spreekwoorden, Mandos - sóndagse pis dugt nie (Sn'34) - (In Tilburg werd urine in kruiken ingezameld. Had men zaterdags te veel bier gedronken, dan bevatte de urine te weinig ammoniak, waar het juist om te doen was)

- Karel de Beer, Bijnamenboek: Sientje pis = Sien van de Sande (blz.70.)

- WBD III.2.2:27 'pisdoeken' = windsels (later: luiers)

- WBD III.2.2:29 'pisdoek' = luier

 

Ill.: Thomé - pisbloem - paardebloem - mòlslaoj - taraxacum officinale

 

pisblom

paardebloem, pisbloom, pissebloem (Taraxacum)

- Voorbeeld van systeemkaart Sterenborg - De waaj stond vol pisblomme,  De wei stond vol paardebloemen.

- Stadsnieuws Tilburg, rubriek Tilburgs huukske; 2006 e.v. - As pisblomme ötgebloejd zèn, dan kunde doen wie de plèùze der in êene kêer af kan blaoze - .... dan kun je een wedstrijd houden wie de (zaad)pluizen er ... (170609)

- Jan Naaijkens, Dè's Biks, 1992 -  pisbloem zelfstandig naamwoord  - paardebloem

- WBD III.4.3:285 pisblom - paardebloem (Taraxacum officinale), ook genoemd: pèrsblom of kankerblom

- Cornelissen & Vervliet, Antwerps Idioticon (1899): PISBLOEM, PISBLOM zelfstandig naamwoord v.-de bloem van de wilde suikerij; molsalaad. Paardebloem, Taraxacum officinale; te Westerloo geeft men dien naam aan de Haagwinde, Convolvulus sepium L.

- WNT - PISBLOEM, daarnaast in Z.-nederl. en Zeeland: pissebloem, pisseblom

- WBD III.4.3:350 pisblom - haagwinde (Calystegia sepium) ook genoemd: ►pispötje

 

piske

zelfstandig naamwoord, verkleinwoord  van 'pees'

peesje, katoentje van een lamp of kaars

de touwsoort die gebruikt werd om bij het kinderspel ‘haktollen’ de tol tijdens het werpen aan het draaien te brengen
- Cees Robben - [Kinderen in een winkeltje:] Meneer, verkôôpte sewèèle nog drèèfdöllekes meej ’n zwipke en hakdöllekes meej ’n piske... (19800418)

pees van een handboog
- Cees Robben - ’t Taaije piske wier gespannen (19560714)

de touwsoort die gemakkelijk brandt en smeult

- Frans Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters èn aandere saawelèèrs (7de perbeersel, 1996) - piske blaoze, piske braande - al blazend een eindje pees gloeiend houden

 

piskeblaoze, -braande

- Goedgetòld - blazend een eindje pees gloeiend houden

 

Schilderij van Jan Steen - 'Bezoek van de huisarts' - 17e eeuw

piskèèker

zelfstandig naamwoord

piskijker

- Frans Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters èn aandere saawelèèrs (7de perbeersel, 1996) - huisarts

- WNT - PISKIJKER - geneesheer of kwakzalver

- WTT 2011 - arts die uit het observeren van de urine zijn diagnosis stelde; vooral in gebruik om de arts aan te duiden die uit de urine van een vrouw kon vaststellen of zij zwanger was.

 

piskouske
zelfstandig naamwoord, verkleinde vorm van ‘piskous’
piskousje; klein kind dat nog niet zindelijk is
- WNT - lemma PISKOUS - Iemand die in zijn kous pist, klein meisje (of vrouw) dat haar water laat loopen.
- Cees Robben - Lust ons piskouske ’n koppel aaikes van de tiet-tiet-tiet... of ’n bammeke mee ’n harteluk stukske vorse worst... (1984)

 

pispòt

- Frans Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters èn aandere saawelèèrs (7de perbeersel, 1996) - in de pispòt gewaase èn in de schorstêen gedrêûgd (vergenomen in Stadsnieuws Tilburg, rubriek Tilburgs huukske, 220406: gezegd van een niet al te witte was.

 

Links: Illustrator onbekend - haagwinde - calystegia sepium 

Rechts: Ill. Thomé - akkerwinde - klèèn pispötje - convolvulus arvensis

 

pispötje
zelfstandig naamwoord, verkleinwoord van pispòt
akkerwinde (convolvulus arvensis)
'pispötje', zo genoemd naar de kelkvormige bloem
- Jan Naaijkens, Dè's Biks, 1992 -  pispötje zelfstandig naamwoord - pispötje: bloem van de haagwinde of kleine akkerwinde
- De Bont, Dialect van Kempenland (1958) - zelfstandig naamwoord o. pispötje, bloem van de haagwinde.
- WBD III.4.3 pispötje - haagwinde (Calystegia sepium), ook genoemd: pisblom
- WBD III.4.3:352 pispötje - akkerwinde (convolvulus arvensis) ook genoemd: klèèn pispötje
- Cornelissen & Vervliet, Antwerps Idioticon (1899): PISPOTTEN zelfstandig naamwoord m.mrv. - klokskensbloemen, Frans: campanules. De bloemen van de Haagwinde, Convolvulus sepium L.
 

pisse

werkwoord, zwak

pissen, urineren

- A.J.A.C. van Delft - "Wie tegen 't heilig huiske pist, heeft z'n erwten uit van dien kant en kan z'n biezen wel pakken, want hij wordt toch met den nek aangekeken." Dit is: Wie in strijd met de kerkelijke geboden handelt (of in engeren zin: wie de bedienaren der Kerk weerstreeft of tegenwerkt), kan het op den duur niet op dezelfde plaats uithouden. Hij doet het best te vertrekken, wijl hij dan van die zijde toch geenerlei hulp meer te wachten heeft. (Nieuwe Tilburgsche Courant; Van Vroeger Dagen afl. 108; 6 april 1929)

- Theo de Wijs; correspondentie met Cees Robben bezorgd door Guido de Wijs - (Gehoord aan ’n bar) Ik zal er nog inne vatte waant ik kan er beter van pisse as van ’n korsje brôôd (17-10-1966)

- Frans Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters èn aandere saawelèèrs (7de perbeersel, 1996) - ge kunt er beeter van pissen as van en körsje brôod

- Hessels 2020 - Bij het opmerken van een vader met kroostrijk gezin: die heetem ok nie meej  pisse versleete! (Zegsman dhr. Hessels (1931-2006). Volledige bron: KLIK HIER

- Jan Naaijkens, Dè's Biks, 1992 -  pisse ww - pissen

- WBD III.4.2:38 pisse - ook: 'zeiken', 'plassen', 'leuteren'

 

pistoleeke
zelfstandig naamwoord, verkleinwoord  

pistoletje
- WBD III.2.3:196 'pistoleeke' = wittebroodje, ook 'pistolet', 'kadetje', 'bestel', 'Frans broodje'
 
pitjeskèès
zelfstandig naamwoord

pitjeskaas
- Henk van Rijen (1998): = gemèènekèès: komijnekaas, nagelkaas
- Frans Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters èn aandere saawelèèrs (7de perbeersel, 1996) - komijnekaas, Leidse kaas
- WBD III. 2.3:147 'pitjeskaas' = komijnekaas
 

pits

zelfstandig naamwoord

slechte eter

- Daamen, Handschrift Tilburgs (1916) - "ze is mar 'n pits (ze eet niet behoorlijk mee)"

- WBD pits (II:1163) - pits: coupe-naad, figuurnaad

 

pitse

werkwoord, zwak

pitsen, kieskeurig eten; met beetjes opeten

- Daamen, Handschrift Tilburgs (1916) - "pitsen - overal even van proeven"

- Cees Robben - Zit nie zôô te pitse.. pie-lie-klôôt.. (19800718)

- Ik zaat mar te pitse, meej de leepel te ruure. (Henriëtte Vunderink, haovermoutepap, uit: Tis de moejte wèrd; 2011)

- WBD III.2.3:17 'pitser' = IDEM

- WBD III.2.3:24 'pitsen' = met kleine beetjes eten

- Jan Naaijkens, Dè's Biks, 1992 -  pitse ww - pielieje

- K. Heeroma - Brabants uit de 18e eeuw (woordenlijsten Verster,1968) - PITSEN - sterken drank drinken, den sterken drank met kleine slokjes drinken.

- Cornelis Verhoeven, Herinneringen aan mijn moedertaal (Udenhouts; 1978): PITSEN onov.ww - kieskeurig eten = pieliën.

- De Bont, Dialect van Kempenland (1958) - pitsə(n), zwak werkwoord intransitief  'pitsen' - 1) met lange tanden eten; 2) sterke drank met kleine beetjes drinken.

- Cornelissen & Vervliet, Antwerps Idioticon (1899): PITSEN - scherp nijpen, knijpen met duim en wijsvinger, met de nagelen of eene tang, Frans: pincer; nauwelijks het voedsel aanraken, zonder lust eten

- Cornelissen & Vervliet, Antwerps Idioticon (1899): PITSEN - eventjes aanraken en er een stuksken afnemen

- Goemans, Leuvens taaleigen (1936): PITSEN – pitsə wkw (reg.) - nijpen

 

pitte

zelfstandig naamwoord, meervoudig

klappen, slaag

pitte beure - slaag krijgen (minder zwaar dan 'slaog')

- WBD III.1.2:50 'pitten beuren' = een pak slaag krijgen; ook: 'slaag beuren'

 

pitteg

bijwoord, bijvoeglijk naamwoord

pittig

- WBD III, 2, 3 - zoutig, zout smakend. Waardering voor Tilburg door WBD: zeldzaam.

 

pjeedepoel
zelfstandig naamwoord - stofnaam (textiel)

uit Frans: pied de poule (kippenpoot); in het Nederlands ook 'hanepoot'

- Henk van Rijswijk  - Pied de poule: heel typisch effect dat wordt verkregen door een combinatie van kleurstelling en binding, 4-schachts gelijkzijdige keper in dit geval.

 

 

Zie Van Rijswijks Herinneringen aan zijn opleiding aan de Hogere Textielschool - 1 september 1950 tot en met juli 1954, ► Klik hier


- J.T. Bonthond, Woordenboek voor de manufacturier (1947) Hanepoot. Wollen, katoenen of zijden stoffen, die door binding of kleurstel-ling van ketting en inslag of druk een dessin hebben, eenigssins gelijkend op de afdruk van een hanepoot. Ook: Pied de poule (Fransch).
 

plaacht

werkwoord, persoonsvorm

placht (verleden tijd van 'plegen')

- Kees en Bart - Tilburgsche Post ca. 1935 - Dè plaacht ze te zègge

- Dialectenquête 1876 - hij plègt, hij plaacht 

- Dialectenquête 1887 Willems - alleen deze persoonsvorm wordt gebruikt

- Cornelissen & Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect; 1899 - PLECHT - 2e hoofdvorm van; PLOCHT of PLOECHT: idem

 

plaank, plank, plèngske

zelfstandig naamwoord en verkleinde vorm

plank, plankje

- WBD bèddeplank, bèddeplaank - bedsteesponde (losse plank in de opening van de bedstede, die uitvallen voorkomt)

- WBD bèddeplank, bèddebaank - beddeplank (plank in bedstede boven hoofd- of voeteneinde, om er iets op te leggen, of te zetten)

- WBD zitplank (II:955) van de weefgetouw; ook: baank of zitbaank

- Frans Verbunt - den dieje hee vort zôo drie plaanke onder zen reet (die zal het niet lang meer maken)

- Frans Verbunt - de plaanke vant höske schèète

  

plaante

werkwoord, zwak

planten

- Kees en Bart - Tilburgsche Post ca. 1935 - geplaant

- Dialectenquête 1876 - potten en plaante

- Dialectenquête 1887 Willems - plaante - plaantte - geplaant; geen vocaalkrimping

- Cornelissen & Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect; 1899 - PLANTEN (Kemp. plaanten, met Ned.a)

 

plaas, plaaske/plèske

zelfstandig naamwoord, verkleinwoord

plas, plasje

- WBD III.4.4:179 'plas' = poel

- WBD III.4.4:180 'plasregen' = zware bui

- A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland 2 (1958) - pla.s, zelfstandig naamwoord mannelijk 'plaas' - plas

 

plak

zelfstandig naamwoord

plek

stuk grond, oppervlakte

- WBD III.4.4:195 'plak','plek' = plaats;

- WBD III.4.4:196 'plak/plek' = uitgestrektheid

- Cornelissen & Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect; 1899 - PLAK, PLEK zelfstandig naamwoord v. - plaats, ruimte. Plak maken veur 'n ander. Ge zit hier op mijn plek.

- Jan Naaijkens - Dè's Biks (1992) - plak zelfstandig naamwoord  - plaats: mokt es wè plak!

vlek

- A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland 2 (1958) - plak, zelfstandig naamwoord  1) vrouwelijk vlek, smet, klad; 2) vr.+ mannelijk zekere uitgestrektheid land (enz.) , 'bójem'

- Pierre van Beek - vlek

- Pierre van Beek - Hèdde naa al en plak in oew nuuw pak?

 

plak, plèkske

zelfstandig naamwoord

plak, plakje, plaats, plaatsje, plek, plekje

- Henk van Rijen -  plaats, plek, vlek

- WBD III.4.4:195 'plak' = plaats, ook 'plek'

- WNT - PLAK (III) - plak, in verschillende opvattingen

- Agge in plak vant zonnig straandje/ wir rondlôpt dur en natte stad/ dan witte òn al die dinge/ dègge oe vekaansie hèt gehad. (Lechim; pseudoniem van Michel van de Ven; ongedateerd knipsel 1960-1980; uit: Dan ist vurbij...)

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 79 09 06 - We eete naauw "'n toernedootje" / Dès 'ne gewoone malsen bief / We zeggen niemir "in de plak van" / Dè hiet vort "alternatief".

 

plandèès

zelfstandig naamwoord

- Frans Verbunt - pantoffel

- Stadsnieuws - Hij liep hil de rnèèrege in zene sjamberloek èn op zen plandèèze. - Hij liep de hele ochtend in zijn kamerjas en op zijn pantoffels. (130610)

- WNT - PLADIJZEN - ww - gewestelijk in Z-Ned. 2) foppen, beetnemen

 

planke

bijvoeglijk naamwoord, stofnaam

van houten planken

- Interview dhr. Van den Aker - 1978 - die wonde in die höskes…in de irste tweej höskes van as ge, van in de planke kêete, die hèdde daor ok gehad…planke kêete zin wij aatij…daor hèbbe die van Van der Wal der gewond, van Van der Wal…èn van…De Turk!” (transcriptie Hans Hessels 2014)

Klik hier voor audiofragment

planke hèùze

Volksnaam voor goedkope noodwoningen op diverse plaatsen in Tilburg na de oorlog. Eigenlijk: maycrete woningen.

 

Maycrete woningen aan de Jan van Rijzewijkstraat; circa 1949. Collectie Regionaal Archief Tilburg

 

- Ammel plangke hèùze vur de wooningnood! [- Interview (audio) uit 1978 met het echtpaar Staps; transcriptie Hans Hessels, 2015]

- Èn toen wonde, wonde wij, die Jan van Rijzewijkstraot is er nòg waor nouw et Laurens Kosterplein is, hè. Daor stonde  plangke hèùze, hè, èn daor wonde toen Pietje Trommelen. [Interview (audio) uit 1978 met het echtpaar Staps; transcriptie Hans Hessels, 2015]

 

plaoge

werkwoord, zwak

plagen

- WBD III.3.1:240 'plaag' = pesterij

- Dialectenquête 1887 Willems -  plaoge - plaogde - geplaogd - geen vocaalkrimping

- A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland 2 (1958) - zw.ww.tr. - plagen

 

plaogstòk

zelfstandig naamwoord

plaaggeest

- WNT lemma Plaagstok (1925) - Gewestelijk (b.v. in Vlaanderen) voor: plaagduivel, plaaggeest, kwelgeest. [...] Volgens Gezelle is stok en steert in de samenst. plaagstok en plaagsteert eigenlijk de benaming voor het mannelijk lid, en vandaar bij overdracht voor een man [...] ‘Och, gij zijt zulk ne plaagstok: zwijgt!’   [G. Gezelle] Loquela (Wdb.) [1907].

- WBD III.1.4:409 'plaagstok' = geniepige plager

- Cornelissen & Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect; 1899 - PLAAGSTOK zelfstandig naamwoord mannelijk - plaaggeest

 

plaot, plòtje

zelfstandig naamwoord

plaat, plaatje, ook grammofoonplaat(je)

- WBD bakplaat (waarop het brood in de oven gebakken wordt)

- WBD muurplaot - balk of plaat die plat op de buitenmuur van de lange gevel ligt.

- WBD plaote - spieren tussen de staart en het kruis van de koe, ook genoemd: 'baande'

 

plaotepoetser

zelfstandig naamwoord

platenpoetser, knecht in de bakkerij die de bakplaten voorbereidt

- Audio-opname 1978 - “…daor hèbbek in en bangkètbakkerij gestaon, jè, ge wit wèl, as plaotepoetser èn invètte èn zôo …” (- Interview met dhr. Bertens; transcriptie Hans Hessels 2013)

KLIK HIER om het bestand te beluisteren

 

plaots, plaotske
zelfstandig naamwoord en verkleinde vorm
plaats, plaatsje, in het bijzonder de plaats achter het woonhuis
- Cees Robben - De plaots [ligt] vol luciferkes... (19540703)
- Cees Robben - Blèèft ie [de collectant] vur oew plaotske staon... (19580426)
 

plasse

werkwoord, zwak

plassen, urineren

- WBD III.1.1. lemma urineren  - frequent Tilburgs: vooral noordelijk

 

plaster

zelfstandig naamwoord

pilaster

- Henk van Rijen -  pilaster, pilaar

 

plat

1. zelfstandig naamwoord: het plat, de platte taal, de streektaal, het dialect

- D'r aawe lui willen 't en hier in den omtrek alle boerekender, we leeren allemaol freet praoten! Ge kent de wereld haost niemer terug!" "'t Is zund genog veur 't schoon aaw plat!" (Jan Jaansen; pseudoniem van Piet Heerkens svd; ’Naor oome Teun’; Nieuwe Tilburgsche Courant 24-2-1940)
- ...mar wè'k zeggen wo, mijnheer pastoor, 't doe me plezier, dè ge plat praot! Ik waar al bang dè 't aanders zu worren as mee oewen veurganger." "Och," zee de kapelaon, "hij leert et nog wel; hij gooit er nog wel 'ns 'nen deftigen klaank deur mar dè komt mee de jaore wel geliek." "Wel jao," laachte de boer, "en dan is et nog geenen moordaonslag; mar as 't mee 't platpraote gedaon is, dan zijn we op 't verkeerde pad. Die mode moet nie onder et volk kome! Laote we praote zooas 't onze aawers en veuraawers deeën, dè-d-is ons goei recht! (Jan Jaansen; pseudoniem van Piet Heerkens svd; ’Boere-Profeet’; feuilleton in 5 afl. in de Nieuwe Tilburgsche Courant 1-7-1939 –29-7-1939)

- Piet Heerkens; uit: De Mus, 1939 -

M'N AAW PLAT

 

Ik haaw toch zoveul van m'n schoon aaw plat;

et rolt zo gezond van oew lippe

en et slibbert er over oew tong zo glad

en et huppelt zo locht op oew lippe.

 

En ik veen et zo zund dè m'n schoon aaw plat

zo zuutjesaon gao verdweene...

't is ruig, 't is rauw, - dè-d-is et! - 'n Fát

die kan er geen schoon aon veene!

 

Mar ìk, och, ik haaw toch zo veul van m'n plat;

't is oermuziek in m'n oore;

'k hè deurom et plat van m'n weeversstad

veur m'n liekes uitverkore.

2. bijvoeglijk naamwoord

- WBD III.1.4:210 'plat' = boertig; 'platvloers' = boertig

- WBD III.4.4:227 'plat' = vlak, ook 'glad', 'effen', 'egaal'

2.1 bijvoeglijk naamwoord, in het bijzonder toegepast op kinderen die nog niet kunnen lopen

- Voorbeeld van systeemkaart Sterenborg -latte kènder - nog in de wieg liggende kinderen

- A.J.A.C. van Delft - "Ze bleef zitten met twee platte kinderen, terwijl ze weer op d'r leste beenen liep." Dit is: Haar man stierf terwijl ze twee kinderen had, die nog niet loopen konden, terwijl spoedig een nieuw kindje verwacht werd. (Nieuwe Tilburgsche Courant; Van Vroeger Dagen afl. 108; 6 april 1929)

- 't Alderjongste is nog plat/ mar 't kan al kruipen op z'n gat. (Piet Heerkens; uit: De Mus, ‘Sterke vrouw’, 1939)

- Anoniem, Nieuwe Tilburgse Courant, 19 november 1959; Uit Tilburgs folklore, 'n Kaoi rikkemedaosie -  

Nillus ha zis klène bluukes,
daor ware twee platte kender bij,
Jaans moes nog wè zuutjes aon doen,
was pas efkus in de rij.

► voor de volledige tekst zie rikkemendaosie.htm

- Cees Robben - Twee platte kender... en naa wir zôô... (19680322)

- Cees Robben - Daor gao-se-wir mee d’r twee platte kender... (19570223)

- Lodewijk van de Bredevoort - Boer Van Stokkum ha 'n huis vol kleine kender en die zaten juist overal daor te kruipen, waor ge 't nie zudt verwaochte; deede de deur open dan zaat er aaltij een of aanderen blaog aachter die deur - gongde op 'ne stoel zitten dan hadde kaans dè ge op 'n plat keend gongt zitte - staakte oe beene onder de taoffel dan hadde aaltij gevaor tegen jonk meenschenvleesch aon te schuppe - ge kost er nie in of uit gaon zonder hier of daor te struikelen over 'n kenderlijfke...  (ps. v. Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 2, Tilburg 2007)

- Hoe grôoter de strêûp hoe beeter. Ge had toen ok nòg veul mêer sorte kender dan teegesworreg. Ge had irst ‘platte kènder’. Dè waare de kiendjes die nòg nie kosse lôope. Die wèrre dikkels ok ‘haawkènder’ genoemd, omdèt moeders ze òn de mèm moes haawe. Asse dan grôoter wiere van et zòg, dan waare-n-et irst klutjes, dan ploddekes, en dan brakke. Ge had ok nòg broekpoeperkes, jungskes, mèdjes òf durskes. (Ed Schilders; Wè zeetie?; website Brabants Dagblad Tilburg Plus 2009)

- Informant Ad Vinken - natte kènder - kinderen die nog niet zindelijk zijn

- Grôot diktee van de Tilburgse taol 07 'aachter de waoge meej en plat kèènd

- WNT - (VII:2967) Platte kinderen - zulke die nog niet loopen kunnen

- WNT - (XII:2374) Platte kinderen - kleine kinderen, die nog niet loopen kunnen, die nog moeten liggen.

 

platienehaok

zelfstandig naamwoord

platinehaak

uit Frans 'platine' en haak

- WBD 'plàtiennehaok' (II:1060) - platinehaak

- WNT lemma Platine (1928) - Eene vlakke, metalen plaat. De platte dunne ijzeren schijf met een handvat, waarmede de opening van een kachel of een fornuis van boven wordt toegedekt. In Vlaanderen.

- WTT 2023 - In dit geval een haak waarmee de ijzeren schijf (zonder handvat) kon worden afgenomen of neergelegd. Mogelijk de haak rechts op fe foto hieronder.

 

Foto circa 1904. Fotograaf: Henri Berssenbrugge (?)

 

plattebèùs

zelfstandig naamwoord

lange kookkachel met langwerpige platte buis en zichtbare pot; potkachel met naar achteren verlengd rookkanaal onder verlengde kookplaat

- Cees Robben - Ik zaag list in ’n boere-huis/ ’n kachel staon.. ’n platte buis... (19601111)
- Cees Robben - Strooit nog is wè sjek op de plattebuis... Dan ruuk ’t net of er unne man in huis is... (19631206)

- Wim van Boxtel - Hij kwaam diejen aovend bij ons binnen,/ schoof seffens rond de plattebuis. (Uit: Brabants Bont, 'D'n reêke en d'n dorstige Sint', 1979)
- De musterd, die neffe de plattebèùs laag, waar in de fik gevloogen. (Lodewijk van den Bredevoort – pseudoniem van Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 2, Tilburg 2007)

- WBD (III.2.1:234) 'plattebuis '

 

platwèèfsel

zelfstandig naamwoord

- WBD (II:913) - platweefsel, ook 'platwèèrk' of 'plat wèèrk' genoemd

 

plavèùs

zelfstandig naamwoord

plavuis, gebakken vloertegel

- J.H. Hoeufft; Proeve van Bredaasch Taal-eigen (1836) - Hoeufft: 'plavuis' voor plaveisteen, vloersteen

- Cornelissen & Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect; 1899 - PLAVUIS zelfstandig naamwoord mannelijk - plavei, vloertegel van klei of leem.

 

plèège

werkwoord, sterk

plegen

- Dialectenquête 1876 - plège, hij plèègt, plaacht

- Dialectenquête 1887 Willems - alleen de persoonsvorm 'plaacht' wordt gebruikt

- Henk van Rijen -  'plêege' (verleden tijd plaagt)

- Cornelissen & Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect; 1899 - PLEGEN: verv. placht, plag, plocht, plecht, geplogen

 

plee, pleej

zelfstandig naamwoord

plee, W.C.

- Cees Robben -  de pertienes/ - Staon op ’t gutje... bij de pleej... (19570119)

- Lechim - «Ik wil gin ruzie meej de buurt./ ik haaw van rust, dè witte,/ dörrom hèk menen hond geleerd/ om op de plee te zitte» (Lechim; pseudoniem van Michel van de Ven; ongedateerd knipsel 1960-1980; uit: Zót zèùver zèèn?)

- Elie van Schilt; In de plee stond un sort kiest mee un rond gat erin, daor konde op oe gemak gaon zitten en ouw kraanten lezen. Ik zeg ouw. As de kraante gelezen waren dan werden die zorgvuldig in vierkantjes gescheurd. In de plee, zaat neffen de deur unne grote spééker en daor wieren die blaoikus aangeprikt. We hadden toen nog gin puuzeltjes; duurde ut un bietje lang vur ut kakken hillemal klaor was, dan konde de tèèd vullen mee die stukskes kraant te lezen. Kon alléén mar overdag, want licht op de plee, dat kwam pas veul laoter. Onder de plee was gewoon un gat gegraoven en daor viel alles in wetge zoal kwèèt wot. Aachter de plee was unne deksel gemokt, was ut gat vol, dan wier mee unne strondschepper ut gat leeggemokt en over dun hof gegooid. Ut stonk wel un paor daogen, mar de plee kon er wir un jaor tegen en de slaoi, de peekes, ut groeide er allemaal goed van. Wij as kender haolde wellis rotstreken uit. (uit: 'De plee', www.cubra, ca. 2002)
- WBD III.2.1:112 'plee', c.q. 'gemak' of 'huiske' = wc

- WBD III.1.1. lemma Naar de WC gaan – naar de plee gaan - vooral noordelijk Tilburg

- WBD III.1.1. lemma Naar de WC gaan – na de plee gaan – Tilburg, Hilvarenbeek

- WBD III.1.1. lemma Naar de WC gaan – naar de plee moeten - Tilburg

 

pleejbòrsel

zelfstandig naamwoord

wc-borstel

- WBD III.1.3:271 'pleeborstel' = kuif

- WBD III.1.3:272 'pleeborstel' = kortgeknipt haar

- Informant Ad Vinken; toiletborstel; korte, stekelige haardracht van jongens/mannen: aan de voorkant recht overeind staand (lang in zwang geweest bij de bevolking van seminaries en kweekscholen)

- Henk van Rijen -  'pleejbòrsel' - closetborstel; korte, stekelige haardracht

 

plèèn, plèntje

zelfstandig naamwoord

plein

- Rolf Janssen; We hebben gezongen en niks gehad (1984) - 'langs plèn en wegen'

- Dialectenquête 1876 - durpsplên - dorpsplein (ê als in Frans: même)

- N. Daamen (handschrift 1916) - "plain - gladgemaakte plaats, waarop de boeren de boekwijt en ook wel oliezaad dorschen omdat zulks het beste in den zonneschijn geschied"

- WBD III.3.1:318 'plein' = dorpskom

- WBD III.3.1:328 'plein, dorpsplein' = dorpsplein

- A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland 2 (1958) - zelfstandig naamwoord vrouwelijk - plein, zekere uitgestrektheid lands, grote oppervlakte

 

plèète

bijwoord

pleite

uit het Henreeuws

- Henk van Rijen -  pleite, verdwenen, weg

- WBD III.1.2:131 'pleite' = verdwenen

- WNT - PLEITE bijw. Een joodsch van hebr. plétó, peleitó, vlucht, afgeleid woord in den zin van "vlucht" en "bankroet", dat thans ook in de taal van de volksklasse is overgegaan in de adverbiale verbindingen pleite gaan en pleite zijn.

 

pleistere

werkwoord, zwak

- WBD III.4.4:200 'pleisteren' = blijven hangen

 

plèk, plèkske

zelfstandig naamwoord en verkleinwoord

kleverige, doorschijnende vloeistof uit sommige bomen; plèksel, hars, mèlk

- WBD III.4.3:91 plèk - gom, hars

- K. de Beer - Tilburgs Bijnamenboek (2000) - Jan plèk = Jan van Laarhoven (blz. 51) [omdat hij onder andere plakband verkocht]

- A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland 2 (1958) - pläk, zelfstandig naamwoord mannelijk 'plek', plakmiddel (als gom, stijfsel, solutie)

- Cornelissen & Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect; 1899 - PLAK zelfstandig naamwoord mannelijk - kleverige zelfstandigheid, waarmede men plakt.

plaats

- Voorbeeld van systeemkaart Sterenborg - Is daor nòg plèk?

- WBD III.4.4:199 'plek maken' = plaatsmaken

- J.H. Hoeufft; Proeve van Bredaasch Taal-eigen (1836) - PLEK, voor plaats, zoo in den eigenlijken zin, als in dien van 'in stede', even als het Lat. loco. 

vlek

- Henk van Rijen -  'Hè de naaw al un plèk in oew nuu pak!'

- WBD III.1.1:32 'moederplek' = moedervlek

kleefkruid

- WBD III.4.3:330 jan plèk - kleefkruid (Galium aparine)

 

Galium aparine - kleefkruid

 

plèkbaand

zelfstandig naamwoord

- Henk van Rijen -  plakband, tape

 

plèkbòl

zelfstandig naamwoord

benaming voor (vooral heren-)kapsel met veel brillantine

- Cornelissen & Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect; 1899 - PLEKKOP zelfstandig naamwoord mannelijk - kaalkop, iemand die kaalhoofdig is.

 

plèkbrôojke

zelfstandig naamwoord, verkleinwoord

broodsoort

- Theo de Wijs; correspondentie met Cees Robben bezorgd door Guido de Wijs  -  “Ik hegget gelèk: plek-brooikes, smèrlappen en mèle moppen.” (15-06-1963)

- Cees Robben - plek-brooikes (19630628)

- Frans Verbunt - bolus; wegens zijn vorm ook 'plèkdròl' genoemd

 

plèkdròl

zelfstandig naamwoord

bolus, bepaald baksel; ook 'plèkbrôojke'

- Frans Verbunt - bolus; wegens zijn vorm ook 'plèkdròl' genoemd

 

plèkjaones

zelfstandig naamwoord

lekkernij van brood, bolus

- Enquête over ‘Je favoriete Tilburgse woord’ op Facebookpagina ‘Je bent een echte Tilburger als...’ maart 2013 -

 

plèkke

werkwoord, zwak

plakken

1. met lijm e.d. hechten, kleven

- Theo de Wijs; correspondentie met Cees Robben bezorgd door Guido de Wijs - Echt iemand om aachter ut behang te plekke en dan te verhuize (04-07-1969)

- Cees Robben - [vrouw over man:] – ...aachter ’t behang plekke en dan verhuize... (19770127)

- Pierre van Beek - Ik zal vur jou wèl is ene vlieger plèkke (uit dankbaarheid) (Tilburgse Taalplastiek 167)

 

Stickers op de vuilcontainer plakken. Ontwerp van Sander Neijnens en Ivo van Leeuwen.

 

- Mandos - Brabantse spreekwoorden (2003) - nòr Hitselpitsel, daor ist meej kraante dichtgeplèkt ('86) – dooddoener, antwoord op de vraag 'Waarheen?'.

- Pierre van Beek - Tilburgse Taalplastiek - 04-07-1964: 'Iemand, die grote nieuwsgierigheid aan de dag legde, kon te horen krijgen: "Komde van Gool, hedde soms geit op?" Het verband tot de nieuwsgierigheid ontgaat ons hier echter. Nieuwsgierige kinderen konden van hun vader als ze vroegen waar hij naar toe ging vernemen: "Naor Hitselpitsel" en als ze dan wilden weten waar dit was volgde er: "Daor is het mee kraanten dichtgeplèkt." Het wil ons voorkomen, dat we hier wellicht met "gezinstaal" te doen hebben. Zoals men weet, verschilt de taal niet enkel van gewest tot gewest, van plaats tot plaats, maar zelfs wel van wijk tot wijk. Zo spreekt men bv. op de Heikant van Tilburg heel anders dan in het centrum. Als nog kleinere gemeenschappen hebben we dan het gezin, dat ook zijn eigen uitdrukkingen heeft, die eigenlijk alleen maar in dit bepaalde gezin verstaan worden.'

- WBD III.3.1:45 'plakken' = plakken

- Theo de Wijs; correspondentie met Cees Robben bezorgd door Guido de Wijs - As ’t nie ineens plekt, zedde twiddes (23-10-1963; iets meteen goed doen want anders is de kans verkeken.

2. Figuurlijk: ergens blijven, niet weg (willen) gaan

uitdrukking - blèève plèkke - niet weten te vertrekken

- WBD III.4.4:209 'plakken' = pruuven [namelijk in een café] èn blèève plèkke

- WNT - PLAKKEN (II) m.b.t. personen: Blijven plakken, geplakt zitten - geen lust hebben om op te staan.

- A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland 2 (1958) - zwak werkwoord intransitief  'plekken' - plakken, lang in herbergen blijven.

- Cornelissen & Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect; 1899 - PLAKKEN, - blijven zitten, toeven. Hij blijft overal plakken. Bosch plèkke - plakken

 

Sticker van de Tilburgse carnavalsvereniging De Raawdaawers. Foto CuBra 2020.

 

Sticker van de Tilburgse carnavalsvereniging De Jassen. Foto CuBra 2024.

 

plèkmersjant
zelfstandig naamwoord; het tweede lid uit het Franse ‘marchand’
iemand die niet uitbundig is, die tijdens een feest op zijn stoel blijft zitten
- Cees Robben - [hij is] aanders unne plek-mersjant... (19600226)
 

plèkplòtje

zelfstandig naamwoord

plakplaatje, etiket

- Op alle boeke wier ’n plekplòtje geplakt om d’rre naom en ’t vak d’r op te zette. (Jos Naaijkens; ‘Middelbaoreschoolperiekele’; CuBra, ca 2005)

 

plèksel

zelfstandig naamwoord

plaksel, met water aangemaakt plakmeel;

kleverige,doorschijnende vloeistof uit sommige bomen; plèk, hars, mèlk

- WBD (II:709) plèksel - plaksel (niet vermeld)

 

plèktrommel

zelfstandig naamwoord

plaktrommel; een trommeltje waarin kinderen tijdens de vastentijd hun snoepgoed opspaarden om pas met Pasen op te eten. In de tussentijd was veel zoetigheid plakkerig geworden.

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 59 03 06 - ’t Plèktrommeltje // Ons Sjefke heej ’n trommeltje / Verborgen in de kaast. / Daor doetie alle snuupkes in / Omdè ons Sjefke vaast.

 

plèkzak, plèkzakske

zelfstandig naamwoord

- Frans Verbunt - viezerik

- Frans Verbunt - plèkzakske - kind dat zit te knoeien

- Frans Verbunt - kind dat zit te knoeien

 

plèngske

zelfstandig naamwoord, verkleinwoord van plaank / plank

plankje

- Dirk Boutkan: plengske (blz. 27) verkleinwoord van 'plank', met umlaut

- Rolf Janssen; We hebben gezongen en niks gehad (1984) - de plènkskes vant höske

- Cees Robben - Moeten daor zien staon te kèèke... ’t Lekt wel unne sigaare-kiesjes-plenkskes-spèèkerkes-fabrikaant... (19640731)

- Henk van Rijen -  op et bènkske laag en plènkske èn en tèngske

gezegde

metafoor voor de borsten van een vrouw

- F. van der Meer (Ferry van de Zaande), Verhalen van een echte Tilburger, 2010 - Twee èrtjes òp ’n plèngske…

 

plènneke

zelfstandig naamwoord, verkleinwoord van 'plan', met umlaut

plannetje

= Kees en Bart - Tilburgsche Post ca. 1935 - 'plenneke'

 

plènt

zelfstandig naamwoord

plint

- Dirk Boutkan (blz. 21) plènt

 

plèske

zelfstandig naamwoord, verkleinwoord

- WBD koekje dat veulens bij de geboorte in de mond hebben, ook genoemd (Korvel): 'lèèftocht'

 

plèsse

werkwoord, zwak

plessen

- WBD plèsse (II:1034, 1056) uitwassen op de pleskom (textiel)

- WBD III.4.4:217 'pletsen' = nat maken, ook 'natten', 'dabben'

 

plèsterij

zelfstandig naamwoord

plesserij, de afdeling in het textielfabriek waar geweven stukken gewassen worden

- Interview Hermans - 1978 - “èn dan krijg je de plèsterij òf de zoogenaamde wasserij, ging daar naar toe asset op zen breedst was, dan wier et daar gewasse, war, omdètter vètdeele in zaate van de volderij..." (transcriptie Hans Hessels, 2013)

► KLIK HIER om het interview te beluisteren

 

plèùm, plömke

zelfstandig naamwoord en verkleinwoord

pluim

- Voorbeeld van systeemkaart Sterenborg - de schaawe mee der plèùme om dere kòp

- Rolf Janssen; We hebben gezongen en niks gehad (1984) - 'meej 'n plùmke op z'ne kop'

- WBD III.4.1:38 'pluim' - vogelveer

- WBD III.4.2:35 'pluim' - harig uiteinde van een staart

- A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland 2 (1958) - plö.m, zelfstandig naamwoord vrouwelijk pluim: 1) veer, 2) grote pronkveer op de hoed

 

plèùs, plöske

zelfstandig naamwoord

pluis

- WBD III.4.4:267 'pluis' = dot

- A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland 2 (1958) - zelfstandig naamwoord vrouwelijk - pluis, vlokje, rafeltje, haartje.

 

plèùsèèzer

zelfstandig naamwoord

1. pluisijzer, instrument om oneffenheden uit weefsels te verwijderen; nopijzer

- Frank Klaroen (pseudoniem van Willem van Mook), Nieuwe Tilburgsche Courant 26-2-1941, ‘Kruispolka’ - Een oude weverswoning, ergens in Oel. (...) En onder de oude hangklok zit een jong meisje te noppen. Haar teere vingeren hanteeren behendig het “pluisijzer”, dat als een nijdig vogeltje “pik—pik” de noppen uit het weefsel trekt.

- WBD II,4 p. 1054 - „noppen" : „Ongewenste oneffendheden met een nopijzer uit weefsels verwijderen. Voor weefsels van plantaardige en dierlijke oorsprong, indien de prijs dit toestaat (...) „Stoppen en noppen met een nopijzer"; „de kno(o)pjes worden genopt, witte pikkeltjes worden genopt, de kno(o)pjes halen ze er met een pluisijzer uit."

- WBD II,4 p. 1056 - „De ongewenste oneffendheden worden nu met een nopijzer (een soort pincet) en een nopschaar (...) uit het weefsel verwijderd, zonder dat het weefsel beschadigd wordt. Dit noppen vergt veel ervaring en de meisjes, die dit werk doen, krijgen dan ook een speciale opleiding." - Van Dale zegt bij „nopschaar": „Schaar om de noppen van lakens enz . af te knippen." Grothe spreekt op p . 380 van „pincet" of „nopijzer".

 

Tilburgse nopsters, begin 1900 gefotografeerd door Henri Berssenbrugge. Uit: Jef van Gils en Ronald Peeters, Tilburgers in beeld (1996)

 

 

Nopijzer - 1960 - collectie Audax Textielmuseum

 

Nopijzer - 1960 - collectie Audax Textielmuseum


2. overdrachtelijk: pincet voor huishoudelijk gebruik

- Naarus – Brieven van een oud Tilburger -Toen me de rest ophan zate me ammel mee ons kaoke te vringe en te vreuke, die waren ontzet; en dè kwaam ok wir in orde, want ik haolde beneeë in [een] pluisijzer en één vur één wieren ze toen op innen stoel gezet om de stukken pees tussen de taanden en tendjes uit te trekke. (Column in Groot Tilburg; ca. 1940)

Piet van Beers – ‘Gin vergif op de tùin’: En zitten er in kôol of slaoi/ wè slekke, of wè lùize,/ dan laot ik heur z'er èen vur èen/ mee 'n pincet ùitplùize. (With Love; 1982-1987)

- Zegsman Fons van den Hout (2012) - Vanwege de gelijkenis heeft het waarschijnlijk later de betekenis van pincet gekregen. Ik hoorde het woord vaker gebruiken door mijn overleden tante Miet, die haar hele leven bij AaBe gewerkt heeft.

 

plèùster

zelfstandig naamwoord

pluister; lakenpluister; nopster

► Voor een beschrijving van de werkzaamheden zie plèùsèèzer.

- WTT 2012 - de beroepsnaam 'lakenpluister' komt niet voor in de Tilburgse adresboeken van de 20ste eeuw.  In plaats daarvan: 'pluister, stukkenpluister, wolpluister, stukkennopster, nopster'. Vanaf 1938 komt 'stukkennopster' niet meer in de adresboeken voor, alleen nog 'nopster'. 'Wolpluister' komt na 1928 niet meer voor. In 1963 verschijnt voor het eerst 'thuispluister' als beroepsnaam.

 

NieuweTilburgsche Courant 16-1-1920

 

- Interview Hermans - 1978 - “Dè waare pluizers…èn degeene…degeene… degeene die, die dè …..dè waare pluisers, zin ze hè …dè zèn de plèùsers…”. (transcriptie Hans Hessels, 2013)

► KLIK HIER om het interview te beluisteren

 

plèùze

werkwoord, sterk

pluizen; handmatige nabewerking van geweven stukken (net als noppen): plèùze - plôos - geplooze (overgankelijk) geen vocaalkrimping

de pluizen in het weefsel verwijderen.

- Anoniem – 1959 –

Toen ging ie mee bukkum leure,
mee de kreugel van de buur,
Jaans pluisde wol, deej stukke,
't was genog vur brood en huur.

(Nieuwe Tilburgse Courant - donderdag 19 november 1959; Uit Tilburgs folklore - 'n Kaoi rikkemedaosie)
► voor de volledige tekst  Klik hier

manier van eten

werkwoord, waarschijnlijk zwak

- WBD III, 2, 3 – Eten en drinken (2004) - Langzaam en met smaak eten door kleine stukjes uit te zoeken of af te plukken (peuzelen); waardering voor Tilburg door WBD: zeldzaam.

 

plevèùs

zelfstandig naamwoord

plavuis

- WNT - PLAVUIS - vloertegel, gebakken vlakke steen

 

plezaant, plezant

bijvoeglijk naamwoord

plezierig

- Cees Robben - iets wè plezaant is... (19570713)
- Cees Robben - As wij vruuger moesse zingen/ sjonges dè was zô plezaant... (19571214)
- Cees Robben - Bekaant unne plezaante klaant... (19811127)

- WBD III.1.4:195 'plezant' = prettig- 207 idem = grappig

- WBD III.1.4:163 'plezant' = flatterend; 197 'een plezante' = een grapjas

- A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland 2 (1958) - pləzant, bnw.'plezant' - prettig, behaaglijk, aangenaam.

- Cornelissen & Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect; 1899 - PLEZANT - vroolijk, vermakelijk, aangenaam, plezierig

- WNT - PLEIZANT, PLEZANT - aangenaam,  

 

pliesie

zelfstandig naamwoord

politie(apparaat), politieagent

- Voorbeeld van systeemkaart Sterenborg - Ge zaagt ginne pliesie

Kees en Bart - Tilburgsche Post ca. 1935 - pliesie, plisie, plitie, pelisie, peliesie, pelissie

- Theo de Wijs; correspondentie met Cees Robben bezorgd door Guido de Wijs  - Gaon we driehappelepappe of pliesieke speulen mee vreuke? (15-06-1963)

- Lechim (pseudoniem van  Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 67 05 19 - In hil 't laand stao de pliessie klaor / Om naor Tilburg te rèzen [...] Naor hier, omdet 'n woensdag dan / Peliessie-festival is.

- Interview Jolen - 1978 - “De pliesie…die bròchten oe nòr hèùs èn dan krêede tèùs op oew soodemieter!” (transcriptie Hans Hessels, 2013)

► KLIK HIER om naar de pagina met de audiobestanden van dit interview te gaan
- Elie van Schilt; Pliessie, op de fiets mee zunne saobel on de tussenstang, niks ginne revolver, daor konne alléén mar ongelukken mee gebeuren. (Uit: ‘Alles is aanders’; CuBra ca. 2000)

- ‘Gao naor hèùs snotjong of moet ik de pliesie erbij haole’. (Lodewijk van den Bredevoort – pseudoniem van Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 1, Tilburg 2006)

- ‘Ge moet nòr de pliesie gaon en hum òn gaon geeve, hij heej nie te slaon.’ (Lodewijk van den Bredevoort – pseudoniem van Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 2, Tilburg 2007)
- WBD III.3.1:345 'politiesmeris, tuut, wout, vethol, vetkees' = politieagent

- A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland 2 (1958) - pəlisi, zelfstandig naamwoord vrouwelijk 'pelisie' - politie

 

pliesiebroo, pliesiebuuroo

zelfstandig naamwoord

politiebureau

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 68 11 28 - Boer Jaanse kwaam al maondelang / Steeds op dezelfde tèd / Goed kaod op 't peliesieb'roo: / “Ik zè wir kiepe kwèt.”

- Audio-opname 1978 – Dhr. Bertens – “Toen zaat de Keuringsdienst bezije et plesiebuuroo, et ouwe pliesiebuuroo, dè zogezeej in de Zwijzestraot èn daor was zogezeej de Keuringsdienst…” (Collectie Heemkundekring Tilborch; transcriptie: Hans Hessels

► Klik hier voor audiofragment

- Audioregistratie 1978 - “…èn Jan Brekelmans èn et Kösterke meej zenen baord, war, die nôome me nòg wèlles meej nòr et pliesieburoow…haaa…jè, ge waart dronke…dè was ok ene pliesieagènt, Jan Brekelmans, ene pliesieagènt” (interview met dhr. Hermans, transcriptie door Hans Hessels)

- Interview Van den Aker (1978), transcriptie door Hans Hessels (2014) - “Daor hèbbek zèlf nòg verschillende keere nòr wiste kèèke asse dieje moordenèèr oover de straot heene laajde vant pliesiebuuroow aaf nòr de kèrk.”

Klik hier om dit bestand te beluisteren

 

pliesiegènt

zelfstandig naamwoord

agent van politie

- Eerst gisteren is het ons opgevallen, dat onze stad ondanks het tekort een heleboel "plisiegenten" heeft, (Jan Triborgh, pseudoniem van John Majoie, in een serie van 4 artikelen uit de Nieuwe Tilburgsche Courant over de feestelijkheden vanaf 27 oktober 1954 ter herdenking van de tiende bevrijdingsdag van Tilburg.)

- Dè môog nie van ene pliesiegènt... (Lechim; pseudoniem van  Michel van de Ven; ongedateerd knipsel 1960-1980; uit: Kèkt nie zo fèèn...)

- WBD III.3.1:344 'politieagent', 'politie, vethol, vetkees, tuut, wout'

- Stadsnieuws - Ik hoef hier tòch nie hil de tèèd te gòn stòn oppaase - ik zèè ginne pliesiegènt (231103)

 

pliesiemuts

zelfstandig naamwoord

politiepet (?) 

- Mandos - Brabantse spreekwoorden (2003) - dè klòpt as en pliesiemuts zónder klèp (Pierre van Beek -Tilburgse Taalplastiek  '64)

- WTT 2012: Raoj raoj pliesiemuts; dooddoener om te zeggen dat men iets niet weet

 

pliesie-uur

zelfstandig naamwoord

- Frans Verbunt - sluitingstijd voor cafés

- Toen 't pelitie-uur was, hè 'k ze in den errem nor de stee van Sjef Koolen gebrocht. (Kubke Kladder; pseudoniem van Pierre van Beek; Nieuwe Tilburgsche Courant; Uit ‘t klokhuis van Brabant 9; 22-02-30)

- Jan Naaijkens - Dè's Biks (1992) - pliesieuur zelfstandig naamwoord  - politie-uur, sluitingstijd voor cafés

 

plimp, plimper

zelfstandig naamwoord

wimper

- N. Daamen (handschrift 1916) - "ze heeft witte plimpers aan haar oogen (wimpers)"

- Stadsnieuws - Kèkt is èfkes, ik gelêûf dèk ene plimp in men ôog hèb (011106)

 

plint

zelfstandig naamwoord

- Henk van Rijen -  plooi aan onderkant broekspijp

 

plòd

plöddeke

zelfstandig naamwoord

gemeen, achterbaks persoon

- Cees Robben -  jöllie Mietje is en gemèèn plòd

- WBD III.2.2:114 'plod' = zedelijk slecht meisje

- WNT - PLOD - 1) Vod, flard, 2) Bij overdracht gebezigd voor een persoon: a) een klein vertroeteld kind; b) een gemeene vrouw, slet; c) een man, in versch.bet.: sul, sukkel, luiaard, rakker, dronkelap enz. 

- Cornelissen & Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect; 1899 - PLOD zelfstandig naamwoord v -goedzak, goede sul: 'en plod van 'ne' jongen; trage en vadsige persoon; kwapoets, jongen die geerne plaagt.

- A. Weijnen, Etymologisch dialectwoordenboek (1995) - plod - vod, slet, lui iemand, sul, goedzak (znl. geldov.)

 

plöddeke

zelfstandig naamwoord, verkleind

►plòd

in twee betekenissen; zowel negastief als positief

- WTT 2013 - de discrepantie is niet vreemd; vergelijk bijvoorbeeld 'drölleke'

1 geniepig, klein persoontje, trage, vadsige persoon

- Miep Mandos-v.d.Pol; Aantekeningen Brabantse spreekwoorden - As plöddeke-vèùl de kaomer doe, dan stinken alle huukskes.

- Informant Ad Vinken; klèèn plöddeke - kind van klein formaat

- N. Daamen (handschrift 1916) - "'t is in alle geval mar 'n plöddeke (een prul ventje)"

- Henk van Rijen -  vööl plöddeke - geniepig (vies) vrouwspersoon

- Dè en plöddeke betêekent,/ en slonzege luie vrouw? (Henriëtte Vunderink; Wieste..?; k Zal van oe blèève haawe, 2007)

- WBD III.2.2:114 'ploddeke' = zedelijk slecht meisje  

- Jan Naaijkens - Dè's Biks (1992) - plöddeke zelfstandig naamwoord  - venijnig, onbetrouwbaar ventje

2 troetelnaam

...lillik plöddeke daor ge staot (Jan Jaansen; pseudoniem van Piet Heerkens svd; ’Oome Teun als opvoeder’; feuilleton in 6 afl. in Nieuwe Tilburgsche Courant 2-3-1940 – 6-4-1940)

- Enquête over ‘Je favoriete Tilburgse woord’ op Facebookpagina ‘Je bent een echte Tilburger als...’ maart 2013 -

3 andere bronnen

- Cornelissen & Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect; 1899 - PLOD zelfstandig naamwoord v. - goedzak, goede sul, Frans: bonasse; 'n plod v. 'ne jongen. Trage en vadsige persoon; Kind dat geerne getroeteld wordt; iemand die in herbergen blijft zitten; kwapoets, jongen die anderen plaagt; enz. PLODDEKE(N) zelfstandig naamwoord o. - verkleinwoord v. 'plod' - influenza ?

   

ploege

werkwoord, zwak

ploegen

- WBD ploege, ook in de Hasselt

- WBD I:1454 aanaarden met de ploeg (Hasselt): 'ònploeg?'

- A.A. Weijnen; Onderzoek dialectgrenzen in Noord-Brabant (1937) - ploege (krt.100)

 

ploegstart

zelfstandig naamwoord

ploegstaart

- WBD (Hasselt) bovenste stuk van de ploegstaart

- A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland 2 (1958) - zelfstandig naamwoord mannelijk - ploegstaart, balk aan het achtereinde van de ploeg, waaraan het handvat bevestigd is.

 

plòk

zelfstandig naamwoord, pv.

- WBD III.4.4:256 'plok' = menigte, troep

verleden tijd van plukke

 

plok

werkwoord, oude verledentijd van 'plukke'

- …en ik plok uuverig verder. (Naarus; pseudoniem van Bernard de Pont; in: Groot Tilburg 1941; CuBra)

 

plömke

zelfstandig naamwoord, verkleinwoord van 'plèùm', met vocaalkrimping

pluimpje

- Rolf Janssen; We hebben gezongen en niks gehad (1984) - 'meej 'n plùmke op z'ne kop'

 

plonsplee

zelfstandig naamwoord

primitieve toiletvoorziening waarbij de ontlasting direct in het water van de onderliggende put valt

- Die plee stond aon et schop gebouwd en ha un schèùn dak. Daor zaat un grôte grune deur veur. Van den binnekaant konstem meej unne wörvel op slot doen. Al wegge liet vallen, viel in enne diepe put. Waar de put pas leeg gemaokt, éne keer per jaor kwaam de strontboer, dieje put meej emmers leegscheppen, dan heurde gij enne plons as enne verre echo. (Lodewijk van den Bredevoort – pseudoniem van Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 1, Tilburg 2006)

 

plôoje

zelfstandig naamwoord, meervoud van plôoj

- Zegsman Hans Hessels; Uit het geheugen van Hans Hessels, 2022 - De plôoje-n-öt oew gat rije – zo hard fietsen dat de billen worden strakgetrokken

 

plôos

werkwoord, persoonsvorm

ploos, pluisde

- Dirk Boutkan (blz. 40) plosde/ ploosde (met of zonder vocaalkrimping)

verleden tijd van plèùze

 

plöske

zelfstandig naamwoord, verkleinwoord van 'plèùs', met vocaalkrimping

pluisje

- Rolf Janssen; We hebben gezongen en niks gehad (1984) - 'ik zie de plùskes witte wol'

- WBD plöskes (II:1254) - pluisjes (slijtsel van kleding)

- WBD III.4.1:41 'pluiskes', ook 'duivelshaar' - dons of nestveren

- WBD III.4.4:267 'pluisje' = dot

 

ploster [plöster ?]

zelfstandig naamwoord

pleister

- Moeder geef me gaaw 'ne ploster... (Piet Heerkens; ‘Kritieke’, gepubliceerd in De Zaaier, bijlage van de Nieuwe Tilburgsche Courant, 1941)

 

plòtje

zelfstandig naamwoord, verkleinwoord van plaot

plaatje

Kees en Bart - Tilburgsche Post ca. 1935 - fietsplòtje

- Cees Robben -  et vurplòtje stao schêef;

- WBD (II:2794) 'lichtplòtjəs' - lichtslekken, berrieslekken

- WBD III.5.1:311 'plaatje' = illustratie (in tijdschift of boek)

- WBD III.3.2:352 plòtje of bildje = prentje

- WBD III.3.3.206 plòtje = heiligenprentje

 

plòts, plòtske

zelfstandig naamwoord

plaats; omsloten binnenplaats achter een huis

- Voorbeeld van systeemkaart Sterenborg - In de kèèrk is plòts genóg. - In de kerk is plaats genoeg.

- WBD (III.2.1:402) plòts = binnenplaats (niet als Tilburgs vermeld)

- WBD (III.4,4:196) 'plaats' = uitgestrektheid

- WBD (III.4.4:302) 'plaatsen' = ordenen

- A.A. Weijnen; Onderzoek dialectgrenzen in Noord-Brabant (1937) - plaots/plòts (krt.98)

- Cornelissen & Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect; 1899 - PLAATS zelfstandig naamwoord v. - betrekking, post

- Jan Naaijkens - Dè's Biks (1992) - 'plots' zelfstandig naamwoord  - plaats, 'plak'

 

plòtse

werkwoord, zwak

plaatsen

- WBD III.3.1:389 'plaatsen' = stationeren

 

pluiere

werkwoord, zwak

Aan een slepende ziekte of een kwaal lijden.

- ‘Een roestpraatje’ (Weekblad van Tilburg, 5 oktober 1867): Mer 't [de ellende] komt van den Heer (…) deur 't zwart van de patrasen, en 't pluiere van 't jonk, dat naauw dood is. Daar geannoteerd als: sukkelen. - In Van de Schelde tot de Weichsel (deel 1, 1882) geannoteerd als: lang ziekelijk zijn, uitteren.

- WNT - lemma Pluieren: Kwijnen, aan een slepende ziekte sukkelen, ziekelijk zijn. (1932)

 

pluierij

zelfstandig naamwoord

nare zaak, in het bijzonder een ziekte of kwaal

- Voorbeeld van systeemkaart Sterenborg - en vèùl pluierij - een vervelende situatie;

- Pierre van Beek - Ze hèbben ammòl dezèlfde pluierij - wordt gezegd als meer leden uit een gezin dezelfde ziekteverschijnselen vertonen, zoals griep, hoofdpijn. (Tilburgse Taalplastiek 740125)

- Cees Robben - Naa ben ik wir d’n aauwe/ en m’n pluierijen kwèèt... (19590307)

- Stadsnieuws - 'Dè gesoodemieter meej die onbetòlde reekening, dès mar en vèùl pluierij -  dat gedoe met die onbetaalde rekening is maar een nare zaak' (200808)

- K. Heeroma - Brabants uit de 18e eeuw (woordenlijsten Verster,1968) - PLEUIEREN: aan ene slepende ziekte sukkelen. PLEUIERIJE: ene slepende ziekte, somtijds de tering.

 

plukke

werkwoord, sterk (in de oudere vormen)

plukken

- Dialectenquête 1887 Willems - plukke - plok - geplokke - WBD veevoer verzamelen, ook 'blaaje' genoemd

- Dialectenquête 1876 - de jungskes hebbe blumpkes geplòkke

- Theo de Wijs; correspondentie met Cees Robben bezorgd door Guido de Wijs  - Der slinten der zoveul aon, dek ze nie geplokken kon krège (feb. 1962)

- Mandos - Brabantse spreekwoorden (2003) - de gèlste pèère wòrren et irst geplòkke (Pierre van Beek - Tilburgse Taalplastiek 1970) - de gekste lopen het eerste tegen de lamp.

- Cornelissen & Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect; 1899 - GEPLOKKEN: 3e hoofdvorm van 'plukken'

 

plukselköltje

zelfstandig naamwoord, verkleinwoord

plukselkuiltje

- Lowie van Dorrus Misters - Alleen wat groenvoer, de gele peeën, knollen en spurrie stonden nog te velde, en zolang het open weer was (geen vorst) konden deze nog worden binnengehaald en was het plukken hiervan een van de dagelijkse bezigheden. Was een karrevracht geplukt en of gestoken (de peeën), dan spande de boer in om dat vrachtje op te halen. Thuisgekomen ging dat niet direct naar de stal, maar eerst naar het plukselkuiltje om gewassen te worden, teneinde de aanklevende aarde te verwijderen. Daarna kwam het in de stal voor de beesten. Vroeger was bij iedere boerderij een plukselkuiltje te zien langs de straat in de nabijheid van de stal. Op de dorpen treft men ze nog wel eens aan. Natuurlijk zandde de bodem geregeld aan door het wassen van het groenvoer, dat rechtstreeks van de akker kwam. Daarom moest 't kuiltje van tijd tot tijd uitgediept worden. Dat uitdiepen noemde men "uitschieten". (Lowie van Dorrus Misters; rubriek Uit onze Tilburgse folklore, afl. 15 ‘Boeren in de winter’; Nieuwe Tilburgsche Courant 17-5-1952)

plukvink
zelfstandig naamwoord
eigenlijk hetzelfde als een blinde vink; door Robben echter gebruikt als equivalent voor ‘lichte of gemakkelijke vrouw’; mogelijk dus: een vrouw die door mannen ‘geplukt’ kan worden naar believen.
- Cees Robben - [Vrouw tegen een man die haar vreemd is:] Ik ben gin plukvink. (19671027)

pluus

zelfstandig naamwoord: pluche

bijvoeglijk naamwoord: pluchen

korte u

- Heure pluusen hoed, op durre raoversbol... (Tony Ansems, Heure pluusen hoed; van de cd Tilburgse Liekes American Style 2008)

 

poedel
zelfstandig naamwoord
biljartterm
- Cees Robben - Ik heb oe toch wel gezeej det ’n vèèreke was en hillemol ginne poedel... (19770708)
 

poejer

zelfstandig naamwoord

poeder

- Henk van Rijen -  daor gong ze meej hil dere poejer – daar ging ze, flink opgemaakt

- WBD III.3.1:382 'poeder (ook: poeier)' = buskruit

- WBD III.4:205 'poeier' = poeier; ook ‘pulver’

- WNT - POEDER, poeier

 

poejere

werkwoord, zwak

poeieren  

- A.J.A.C. van Delft - Wie paling gaan vangen, "gaon poeieren" (peuren zegt de Hoog-Hollander). De Tilburgers kunnen ook goed iemand "afpoeieren". (Nieuwe Tilburgsche Courant; Van Vroeger Dagen afl. 118; 8 juni 1929)

 

poel, poeleke

zelfstandig naamwoord

- WBD jonge kip

- WBD poel poel poel, eend, ind - roepwoorden voor de eend; hiernaast zijn daarvoor gangbaar: 'woele woele woele woele' en 'endvoogel'

- WBD III.4.4:180 'poel' = kreek

- J.H. Hoeufft; Proeve van Bredaasch Taal-eigen (1836) - POELEN of POELIËN noemen sommige buitenlieden de hoenderen; anderen verstaan eronder 'krieltjes'.  

- WNT - POEL - in zuidel. dialecten: kuiken van het vrouwelijk geslacht.

 

poel

zelfstandig naamwoord

prijs

mogelijk van Engels 'pool', de geldelijke inleg bij het voorspellen van sportuitslagen

- A.J.A.C. van Delft - Wij gaon vliegers maar ook duiven "oplaoten" en laten dan los "twee duiven en drie horens", waarmede wij "prijs verdienen en ook den scherreweg", terwijl een ander "geen veerke thuis had" en er zoodoende weinig om gaf, wie met "de poel" ging strijken.(Nieuwe Tilburgsche Courant; Van Vroeger Dagen afl. 110; 20-04-1929)

 

Poel, de

eigennaam, toponiem

- Paul Spapens et al; Goedgetòld, diksjenèèr van de Tilburgse taol (2004) - wijk bij Korvel, omgeving vroegere Poelstraat (thans: Tafelbergstraat)

 

poel knippe

werkwoordelijke uitdrukking

kinderspel

- A.J.A.C. van Delft - Een ander spelletje was het "poel knippen". Dit gebeurde met twee of meer kinderen. Er werd een driehoek op den grond geteekend en op iederen hoek daarvan werd een knikker gelegd en ook nog in het midden. Dan werd een streep getrokken "voor den aanleg" op twee of drie meter van "de poel". Wie het kortst bij de meet lag, mocht eerst knippen of schieten. Raakte hij een knikker, die daardoor uit den driehoek rolde, zoo was deze voor hem. Doch kwam de knikker waarmede hij knipte in "den poel", dan moest hij er eentje geven. Zoo speelde men voort, tot de duisternis inviel of de schooldeuren tot binnengaan dwongen. (Nwe Tilb. Courant; Van Vroeger Dagen afl. 106; 23 maart 1929)

 

poeleke

zelfstandig naamwoord, verkleinwoord

- WBD veulen, ook 'veule', 'vuile' of 'völle' genoemd handje

- Rolf Janssen; We hebben gezongen en niks gehad (1984) - 'mollig poeleke'

Pierre van Beek - Gift den oome is en poeleke.

Witt. - kinderwoord voor 'handje'

- WBD III.1.2:149 'poelekes';'pollekes' = handen (kindernamen)

- J.H. Hoeufft; Proeve van Bredaasch Taal-eigen (1836) - POELEKEN behoort hier onder de liefelijke woordjes welke minnenden elkander geven. Men zegt het ook veel aan de kinderen. 

- C. Verhoeven; Herinneringen aan mijn moedertaal (1978) - Herinneringen aan mijn moedertaal - POELEKE o - kinderhandje, tegen een kind gezegd.

- A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland 2 (1958) - zelfstandig naamwoord o. (kindertaal) 'poeleke' - kindervuistje (-handje)

 

poelen

werkwoord, zwak

poolen [Engels: pool]

- WBD poele = duiven inzetten

 

poelepetaot

zelfstandig naamwoord

- WNT - POELEPETAAT - Ontleend aan Frans: poule pintade, waarvan het tweede woord aan het Sp. pintado is ontleend, dat een Lat. vorm pinctatus doet onderstellen. De beteekenis is dus eigenlijk 'gespikkelde kip'

parelhoen (Numida meleagris)

- Cees Robben - [Van de menukaart in een restaurant:] Irst kiepe-soep... Dan kiepe-regout. Dan poelepetaat mee ’n tietaai toe... Dan nog efkes kaokele en de roest op... (19710709)

- WBD III.4.1:185 'poelepetaat' - parelhoen (Numida meleagris) - frequent in Tilburg

 

numida meleagris- poelepetaot

Benamingen parelhoen in Woordenboek van de Brabantse Dialecten

 

koosnaam voor kinderen

- m'n lekker sjeklaatje, / m'n marremelaadje, / m'n poelepetaatje, (Piet Heerkens; uit: D’n örgel, ‘Michieltje’, 1938)

- Hey, mijne kleine, poelepetaat/ Nou wordt het wel, een beetje te laat... (Tony Ansems, Hey klein drölleke; van de cd Tilburgse Liekes American Style 2; 2009)

vrouwspersoon die opvalt door dom of raar doen

- K. de Beer - Tilburgs Bijnamenboek (2000) - de poelapetaote = zussen Blomjous (blz. 26)

 

poelie

zelfstandig naamwoord

Pierre van Beek - aaw poelie - oude vrijster

- WBD III.2.3:2 'poelie' = waterachtig voedsel

- WNT - POELIE (II) zie POELJE 1) jonge hen; 2) bij overdracht gebezigd als scheldnaam voor een persoon: Gy schoelje, gy vervlakte fyne poelje!

- A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland 2 (1958) - puli zelfstandig naamwoord mannelijk poelie - slappe koffie

- WNT - POELIE (II) zie Poelje - POELJE 2) bij overdracht gebezigd als scheldnaam voor een persoon.

 

poelieje

werkwoord, zwak

met of in water spelen

- Dè poeliën in et waoter is nie zoo erg, mar daor blijft et nie bij, daor gebeure veul ergere dingen in zoo'n bad!" (Jan Jaansen; pseudoniem van Piet Heerkens svd; feuilleton ‘Bad Baozel’, 8 afl. in Nieuwe Tilburgsche Courant 31-12-1938 – 18-2-1939)

- WBD III.1.2:97 'poeliën' = plassen met water; ook 'dabben'

- C. Verhoeven; Herinneringen aan mijn moedertaal (1978) - Herinneringen aan mijn moedertaal - POELIËN onov.ww - poelen, met water spatten, in water bewegen; ook gezegd van het klotsen van water bijv. in een fles.

- A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland 2 (1958) - zw.ww. intr. 'poelien' - een vloeistof door elkaar schudden.

- Jan Naaijkens - Dè's Biks (1992) - poelieje ww met of in water spelen

 

poeliepèèt

zelfstandig naamwoord

slappe koffie, loerie

- Cees Robben - Des poeliepèèt... (19590307)

- A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland 2 (1958) - zelfstandig naamwoord mannelijk 'poeliepaat' - dunne slappe koffie of mölk (karnemelk)

 

poem

zelfstandig naamwoord

geld

- WBD III.3.1.136 'poem', 'poemelezjang, centen, duiten, buit' = geld

- Pierre van Beek – "Om de poem (geld) is het al te doen!" nietwaar? (Tilburgse taalplastiek 7 Nieuwe Tilburgse Courant – zaterdag 18 maart 1950)

 

poep

zelfstandig naamwoord

poep

- WBD III.1.1. lemma uitwerpselen – frequent vooral noordelijk Tilburg

 

poepe

werkwoord, zwak

- Hessels 2020 -  Je ziet er bleek en witjes uit: - wè ziede tòch wit, moete poepe? (Zegsman dhr. Hessels (1931-2006).

Volledige bron: KLIK HIER

- WTT 2020 - Voorgaande opmerking ook gehoord als:  - wè ziede tòch poep, moete witte? (zegsman Ed Schilders)

- WBD III.1.1. lemma ontlasting hebben – vooral noordelijk Tilburg

 

Poeper de Lepper

bijnaam

- Pierre van Beek - Wie Poeper de Lepper was, weten we niet. Wanneer iemand verongelijkt wordt, kan men van oude Tilburgers echter de opmerking horen: "'n Eerlijk hart moet wè lijjen, zeej Poeper de Lepper!" (Tilburgse taalplastiek 3 Nieuwe Tilburgse Courant - zaterdag 18 februari 1950)

- Pierre van Beek - Naar aanleiding van een onzer vorige artikelen, waarin een "gevleugeld woord" van zekere De Lepper werd aangehaald, deed een belangstellend lezer ons hierover enige nadere bijzonderheden toekomen. Onze inzender heeft de bewuste De Lepper heel goed gekend, zegt hij. Deze man, die wel nooit gedroomd zal hebben, dat hij nog eens in de krant zou komen na zoveel jaren, woonde een zestig jaar geleden aan het eind van de Laagstraat en wel op de linkerhoek van de drie huizen, die daar haaks op de Laagstraat staan. Dat wil zeggen in het huis, dat thans op zijn gevel het naamplaatje "Eschdoornstraat" draagt. De Lepper was een zg. buitenwever maar daarnaast boerde hij een beetje. Inzender weet ook nog te vertellen, dat naast het huis van De Lepper destijds 't zg. "Kruispedje" (paadje) begon, dat liep tot de "Vier Bumkes" (Boompjes). Dat was waar zich thans "De Regenboog" bevindt. (Tilburgse taalplastiek 6 Nieuwe Tilburgse Courant – zaterdag 11 maart 1950)

 

Poepersteeg, Poepesteeg

zelfstandig naamwoord, toponiem, bijnaam

De Hoogtestraat, die vroeger een slechte reputatie had

- Ingezonden brief in de Nieuwe Tilburgsche Courant door ‘Tijl’, 24-10-1934 - Beleefd verzoek ik UEd. een plaatsje voor het volgende in uw veel gelezen blad, waarvoor bij voorbaat mijn dank.
Geregeld de agenda's der Raadsvergaderingen der gemeente Tilburg lezende valt het mij op dat aanhoudend voorkomt: “Voorstel tot het bestraten van deze of gene straat of weg". Nu zou ik wel eens willen weten hoelang het gewoonlijk duurt, dat aan bestrating wordt begonnen, indien het bij den Raad aangenomen is. Mij is nl. bekend, dat door den Raad circa drie jaar geleden werd besloten de Hoogtestraat (alias Poepersteeg) gelegen in den schaduw van den stadstoren en Stadhuis met oude keien te bestraten; evenwel is er tot op heden van bestrating niets te zien; wel schijnt het een goede opslagplaats te zijn voor alle soorten afbraak, huisvuil. Ook bestaat er naar ik vermeen in den Raad een Gezondheidscommissie en zou deze heeren in overweging willen geven bedoelde straat tegen regenachtig of broeiend weer te willen bewandelen, daar dan de afval van de daarin liggende lederfabriek een afschuwelijken stank verspreidt en de gansche geving verpest. Ook voor de vereniging der dierenbescherming is er werk, indien bij regenachtig weer of langdurige droogte de vrachten chemicaliën en huiden afgeleverd moeten worden, dan kunnen zij telkens constateeren, dat de wielen der camions moeten worden uitgegraven en de paarden worden bewerkt met ijzeren staven en buizen om ter plaatse te kunnen komen. Aan de commisssie tot vaststellen van nieuwe straatnamen wil ik voorstellen den naam Hoogtestraat te wijzigen in Amorstraat of steeg, daar hij op dit terrein veel werkzaamheden heeft te verrichten, zodat hij het niet meer met pijl en boog af kan en een mitrailleur zal moeten aanschaffen.
- Anoniem, uit het straatlied ‘Toen ik nog ’n jungske was (De poepesteeg)’

Toen ik nog een jungske was
Van een jaar of negen
Kwam ik in de poepesteeg
Een grote joekel tegen
Ik dacht als ik nou verder loop
Dan kan ie misschien wel bijten
Maar hij schoot een poortje in
En ging daar zitten schijten
Tralala lala (bis)

► voor de volledige tekst op CuBra  Klik hier

 

poepestèùverpoepstèùver

zelfstandig naamwoord

achterste, gat, kont

vorm en kleur van de oude munt 'stuiver' doen vermoeden dat met name de aars, de sluitspier bedoeld is

- N. Daamen (handschrift 1916) - "ze viel op 're poepestuiver"

Henk van Rijen -  'poepstööver'

- WBD III.1.1. lemma  achterwerk - poepstuiver, uitsluitend opgetekend voor Tilburg 

- WBD III.1.1. lemma  achterwerk - poepe(n)stuiver, uitsluitend opgetekend voor Tilburg

►stèùver

 

poepke

zelfstandig naamwoord, verkleinwoord van poep in de betekenis 'wind'; poepje

- WBD III.1.1. lemma Wind – frequent centraal oostelijk en westelijk Tilburg

 

poes

zelfstandig naamwoord

vrouwelijk geslachtsdeel

- WBD III.1.1. lemma  vrouwelijk geslachtsdeel – poes, Tilburg

- WBD III.1.1. lemma  vrouwelijk geslachtsdeel – poesje, Tilburg

 

poeske

zelfstandig naamwoord, verkleinwoord van poes

katje; aarachtige bloeiwijze van sommige bomen

- Mandos - Brabantse spreekwoorden (2003) - dènke ene vètte kaoter te strikke, èn et waar en maoger poeske (D'16)

- Cees Robben - ’t poeske aaide langs de neus... (19560609)

- WBD III.4.3:128 poeske - wilgenkatje verkleinwoord van 'poes'

- A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland 2 (1958) - zelfstandig naamwoord o. 'poeske' 1) katje (van wilgebomen en -struiken); 2) wollige pluim van het wollegras (dat bij vennen groeit).

- Jan Naaijkens - Dè's Biks (1992) - poeskes zelfstandig naamwoord  - katjes van de wilgeboom

 

poetjakker

zelfstandig naamwoord, scheldwoord voor niet-Brabanders

- Kubke Kladder (pseudoniem van Pierre van Beek), Nieuwe Tilburgsche Courant, Uit 't klokhuis van Brabant 1, 9-10-1929 - ...al wè'k schrijf is vur ons eigen Brabantsche volk en daor hee ginneneene vremde sjandoedel z'n snotneus tusschen te steke. As die vremde poetjakkers 't nie of mar hallef kunnen lezen...

 

poetje

zelfstandig naamwoord, verkleinwoord

in essentie verkleinwoord van poes

diverse betekenissen

1 slecht verzorgd meisje

- Henk van Rijen -  'vööl poetje' - viespoes, slordig mens

- WNT - POET (II) 5. Als benaming voor een lichte vrouw: hoer. Wellicht in deze opvatting onder invloed van spaans 'puta'. 6. Vuil, goor vrouwspersoon.

2 koosnaam

- Henk van Rijen -  poesje, koosnaam voor vrouw

- WNT - POET (II) 4. als vleinaam: b) gebezigd met betrekking tot een klein kind of een geliefde. Lief aanvallig kind of jong meisje, lieveling. 5. Als benaming voor een lichte vrouw: hoer. Wellicht in deze opvatting onder invloed van spaans 'puta'. 6. Vuil, goor vrouwspersoon.

3 roepnaam

- WBD (III.2.1:497) poetje, poesje, poes, poes poes = roepnaam van de kat; ook wies, minneke, mauwtje en toetje

4 kinderspel

- A.J.A.C. van Delft - Een spelletje, welks herkomst van naam Joost weten mag, was "poetje". Het was een gevangenspelletje enkel door jongens gespeeld. Tegen een schuurdeur of stal werd een grooten halven cirkel getrokken. Daar stond de vanger in. Hij mocht tijdens het vangen echter zijn handen die hij samengevouwen dichtgeknepen had, niet los maken. De losloopenden waren vrij in hunne bewegingen. Had de vanger er een met zijn gesloten handen getikt, dan was deze vanger en hij kon vrij mee rond den vanger dollen. Zóó ging het reeds voor zestig jaar en menige school ziet het spelletje herhalen. (Nwe Tilb. Courant; Van Vroeger Dagen afl. 106; 23 maart 1929)

- Jan Naaijkens - Dè's Biks (1992) - poetje zelfstandig naamwoord  - poetje (vangspel)

 

poetzak

zelfstandig naamwoord

Poetzak heeft zeer uiteenlopende betekenissen dan wel verklaringen: bed, poetszak, troetelwoord voor een kind.

 

Brief van A.C. Hoogendoorn aan Pierre van Beek - 1965 - archief erven Pierre van Beek

 

- Cees Robben - En ’s aovens moet den heele streup/ al vruug den poetzak in (19650507)

- Henk van Rijen -  bed, nl. als bewaarplaats van geld

- WNT - zak waarin militairen bij de artillerie hun poetsbenodigdheden bergen

- Mandos - Brabantse spreekwoorden (2003) - in zene poetsak krèupe (Pierre van Beek - Tilburgse Taalplastiek 1965) - in zijn schulp kruipen; naar bed gaan

- Mandos - Brabantse spreekwoorden (2003) - 'Ver achter iemands poetszak liggen' ('70) - veel jonger zijn en daarom de mindere

- WNT - achter iemand poetszak liggen - jonger zijn, korter in dienst zijn

- A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland 2 (1958) - putsak, zelfstandig naamwoord  m.'poetzak' - troetelwoord voor een klein kind

 

poffe

werkwoord, zwak

- WBD III. 3.1:379 'poffen' ertussenuit knijpen (zonder verlof zijn post

verlaten.)

 

 

poffer

zelfstandig naamwoord

poffer

Henk van Rijen -  Brabantse vrouwenmuts

- WBD III.1.3:194 'poffer ' = witte kanten muts met sierkrans

- WBD III.1.3:193 'poffer ' = poffermuts

- Jan Naaijkens - Dè's Biks (1992) - 'poffer' zelfstandig naamwoord  - poffer, vrouwenmuts

 

pofferol

zelfstandig naamwoord

mogelijk de verbastering van het Franse gerecht 'profiterol'

- WBD III.2.3:215 'pofferol' = communietaart

 

pòkke

zelfstandig naamwoord

pokken; ziekte

- Interview Jolen - 1978 - “De pòkke! Dè wèl! Dè weet ik nòg goed. Dè weet ik nòg hêel goed! Dan wèrde nòg aachternò geroepe… Dènkt eraon hor, die heej de pòkke!! Dè was vruuger Körvels Huukske, Bèrndèèk, Schòpsteeg, Diepestraot, Milstraot, tòt òn, tòt òn, bekaant òn tòt Sint Anna kèrk toe!” (transcriptie Hans Hessels, 2013)

► KLIK HIER om naar de pagina met de audiobestanden van dit interview te gaan

- Audioregistratie 1978 - De pòkkebriefkes, ik hèb et mèn nòg, et pòkkebriefke van den dòkter van pòkke inènte. Ik ha ze op menen èèrem gehad…  (Interview met Heikanters - Transcriptie door Hans Hessels)

 

pòl, pòlle, pòlleke

zelfstandig naamwoord en verkleinwoord

hand, handen, handje

Uit Latijns pollex = duim (of grote teen)

In het Javaans 'pol' (verkorting van djempol) = duim

- Blèèft er meej oew pòllen aaf! - Blijf er met je fikken, jatten,handen af en naa slaode de poltje midde in dè polleke en kikt uit vur mèn polle ... (Hein Quinten, Tilburgse spreuken; ca. 1990)

- WBD III.1.1:148 'pollen' = handen, ook: 'poten', 'fikken', 'klauwen', enz. 149 'pollen' = handen (kindernaam)

verkleinwoord

- G. Steijns, Grôot Dikteej van de Tilburgse Taol 2004 - Mèn pòlleke sloeg iedere keer teegen ene schaawer asser wir êene vurbijkwaam.

- Cornelissen & Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect; 1899 - POL zelfstandig naamwoord mannelijk - hand in de kindertaal. Oe' pollekens zijn koud.

- WNT - POL (I) - Een andere beteekenis die zich ontwikkeld heeft uit die van 15) 'dikke, ronde massa', is die van poezelig, klein, mollig handje; 16) vervolgens voor hand in het algemeen (uitsl.in Vl. België)

- Pierre van Beek - kinderhandje (variant van 'poeleke')

- WBD III.1.1:149 'polletjes','poeletjes' = handen (kindernaam)

- Jan Naaijkens - Dè's Biks (1992) - 'polleke' zelfstandig naamwoord  - handje

roepnaam

- WBD (Hasselt) lok-/roepnaam van het veulen, waarvoor ook gebruikt worden: veule, pèrdje, hanske (buiten de Hasselt)

 

pòlleepel

zelfstandig naamwoord

pollepel

- WNT - Een vorm die, naar men wil, door assimilatie is ontstaan uit potlepel (...) Groote houten lepel met een rond blad (lemma pollepel, 1934)

- MNW - zelfstandig naamwoord  mannelijk Pollepel, houten lepel met een langen steel. Het woord kan geassimileerd zijn uit potlepel...

Uitdrukking

- Pierre van Beek - Wie "soep mee den heiligen pollepel" at, moest zich ook met heel dunne soep tevreden stellen. Het feit, dat de pollepel "geheiligd" was, vergoedde uiteraard, wel iets! (Tilburgse Taalplastiek, 24-6-1964)

 

- Cees Robben - Prent van de week - 24-6-1974

 

- Ed Schilders - Overigens, die pollepel (in de pan, in de prent aan de muur, in de Prent van de week) is ook niet onbelangrijk. Van Beek vermeldt dat verdunde soep ook wel ‘soep mee den heiligen pollepel’ werd genoemd. Een verklaring voor deze uitdrukking heeft hij niet – behalve dat het een schrale troost was. Ik denk dat het, in het dialect, soep ‘meej den hèllege pòlleepel’ was. ‘Hèllege’ komt van ‘heiligen’, ofwel ‘wijden’. In dit geval is de pollepel echter niet door een priester geheiligd met (wij)water, maar door moeder de vrouw met water uit de kraan. (Slaoj meej aaj mee jèùn meej èèrpel - Aan tafel met Cees Robben Tilburgs Prentebuukske nr. 9; 2008)

► lewaajsoep

 

pòlleke

zelfstandig naamwoord, verkleinwoord

polletje

► pòl

 

Uit het weekblad Groot Tilburg, dat tussen 1939 en 1946 verscheen. De tekening van Frans Mandos van een professor voor een schoolbord dateert uit 1939 en was het vaste kader van de rubriek 'Cursus in Tilburgs'. Lezers konden korte Tilburgse zinnetjes insturen, die op het schoolbord werden afgedrukt.

 

pölleke

werkwoord, zwak

pulken, peuteren

- Voorbeeld Sterenborg - Zit nie aaltij in oew neus te pölleke.

- Cees Robben - Ons Nölleke zit te bölleke en aon de mik te pölleke. (19730914)
- Cees Robben - Gij meut de krintjes nie uit de mik pölleke... (19750516)

- Hein Quinten, Tilburgse spreuken; ca. 1990 - Zitte wir in oew neus te pölleke om unne polling te vange...

- WNT - PULKEN (l) - trekken, plukken, peuteren

 

pòllemikske

zelfstandig naamwoord, verkleind

pollebaksel, baksel zo groot als een kinderhand (mik = witbrood)

- WBD baksel, gemaakt van de laatste deegrest

- Cornelissen & Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect; 1899 - POL zelfstandig naamwoord m - klein brood van den overschot deeg gebakken.

- WNT - POL (I) 1) klein, rond koekje of broodje

 

pòllesjaanke

werkwoord, zwak

kijven, snauwen; de etymologie is niet bekend

- Cees Robben - [Ze] lôôpt tegen de kender te pollesjaanke (19650115)

- N. Daamen (handschrift 1916) - "ligt doar nie te palliesjanken (vervelend blijven)"

- Stadsnieuws - Ze lopt hil den dag teege der kènder te pòllesjaanke - schreeuwen (170107)

 

polletiek

zelfstandig naamwoord

politiek

- Henk van Rijen -  'pòlletiek'

- Kees en Bart - Tilburgsche Post ca. 1935 - 'polletiek'

- Kees en Bart - Tilburgsche Post ca. 1935 - 'politieker' (zn)

 

pòllevieje

zelfstandig naamwoord, meervoudsvorm

- WNT - POLLEVIJ - hooge (soms ook: lage) hak van een schoen

- Mandos - Brabantse spreekwoorden (2003) - hij vèègt er zen pòlleviejen òn aaf (D'16) -hij lapt het aan zijn laars

- WNT - Schuermans: Dat veeg ik aan mijne pollevieën - dat trek ik mij niet aan

- N. Daamen (handschrift 1916) - "pollevieë - hij vaigt er z'n pollevieë an aaf (geeft er den brui van)...

 

Palingverkoopster op de markt - Foto: Regionaal Archief Tilburg

 

pòlling

zelfstandig naamwoord

Europese paling - Anguilla anguilla

1. paling

- Voorbeeld van systeemkaart Sterenborg - Meej de kèrmes stòn ooveral pòllingkraome

- Kees en Bart - Tilburgsche Post ca. 1935 - paoling; gerukte polling

-Piet van Beers, ‘Kermis’:

Ik dènk nog òn de tèèd zô´t vruuger was.
Ge naamt dan bosse polling meej nòr hèùs.
Ons moeder ha iets lèkkers op’t fernèùs,
èn sáoves nòr ´n kroeg of ´n tèrras.

- Cees Robben -  Daor zwemmen gin vissen en paolingen in,/ Die bisten zijn wel wijzer... (19540515)
- Elie van Schilt, ‘Ut knaol’, CuBra - Ut knaol was toen nog zò helder, ge kéékt zo naor dun bojum en kont de waoterplaanten die er toen nog groeide, onder waoter op en neer zien bewegen, ok de vissen zaagde zo zwemmen en er wier veul gevist, mar die werden nie net as nau teruggegooid, die baarzen en voorntjes, en ok de polling ging mee naor huis en wier schongemokt en gebakken.
- Jan Naaijkens, Het dorp van onze jeugd - De kop van Jut stond er, en een oliebollenkraam, en Catoke Vis verkocht er paling: "Hier, dan doe ik er deze dikke nog bij en deze en deze, allé, ’n pond polling vur twee kwartjes".
- Lechim, ‘Kermis haauwe’:


Ons Jantje maauwt om olliebolle
Ons Mietje om 'n suikerspin
Ons Wies die vraogt gerukte paoling
Ieder wil z'nen ège zin,
 

- Interview Van den Aker (1978), transcriptie door Hans Hessels (2014) - “…Jaaa…ene mallemeule èn enen hoogaatie èn ene ootooskòtters èn zôo èn dan gebakkraome èn snoep èn nooga, olliebòlle èn, jè, pòllinge èn zôo…”

Klik hier om dit bestand te beluisteren

- Interview (audio) uit 1978 met het echtpaar Staps; transcriptie Hans Hessels, 2015 - Ik zèg: “Verrèkt” teegen onze Kees, “Der zit ene pòlling! Oôoo, die zulle we ok mar meejneeme!” Kwaame we tèùs, zeej ons moeder: “Wè hèdde gevange?” Zeuve noordsijsjes meej ene pòlling!!

- Elie van Schilt, ‘Ut Hasselts kapelleke’, CuBra - Toen zaag ik ook det er kraomkes waren mee paoling, vier in un buske, gedreugde schar, ok vier aon un touwke, zure herring en leverworst in het zuur, ok krabben en kneukels. Alles was centenwerk, un buske paoling of schar, vur un dubbeltje of negen cent als ut wat laoter op de middag werd.
- Piet van Beers, ‘Tilburgse kermis’ -

Òn alles hèb ik meegedaon
’k hèb ooveral ingezeete.
Kenêelstok sèùkerspin èn friet
Zèlfs pòlling hè’k gegeete.

-  Lodewijk van den Bredevoort (pseudoniem van Jo van Tilborg), Kosset den brèùne eigeluk wel trekken?, Dl. 1, 2006 - As we dè jaorlukse spektaokel dan hillemol goed han bekeke, kocht ie un pond paoling. Dè waren dan van die dunnekes, zôo dè iederéén der ééne ha. De klenste lagen dan al te bed, die wiese nog nie hoe lekker polling kon zèèn, aanders waar ie nog nie toegekomen.

- Nel Timmermans, 'Gerukte pòlling', CuBra; 200? - ...mar pòlling daor konde vruuger ons Moeder vur wakker maoke.

- WBD III.2.3:75 'paling ' = gerookte panpaling

- A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland 2 (1958) - zelfstandig naamwoord mannelijk 'pooling' - paling

- Jan Naaijkens - Dè's Biks (1992) - 'polling' zelfstandig naamwoord  – paling

 

2. uit de neus gepeuterd snot

- Voorbeeld van systeemkaart Sterenborg - hij pöllekte wèl zonne polling öt zen neus

 

Prentbriefkaart ter promotie van de 'Jaozeetie' (zie dat lemma). Afbeelding:  facebook.com/dejaozeetie, 2019.

 

pòltje

zelfstandig naamwoord, verkleinwoord van paol

paaltje

- Dialectenquête 1876 - poltje (doffe korte o)

- Dirk Boutkan (blz. 31) pòltje (blz. 51) pòltje

 

pommeleej

zelfstandig naamwoord

Uit Frans 'pommelé' = appelgrauwe schimmel

- WBD (Hasselt) appelschimmel, ook gewoon 'appelschimmel' genoemd of 'geappeld', of (Hasselt) 'gepènningd'

 

pommeraans

zelfstandig naamwoord

pomerans, dopje van leer of vilt aan de punt van de keu

- Cees Robben, ongedateerd knipsel) -  Ik zal oe is meej et dik ènd van mene keu óp oewe pómmeraans timmere.

- Frans Verbunt - iemes op zene pommeraans timmere - op zijn kop geven

   

pompe

werkwoord, zwak

pompen

- Dirk Boutkan (blz. 27) uit het cluster mpt wordt de p steeds verzwegen: pomt, pomte, gepomt

- WBD III 4,2:167 lemma Pompen van de meikever - Het herhaalde malen met de vleugels bewegen voordat een meikever opvliegt.
tellen – Tilburg
mulderen – Tilburg
pompen – Tîlburg
 

pomphoore

zelfstandig naamwoord

Henk van Rijen -  roerdomp (Botaurus stellaris)

- WBD III.4.1:227 'pomphoorn', 'oomphoorn' - roerdomp (Botaurus stellaris), ook 'domphoorn'

 

pomstêen

zelfstandig naamwoord

stenen bak onder een pomp

- Dirk Boutkan (blz. 27) uit cluster mps wordt de p verzwegen.

- Cornelissen & Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect; 1899 - POMPSTEEN (in 't Z en W poempsteen) zelfstandig naamwoord m.= watersteen, groote vierkante arduinen steen onder de pomp, waar men het keukengerief op afwascht.

 

pömstêen

zelfstandig naamwoord

puimsteen

nog geen bewijsplaatsen aangetroffen

 

pomstesjon

zelfstandig naamwoord

pompstation

- Dirk Boutkan (blz. 28) uit cluster mpst wordt de p verzwegen

 

pon

zelfstandig naamwoord

verkorte vorm van japon

- WBD III.1.3:63 'pon' = jurk; ook: 'japon', 'jurk'

   

ponnie

zelfstandig naamwoord

pony, hit, klein paard van het Shetlandras (Hitland)

1 het paardje

- WBD 'pónnie', 'poonie', (Hasselt:) pónnie; ook 'hit'

- Mandos - Brabantse spreekwoorden (2003) - ge kunt ginne pónnie spanne vur en koolekèèr (Pierre van Beek - Tilburgse Taalplastiek 1965) - je moet iemand niet te zwaar belasten

2 overdrachtelijk: dienstmeid, dienstmeisje

- WTT-2012: de aanduiding is overgegaan naar 'dienstmeid', met name de zogenaamde 'daghitjes' (1880-1940) die met lichtere taken belast waren in een huishouden en die op basis van afroep in dagdienst genomen werden.

- ...ze waar erten aon et zaaien mee Leentje, et ponnieke. (Jan Jaansen; pseudoniem van Piet Heerkens svd; ’Boere-Profeet’; feuilleton in 5 afl. in de Nieuwe Tilburgsche Courant 1-7-1939 –29-7-1939)
- In de keuken van de pastorie zaat Hanna mee de ponnie 't aovondgebed te bidden... (Jan Jaansen; pseudoniem van Piet Heerkens svd; ’Boere-Profeet’; feuilleton in 5 afl. in de Nieuwe Tilburgsche Courant 1-7-1939 –29-7-1939)
- De huishoudster - de oudere zuster van den pastoor - zaat mee de ponnie in de keuken kousen te stoppen. (Jan Jaansen; pseudoniem van Piet Heerkens svd; De nuuwe kapelaon van Baozel, afl. 3; Nieuwe Tilburgsche Courant 15-10-1938)
- Ze stuurde de ponnie gaaw naor bed... (Jan Jaansen; pseudoniem van Piet Heerkens svd; De nuuwe kapelaon van Baozel, afl. 3; Nieuwe Tilburgsche Courant 15-10-1938)

- Vergelijk: Daor isse trouwes nie lang gewist, as daghitje, hôogèùt un paor maonde. Die nonnen waren van penning zestien. (Lodewijk van den Bredevoort – pseudoniem van Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 1, Tilburg 2006)

 

pontefiekaol

bijvoeglijk naamwoord, bijwoord

pontificaal

- Informant Toine Raaijmakers - op z'n paasbest

- Informant Toine Raaijmakers - Ter eere van wèlken hèllege ziede gij der zó pontefiekaol èùt?

 

ponteneur

zelfstandig naamwoord

eergevoel

uit Frans 'point d'honneur'

- A.J.A.C. van Delft, in Nieuwe Tilburgse Courant, ‘Bekoring van dialect’; ‘Typische zegswijzen uit onze streek; uit de volksmond opgetekend’ - Een mens heeft nou eenmaal z'n ponteneur. - Dit is "point d'honneur", eergevoel.

- Henk van Rijen -  iemand die op zijn eer gesteld is

- Frans Verbunt - standpunt

- Cornelissen & Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect; 1899 - PONDENEUR - Verbastering van Frans: point d'honneur. Hij houdt 'em op zijne' pondeneur.

- WNT - PONTENEUR, in Vlaams België PONDENEUR, verbastering v. Frans point d'honneur - eig. datgene wat de eer raakt, en vervolgens: eer, eergevoel

 

Pontius Pilatus
eigennaam
- Wikipedia - Pontius Pilatus was van 26 - 36 na Chr. de 5e praefectus van Judea, de belangrijkste provincie van het toenmalige Palestina dat toen onderdeel was van het Romeinse Rijk. Hij was afkomstig uit het oude geslacht van de Pontii. Hij wordt in het Nieuwe Testament en de Apostolische geloofsbelijdenis genoemd als degene die Jezus van Nazareth liet kruisigen.
- Cees Robben - gebruikt Pontius Pilatus in een merkwaardige context: ..Lewieke heurt nie in ’t irste elftal [voetbal] thuis... Nèè.. Hij isser wir tussen geschoven net as Pontius Pilatus in den Credo... (19680112)
- De verklaring van dit gezegde is waarschijnlijk een ‘wilde vesper’, ofwel de verbastering van een Latijnse tekst die door het gewone kerkvolk niet verstaan werd, en waaraan bijgevolg een eigen betekenis gegeven werd. In dit geval betreft het het gezang ‘Credo’, de gezongen geloofsbelijdenis, waarin Pontius Pilatus vernoemd wordt met de toevoeging "Hoc est corpus" ("Dit is het lichaam") in de volksmond verbasterd tot "hocus pocus pilatus pas". Dat Lewieke dus toch in het ‘irste’ mag voetballen is een kwestie van gegoochel, zo niet van tovenarij.
 

pôoj

zelfstandig naamwoord, meervoud van 'pôot'

- Henk van Rijen -  poten, voeten

 

pôoje
werkwoord, zwak; meestal gebruikt als ‘em pooje’
ervandoor gaan
- Cees Robben - Hij pooide ‘m al vur dekkem aon zunne start kos zitten... (19650402)
- Cees Robben - Pooit ‘m naa mar vur detjoe bij oew lörve vat.. (19780811)

- Theo de Wijs; correspondentie met Cees Robben bezorgd door Guido de Wijs  - “As gij blomme plukt bij de pastoor, mottùm op tèd pooien.” (15-06-1963)

- Henk van Rijen -  'Toen ie de waawt zaag, pôojden ie um'

- WBD III.1.2:130 'hem poten' = op de loop gaan (hem pooien)

 

pooke

werkwoord, zwak

poken; opstoken, opgewonden raken of zijn

- Jan Jaansen (pseudoniem van Piet Heerkens svd), Den Sik van Baozel,  feuilleton in 8 afl. in de Nieuwe Tilburgsche Courant 25-2-1939 – 18-4-1939 - Hij vuulde z'n eige of ie koorts ha want z'n hart pookte verschrikkelijk.

 

poole

werkwoord, zwak

pellen, peulen, uit de huls halen

- Informant Toine Raaijmakers - bôone poole

- Dè thöswèèrk, dè zôo nog nie hiete, mar et wel waar, bestond öt erwten polen. Agge nie wit wè dè is? De erwtjes die opgesloten zitten in die peulen der öthaolen. (Lodewijk van den Bredevoort – pseudoniem van Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 1, Tilburg 2006)

- WBD (III.2.1:374) 'peulen' = erwten van de schaal ontdoen

- Cornelissen & Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect; 1899 - POOL (zachte o) zelfstandig naamwoord v. - peul, pel, schelp v. erwten en boonen

- WNT - POLEN (II) gelijkbet. met 'peulen' (l): boonen en erwten uit de schil doen, doopen (in Z.-Ned.)

 

pôot, potje

zelfstandig naamwoord en verkleinwoord

poot, pootje, voet

- Dirk Boutkan (blz. 36) meervoud: pôote

- Piet Heerkens, uit ‘Vertesselkes, ‘De gemeenteraod van Baokel’, 1944 - '...en enkelde lejen verbraandden d'r pooi'...'

- Cees Robben - Daor wieren z’n pôôtjes zô muug as van lôôd. (19551119)

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 80 03 06 - 'n Uur hè'k 'n dinsdag gestaon / En nog gin bus te zien / Ik docht: Nou jè, dan mar te póót.

- Dialectenquête 1876 - de poote vaan'nen hond

- WBD III;1.1:147 'poten' = handen; ook: 'klauwen', 'fikken','jatten'

- WBD III.1.1:161 'poten' = benen

- WBD III.1.4:51 'uw poot strak houden' = iemand weerstaan

- Cornelissen & Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect; 1899 - POOT zelfstandig naamwoord mannelijk en niet v. - plantstek POOT zelfstandig naamwoord mannelijk - voet van dieren

Tilburgse bijnamen

- K. de Beer - Tilburgs Bijnamenboek (2000) - de poot = Kees van Arendonk (blz. 21)

- K. de Beer - Tilburgs Bijnamenboek (2000) - de pôot = Walter van den Berg (blz. 24)

- K. de Beer - Tilburgs Bijnamenboek (2000) - kabinètje op hôoge pôote = Corry Eskens (blz. 39)

 

pop

zelfstandig naamwoord

pop, diverse betekenissen

- N. Daamen (handschrift 1916) - "en hij kreeg een borreltje van de pop" (verschillende kruiden op genever gezet)

- WBD III.4.1:24 'pop, popje' = vrouwelijke zangvogel

- WNT - POP (II) - Dialectenquête 1887 Willems - 3) Klein linnen bundeltje of zakje waarin kruiden of andere droge geneesmiddelen zijn gedaan a) bestemd om in een vloeistof te worden gehangen of gelegd ter verkrijging van een aftreksel ... Bij overdracht ook voor het aftreksel: Een borrel poppe (Kruin.)

 

poppelier

zelfstandig naamwoord

populier, 'poopelier', 'flierbôom', 'pèppel', 'waajbôom'

- N. Daamen (handschrift 1916) - "poppeliere zulderke (zeggen de kinderen tegen een plank of ander voorwerp waarop zij staan en doorbuigt"

- WBD III.4.4:153 'papeliere zoldertje' = drijfzand, ook: 'papieren zoldertje III.4.4.96 'papieren zolder(tje) ' = slecht dragend ijs

 

poppestront

zelfstandig naamwoord

poppenstront

- Paul Spapens et al; Goedgetòld, diksjenèèr van de Tilburgse taol (2004) - poppenpoep (denkbeeldig) - zo fèèn as gemaole poppestront - heel erg fijn (in religieus opzicht)

   

Pòrkes, de [Porkes ?]

volkstoponiem

Deel van de wijk Korvel.

De uitspraak is niet zeker, gezien de enige bron:

- In Oel of op de Paddewaaikes/ Aachter d'Porkes [sic] mee  kietelkaaikes…; Willem van Mook, voorwoord in programmaboekje van de Korvelse revue ‘Vruuger en naa’, 1926.

 

pòrsblòk

zelfstandig naamwoord

persblok

- WBD pòrsblòk (II:1388) - persblok (in pettenindustrie)

- WNT - PERSEN (l) daarnaast eertijds en thans nog gewestelijk: PARSEN, PORSEN

 

pòrse

werkwoord, zwak

persen

- WBD pòrse (II:1388) - persen, naadjes openstrijken (in pettenindustrie)

- Dialectenquête 1887 Willems - pòrse - pòrste - gepòrst

- K. Heeroma - Brabants uit de 18e eeuw (woordenlijsten Verster,1968) - PORS, PORSSEN voor Pers, Perssen.

- A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland 2 (1958) - zw.ww.tr. 'porsen' - persen (vooral van kleren gezegd)

- WNT - PERSEN (I) - daarnaast eertijds (en thans nog gewestelijk): PARSEN, PORSEN

 

pòrt

zelfstandig naamwoord

part, deel, aandeel

- Cees Robben - Hij moes z’n port hebben... (19650402)

- WBD III.2.3:5 pòrt = portie (niet vermeld)

- WBD III.4.4:276 'port' = portie

- WBD III.4.4:271 'part' = brok

 

pòrtansie

zelfstandig naamwoord

belang

- WBD III.4.4:281 'van portantie' = van belang

- WBD III.4.4:281 'portantie' = belang

- WBD III.4.4:283 'van geen portantie' = onbelangrijk

 

Uit het weekblad Groot Tilburg, dat tussen 1939 en 1946 verscheen. De tekening van Frans Mandos van een professor voor een schoolbord dateert uit 1939 en was het vaste kader van de rubriek 'Cursus in Tilburgs'. Lezers konden korte Tilburgse zinnetjes insturen, die op het schoolbord werden afgedrukt.

 

pòrtebriezee, portefeseedeure, pòrtefezeedeure

zelfstandig naamwoord, meervoud

 

Advertentie in Nieuwe Tilburgsche Courant 10-8-1918

 

Etymologie

- Ed Schilders; WTT 2013 - In het Tilburgs opgetekende varianten zijn onder andere: porteveseedeur, pòrtebrisseejdeure. Deze woorden zijn tot nu toe nooit geboekstaafd in hun werkelijke betekenissen maar altijd in latere, humoristische varianten waarin sprake is van 'dubbele' en 'schuifdeuren'. De vormen met 'fesee' zijn afgeleid van het Franse 'porte-vitrée' dat eenvoudigweg iedere 'deur met daarin glas' betekent. In het dialect van Hilvarenbeek is de afleiding beter zichtbaar gebleven doordat de 'ie' volgens Naaijkens (Jan Naaijkens, Dè's Biks, 1992) behouden is gebleven:  'porteviezeedeur'. De vormen met 'briesee' zijn afgeleid van het Franse 'porte-brisée' ('gebroken deur') waarmee oorspronkelijk vouwdeuren bedoeld werden. Vergelijk: Lodewijk Lievevrouw-Coopman, Gents woordenboek deel 2, 1951: PORTE-BRISÉE. (Fr.) Vouwdeur, samengesteld uit 3, 4, soms 6 deelen, die aan elkander hangen, de twee buitenste bevestigd aan de omlijsting of de muren.

- WNT - 1936, lemma Porte-brisée - Ze komt gewestelijk ook in allerlei verbasterde vormen voor, zoo bijvoorbeeld als pordevisée in Nederl. Limburg (Onze Volkst. 2, 226 a); (...) Een verduidelijkende samenst. is portebrisée-deur (zie S. DE GRAVE, Frans: Woorden 333), die nog in verschillende verbasteringen bekend is; portefeseedeur (in de Zaanstreek: Onze Volkst. 1, 41; in Z.-Afr.: MANSVELT); portefiséedeur (in de Ned.-Betuwe: Onze Volkst. 1, 178); portesiedeur (MANSVELT).

- WNT - 1967 - lemma Vleugeldeur - 1. Dubbele deur, vouwdeur, uit twee helften bestaande deur. Porte brisée, à deux battants, vleugel-, dubbele deur, V. MOOCK 957 b [1824]. Porte-brisée. Dubbele deur tusschen twee vertrekken ”en suite”, welke ook moeten kunnen worden afgesloten. Maakt men de deuren draaiend, dan noemt men ze ook Vleugeldeuren, ZWIERS 2, 230 b [1920].
Scherstend

- WNT - 1936, lemma Porte-brisée — Om een sterk pleonasme aan te duiden zegt men schertsend wel: dat is een dubbele portebrisée-deur met twee openslaande deuren.

- Ed Schilders; WTT 2013 - Deze woordgrap dateert uit de 19de eeuw, getuige dit bericht uit de Nieuwe Tilburgsche Courant van 18-9-1906:

 

- Tilburgsche Courant 9-8-1906 – anoniem artikel over modieus taalgebruik -  Zou het grootste nadeel van het gebruik van vreemde woorden misschien niet zijn dat zoo weinigen [deze woorden] begrijpen (...) Zou dit berichtje niet nog duidelijker worden, zoo hieraan was toegevoegd wat wij in onze jeugd eenmaal uit den mond van een oude type van een onderwijzer opvingen: ‘dubbele porte-brisée-schuifdeur, die van weerszijden open en toe gaan’.

 

- Cees Robben -  'dubbel open-slaonde porte-vesee-deuren' [bedoeld als overdrijving voor een luxueuze inrichting] (Prent van de week 15-1-1965)

- Henk van Rijen -  oopestònde dubbele pòrtefeseeschööfdeure - openstaande dubbele schuifdeuren

- Noord en Zuid, jrg. 14, 1891, p. 178 – Over pleonasmen  – [...een zin] die doet denken aan “een rijdenden cavalerie-ruiter te paard" of  “een porte-briséedeur met twee deuren, die aan beide kanten opengaat."

Tilburgse bronnen

- Pierre van Beek - pòttefeseedeur [Bron niet bekend]

- Frans Verbunt - pòrtebrisseejdeure, pòrtefeseedeure - schuifdeuren tussen de huiskamer en de 'goej kaomer' (Fr. porte-brisée)

- Stadsnieuws - Tusse de höskaomer èn de goej kaomer waare dubbele glaoze pòrtebrissee deure (270906)

- A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland 2 (1958) - zelfstandig naamwoord mv. 'porteveseedeuren' - porte-brisée

 

 

Advertentie in Nieuwe Tilburgsche Courant 14-10-1918

 

Advertentie in Nieuwe Tilburgsche Courant 15-4-1900

 

Advertentie in Tilburgsche Courant 19-4-1900

 

Een bijzonder verbasterde weergave

- advertentie in de Nieuwe Tilburgsche Courant van 15-11-1933:

 

Nieuwe Tilburgsche Courant - 15-11-1933 - Te koop in goeden staat zijnde deuren met kozijnen, Trappen, Porte-forsé deuren, schoonen marmer schoorsteenmanteltje Vlimmenhoefstraat 77.

 

pòrtefuulie

zelfstandig naamwoord

portefeuille

Uit Frans: 'portefeuille'

- Henk van Rijen -  'pòrtefuulie'

- A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland 2 (1958) - portəfúli, zelfstandig naamwoord vrouwelijk 'portefoelie' - portefeuille

- Cornelissen & Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect; 1899 - PORTEFOELIE, PORTEFULLIE zelfstandig naamwoord v - brieventasch

- Jan Naaijkens - Dè's Biks (1992) - 'portefuulie' zelfstandig naamwoord  - portefeuille

 

porteg

bijvoeglijk naamwoord, bijwoord

etymologie onbekend

- 2019 – humeurig, knorrig (Mededelingen van Hans Hessels, opgetekend uit zijn familiekringen Hessels en Marinus 1960-1980. 

Voor de volledige lijst Klik hier

 

pòrtele

werkwoord, zwak

portelen, hier: winden laten

- WNT, lemma PORTELEN (1936) - ...in westelijk N.-Brab. ook porstelen, in den zin van pruttelen, knorren, kijven (Onze Volkst. 1, 220). Klanknabootsing van denzelfden wortel als Portel (I), stellig ten nauwste verwant met bortelen (...) Volgens FRANCK (Etym. Wdb.) ontstaan door metathesis uit pruttelen of preutelen (...) Het geluid van ”borrelen, koken” (...) 1. Borrelen, koken, pruttelen; uitsluitend van vloeistoffen. Thans in de beschaafde spreektaal niet meer gebezigd.

- Hein Quinten, Tilburgse spreuken; ca. 1990 - It mar us un goeij bord snert menneke, dan kunde mérrege us goed portele...

 

pòrtemeneej

zelfstandig naamwoord

portemonnee; uit Franse ‘portemonnaie’
- Cees Robben - M’n portemenee laag toch vattesgereed... (19860613)

- Mandos - Brabantse spreekwoorden (2003) - de knip van de pòrtemeneej zwèèrt (Pierre van Beek - Tilburgse Taalplastiek 1973) - de portemonnee kan niet open (gezegd als iemand niets wil geven)

- Dirk Boutkan (99) hij is öt Leuve gekoome meej en dikke pòrtemenee

 

pòrtevezeejdeure
zelfstandig naamwoord, meervoud
openslaande deuren of schuifdeuren; een bekende taalgrap waarmee contaminaties werden geïllustreerd
- Cees Robben - dubbel open-slaonde porte-vesee-deuren... (19650115)
pòrtebriezee, portefeseedeure, pòrtefezeedeure

 

portje

zelfstandig naamwoord, verkleinwoord van poort

poortje; achteringang

- Dialectenquête 1876 - poort, purtje (u = dof, als in 'urke, klutje')

- Frans Verbunt - ak jou nie ha ènt pórtje nie, moes ik aaltij dur de vurdeur

 

pòsboj

zelfstandig naamwoord

postbode
- Cees Robben - D’n postboj (19570706)

- WBD III. 3.1:438 'postbooi' = postbode, ook 'booi' genoemd

 

pösje

zelfstandig naamwoord, verkleinwoord van pöst

- WBD III.1.2: 'puistjes' = huidziekte

- WBD III.4.4:231 'puistje' = bobbel, ook 'bult'

 

pòsseegel

zelfstandig naamwoord

postzeegel

- Lowie van Dorrus Misters, rubriek Uit onze Tilburgse folklore, afl. 12 ‘Van postwagen en diligence’; Nieuwe Tilburgsche Courant 11-12-1951 -

In onze jeugd werd ons iets verteld over de post, dat reeds lang is vervallen. Het was namelijk strafbaar een geadresseerde brief van de ene plaats naar de andere te vervoeren of bij zich te dragen buiten de plaats van herkomst. (De P.T.T. heeft nu nog het monopolie van brievenvervoer.) Met de postzegels ging het integendeel nogal te goeder trouw. Althans in Tilburg. Op Korvel bijv. hebben wij meermalen gezien, dat brieven in de bus, die stond tegen de oude kerk, werden gestoken en daarbij 5 centen in een papiertje gevouwen. Het postkantoor was ver weg en daar ging men niet om de haverklap naar toe.

 

Pòssemis (de)

zelfstandig naamwoord 

Pasen, ook wel de Paasmis

- Cees Robben: Vur Paose is 't paase...’ zee Snijers... 't was waor, 't was in de paas, en mee de Possemis klaor... In: Robben en Rooms, ‘Vrijen was er vruuger onder de vaaste nie bij’; 1981

- Cees Robben - En mee Possemis klaor... [namelijk het nieuwe kostuum] - (19550402)

- Ed Schilders (WTT 2011): de paasmis, mis met Pasen: de pòssemis; zonder het lidwoord ook gebruikt voor Pasen; het woord stemt dan overeen met de uitspraak van Kerstmis als Kersemis. Pasen, Pasen-mis, Paosemis, Pòssemis. Het aardige van deze woordvorming is dat Pasen en Kerstmis op elkaar gaan lijken als we de vroeger gangbare Tilburgse uitspraak voor Kerstmis erbij betrekken: Kòrsemis / Kòrsmis. Zie hieronder de prent van Cees Robben.

 

- Cees Robben - Prent van de Week - Rooms Leven 2 april 1955

 

- Cees Robben: Jantje.. unne zaolege Korsemis.. Van ’t zelfde Kees, en ge mot mar denken, ’t is wir zôo possemis. (27-12-1974)

 

pòst

zelfstandig naamwoord

post

- Cees Robben -  te pòst èn te pèèrd trouwe - heel vlug

- Pierre van Beek - Ik zal et te pòst en te pèèrd doen - onmiddellijk (TT)

- Henk van Rijen -  te pòst èn te pèrd te vèld - op stel en sprong erop uitgaan

- WBD III.4.3:59 'post' = boomstronk

- WBD III.3.1:438 'post' = idem

- WNT - XIIII, kol. 3590: Ook in de verbinding 'te post en te paard' = zonder verwijl. Te post en te paard reizen.

- A.A. Weijnen; Onderzoek dialectgrenzen in Noord-Brabant (1937) - pòst, zonder rekking (blz. 107)

 

pöst, pöste, pösje

zelfstandig naamwoord, meervoud, verkleinwoord

puist, puistenm, puistje

- Cees Robben - Onze Peer hee unne pöst in zunne nek zôô grôôt as unne riksdaolder... Unne negen-euger zeker..? (19811023)

- Cees Robben - Knoeste van pöste.. (19620608)

- Mar as ge unne stinpöst op oewen dèrriejèère had, èn as bidde nie hielep, dan moeste bij ’t feitvrouwke van Van Hees zèèn. Die mòkte d’r èège zallefkes. Vur pöste, èkseem, fratte, padscheete, èn alles. (Ed Schilders; Wè zeetie?; website Brabants Dagblad Tilburg Plus 2009)

- WBD III.4.5:104 pöst - dennenwortel; ook genoemd: pin, stronk of stomp

- WBD III.4.3: 55 post - hoofdwortel; ook genoemd: pin(wòrtel), pèn(wòrtel)

- WBD III.1.2:263 'puist' = gezwel

- WBD III.1.2:265 'puist' = ontsteking

- WBD III.1.2:345 'puist' = steenpuist

 

pòt, pötje

zelfstandig naamwoord

pot, potje

eet- en drinkgerei

- Dialectenquête 1876 - putjes en pennekes - potjes en pannetjes

Mandos - Brabantse spreekwoorden (2003) - tapt ene pòt vant biste bier want grutvadder is dôod (D'16) - Men loopt op de erfenis vooruit.

- Piet Heerkens, uit: D’n örgel, ‘Jan Viool’, 1938 - ...en ie dronk 'n stevig pötje bier

- Informant Toine Raaijmakers - Klèèn pötjes hèbben ók oore - Kleine potjes hebben ook oren.

- Informant Toine Raaijmakers - Ge kunt de pòt óp (meej en wólle deeken om); Klèèn pötjes hèbben ók oore - Kleine potjes hebben ook oren.

- Miep Mandos-v.d.Pol; Aantekeningen Brabantse spreekwoorden - Et gao meej de raope de pòt in. (Slordig beheer, spec.in 't huishouden)

- Ruud Damen & G.W.J. Steijns, Et Buukske (2008) - en pötje bier - een biertje

verpakking

- Cees Robben - Jao ik mot nog vier-honderd herringen op ’t pötje zette... [Over een vishandelaar die voor de Kermis haringen op potjes zet] (19640724)

maaltijd

- Henriëtte Vunderink, Straffe rôoker, uit: Tis de moejte wèrd, 2011 - ...èn dòrnao zen èège pötje nòg gekokt...

partijtje

- Kees en Bart - Tilburgsche Post ca. 1935 - 'n pötje kaorten

- WBD III.3.2:21 pötje of pertijke = spelletje

pispot

- Informant Toine Raaijmakers - Ge kunt de pòt óp (meej en wólle deeken om)

- Pierre van Beek - Van de pòt gerukt - voor schut staande

- Pierre van Beek - ge kunt de pòt óp meej en wólle deeken óm - je kunt me wat!

- Mandos - Brabantse spreekwoorden (2003) - gij in de pòt schèèten èn mèn laote stinke (D'16) - mij voor jouw wandaden laten opdraaien

- WBD III.1.1. lemma urineren  - Tilburg – ‘Op het potje gaan’.

 

pòtaasene

zelfstandig naamwoord, scheikundig element, ook bekend als kalium

potassium

- Jè, smoutollie. Daor din ze pòtaasene bij èn dan mòkte ze zôo… gruune zêep van. [Interview (audio) uit 1978 met het echtpaar Staps; transcriptie Hans Hessels, 2015]

- Ammejak, pòtaasene èn smoutollie! Mar in smoutollie daor zit piedelaast in. Piedelaast!” [Interview (audio) uit 1978 met het echtpaar Staps; transcriptie Hans Hessels, 2015]

 

pòtdoome

bastaardvloek, verbasteriing vamn 'godverdomme'

- Naarus (Bernard de Pont) - Naa zè’k potdoome allebaai m’n gouw ringe vlore… (uit: Brieven van 'n oud Tilburger; in Groot Tilburg, 1940)

- Lechim (Michel van de Ven) (over een schilderij van Van Gogh) - Dè schilderij, dè mot potdoome/ Ok al is't dan mar in 't klèn/ 'n Standbeeld van d'n noesten èver/ Vur de Tilburgse wèvers zèn. (ongedateerd knipsel uit De Tilburgse Koerier; ca. 1975)

Overzicht van alle bastaardvloeken

 

potje

zelfstandig naamwoord, verkleinwoord van pôot

pootje

- Mandos - Brabantse spreekwoorden (2003) - as ge meegaot, meude en potje vaasthaawe ('64) - antwoord op de vraag 'Wat ga je doen?'

- WBD III.1.2:312 'pootje' = voetjicht (podagra)

 

pötje

zelfstandig naamwoord, verkleinwoord van pòt

potje

► pòt

 

potjelappe

werkwoord, zwak

beentje lichten, pootje lappen

- Stadsnieuws - 'op de spulplòts perbeerde de grôote jonges de klèntjes potje te lappe' (230708)

- Jan Naaijkens - Dè's Biks (1992) - 'pòtjelappe' ww - beentje lichten

 

pötjesmèrt

zelfstandig naamwoord

rommelig vertrek; rommelmarkt

- Voorbeeld van systeemkaart Sterenborg - Der höskaomer is en èchte pötjesmèrt.- Haar huiskamer is erg rommelig.

- Cornelissen & Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect; 1899 - POTTEKENSMER(K)T zelfstandig naamwoord v. - Zoo noemt men te Lier en in de omstreken den eersten Zondag der Liersche jaarmerkt. Wordt ook gezeid wanneer er in een huis veel potten en pannen onder de voet staan.

 

pòtjeverdeezeme

bastaardvloek

- Piet Heerkens, uit: De Kinkenduut, ‘Den hemel is den onzen’, 1941 - en et is eenen hemel zonder pijn, / potjeverdezemen, et is er zo fijn!

Overzicht van alle bastaardvloeken

 

pòtlôod

zelfstandig naamwoord

potlood

- Frans Verbunt - meej en dun pòtlôod schrèève - zuinig calculeren

- WBD III.3.1:307 'potlood' = idem

 

pòtlôojer

zelfstandig naamwoord, meervoud van 'pòtlôod'

potloden

- Dirk Boutkan: pòtlôojer

- Zegsman Hans Hessels; Uit het geheugen van Hans Hessels, 2022 - Ge hèt meense èn ge hèt pòtlôojer – Het laatste gezegd tegen een sukkelaar/nietsnut 

 

pots

zelfstandig naamwoord

plat, baret-achtig hoofddeksel

- N. Daamen (handschrift 1916) - "pots - breed uitwaaijend kinder hoedje"

- Cees Robben - Zet oew pots op (19680830)

- Leo Goemans; Leuvens taaleigen (1936) - POTS - pots zelfstandig naamwoord vrouwelijk - ronde muts zonder klep

- Cornelissen & Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect; 1899 - POTS zelfstandig naamwoord v. - ronde mansmuts zonder klep

- WNT - POTS (II) pet; ronde mansmuts zonder klep, matrozenmuts inz. als dracht voor kinderen; huismutsje voor oude heeren

 

pòtstal

zelfstandig naamwoord

achterstal

- WBD achterstal (deel v.d. koestal, achter de koeienstand, achter de mestgoot of achter de koedrempel), ook 'aachterstal' genoemd

- Audioregistratie 1978 - Toen han de boere ene pòtstal, hè. Nouw hèbbe ze verharde vloere in de stal èn naa hèbbe ze wir nuuw stalle. Nouw hèbbe ze vort en drèèfmiststal mar toen han ze pòtstal. Dè was zon gat, zonnen hôogen dam èn daor stonde die koeje op èn de mèst wèrd zommar truggegôojd achter èn daor koste durflòsse!” (- Interview met Heikanters - Transcriptie door Hans Hessels)

 

pòtternòster

zelfstandig naamwoord

paternoster, rozenkrans

►paoternoster

 

pòtternòstere
werkwoord, zwak
de paternoster bidden; letterlijk ‘Onzevader’, echter ook de gebedsnoer van de ‘rozenkrans’
- Cees Robben - D’r gèèt, die is fèèn... As die keutelt dan potternostert ze... (19710409)
 

pòtverdommeke

zelfstandig naamwoord, verkleinwoord

sikje, sierbaardje onder onderlip

de beeldspraak is niet duidelijk

- WBD III.1.1:59 'potverdommetje' = sik

- C. Verhoeven; Herinneringen aan mijn moedertaal (1978) - Herinneringen aan mijn moedertaal - POTVERDOMMEKE o. - klein sikje dat driftig op en neer gaat bij het praten.

- Jan Naaijkens - Dè's Biks (1992) - 'potverdòmmeke' zelfstandig naamwoord  - sikje

 

pòtstuk

zelfstandig naamwoord

vervelend iemand

- Voorbeeld van systeemkaart Sterenborg - laasteg pòtstuk - lastpost, vervelend iemand

- Henk van Rijen -  'Gè laasteg pòtstuk dè ge dor zèèt!'

- C. Verhoeven; Herinneringen aan mijn moedertaal (1978) - POTSTUK vervelend wezen; vooral gezegd tegen een lastig kind.

 

pòttentrul

zelfstandig naamwoord

kinderspel

- N. Daamen (handschrift 1916) - "pottentrul - 'n kinderspel met een bal in een kuiltje in den grond, de kinderen gewapend met een stok"

 

pòtte(r)nòster

zelfstandig naamwoord

rozenkrans

paoternòster

 

pòtverdeeseme, -dimme

bastaardvloek

- Paul Spapens et al; Goedgetòld, diksjenèèr van de Tilburgse taol (2004) - potverdorie

Overzicht van alle bastaardvloeken

 

pòtverdòt

bastaardvloek

alleen aangetroffen in een dialectvers van Leo Heerkens

- Leo Heerkens - En 't vrouwke dè ketterde: potverdot,/ potjeverdorie toch potverdot,/ en 't vrouwke dè ketterde: potverdot,/ dan hebben we niks in de pot! (uit: 'n Weeverke schoot..., in: Piet Heerkens, De Kinkenduut, 1940)
Overzicht van alle bastaardvloeken

 

pòtvergimme

bastaardvloek

- KAREL. Potvergimme, Sjarel, des gevaorluk wérk! (Karel en Sjarel, dialoog in Groot Tilburg, 18 mei 1945)

Overzicht van alle bastaardvloeken

 

praacht

zelfstandig naamwoord

pracht

- Miep Mandos-v.d.Pol; Aantekeningen Brabantse spreekwoorden - gezegde -  Òn et dörp de praacht, mar hier de maacht. (gezegd van Goirkenaren: het geld was op 't Goirke te vinden)

- Cees Robben -  vól praol èn praacht

- Cees Robben -  'zonder praol of praacht'

 

 

praaj

zelfstandig naamwoord

prei - Allium ampeloprasum - een plant uit de lookfamilie (Alliaceae);

- Ze tilde zelf veul sorte gruunte/ Van slaoj en praaj tot Brussels lof… Uit: ‘Bè de wèèvers òn tòffel’, Ad van den Boom, circa 2005

- Piet van Beers – ‘De stinpöst’: Gaode èfkes langs de slaager.../ komde ok nog op de mèrt? / Zurgt dan vur wè platte ribbe/ èn wè praaje vur de snert. (Spoeje doemmeniemer; 2009)

- Piet van Beers – ‘Praaj’: "Breng dan wè Praaje meej./ Tweej dikke, vur den Ertesoep/ èn wè vur den Hasjee" (Spoeje doemmeniemer; 2009)

- WBD III.2.3:89 'prei' = idem

 

Ill.: Thomé - allium porrum Linnaeus (links onder B) en allium scorodoprasum (rechts onder A)

 

prakkedènke

werkwoord, sterk

contaminatie van prakkezeren en denken

- Naa, daor hoefde-n-ik nie lang oover te prakkedènke. ’t Schonst vèèn ik: ‘Ze kosse nie bè mekaor gekweeke krèège’. (Ed Schilders; Wè zeetie?; website Brabants Dagblad Tilburg Plus 2009)

 

prakkezaosie

zelfstandig naamwoord

Henk van Rijen -  zorg, bekommernis

- WNT - PRAKKEZATIE - overpeinzing

 

prakkezeere

werkwoord, zwak

prakkezeren, diep nadenken, bedenken, uitdenken, overwegen

- KAREL. Allemol goed en wel en nie slécht geprakkezeerd, mar 't is toch gin gezicht! (Karel en Sjarel, dialoog in Groot Tilburg, 15 december 1944)

- Interview met de heer De Kok (1978) – Jaaa, dè, Jan Brinkhorst hadde daor, war (Körvels Huukske), Peer Daome hadde daor èn… jè, èn van Aarle èn Dikke Smits. Zowiets allemòl. Ik kan er zo meschien ak prakkezeer wèl twinteg van opnoeme!

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 66 05 06 - Ze hee efkes geprakkezeerd

- Ed Schilders, Wè zeetie?; website Brabants Dagblad Tilburg Plus 2009 - De vurrege keer vroeg dieje meens van de kraant òn alle kandidaote wèsse de schonste Tilburgse ötdrukking òf ’t schonste gezègde vonne. Naa, daor hoefde-n-ik nie lang oover te prakkezeere. ’t Schonst vèèn ik: ‘Ge ziet mar, ge doet mar, ’t is gemak zat’.

 

 

praogerke

zelfstandig naamwoord, verkleinwoord; een beeld of prent van 'kindje Jezus van Praag'; beeld van het kindje Jezus dat sedert 1628 vereerd wordt in Praag, en dat een zeer grote reputatie van wonderdoening heeft. In Nederland is er een bedevaart naar het beeld in Roermond.

- Theo de Wijs; correspondentie met Cees Robben bezorgd door Guido de Wijs - Hier hebben ze nog bildjes van Jezus en St. Janneke, wij hadden vruuger thûîs ’n praogerke (kindje Jezus van Praag) (10-01-1970)

 

praom

zelfstandig naamwoord

praam, prangijzer

Bij de hoefsmid

 

Praam rond de neus van het paard - bron: wwe.imadia

 

Door het aandraaien van de praam komen er hormonen (endorfinen) los in het bloed waardoor het paard niet gestresst raakt.

- WBD praam - knijper op de neus van een paard om het in bedwang te houden

- A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland 2 (1958) - zelfstandig naamwoord vrouwelijk - praam: 1) neusknijper van een paard

- WNT - PRAAM - prangijzer, neusknijper inz. in gebruik om paarden in bedwang te houden

Bij de radenmaker

- WBD (II:2738) 'praom' - spakentrekken (van een rademaker)

uitdrukking - De praom eróp zètte - de duimschroeven aandraaien

Bij de molenaar

- A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland 2 (1958) - zelfstandig naamwoord vrouwelijk - praam: 2) (molenaarsterm) toestel dienende om bij storm of plotselinge windrukken de vang om het wiel te persen.

 

praot

zelfstandig naamwoord in meerdere betekenissen

praat

wat iemand te zeggen heeft, gezien de omstandigheden

- Cees Robben - ...dan heet ie nie veul praot... (19581122)

- Cees Robben - Dek praot genog hâ... (19590912)

- Pierre van Beek - Goeie praat kost niks; goeie raad is geld waard. - Met mooipraterij schiet men niets op.  (Nieuwe Tilburgsche Courant; Typische zegswijzen afl. 5; 25 augustus 1959)

- A.A. Weijnen, Dialectatlas van Noord-Brabant (1952) - hij heej veul pròts ómdèttie stèèrk is

een praatgraag persoon
- Cees Robben - Ons Filleke des toch zon praot war.. (19720714)

- Mandos, Brabantse spreekwoorden (2003) - de praot is nie vur jou allêen - laat een ander ook eens aan het woord

- A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland 2 (1958) - zelfstandig naamwoord o. 'proot' - praat: 'vuil proo't hebbe' - veel praat hebben, over een al te rijk flux de bouche beschikken.

- Cornelissen & Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect; 1899 - PRAAT zelfstandig naamwoord mannelijk - Praat hebben veur zeven man - geweldig veel praat hebben

praatjes, in de zin van ongunstige berichten, geroddel

- Voorbeeld van systeemkaart Sterenborg - Mòkt mar dètter ginne praot van komt.

- Frans Verbunt - der is veul praot oover, mar et wordt stilgehaawe

- Mandos, Brabantse spreekwoorden (2003) - tisser in de praot ('47) - er wordt over gesproken

- WBD III.1,4:118 'kwade praat' = laster

- WBD III.3.1:255 'praat', 'praatje' = praatje

- Henk van Rijen -  daor mótte ginne praot van maoke - daar moet je niet over spreken.

► praoterij

ter sprake komen

- Lodewijk van den Bredevoort (pseudoniem van Jo van Tilborg), Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 2, Tilburg 2007 - Hoe et te praot kwaam weet ik niemir mar we han et er ineens over.


► zie ook 'pròts' en volgende tefwoorden

 

praote

werkwoord, zwak

praten

praote - pròtte - gepròt, met vocaalkrimping;

ook in tegenwoordige tijd vocaalkrimping: gij/hij pròt

- Voorbeeld van systeemkaart Sterenborg - Vader tot zoon: Is dè praot, die gij pròt; pròt praot nèt as ik praot, dan pròtte pas praot!

- Miep Mandos-v.d.Pol; Aantekeningen Brabantse spreekwoorden - Dè zèn daor zón lêege höskes dègge wèl plat mót praote; aanders kunde nie binne.

- Miep Mandos-v.d.Pol; Aantekeningen Brabantse spreekwoorden - Pròt of lòt en scheet, dèk iets weet.

- Dialectenquête 1876 - loan m'is 'n lutske proate - laten wij eens keuvelen

- WBD III.3.1:281 'plat praten', 'dialect praten' = plat praten

282 'deftig,hoog, uit de hoogte, Haags praten' = bekakt praten

- WBD III.1:270 'praten' = beraadslagen; 244 'praten' = uitspreken

 

praoterij

zelfstandig naamwoord

roddel

- Audioregistratie 1978 - Pèsterij, praoterij bè wèèze van spreeke! Dènkt erom dèt trug kwaam, hòr, want ze raanselde oe af! Tot èn mèt, hòr! Dan waarde nie gelukkeg agge dè dörfde te waoge! (- Interview met Heikanters - Transcriptie door Hans Hessels)

 

praotwaoter

zelfstandig naamwoord

praatwater

alcoholische drank

benaming van een Tilburgse biersoort (triple)

 

Foto: CuBra 2018

 

preediekaosie

zelfstandig naamwoord

predicatie; een lezing in de protestantse kerk; in tegenstelling tot 'preek' in de katholieke kerk

- Naarus (pseudoniem van Bernard de Pont) in: Groot Tilburg 1941- En om is wè aanders te hebbe was ik is naor in predikaosie gegaon.

 

preej

zelfstandig naamwoord

waarschijnlijk afgeleid uit het Franse 'prêt', in de betekenis van loon dat op voorhand werd uitgekeerd.

- Henk van Rijen -  betaling

- Henk van Rijen -  pré, voordeel, zakgeld

- WBD III.3.1:191 'pree' = fooi

- Cornelissen & Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect; 1899 - PREE (zachte e) zelfstandig naamwoord v + mannelijk - weekloon; bij uitbr.: alle werkloon - ook: drinkgeld: Hij krijgt 's Zondags maar weinig pree van ze' moeder.

- Jan Naaijkens - Dè's Biks (1992) - preej, zelfstandig naamwoord  - zakgeld

- WNT - PREE - 1) soldij, 2) loon, 3) zakgeld

 

preeke

werkwoord

preken

- Dialectenquête 1887 Willems - preeke - prikte - geprikt

ook vocaalkrimping in tegenwoordige tijd: gij/hij prikt

- J.H. Hoeufft; Proeve van Bredaasch Taal-eigen (1836) - PRIKT voor 'preekt'. Het is, door de hier nog veel gewone verandering der e en i, het oude 'prekt'. 

1. een predikatie houden, vanaf de preekstoel spreken

- N. Daamen (handschrift 1916) - "geprikt - gepredikt - hij hee geprikt"

- Lodewijk van den Bredevoort (pseudoniem van Jo van Tilborg) Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 1, Tilburg 2006 - Hij prikte zô schôon en hij mokte héél veul meensen beter, die ziek waren of lam, of blind.

2. andere betekenissen

- WBD III.4.1:49 'preken' - zingen (van vogels), ook fluiten, slaan, slagen

- WBD III.4.1:166 'preken' - geschreeuw v. leeuweriken, ook 'jubelen' genoemd

- Cornelissen & Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect; 1899 - PREÊKEN (zachte e) - prediken, wordt ook gezegd van een zacht, onbeweeglijk schijnende, draaiende draaitol; eveneens van het ronken van een meikever.

 

prèèke

werkwoord, zwak

prijken

- Dialectenquête 1887 Willems - praeke - prèkte - geprèkt — ook in tegenwoordige tijd vocaalkrimping: gij/hij prèkt

 

prèès, prèske

zelfstandig naamwoord, verkleinwoord

prijs (zowel beloning als waarde-aanduiding)

- A.A. Weijnen, Dialectatlas van Noord-Brabant (1952) - der waare vèèf prèèze

- Henk van Rijen -  hij heej aatij prèès - hij heeft steeds geluk

- Frans Verbunt - in de prèèze vliege - prijzen winnen in de duivensport

- WBD III. 1.4:61 'op prijs stellen' = waarderen

- WBD III.3.1:121 'prijzig' - duur

 

preevelemèntje
zelfstandig naamwoord – verkleinwoord van ‘preevelement’; geprevel, ook in de betekenis 'avondgebed'
prevelementje;
uit ‘preuvelen’ (17de eeuw)

- Cees Robben - As ie zuut z’n preevelementjes/ “Daank oe Lieve-Heerke” bidt (19581122)

- Cees Robben - Die fèèn trip (...) mee d’r prevelementje en durre seklaade.. (19850215)
 
 

prèèze

werkwoord, sterk

prijzen

- Dirk Boutkan prèèze - (prêes)/prees - gepreeze

- Dialectenquête 1887 Willems - prèèze - prêes - gepreeze; geen vocaalkrimping

- WBD III.1.4:429 'prijzen' = idem

- Stadsnieuws - Et valt te prèèze dèttie zenen mond gehaawe heej. (180608)

 

prefêet

zelfstandig naamwoord

profeet

- Kees en Bart - Tilburgsche Post ca. 1935 - Ik zèè ginne prefeet

- A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland 2 (1958) - prəfe.t, zelfstandig naamwoord mannelijk - profeet

- Cornelissen & Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect; 1899 - PROFEET zelfstandig naamwoord mannelijk - iemand die met nadruk, met juistheid of op eenen toon van zekerheid spreekt.

 

prefèssie

zelfstandig naamwoord

beroep, professie

- Cees Robben - Wij zèn wèèvers van prefessie... (19560630)
- Cees Robben - speulerkes [voetballers] van prefessie... (19560526)
 

prèlwèg

zelfstandig naamwoord - verbastering van 'Parallelweg', de oude naam voor wat tegenwoordig (2013) de Spoorlaan is.

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 72 03 30 - D'r is òòt unne tèd gewist / Dè overal bòòme stonde / Op de Prèlweg, waor toendertèd / Wel duuzend kraaie wonde.

- Henk van Rijen -  parallelweg

- Stadsnieuws - Vanaf de Prèlwèg koste den Atteljeej zien. (181109)

- K. de Beer - Tilburgs Bijnamenboek (2000) - prèlwèg = Spoorlaan (blz. 131)

 

Tilburgsche Courant 8-9-1877

 

prèngel

zelfstandig naamwoord

gierigaard

- WTT 2013 - afgeleid van het werkwoord 'prèngele'; dit werkwoord hangt waarschijnlijk samen met het moderne 'pingelen', 'afdingen'. Wie altijd afdingt = gierig.

- Èn wieste, dè ne prèngel/ nôot ene sènt kan misse? (Henriëtte Vunderink; Wieste..?; k Zal van oe blèève haawe, 2007)

- WNT - lemma PRENGEL zelfstandig naamwoord mannelijk (vr?) van de wortel 'prang' (± = klem), met verkleinwoordsuffix -el - 1) dikke stok, knuppel; II) naam v.persoon: 1) lompe vlegel, pummel; 2) in Gron. nietig, tenger ventje; in Maastr. 3) dik, mollig kind;

- WNT - lemma PRENGELEN - Samenstellingen: PRENGEL, 1°. Gierigaard, in N.-Brab. (Onze Volkst. 1, 220; SCHUERM. [1865-1870]); 2°. Iemand, inzonderheid een vrouw, die altijd afdingt (SCHUERM. [1865-1870]; CORN.-VERVL.) PRENGELAAR (”prangeleer”, JOOS [1900-1904]; ”prengelèèr”, CORN.-VERVL.; ”prenkeleer”, SCHUERM. [1865-1870]). PRENGELKONT, vrouw die altijd afdingt (CORN.-VERVL.).

- Cornelissen & Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect; 1899 - PRENGEL zelfstandig naamwoord v. - vrouw die altijd prengelt alvorens te koopen.

- Henry J. Blacquière, uit: De boeren van Kleidorp Noordbrabant, 1956 - Toen het zaterdagavond was en het werkvolk op de "geut" stond om hun loon te ontvangen, stond de deur naar het woonvertrek open. En toen de baas tegen Hanneske zei: "Ou koei is gestierd van de weak, dus da's veur jou zeuve stuivers minder," klonk het opeens door de open deur uit het woonvertrek:""Neeë, aacht!" Zodoende kreeg Hanneske acht stuivers minder uitbetaald en Mie had haar zin. Ze had hem toch nog een stuiver afgeprengeld.

- Schuermans - DJANGELEN, o. w. bij het koopen scherp afdingen : die vrouw kan niets koopen zonder djangelen. Dit woord, veel met
prangelen verbonden, schijnt ons den zelfden wortel te hebben als dingen, waar het een verbasterd freq. van wezen zal. Men zegt ook te Cornelissen & Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect; 1899 - st. en pr. afdjangelen, in Br. afprengelen of afprenkelen ( Z. blz. 11 ). (Algemeen Vlaamsch Idioticon; 1865 e.v.)

- Schuermans - onder PRENGEL - in Antw., KL.-Br., Kemp. en elders: aanhoudend drukken, geweld, moeite doen, bijzonderlijk in den handel, in het koopen en verkoopen om wat af te dingen, en vandaar dat afprengelen 't zelfde is als : afdingen, djangelen. Prengel bet. in N.-Br. : een die altijd afdingt, een gierige en vrekkige mensch ; te Maastr.: een dik kind; elders in Limb. : iemand die stijf en lomp is, een kinkel.
PRENGELAAR, een die prengelt. (Algemeen Vlaamsch Idioticon; 1865 e.v.)
 

prèngele

werkwoord, zwak

scherp afdingen

- Cornelissen & Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect; 1899 - PRENGELEN - scherp bieden, nauw afdingen

- WNT - lemma PINGELEN I - 1. Dingen op den prijs van iets, inzonderheid: door aanhoudend of kleingeestig te dingen een kleinigheid van den koopprijs af zien te krijgen. In dezen zin in verschillende streken bekend (bijvoorbeeld in Holland, Gelderland, Overijsel, Limburg). Soms ook in den vorm pengelen; daarnaast hier en daar in Z.-Brabant en Limburg pinkelen (Onze Volkst. 2, 225; RUTTEN [1890]). Vergelijk ook PEGELEN (I) en PRENGELEN.

- WNT - lemma PRENGELEN - Inzonderheid in het Brab. en Limb. deel van Nederl. en België bekend. (...) 3. Scherp bieden, afdingen in den handel (SCHUERM. [1865-1870]; PRENGEL, 1°. Gierigaard, in N.-Brab. (Onze Volkst. 1, 220; SCHUERM. [1865-1870]); 2°. Iemand, inzonderheid een vrouw, die altijd afdingt (SCHUERM. [1865-1870]; CORN.-VERVL.)

 

presonsie
zelfstandig naamwoord
- Cees Robben - gebruikt het woord in de betekenis ‘vermoeden’, maar de etymologie is niet duidelijk; mogelijk verbastering van 'presentie', 'voorkomen'
- Cees Robben - En naa heb ik zô’n presonsie... (19570427)
 

presonteere

werkwoord, zwak

presteren

- Voorbeeld van systeemkaart Sterenborg - Ze hèbbe goed gepresónteerd - Ze hebben goed werk geleverd.

- Henk van Rijen -  ze hèbbe goed gepresonteerd - ze hebben goed werk geleverd.

 

prèùk, prökske

zelfstandig naamwoord en verkleinwoord

pruik, pruikje

- WBD III.1.3:277 'pruik' = pruik

 

prèùkemaoker

zelfstandig naamwoord

- Henk van Rijen -  hij heeget zo druk as ene pröökemaoker meej êene klaant

- A.J.A.C. van Delft - Iemand, die veel beweging over een werkje van weinig beteekenis maakt, en doet alsof hij het er zeer druk mee heeft, voegt men toe: "Hij heeft het zoo druk als de pan met vastenavond." Ook wel: "Zoo druk als een pruikemaker met één klant." (Nieuwe Tilburgsche Courant; Van Vroeger Dagen afl. 117; 5 juni 1929)

- A.J.A.C. van Delft - "Hij heeft 't druk als een pruikemaker met ééne klant" beteekent: Hij neemt den schijn aan van veel te werken en inderdaad verricht hij weinig. Even over de Belgische grens hoort men daarvoor: "'t Is alsof hij Mol en Balen moet afwerken en Desschel en Retie er bij." (Nieuwe Tilburgsche Courant; Van Vroeger Dagen afl. 117; 5 juni 1929)

- Pierre van Beek – "Hij heeft het druk as 'nen pruikemaoker mee ene klaant" wordt gezegd van iemand, die zich een houding aanmeet alsof hij heel wat werk verzet maar in werkelijkheid toch eigenlijk niet veel uitvoert. Onze zuiderburen in de Belgische Kempen zeggen hetzelfde op hun manier met de woorden: "'t Is alsof-t-um Mol en Baolen moet afwerken en Desschel en Rethy d'rba (erbij)!" Zo men weet liggen genoemde plaatsen in de Belgische Kempen. (Tilburgse taalplastiek 13 Nieuwe Tilburgse Courant – donderdag 11 mei 1950)

- Henk van Rijen -  pruikenmaker

- Henk van Rijen -  'Hè hee-g-ut nèt zo druk as unne pröökemaoker meej êene klaant'

- WNT - PRUIKENMAKER - Het zoo druk hebben als een pruikenmaker met één klant, of ... die geen klanten heeft. Meestal gebezigd m.b.t. iemand die zich verbeeldt dat hij het druk heeft.

 

 

 

prèùm, prömke

zelfstandig naamwoord

1. de vrucht pruim

- Cees Robben -  en bord möllekepap meej prèùme;

- Mar vruuger han we zelf ok frèùtbôome in de tèùn èn de buuren ok, èn waor ge veul van had dè wier onderling geröld, gij enen emmer pèrzike of prèùme èn wij enen emmer kersen of iets aanders. (Nel Timmermans; Wètter ammòl òn de deur komt; CuBra; 200?)

- Dialectenquête 1876 - pruimen en père ( ui = eu van Frans Meuse), meestal: pruim en père

- WBD III.4.3:163 'wilde pruim' = sleepruim

2. tabakspruim

► prèùme

► prèùmtebak

2.1. bijnaam op basis van 2

- K. de Beer - Tilburgs Bijnamenboek (2000) - Ries prèùm & Kees kwatta = echtpaar Bertens (blz. 25)

3. vrouwelijk geslachtsdeel (uiterlijk kenmerk)

- WBD III.1.1. lemma  vrouwelijk geslachtsdeel – pruim, frequent centraal Tilburg

 

prèùme

werkwoord, zwak

pruimen (van tabak)

prèume - prömde - geprömd, met vocaalkrimping in tweede en derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd - gij / hij prömt

- De baanke van de Lèndenbôom/ stòn triestig èn verlaote/ in plak dètter den A.O.W./ zit te prèùme èn praote. (Lechim; pseudoniem van Michel van de Ven; ongedateerd knipsel 1960-1980; uit: Ene trostprès...)

- Frans Verbunt - hij maag wèl iets hèbbe want hij prömt nie

 

prèùmetèèd

zelfstandig naamwoord

pruimentijd

- Cees Robben -  Tòt in de prèùmetèèd .. èn dan verzuuk ik jöllie óp de kròkstêene.

- Cornelissen & Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect; 1899 - PRUIMENTIJD zelfstandig naamwoord m, - Tijd dat de pruimen rijp zijn.

- WNT - PRUIMENTIJD - de tijd dat de pruimen rijp zijn; in den pruimentijd; nooit

 

 

prèùmtebak

zelfstandig naamwoord

pruimtabak

- Hoe gònget vruuger jaore,/ Toen krêeg ene vadder prèùmtebak/ of en flèske jònge klaore. (Lechim; pseudoniem van  Michel van de Ven; ongedateerd knipsel 1960-1980; uit: Ik wòcht mar aaf...)

 

Advertentie voor pruimtabak - Nieuwe Tilburgsche Courant 17 november 1921

 

prèùmzuutendirk

zelfstandig naamwoord - het tweede deel 'dirk' is waarschijnlijk de naam Dirk

- N. Daamen (handschrift 1916) - "pruimzuutendirk - eeuwige vuilkijker"

 

priegel

zelfstandig naamwoord

slaag

- WBD III.1.2:45 'priegel' = pak slaag; ook:'priegeling, afrossing, rammel, enz.'

- Stadsnieuws - Onze Jan krêeg priegel van onze paa omreeje dèttie geloogen ha (100607)

- WNT - PRIEGELEN - 1) slaan, een pak slaag geven; 3) steken; 4) met inspanning peuteren op fijn naaiwerk.

- A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland 2 (1958) - zelfstandig naamwoord 'priegel' (in de verb.'priegel krege' - slaag krijgen)

- Cornelissen & Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect; 1899 - PRIEGELEN - ferm afrossen: Gepriegeld worden gelijk 'en Duitsch wijf. PRIEGEL (zonder bepaling) pak slaag

 

Ilex aquifolium - bron: wikipedia

 

prikblad

zelfstandig naamwoord

hulst (Ilex aquifolium)

- WBD III.4.3: prikblad - hulst (Ilex aquifolium)

 

prikdraod

zelfstandig naamwoord

- WBD prikkeldraad ; ook genoemd: 'prikkeldraod' of 'pikkeldraod'

 

prikke

werkwoord, zwak

prikken

- WBD aanbrengen van gaatjes in het deegbrood

 

Preekstoelen in Tilburgse kerken - vlnr: Goirke, Noordhoek, Hoefstraat - bron: Beeld on line

 

prikstoel

zelfstandig naamwoord

preekstoel

- N. Daamen (handschrift 1916) - "prikstoel - predikstoel' de pastoor prikt goed; hij hee laank geprikt"

- A.J.A.C. van Delft, Nieuwe Tilburgsche Courant 30 november 1929 - Wanneer te Tilburg een paar "aongeteekend" is, d.w.z. ingeschreven ten ondertrouw in de registers van den Burgerlijken Stand, wordt ook de Kerk in 't ceremonie betrokken doordat het toekomstige paar driemaal van den preekstoel afgeroepen moet worden. Dit heet hier ter stede "de roepen krijgen", terwijl men elders spreekt van "van den preekstoel vallen".
- Naarus (pseudoniem van Bernard de Pont) in: Groot Tilburg 1941 - Hij kwaamp zelvers op z’n prikstuultje, en zoo treffend schoon en zó eenvoudig, sprook ie mee z’n parochiaone, dèk er verschaaie keer minne zaddoek van heb motte gebruiken...

- Cees Robben - [pastoor spreekt:] Ak op den prikstoel stao... (19750425)

- Pierre van Beek - As de boeren oud wòrre, stòn ze ónder de prikstoel (= worden ze 'fijn') (Tilburgse Taalplastiek 136)

- Audioregistratie 1978 - Agge hil et jaor oewe kattechismes gekènd had, dan krêede, wèrd dè op de prikstoel gezeej. Dan krêede en prèntje! Ik kon mene kattechismes van veur tot aachtere opzègge zonder… meej vraoge èn antwoorde! (- Interview met Heikanters - Transcriptie door Hans Hessels)

- Lodewijk van den Bredevoort (pseudoniem van Jo van Tilborg), Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 1, 2006 - De gisseluke, de pestoor of kapelaon, verkondigde et wel meej overtöging van de prikstoel, en et brave volk geleufde dè...

- WBD 'prikstoeltje - driepotig stoeltje v.d.schoenmaker, hs K183 (II 695)

- Frans Verbunt - ze zèn van de prikstoel gerold - hun voorgenomen huwelijk is op de preekstoel bekendgemaakt; de aankondiging bestond uit drie 'roepen' op drie opeenvolgende zondagen.

- Elie van Schilt; Prikstoelen mee houtsnijwerk, waorvan ge nou zegt: 'Hoe konden ze ut maoken.' (uit: ‘Un paor momentjes vur wet ouw monumentjes’; CuBra, ca. 2000)

- WBD (III.3.3:34) prikstoel, kansel = preekstoel

- J.H. Hoeufft; Proeve van Bredaasch Taal-eigen (1836) - PRIK, voor 'preek', door de hier zeer gebruikelijke uitspraak der ee als eene i. (zie ook 'prikt')

- Jan Naaijkens - Dè's Biks (1992) - prikstoel zelfstandig naamwoord  - preekstoel

 

Preekstoeltje spelen - Francesco Bergamini

 

prikstuultje

zelfstandig naamwoord, verkleinwoord van prikstoel maar in de betekenis van een schoenmakersstoel, waarschijnlijk dus met betrekking tot 'prikken'

preekstoeltje

- WBD II 695 - 'prikstoeltje' - driepotig stoeltje van de schoenmaker, hs K 183

- N. Daamen (handschrift 1916) - "prikstoel - 3 pootig stoeltje van den schoenmaker"

 

prikt(e)

werkwoordsvorm

2e + 3e pers.enk. van 'preeke', met vocaalkrimping - preekt(e)

tegenwoordige tijd resp.verleden tijd

- J. H. Hoeufft; Proeve van Bredaasch Taal-eigen, 1836 - PRIKT voor 'preekt'. Het is, door de hier nog veel gewone verandering der e en i, het oude 'prekt'.  

- N. Daamen (handschrift 1916) - "de pastoor prikt goed"

- Cees Robben - Denkte gij na mar nao vur degge prikt... (19830211)

 

Pril
Naam
De maand april.
- ‘Een roestpraatje’ (Weekblad van Tilburg, 5 oktober 1867): As ’t vee in den Pril nie en geldt, kunder meê wachten in den treuren.
 

prins

zelfstandig naamwoord

prins

- Miep Mandos-v.d.Pol; Aantekeningen Brabantse spreekwoorden - (Ligde lèkker, lummel?) Nèt zó lèkker as ene prins in nen èèrpelkèùl.

- Miep Mandos-v.d.Pol; Aantekeningen Brabantse spreekwoorden - As ene prins in en kafkòt. (± voelt zich niet goed thuis)

 

prinsepolse

zelfstandig naamwoord

letterlijk principaalste, de belangrijkste

- Frans Verbunt - de belangrijkste, de vrouw van de baas

- WTT-2013 - alleen opgetekend door Frans Verbunt, die waarschijnlijk niet bekend was van de verklaring voor dit woord door Pierre van Beek, of althans Van Beek niet als bron opgeeft.

- WTT 2013 - Van Beek kon het woord verklaren met behulp van de lezers van zijn krantenrubriek Tilburgse Taalplastiek. 'prinsepolse' is afgeleid van 'principaal', 'belangrijk': 'het', of 'de' belangrijkste.

Pierre van Beek – Tilburgse Taalplastiek 32 - Ze waren thuis met elf kinderen: negen meisjes en twee jongens. Had het voor een meisje eindelijk eens een nieuwe jurk kunnen lijden, dan moest die bewonderd worden als ze hem de eerste keer aantrok. Moeder zei dan: "Wè zède toch schôon, ge zijt net ene prinse polse". Onze lezeres weet niet wat de uitdrukking betekent. "Je bent net een prinses" zou logisch zijn, maar waar blijven we dan met dat vreemde woordje "polse?" Geen idee! En u? [20-3-1965]

Pierre van Beek – Tilburgse Taalplastiek 34 - De uitdrukking: "Ge zijt net ene prinse polse" in ons artikel nr. 32 heeft nogal wat reacties gegeven. Ze kwamen niet alleen uit Tilburg, maar er waren er ook bij uit Riel "waar men het hoog-Tilburgs ook wel kan volgen", van een geboren en getogen Tilburger die nu in Vught woont maar nog volop met zijn vaderstad meeleeft, en uit Udenhout. (...) Op de eerste plaats is gebleken, dat de twee mysterieuze woorden aan elkaar dienen geschreven te worden. (...) In het Brabantse en ook Tilburgse dialect worden bepaalde "a's" vaak als "ô" uitgesproken. Bv. "Bolse" voor "Baalse" en "Chomse" voor "Chaamse". Als we dit nu eens omgekeerd toepassen op het nieuw verkregen woord dan komen we tot "prinsepaalse", waarvan het een klein stapje is naar "principaalse". Welnu, principaal betekent "voornaam", maar werd en wordt ook wel gebruikt voor baas, patroon, werkgever. [principaal; wtt] We zitten nu nog maar alleen met het achtervoegsel "se" te kijken. Hiermee wordt in het Nederlands aangeduid de vrouw van de figuur, die het hoofdwoord aangeeft. Weliswaar is de vorm weinig gebruikelijk en zal hij vooral jonge generaties mogelijk vreemd in de oren klinken, maar hij bestaat de dag van vandaag nog. Men kan spreken van "de burgemeesterse", wat geen vrouwelijke burgemeester maar de vrouw van een  burgemeester is. Men spreekt ook in dezelfde zin van "de dominese" en wij herinneren ons een boek, dat tot titel voert "De Majoorse". Onze "prinse polse" werd dus tot "principaalse" oftewel: de vrouw van de baas, patroon, werkgever.

 

prippereere

werkwoord, zwak

prepareren

- Kees en Bart - Tilburgsche Post ca. 1935 - 'pripparreeren'

 

prisse

werkwoord, zwak

bakken en braden

- WBD (III.2.1:356) 'prissen' - sudderen, ook 'spetten, spetteren, knetteren'

- C. Verhoeven; Herinneringen aan mijn moedertaal (1978) - PRISSEN onov. ww - bakken en braden

 

prissentaosie

zelfstandig naamwoord

presentatie, voorkomen (i.h.b. van vrouwen en daarbij i.h.b. van de boezem)

- Theo de Wijs; correspondentie met Cees Robben bezorgd door Guido de Wijs - ’n leuke mèd war, dè wel, mar ze hee gin prisentaosie (10-01-1970)
- Cees Robben - Wes ons Mietje toch plat war... Jè ze heej niks gin prissentaosie... (19761112)
 

prissenteerblad

zelfstandig naamwoord

- WBD III.1.3:121 'presenteerblad' = klep van een broek

 

prissenteere

werkwoord, zwak

presenteren, aanbieden

- Henk van Rijen -  prisenteert es en kuukske - ga eens met de koekjes rond

- als contaminatie van presenteren en aanbieden: Ons Lia presenteerde der èège aon om de soep op te scheppe. (Lodewijk van den Bredevoort – pseudoniem van Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 2, Tilburg 2007)

- Jan Naaijkens - Dè's Biks (1992) - 'prizenteere' ww - presenteren

 

prittendeere
werkwoord, zwak
pretenderen; pretensies hebben
- Cees Robben- Hedde nog meer te pretendeere..? (19600311)
 

pròchie

zelfstandig naamwoord

parochie

- Ons Sjaan is venaovend nòr de rippetiesie. Zis teegesworreg onder en korke bij ons in de pròchie, vur te zinge meej ötvòrten èn zôo meer van die fiste. (G. Steijns; Grôot Dikteej van de Tilburgse Taol 2006)

- Cornelissen & Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect; 1899 - PROCHIE zelfstandig naamwoord, vrouwelijk - parochie

Historisch taalgebruik

In de transcripties van Ad Pijnenburg uit Tilburgse protocollen in de 16de, 17de, en 18de eeuw is 'prochie' een gangbare schrijfwijze voor het Latijnse 'parochium'. Omdat in die eeuwen Tilburg uit één parochiebestond, wordt meestal een nadere vednaam toegevoegd. Voorbeelden daarvan:

- gelegen inder prochie van Tilborch ter stede geheijten die Velth
- binnen dir prochie van Tilborch, ter plaetsse geheijten die Heijstinstraet
- binnen der prochie van Tilborch ad locum bijde Corvelse Moelen
- inder prochien van Tilborch ter steden geheiten Corvel
KLIK HIER om naar de verzameling veldnamen van Ad Pijnenburg te gaan

 

proem

zelfstandig naamwoord

glazen stuiter; knikker

- Voorbeeld van systeemkaart Sterenborg - zonne proem op mene knikker

- N. Daamen (handschrift 1916) - "proem - steenen balletje waarmede de kinderen spelen"

- Den burger, 'n dikke proem van ’n boerke... (Jan Jaansen; pseudoniem van Piet Heerkens svd; ’De nuuwe dokter’; feuilleton in 4 afl. in Nieuwe Tilburgsche Courant 27-1-1940 – 17-2-1940)

- M'n moeder vertelde, dat ze hum nog as ennen blaog van 'n jaor of tien, toen ie meej kaaischeuten aon 't speulen was, naor z'n vadder zunnen kop mikte meej nen proem, omdat die meej nen kaai op naor de Heilige Fermelie wou gaon. (A.J.A.C. van Delft, uit: ‘Toen Tilburg nog dorps was: Een heel typisch dialect’; Nieuwe Tilburgsche Courant, 17 juli 1956)

- Anoniem, Nieuwe Tilburgse Courant - 19 november 1959; Uit Tilburgs folklore - 

Van unne stinpust op zunne èrrum,
as unne proem zo groot,
Zis zo groot as unne kaaischeut,
tot aon z'n schauwers was ie rood.

► voor de volledige tekst Klik hier

 

- Hein Quinten - Ge krêêgt men mis vur zeuve knikkers en êêne proem! (Tilburgse spreuken; ca. 1990)

- Cees Robben - Ik ben giestere over unne kaaischeut geklotterd.. Daorvandaon hek naa zonne proem op munne knikker... (19720915)
- Cees Robben - Ruile... Twee kaaischeute tegen unne proem..? (19670129)

- Proemen, glaozen knikkers, waor ge alle kleuren in kost zien, agge ze tegen et licht hield, waar et betere spul... (Lodewijk van den Bredevoort – pseudoniem van Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 1, Tilburg 2006)

- WBD III.3.2:95 proem, kaajscheut, bolbaaj, 'beukennootje' = knikker

- WBD III.3.2:98 proem, mèèrpel = grote knikker

 

proeme

werkwoord, zwak

knikkeren (met glazen knikkers)

- Theo de Wijs; correspondentie met Cees Robben bezorgd door Guido de Wijs - Zumme proeme of wilde liever haktolle, ‘tis nog te vruug om te vliegere (09-07-1967)

- Cees Robben - Zumme naa is gaon proeme (19670908)

- WBD (III.3.2:101) proeme, kaajscheute = knikkeren (NIET genoemd)

 

profèèt, prefèèt

zelfstandig naamwoord

profijt, voordeel

- Cees Robben - Vruug opstaon dè is gin profèèt... Dè is vruug honger en vruug schèèt... (19821126) [Excuus om lang in bed te blijven liggen.]

- WNT - PROFIJT - 1) voordeel, 2) opbrengst, baat, 3) winst

 

proffeteere

wekkwoord, zwak

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 68 01 18 - Ze willen ’r van profeteren / Zò'n vurdèèl vènde niemir gaauw. 

 

pròl

zelfstandig naamwoord

- WBD III.2.3:118 'prol' = appelmoes

 

prombeere

werkwoord, zwak

proberen

nog geen Tilburgse bewijsplaats; mogelijk ook prambeere

- Noord en Zuid, jrg. 10, 1887, p. 11 – ‘Diverse Meijerrijse woorden’ - Zoo spreken de Meierijers en schrijven ook van (...)  geprombeerd...

 

prömke

zelfstandig naamwoord, verkleinwoord van prèùm

pruimpje, ook kleine tabakspruim

 

prömt, prömde

persoonsvorm

van 'prèùme', het pruimen van tabak, met vocaalkrimping

hij pruimt; hij pruimde

 

prömzuur

zelfstandig naamwoord

- Frans Verbunt - chagrijnig persoon, zuurpruim

- Mandos - Brabantse spreekwoorden (2003) - tis nèt prömzuur zónder laage (Si '69) – gezegd over iemand die vaak lelijk kijkt

- Stadsnieuws - Bij dieje prömzuur isset nôot goed òf et dugt nie (210606)

 

prononsie

zelfstandig naamwoord

prognose, voorspelling

- Pierre van Beek - Tilburgse Taalplastiek - "Hedde (heb je) nog kaoi (kwade) prononcies?", vroeg een oude Tilburger ironisch toen hij een situatie constateerde, die bij kwaadwilligen tot enige verdenking aanleiding kon geven. Hij bedoelde "kwade bedoelingen". We hebben hier kennelijk met verbasterd Frans te maken, verband houdend met "(se) prononcer", uitspreken of zich uitspreken, d.w.z. uiting geven aan zijn bedoeling of gevoelens. Goed kloppen doet het overigens niet, daar de Tilburger zijn "prononcies" gebruikte in de zin van het Franse "intention". Tenslotte kan de Fransman het ook nog zowel zonder het ene als het andere woord stellen, wanneer hij over "kwade bedoelingen" wil praten. (22-6-1972)

WTT 2013 - Deze uitleg door Van Beek is nagevolgd door:

- Frans Verbunt - bedoeling; kaoj prononsies - slechte bedoelingen (fr.: se prononcer = zich uitspreken)

- Goedgetòld - prononsie - bedoeling (Fr: se prononcer = zich uitspreken). Paast mar op vur hum, hij heej mistal kaoj prononsies: pas maar op voor hem, hij heeft doorgaans slechte bedoelingen.

- Henk van Rijen; Mèn Tilbörgs Wôordeboek (1998) - prenonsie, pronoosie zelfstandig naamwoord  - voorgevoel, vermoeden (prénotion Fr.)

WTT 2013 - Etymologie

- Zowel 'prononcer' als 'prénotion' lijken ondeugdelijke verklaringen. De opgave van Van Rijen kan een geheel ander begrip beduiden dat inderdaad meer met 'voorgevoel' - Nederlands 'prenotie' -  te maken heeft dan met 'kwaadwillige bedoeling'. Niettemin lijken alle opgaven een verbastering van het Franse 'pronostic' [vergelijk Nederlands leenwoord prognose], namelijk 'voorspelling' of 'idee hoe de toekomst eruit ziet'. Ook in 'pronostic' is de G in de uitspraak weggevallen. De oorsprong is laag Latijn 'prognosticus' uit het Griekse prognostika. (Baumgartner, Dict. Etymologique, 1996)

 

pronselen

werkwoord, zwak

- WBD III.1.3:10 'pronselen' = niet passen (van kleding); ook! 'flodderen

 

pront

bijvoeglijk naamwoord & bijwoord

- WTT-2012 - 'Pront' wordt meestal uitgelegd als afleiding van het Franse 'prompt'. Het WNT heeft deze duiding echter al in 1942 genuanceerd in het lemma 'pront': "In de dialecten [is 'pront'] de normale ontwikkeling van prompt, met overgang van m in n na de assimilatie van p aan t; wellicht heeft ook de Fransche uitspraak van 'prompt' een zekeren invloed op de ontwikkeling gehad. Afgezien van een sporadisch gebruik in de 17de eeuw komt het woord niet voor het einde der 18de eeuw in de schrijftaal voor; thans heeft het nog een dialectisch tintje in tegenstelling met 'prompt' dat tot de gecultiveerde taal behoort."

- WTT, Ed Schilders 2012 - In het Tilburgs heeft het woord vele nuances gekregen, die echter te verdelen zijn in twee woordsoorten met twee eigen betekenissen.

1. het bijvoeglijk naamwoord 'pront' = Nederlands

- WNT (lemma 'pront') geeft als betekenissen onder andere:
Vlug en correct. Goed. Mooi. Precies gelijkend. Stellig, zeker. Wakker, monter, flink. Trotsch, parmantig.Goed gekleed, netjes. Goed gebouwd, knap van figuur.

- Voorbeeld van systeemkaart Sterenborg - Zèède gij ene pronte meens ... - Ben je een oppassend iemand ...

- Piet Heerkens, uit: D’n örgel, ‘Pronte moeder’, 1938 - 's Lieve Vrouw ha' zeuve vreugde' en / zeuve weeën in d'r hart; / iedere pronte moeder krijgt zoo / van veul zuut en zuur d'r part.

- Tony Ansems, Gatvermiedenhoed, van de cd Gatvermiedenhoet, 2010 - Onzen Opa was vruuger unne pronte/ Stijle witte haor, stond 'em goed...

- Tony Ansems, 't Willeminapark, van de cd Tilburgse Liekes American Style 2, 2009 - De ouwere jonges, öt de buurt/ Ha'n aaltij kauwgum in dere mond/ En ze liepe aaltij pront/ Mee de schonste meskes rond...

- Jan Jaansen (pseudoniem van Piet Heerkens svd), 'De nuuwe dokter’, feuilleton in 4 afl. in Nieuwe Tilburgsche Courant 27-1-1940 – 17-2-1940 - [aantrekkelijk in geldelijk opzicht] ... 'nen pronten ongetrouwden dokter...
- Jan Jaansen (pseudoniem van Piet Heerkens svd), 'Boere-Profeet’,  feuilleton in 5 afl. in de Nieuwe Tilburgsche Courant 1-7-1939 – 29-7-1939 - ientje van Kampen, krijgt tienduuzend mee en de kaast vol linnen, nou-en-of, 'n héél pront durske!

-Jan Jaansen (pseudoniem van Piet Heerkens svd), 'De nuuwe dokter’, feuilleton in 4 afl. in Nieuwe Tilburgsche Courant 27-1-1940 – 17-2-1940 - [goede huisvrouw] "Meens, meens, zuuk toch naor 'n pronte vrouw, dan komt er regelmaot in oe leeve!"

- Jan Jaansen (pseudoniem van Piet Heerkens svd), De nuuwe kapelaon van Baozel, afl. 12, Nieuwe Tilburgsche Courant 17-12-1938 -  ...'n heel net meiske - en 't zal 'n pront vrouwke veur julliën Harrie worren.

- Jan Jaansen (pseudoniem van Piet Heerkens svd), Boere-Profeet’; feuilleton in 5 afl. in de Nieuwe Tilburgsche Courant 1-7-1939 –29-7-1939 - [goed van maatschappelijke stand] - Echt goei pront boerenvolk van den aawe stempel!

- Jan Jaansen (pseudoniem van Piet Heerkens svd), Den Sik van Baozel,  feuilleton in 8 afl. in de Nieuwe Tilburgsche Courant 25-2-1939 – 18-4-1939 - ...en ze zaag er om den doojen dood nie zoo slecht uit: et is 'n pront, net meiske, Anneke, dè is 't!

- Jan Jaansen (pseudoniem van Piet Heerkens svd), Den Sik van Baozel,  feuilleton in 8 afl. in de Nieuwe Tilburgsche Courant 25-2-1939 – 18-4-1939 - ...mar hij kos as dokter toch slecht de dochter van 'n mutskesvrouwke trouwen, al waren et nóg zoo'n pronte lui.

- A.J.A.C. van Delft, uit: ‘Toen Tilburg nog dorps was: Een heel typisch dialect’, Nieuwe Tilburgsche Courant, 17 juli 1956 - "Ze mos niks hebben van swiet en kaskenaode mèr vur de kleeraozie kwaam ze op. We moesten er pront opstaon."

- Cees Robben - Den pronten staand van geene kaant (19570706) [de bemiddelde bevolking (fabrikanten) uit het noorden van Tilburg]
- Cees Robben - ’n heel pront stel (19670428)
- Cees Robben - En van pronten en deftigen staand (19580308)
- Cees Robben - In elk pront Tilbörgs höshaawe daor hebbe ze unne frater, ’n non, ’n piano en ’n dochter die Miet hiet... (19690627)
- Cees Robben - Ons Too en ik zen wegge noemt/ Nog van d’n pronten staand (19700116)
- Cees Robben - Ons Sieleke is ’n pront mèdje en heeget himmol nie op mansvolk begrepen... (19790406)

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 68 03 14 - Wij meuge op die vuraauwers / Ons ège echt beroeme / Om dè de schrèvers van dè boek / Ze "Pronte meense” noemen.

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 67 04 07 - ‘t Is toch unne pronte vent

- WTT 2015 - Cees Robben heeft enige teksten geschreven op de melodie van het bekende Tilburgse lied ‘Zèède gij ene pronte meens’. Als opschrift van de Prent van 1970- 04- 03 gaf hij deze wijze nadrukkelijk aan: ‘Op de wèès van: Zèède gij unne pronte meens...’
- Frans Verbunt - pronte staand - betere stand, beter gesitueerden

- Anoniem, Nieuwe Tilburgse Courant, 19 november 1959, Uit Tilburgs folklore - 'n Kaoi rikkemedaosie –

Nillus probeerde van alle kaante,
liep van hers naor geens,
Hij ha goei haande aon z'n lèf,
stond bekend als unne prompte meens.

► voor de volledige tekst zie rikkemendaosie.htm

- Lechim (pseudoniem van  Michel van de Ven) ongedateerd knipsel 1960-1980; uit: Te veul... Bols - Hij was aaltij op tèèd zó ast/ ene pronte meens beheurt.

- Jos Naaijkens, ‘Vruuger bij ons in de Mister Stormstraot’;  CuBra, ca 2005 - Twee hèùze vur ‘t Tresiaplèèn op aon hadde “tante Alie”. Mevrouw Swinkels wel te verstaon. ‘n Pront meens. D’r wier van gezééj desse in d’n oorlog int verzet gezeete had, saome meej “den Frik”. “Frik” waar ‘n pseudoniem vur frater Frederico, hoofd van de jongesschôol.

- Grôot diktee van de Tilburgse taol 07 - Laoter ginge der meer mèskes en pront vak leere

- WBD III.1.4:66 'pronte mens' = goedzak; 72 'pront' = ingetogen

- Jan Naaijkens - Dè's Biks (1992) - 'prònt' bn, bw - prompt, degelijk

2. bijwoord = van het Franse 'prompt' (uitspraak = 'pront')

- WNT (lemma 'pront') geeft als betekenissen onder andere: Met betrekking tot het betalen van een verschuldigd bedrag: contant, volgens afspraak. Precies, stipt. Zoojuist, zooeven. Vlug. Correct, zooals het behoort.

- Ed Schilders, Wè zeetie?, website Brabants Dagblad Tilburg Plus 2009 - Vruuger zeeje ze dè Tilburgers ‘nie ont mar pront’ zèn. Òf ok wèl: ‘Nie lammenteere mar akkedeere.’

- Cees Robben - Nie ont mar pront.... (19850830)

► ont

- Jan Jaansen (pseudoniem van Piet Heerkens svd), 'Boere-Profeet’, feuilleton in 5 afl. in de Nieuwe Tilburgsche Courant 1-7-1939 – 29-7-1939 - ...en pront deurwerken, war!

- Jan Jaansen (pseudoniem van Piet Heerkens svd), Den Sik van Baozel, feuilleton in 8 afl. in de Nieuwe Tilburgsche Courant 25-2-1939 – 18-4-1939 - Hij waar persiesekes en secuur en pront en netjes...
- Naarus; pseudoniem van Bernard de Pont; in: Groot Tilburg 1941 - En pront kwaam ut antwoord...

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), ongedateerd knipsel 1960-1980; uit: Der stòn der te wèèneg - Pront doek men flèsse in den bak/ om et mieljeu te diene.

- Cees Robben - Ik zal pront betaole... kröske stèrreve... (19540821)
- Cees Robben - pront op tèèd (19590711)

Andere bronnen

- Cornelissen & Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect; 1899 - PRONT - fraai, flink, groot en schoon v. leest, welgemaakt van lijf en leden. 'Ne pronte jongen, e pront meisken; bw.: juist, krek.

- C. Verhoeven; Herinneringen aan mijn moedertaal (1978) - PRONT bn - keurig, netjes, zelfbewust.

- A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland 2 (1958) - pront, bijvoeglijk naamwoord en bijw. 'pront' - prompt: 1) eerlijk, degelijk,net; 2) op de bepaalde tijd, stipt op tijd, regelmatig

- A. Weijnen, Etymologisch dialectwoordenboek (1995) - pront - alles keurig verzorgend

 

proopenêere

werkwoord, zwak

proponeren (?), kaartspel (spelregels niet bekend)

- A.J.A.C. van Delft - "Zoo 's wintersavonds speulen we mee de kaort, we speulen propeneeren en rikken."(Nieuwe Tilburgsche Courant; Van Vroeger Dagen afl. 110; 20-04-1929)

 

pröpke

zelfstandig naamwoord, verkleinwoord van 'pròp'

propje, kort dik persoontje

- Jan Naaijkens - Dè's Biks (1992) - pröpke zelfstandig naamwoord  - kort, dik persoontje

 

prösse

werkwoord, zwak

- Frans Verbunt - bedrijvig bezig zijn, redderen in de keuken

- WBD III.2.1:357 prosse - onhandig in het vlees snijden

- WBD III.1.4:368 'gepros' = slordig werk

- WNT - PRUISEN - 1) bruisen, schuimen, borrelen, gisten; 2) de darmen van een geslacht varken schoonmaken; 3) schuimbekken; 4) brieschen; 5) ruischen; 6) uit een nauwe opening met een suizend of sissend geluid te voorschijn komen

 

prösvrouw

zelfstandig naamwoord

- Frans Verbunt - kookvrouw, kookster

 

pròt(te)

werkwoord, persoonsvorm

praat

2e + 3e pers.enk. tegenwoordige tijd resp. verleden tijd van 'praote' met vocaalkrimping

- Henk van Rijen - is dè praot die gè pròt; pròt praot nèt as ik praot; dan pròtte pas praot

 

pròtje

zelfstandig naamwoord, verkleinwoord van praot

praatje

- Naarus (pseudoniem van Bernard de Pont), in: Groot Tilburg 1941 - ...en hoe gezellig dè ge daor op dè bènkske in protje kost maoke!

- Mandos - Brabantse spreekwoorden (2003) - en Tilburgs pròtje duurt mar drie daog(e) (S- Informant Ad Vinken; '75) - roddelpraat duurt niet lang

- Henk van Rijen -  et smoesje is goed mar et pròtje dugt nie

- WBD III.3.1:255 'praatje', 'roddel' = praatje

 

pròts

zelfstandig naamwoord

praats, praatjes

- Dirk Boutkan (blz. 96) hij heej veul pròts

- Interview Van den Aker (1978), transcriptie door Hans Hessels (2014) - “Toen krêeg ik zôo es moejte meej êene èn dè was ene kooperslaoger, die was hier bij Smans in de Gasthèùsstraot toen dieje tèèd en daor kènden ik em van èn die hò nògal veul pròts…”

Klik hier om dit bestand te beluisteren

- Interview met de heer De Kok (1978) – “Ik ha gerust veul pròts, hè. Ik ha gerust veul pròts. (transcriptie Hans Hessels 2014)

KLIK HIER om de audiobestanden van dit interview te beluisteren

- Henk van Rijen -  praats

- WBD III.3.1:305 'praats' = bluf

 

pròtsendiere

werkwoord, zwak

misschien: pretenderen;  uit Frans prétendre, zich laten voorstaan op iets, beweren

nog geen Tilburgse bewijsplaats

- Noord en Zuid, jrg. 10, 1887, p. 11 – ‘Diverse Meijerrijse woorden’ - Zoo spreken de Meierijers en schrijven ook van protsendieren...

 

pròtsmaoker

zelfstandig naamwoord

praatjesmaker

- Kubke Kladder (pseudoniem van Pierre van Beek), Nieuwe Tilburgsche Courant; Uit ‘t klokhuis van Brabant 6; 21-11-1929 - Ik wao eigenlijk vertellen, dè Jantje Pijn[enburg] op dè bontje ôk dikwels gerejen hee. 'ne Groote protsmaoker was ie nie, alleen as 't over fietsen gong dan sloeg z'n hart waogenwijd open.

 

prulderij

zelfstandig naamwoord

- A.J.A.C. van Delft - "Prulderij" is waardelooze rommel;  (Nieuwe Tilburgsche Courant; Van Vroeger Dagen afl. 111; 27 april 1929)

 

prulleke

zelfstandig naamwoord meervoud, verkleind van ‘prul’

klein kind

- Cees Robben - ’t zèn toch nog mar prullekes,/ pas amper uit den doek... (19551231)

 

prut

zelfstandig naamwoord

- gezegde: ginne prut - niet mis

- WBD III.1.1:247 'prut' = slapers (oogvuil; ook: 'siep', 'soep', 'zepel'

bijwoord - vrijwel altijd in een bijwoordelijke uitdrukking met ontkenning 'niet'

- gezegde: nie prut - niet verlegen uitgevallen, niet mis

- Cees Robben - Ze is nie prut.. (19631122)
- Cees Robben - Mar ikke ôôk nie prut, ik zeej: d’r uit pinegel... (19650402)
- Cees Robben - [vrouw spreekt:] Ik wil bist weten dek ’n kaoi boor zèè... Mar gij bent ôôk nie prut... (19761008)

- N. Daamen (handschrift 1916) - "de die is nie prut (ze is niet wel)" — "an d'r kamizool"

- Theo de Wijs; correspondentie met Cees Robben bezorgd door Guido de Wijs  - (Gehoord bij ’n familie-oordeel) ze zit vol goeiigèèt mar som is ze nie prut! (23-10-1963)

- Theo de Wijs; correspondentie met Cees Robben bezorgd door Guido de Wijs - Ik wil bist wete dè’k ’n kaoi boor ben mar zij is ôk nie prut (23-09-1970)

- Henk van Rijen -  ons taante Jaans waar irst nie prut, mar na vórt wèl

- Cursus in Tilburgs – krantenrubriek circa 1940 - (113) 'Dè wefke is nie prut, hùrre'

- WBD III.1.4:134 'nie prut' = stoutmoedig

- WBD III.1.4:81 'nie prut' = een lastig karakter hebbend

- WBD III.1.2:186 'nie prut' = onwel

- WBD III. 1.4:134 'nie prut' = stoutmoedig

- A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland 2 (1958) - prot, bijvoeglijk naamwoord 'prut' (in de verb. 'nie prut zen' niet pluis, niet gemakkelijk zijn)

- Cornelissen & Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect; 1899 - PRUT - nie(t) prut vallen - niet pluis zijn, niet gemakkelijk vallen, zelfstandig naamwoord koffiedik.

- Jan Naaijkens - Dè's Biks (1992) - prut bn - prut, niet gemakkelijk

 

prutske

zelfstandig naamwoord, verkleinwoord

overschotje warm eten

- N. Daamen (handschrift 1916) - "wij hadden vanavond 'n prutske (een warm overschotje)"

- WBD III.2.2:17 'prutske' = liefkozende benaming voor een kind

- Jan Naaijkens - Dè's Biks (1992) - prutske zelfstandig naamwoord  - klein mannetje of vrouwtje

- WNT - PRUTS - 1) stoofpot, bereid uit afval van vleesch en een stuk lever;

 

prutte

werkwoord, zwak

pruttelen, uit de grond halen (van aardappels), zachtjes koken

- N. Daamen (handschrift 1916) - "aardappel prutten (probeeren of ze volgroeid zijn)"

- Mandos - Brabantse spreekwoorden (2003) - meej Peeter èn Paulus gomme èèrpel prutte (Kn'50) - 29 juni

- N. Daamen (handschrift 1916) - "moeder de pap prut (kookt)"

- WBD III.4.4:214 'prutten, pruttelen' = borrelen, ook 'brobbelen'

- WNT - PRUTTEN 1) pruttelen, zacht koken;

 

pruttele

werkwoord, zwak

pruttelen = zachtjes winden laten

- WBD III.1.1. lemma Een wind laten – Tilburg [als enige plaats van opgave]

 

–prutter

2e lid in een samenstelling liefhebber van ...

- Pierre van Beek - veugeltjesprutter, dèùveprutter

- Cees Robben - Veugeltjes-prutters-praot (titel van de prent van 19600708)

- Stadsnieuws - Onze paa waar ene veugeltjesprutter, hij zaat aatij bij zen knòrries - Mijn vader was liefhebber van vogeltjes . . . (091108)

 

pruufke

zelfstandig naamwoord, verkleinwoord van proef

proefje, proefneminkje (?)

- Henk van Rijen -  ieder pruufke heej zen smòkske - op elk potje past een dekseltje

 

pruuve

werkwoord, zwak

proeven, in het bijzonder genieten van sterkedrank

- Dialectenquête 1887 Willems - pruuve - pruufde - gepruufd

steeds korte uu

- Hedde honig meugen pruuven,/ lek oew vingers, lekkerbek! (H.A. Sterneberg s.j., Een Busselke Braobaansch, uit: ‘De blonde biekes’,  1932)

- Mee wie hedde naa weer zitte pruuve!? (Jan Jaansen; pseudoniem van Piet Heerkens svd; ’De nuuwe dokter’; feuilleton in 4 afl. in Nieuwe Tilburgsche Courant 27-1-1940 – 17-2-1940)

- ik pruuf geluk in 't daogelijkse brood... (Piet Heerkens; uit: De Kinkenduut, ‘Geluk’, 1941)

- Cees Robben - of pruuft dan eens van ’t haoske (19550205)

- Cees Robben - Ze pruuven d’n peestamp (19570921)

- Cees Robben - Ge ruuket... ge pruuvet... (19570309)

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 59 03 20 - Op de deur stao "den Engel" / En agge’r binnen gaot /

Ziede ze zitte pruuven / En heurde d're praot.

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 79 09 20 –

Oover 't brugske bij Mie Pieters

Gong'k mee 'ze pa wel duuzend keer

Want as we zondags ginge waandele

Strèèke we daor aaltij neer.

 

Daor zaagde jaogers, vissers, streupers

- en Mie die schonk gestaoig in -

D'n haos of vis wier allengs gròòter

Dè kwaam dur 't pruuve dèsse din.

- En toen moes ik venalles pruuve, zuut zout zuur èn bitter... (Nel Timmermans; Taofele; CuBra; 200?)

- WBD III. 1.1:257 'proeven'; ook 'keuren'

- J.H. Hoeufft; Proeve van Bredaasch Taal-eigen (1836) - PRUEVEN, voor 'proeven'. Het is geheel Brabandsch.

- A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland 2 (1958) - zw.ww.tr.en intr. 'pruven' - proeven, borreltjes drinken, aan de sterke drank zijn.

- Cornelissen & Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect; 1899 - PRUVEN - proeven, fr.goûter. Ik heb 't gepruufd.

 

pruuver

zelfstandig naamwoord

proever, drinker (van alcoholische drank)

- Cees Robben - aauwe pruuverkes (19710319)

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 63 10 04 - Och, pruuvers hebben 'n goei hartje

- Mandos - Brabantse spreekwoorden (2003) - tis ene gòdminnende pruuver (D'16) (pruuver = wie geregeld alcohol drinkt

- Frans Verbunt - ne goeje wèèver is ok ene goeje pruuver

- Ruud Damen & G.W.J. Steijns, Et Buukske (2008) - pruuver - jeneverdrinker

- A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland 2 (1958) - zelfstandig naamwoord mannelijk 'pruver' - proever, hij die geregeld veel borrels drinkt drinkebroer

- WNT - PROEVER (II) 5) hij die (te veel) sterken drank proeft; dronkaard

 

pul

zelfstandig naamwoord

- N. Daamen (handschrift 1916) - "pul - klein vierkant peperkoekje, waar om wij als kinderen op de markt loterde (loten)"

 

pulling

zelfstandig naamwoord

peluw, een met kaf of veren gevulde zak op het voeteneinde v. h. bed langwerpig, rond onderkussen onder het hoofdkussen

- Rolf Janssen; We hebben gezongen en niks gehad (1984) - èn daor nòg en pulling aachter gezèt

- Cees Robben -  ik hèb mar ene pulling óp et voetènd geleej;

- Henk van Rijen -  leeter ginne pulling op et schoor? - ligt er geen peluw op de vliering?

- WBD (III.2.1:103) 'peuling' = peluw

- Cornelis Verhoeven, Herinneringen aan mijn moedertaal (Udenhouts; 1978) - wsch. hetzelfde woord als 'peluw', maar in een oudere vorm

(lat. pulvinus)

- A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland 2 (1958) - zelfstandig naamwoord mannelijk 'peuling' - peluw

- Jan Naaijkens - Dè's Biks (1992) - 'pölling' zelfstandig naamwoord  - peluw

 

pultje

zelfstandig naamwoord, verkleinwoord van peul

peultje, peulerwt, 'sèùkerèrtje', 'haawke', peul

- WBD III.2.3:80 'peultje' = peul

 

pulverseerglas

zelfstandig naamwoord

- Henk van Rijen -  glazen potje met deksel waarin H. Olie

- WNT - PULVERSEEREN - tot poeder malen, wrijven of stampen; tot asch verbranden oneig. kort en klein slaan

 

pumke

zelfstandig naamwoord, verkleinwoord

pompje

- Voorbeeld van systeemkaart Sterenborg - et pumke is van mèn fiets gejat

- Dirk Boutkan (blz. 28) uit het cluster mpk wordt de p verzwegen: pumke

 

pumperemunt

zelfstandig naamwoord

pepermunt(jes)

- Pumperemuntjes eten zoo naaw en dan is ok al goed tegen de maogpent... (Jan Jaansen; pseudoniem van Piet Heerkens svd; ’Oome Teun op collecte’; feuilleton in 3 afl. in de Nieuwe Tilburgsche Courant 12-8-1939 –26-8-1939)

 

punder

zelfstandig naamwoord

punder, ponder, weegstok, unster

- Miep Mandos-v.d.Pol; Aantekeningen Brabantse spreekwoorden - Daor hangt de punder, aachter de deur. (teneinde iemand te wegen naar zijn geldelijk bezit, spec. m.b.t. jongeman die dong naar de dochter)

- Pierre van Beek – Er is aanleiding nog eens terug te komen op hetgeen wij in ons vorige artikel zeiden over "den öster". Lowie Van Dorrus Misters is nl. van mening, dat de beschrijving, die wij van een unster gaven, niet die van de echte ouderwetse unster geweest is. Zo'n unster zag er volgens onze geachte opmerker als volgt uit: Hij was een stalen (ook wel houten - Tilb.) lat, die aan een haak kon worden opgehangen en welke lat voorzien was van inkervingen. Een tweede haak diende ter bevestiging van het te wegen voorwerp en dan bevond zich aan het apparaat nog een gewicht (waarschijnlijk een pond), dat over de lat heen en weer bewogen kon worden. De schuifring van het pond had boven aan de onderkant een nokje, dat greep in de inkervingen zodat de ring bij het verschuiven wat gelicht moest worden. Als het pond met het aangehangen voorwerp in evenwicht was en de lat derhalve waterpas hing, kon hierop het gewicht worden afgelezen. Om het pondsgewicht noemde men "den öster" ook wel "punder". (…) De beschrijving van de unster van L. v. D. M. is juist. Hij heeft hier de zg. Romeinse balans op het oog, die zeer zeker ouder is dan de unster, waarover wij het hadden. Wij beschreven nl. de veer-unster, die ook wel veerbalans of weeghaak genoemd wordt.  (Tilburgse taalplastiek 8 Nieuwe Tilburgse Courant – zaterdag 25 maart 1950)

- A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland 2 (1958) - zelfstandig naamwoord m.'punder' - toestel om te wegen, weegstok

- WNT - PUNDER = PONDER, zie PONDEL - weegschaal met ongelijke armen, waardoor men met een klein gewicht, dat aan den langen arm wordt heen en weer geschoven, een grooten last kan wegen; unster.

  

punter

zelfstandig naamwoord

- WBD III.2.3:290 'punter' = rechte sigaar die van de mond naar het vuureinde geleidelijk dikker wordt

 

pupke

zelfstandig naamwoord, verkleinwoord van pop

popje

- Rolf Janssen; We hebben gezongen en niks gehad (1984) - ''n pupke was 't zôwaor'

 

puston

zelfstandig naamwoord

piston, blaasinstrument, cornet

- …blaos ik nog in paor solo’s bas en puston (Naarus; pseudoniem van Bernard de Pont; in: Groot Tilburg 1941; CuBra)

 

put, putje

put

- WBD waterput (op het boerenerf); in de Hasselt ook 'waoterput' genoemd

- WBD putkèùp - putkuip (bovengrondse afsluiting rond eigenlijke put)

- WBD putmik - putgalg (naast de put staande gaffelvormige paal met putzwengel)

- WBD puthaok (ook in Hasselt) - puthaak (stok welke scharnierend of d.m.v. een ketting opgehangen is aan de putzwengel)

- WBD putról (Hasselt) - windas boven de put; ook genoemd: wèndas, wènaos

- WBD moosput (ook in hs KI83) - zinkput (voor vuil water uit o.a. gootsteen), ook genoemd 'mooskèùl', Hasselt: 'moowskèùl'

- WBD puteemer (ook Hasselt en Korvel) - putemmer (zinken of gekuipte houten emmer waarmee men water put

- WBD III.4.4:145 'put' = dal

- WBD III.1.1:77 'putje' = kinkuiltje

- WBD III.1.1:152 'putjes' = kneukelkuiltjes

 - Jan Naaijkens - Dè's Biks (1992) - put zelfstandig naamwoord  - put

 

Afbeelding uit: Kroniek van de Kempen

 

- Lowie van Dorrus Misters - De welwaterput kennen we allen wel, die zijn er op de dorpen nog genoeg te zien. Waar hier de waterleiding nog niet bestaat, zal er wel een pomp zijn aangelegd. Maar voor hen, die geen put kennen, willen wij hiervan een korte beschrijving geven. De oude put was van baksteen opgetrokken en ca. 3 à 4 meter diep, rond van vorm en ruim 1 meter in doorsnee. Op de bovenlaag, iets boven de begane grond, stond de putkuip gemaakt van planken, zeskantig van vorm en ca. 1 meter hoog. Op een paar meter afstand achter de putkuip stond de putmik. Dit is een boom van ca. 15-20 cm dik en ongeveer 3 meter hoog, waarvan het boveneinde een mik was, dus een V. In deze mik lag een ronde ijzeren staaf en daarop de putroei met inkeping en het dikste eind naar achter. Aan de roei was met een ketting verbonden de putzwengel, een lange dunne spar, waaraan onder een flinke haak, veeltijds een halfsleets hoefijzer om de emmer aan te hangen. Bij het water putten werd deze emmer met de zwengel omlaag gelaten. Bij het water een forse naar onder gerichte slag en de emmer kon vol worden opgehaald. Om het ophalen van die gevulde emmer te vergemakkelijken vormde het achtereind van de putroei een tegengewicht, dat zo nodig door het opleggen van een tweede stuk hout nog werd verzwaard. (Lowie van Dorrus Misters; rubriek Onze Tilburgse folklore, afl. 6 ‘”Hygiëne” in vroeger dagen’; Nieuwe Tilburgsche Courant 28-4-1951)

 

 

Putmik - Cornelis Dusart - 17de eeuw

 

zelfstandig naamwoord

 

putjesèèrepel

zelfstandig naamwoord, meervoud, aardappelen met pitjes in de schil

- WBD I:1448 'putjesèèrəpəl' - putjesaardappels (bep. soort)

 

puupke

zelfstandig naamwoord, verkleinwoord van poep maar dan niet in de betekenis poep maar windje

poepje, poepie

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 81 06 25 - Ze hebbe, ak't eerluk zeg / Vergimmes fèn gegeete / Mar hullie Sien hee aachteraaf / Mee de trubbel gezeete. /  / Ze staomelde: "Wè was't toch hèèt. / Wel lekker, 'k za' nie liege, / Mar 'k zè bang ak'n puupke laot / m'n broek in braand za' vliege."

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 77 05 05 - Ge vat wè vruuger naor oew nutje / Krabt is traog onder oew pet / stopt 'n pèpke, laot 'n puupke / En kruipt van èrmoei mar te bed.

 


Naar het begin van de pagina

Inhoud Woordenboek Tilburgse Taal

CuBra Home