Terugdenkend
aan Den Bosch
Over
de Parade
liep
ik als jongen onder
de
wijze bomen die
hertogelijk
ruisten als
de
veren op een hals.
Over
de keien, over
de
sleetse bruggen, langs
de
zoetelieve huizen
volgde
ik begerig
de
gangen van de stad.
En
nu nog weten mijn ogen
alles
van de bergtocht
die
ik een ochtend maakte
over
de Sint Jan.
Honderd
klimmers vroom
en
duivels schoven langs
de
luchtbogen naar boven
en
overal om mij heen
stootte
de kathedraal haar
grijze
gletsjers naar
de
diepte, waar het wit
van
een meierijse muts
onbewogen
bewoog.
's
Avonds langs de Dommel -
het
slaperige water
mompelend,
de oevers
donker
en zompig - klonk er
harmonicamuziek,
en
ik zag op een achterplaats
een
man met een houten been
spelen
alsof hij heel was.
Terug
in het licht, in de warme
hals
van de Hinthamerstraat,
wist
ik dat ik deze
beelden
van hemel en aarde
altijd
zou blijven ontrnoeten,
terugdenkend
aan Den Bosch.