Restauratie Tongerlose Hoef ver gevorderd
Het
Nieuwsblad van het Zuiden - dinsdag 7 januari 1969
Vaak wordt
een bezit pas gewaardeerd als het verloren is. Zo gaat dat
in het leven van de mensen. Wat men iedere dag om zich heen
ziet, spreekt niet sterk aan, nauwelijks verdwenen gaapt er
echter de leegte als bij een huiskamerklok, die plotseling
ophoudt te tikken. Vandaag gaat men achteloos voorbij aan
een vertrouwd gebouw omdat het er altijd gestaan heeft,
morgen blijkt het historie omdat het aan stadsuitbreiding
ten offer viel. De Tongerlose Hoef aan de Reitse
Hoevenstraat te Tilburg is maar op het nippertje aan zo'n
lot ontkomen. Alle ach en wee-geklaag zou mosterd na de
maaltijd zijn geweest, indien niet enkele vooruitziende
geesten tijdig het gevaar onderkend en bezworen hadden. Wat
op een gegeven moment geen buitenstaander die de troosteloze
ruïne kende, kon geloven, gebeurde: de Tongerlose Hoef werd
gered. De moloch van de stadsuitbreiding - uitgerekend in de
richting waar zich het meeste natuurschoon bevond - werd
gedwongen om het Hoefcomplex heen te vreten en zo zal hier
tot in lengte van dagen een landelijke oase, tussen de
hoogbouw van een grote stad, getuigen van het oude Tilburg
en van eeuwenoude historie.
De
Tongerlose Hoef verkeert momenteel in een reeds
vergevorderde staat van restauratie. In de komende zomer
hoopt men daaraan de laatste hand te kunnen leggen. We
durven nu echter wel reeds te voorspellen, dat Tilburg
versteld zal staan over wat hier gewrocht werd en dat de VVV
zich verplicht zal voelen in haar program van Tilburgse
bezienswaardigheden een nieuw punt in te lassen. En het zal
een uniek punt zijn, waarmee Tilburg in en buiten den lande
in méér dan één opzicht in een uitzonderingspositie zal
verkeren.
Was al die
actie in het verleden om een "schabbernak" van zo'n
vervallen boerderij wel nodig geweest? Die vraag kan alleen
beantwoord worden met een terugblik in de historie. De
Tongerlose Hoef ontleent haar naam aan de omstreeks 1130
gestichte abdij van Tongerlo, waarvan de Norbertijnen of
Witheren gedurende zes eeuwen, namelijk van 1231 tot 1832,
de zielzorg in Tilburg hebben uitgeoefend. Door aankoop of
schenking is de hoeve in het bezit gekomen van de abdij, die
met de kerkrechten ook in het bezit kwam van de tienden. Die
tienden waren een soort belasting, die diende voor het
onderhoud van de parochiekerk en van de pastoor, terwijl ook
een gedeelte voor de armen gebruikt werd. De tienden werden
geheven van veldvruchten en vee. In tegenstelling tot de
grondaccijnzen, door de grondheer (aanvankelijk de oude
heren van Tilburg en later de hertog van Brabant) op een
onveranderlijk bedrag of levering vastgesteld, bestonden de
tienden uit een evenredig deel van de opbrengst. Die tienden
zijn dikwijls in verschillende handen gekomen, maar steeds
bleef de hieraan verbonden verplichting tot onderhoud van de
kerk bestaan. De abdij van Tongerlo als tiendheffer
verpachtte voor één of meer jaren de tienden.
Tiendschuur
De
tiendpachters haalden de "belasting" in natura bij de mensen
op, brachten de verschuldigde hoeveelheid graan of andere
produkten naar de tiendschuur of ze betaalden in plaats
daarvan een overeenkomend bedrag. De boeren brachten dus
niet zelf de produkten naar de tiendschuur waar ze werden
opgeslagen. Zo'n schuur werd ook wel "spijker" genoemd naar
het Latijnse woord "spicarium", dat korenschuur betekent. In
het Belgische stadje Diest heeft men nog een zeer oud
gebouw, dat de naam Spijker draagt.
Bij de
Tongerlose Hoef ging het niet enkel om een boerderij maar om
een complex van bezittingen. Op de eerste plaats een viertal
nog bij de hoeve staande gebouwen. Voorts viel eronder de
verder in de Reitse Hoevenstraat in de richting Hasselt
gelegen "Bisschopshoef" en de boerderij "Den Oliemeulen",
waarin o.a. de eerwaarde heer F. Siemer, leraar van het St.
Odulphuslyceum, geruime tijd gewoond heeft. Beide gebouwen
zijn gesloopt.
In de tijd
van de Generaliteitslanden, die van het "arme Brabant", nam
de Tongerlose Hoef 'n uitzonderlijke positie in. Zij vormde
geen staatsgebied maar 'n "buitenlandse" enclave, wat
betekende dat bezittingen en tienden onaangetast bleven toen
- na de Vrede van Munster(1648) - de kerkelijke goederen
zoals o.a. de parochiekerk van Tilburg met de pastorie
"Moerenburg", die onder het bisdom Den Bosch vielen, aan de
katholieken waren ontnomen.
Geslacht
Kolen
Met de komst
der Fransen in 1795 werd de abdij van Tongerlo echter
opgeheven. Toen gingen de Witheren hun goederen verkopen.
Norbert Schoffers, die kerkmeester was, bij de pastorie van
't Goirke woonde en optrad voor de nu verspreide leden van
de abdij, kocht in 1796 de Tongerlose Hoef. Deze Schoffers
was getrouwd met Joanna Colen (Kolen). Haar broer, Nicolaas
Kolen (overleden 1806), werd omstreeks 1802 de pachter.
Diens zoon Adriaan Kolen kocht in 1883 de hoef van de
gezusters Schoffers (dochters van Norbert Schoffers).
Sindsdien bleef de Tongerlose Hoef in onafgebroken bezit van
de familie Kolen, totdat de gemeente Tilburg ze in 1955
aankocht. Tot dit geslacht Kolen behoorden nog Antonie Johan
Kolen en weer een Adrianus Kolen, die "Zwarte Janus" genoemd
werd vanwege zijn donker uiterlijk. Deze laatste was geboren
10-11-1870 en overleed 15-12-1950. Hij was twee keer
getrouwd geweest. De eerste maal op 3-5-1899 met Cornelia
van de Pas (geboren 9-6-1872, overleden 22-10-1911). Het is
deze vrouw, die op bladzijde 38 voorkomt in het bijzonder
aardige boekje "Pronte Mensen", een verzameling
oud-Tilburgse foto's van de befaamde fotograaf Henri
Berssenbrugge.
Laatste
bewoners
De tweede
vrouw van deze Adrianus Kolen was Cornelia Brosens, geboren
te Gilze 12-4-1888 en overleden 3-3-1944. Hij trouwde
hiermee 13-5-1914. Tot de ontruiming van de hoeve in mei
1965 werd deze bewoond door drie zonen van "Zwarte Janus",
t.w. Petrus Johannes Cornelis Kolen (geboren 18-2-1902), die
20-4-1926 trouwde met Elisabeth P.C. Elesen (geboren
9-7-1902). Bij dit echtpaar bleven als ongehuwden inwonen
Cornelis Petrus Adrianus Kolen (geboren 30-4-1904) en
Henricus Adrianus Antonius Kolen (geboren 22-8-1905). Deze
vier allen nog in leven zijnde personen zijn derhalve de
laatste bewoners van de Tongerlose Hoef geweest. De gemeente
Tilburg kocht de hoef in 1955 voor de stadsuitbreiding met
de bedoeling haar, als niet passende in het milieu en in
zeer slechte toestand verkerend, te slopen.
Sloopverbod
Hoe werd nu
de hoef met ongeveer 1 hectare grond van de ondergang gered?
Op een gegeven moment bleek, dat de hoeve voorkwam op de
"voorlopige lijst van monumenten", wat inhield dat ze niet
gesloopt mocht worden. Op initiatief van de VVV Tilburg is
toen een comité gaan ijveren voor het behoud van de hoeve.
Dit comité werd door het Tilburgse gemeentebestuur als
adviescommissie ingesteld en in opdracht van het
gemeentebestuur kwam in 1958 een door ir. J. de Wilde uit
Breda ontworpen restauratieplan gereed. Daar bleef het bij.
De vlam doofde door gebrek aan zuurstof, in dit geval geld.
In 1961 nam een particuliere werkgroep het initiatief om
alsnog een oplossing te vinden. Men vond o.a. steun bij de
Bond Heemschut te Amsterdam, die bij het Tilburgse
gemeentebestuur ook met klem pleitte voor behoud van het
waardevolle monument op de originele plaats. De particuliere
werkgroep hield intussen de lamp brandende. Allerlei
mogelijkheden werden overwogen, maar steeds liep men weer
vast op de enorme kosten.
Perspectief
kwam er in 1966 toen prof. dr. H.F.J.M. van den Eerenbeemt
het initiatief overnam en het Tilburgs Studentencorps St.
Olof, dat al zo lang op zoek was naar een eigen huis, werd
ingeschakeld. Er kwam een "Stichting Tongerlose Hoef" tot
stand. Deze stelde zich tot immense taak het ontvangen en
uitkeren van de aanbestede begrote vier ton
restauratiegelden, een bedrag, dat straks vermoedelijk wel
ontoereikend zal blijken. De daarna ontwikkelde acties van
de studenten, die nog vers in het geheugen liggen, gaan we
voorbij. We constateren enkel het kardinale feit dat de
restauratie deze zomer voltooid zal zijn.
Dieptepunt
Het is voor
de hoeve wel een "narrow escape" geweest. Een hele serie van
mogelijkheden werd in de voorbije jaren overwogen. We noemen
hiervan: overplaatsing naar Bokrijk (België),
Openluchtmuseum Arnhem of Beekse Bergen. Verder: inrichting
tot kinderboerderij, folkloristisch museum, typisch
Brabantse uitspanning, wijkherberg en café-restaurant.
Tijdens al deze gepeinzen om een bestemming beleefde de
affaire wel een dieptepunt toen P. Kolen in mei 1965 door de
gemeente werd gedwongen het huis der vaderen te verlaten.
Wind en regen kregen nu pas voorgoed vat op de hoeve. In
steeds sneller tempo verviel ze tot een ruïne en het zag er
naar uit, dat een historisch monument, dat niet gesloopt
mocht worden, onweerstaanbaar zichzelf sloopte totdat er
definitief niets meer dan grond voor woningbouw gered zou
worden.
Het lijkt
welhaast een wonder dat het anders is gelopen. Het was niet
alleen de band met Tongerlo, die tot behoud van de hoef
dwong. Ook de historisch-bouwkundige betekenis speelde een
grote rol. Dr. H.A.M. Ruhe uit Hilvarenbeek,
deskundige-bij-uitstek op het gebied van Kempische huizen en
boerderijen, heeft die laatste betekenis reeds begin 1962 in
het tijdschrift "Brabantia" van het Provinciaal Genootschap
belicht. Hij betoogde daarin, dat de historisch-bouwkundige
waarde op de eerste plaats hierin ligt, dat het een complex
van boerenbedrijfsgebouwen betreft, dat zeker uit de 17de
eeuw dateert en bijzonder gaaf behouden is. De in de loop
der eeuwen aangebrachte wijzigingen waren niet essentieel.
Een gave "schouw" met ketelgalg, aan een haal met zaag
hangende moor, originele stookplaats en betegeling is bijna
nergens meer in Noord-Brabant te vinden. Hetzelfde geldt
voor de zo goed als ongewijzigde "potstal" en het
voortreffelijke, bewaarde bakhuisje.
Heel
uniek
Het
hoevetype is een zogenaamde "brede" Kempische hoeve met
stalhalle en afzonderlijke schuur en wagenberging. Dit type
stamt uit de Middeleeuwen en is pas in de jaren na 1700
geleidelijk in onbruik geraakt en door het meer
gebruikelijke langgeveltype vervangen. Worden oude
boerderijen in de Brabantse Kempen schaars, dit type is wel
heel schaars geworden. Langgevels en overgangsvormen vindt
men nog vrij vaak. Maar complexen als de Tongerlose Hoef
zijn er practisch niet meer - aldus dr. Ruhe. Het
hoevecomplex bestaat uit een hoofdgebouw, woonhuis met
koestal, een tiendschuur of "spijker", karhok en bakhuis.
Dit alles is nog aanwezig. Hiertoe heeft ook een van latere
datum dan de hoeve daterende schaapskooi behoord. Het ligt
in de bedoeling ook deze weer op te richten. De vervallen
gebouwen zijn practisch tot de grond toe afgebroken en
daarna opnieuw opgebouwd met zoveel mogelijk behoud van de
oude houtconstructie en oude stenen. Wat men hieraan te kort
kwam, is - ook weer oud - van elders aangevoerd. Terwille
van de bestemming moest er uiteraard enige concessie gedaan
worden voor moderne accommodatie.
Lust voor
het oog
En nu staan
daar weer de vier gebouwen in al hun schilderachtigheid en
hun nonchalant lijkende plaatsing. Veilig geborgen onder
grotendeels brede, rieten daken in een weergaloos fraai spel
van rechte, gebogen en golvende lijnen, waar ge niet van los
kunt raken. Kijk naar de enorme tiendschuur die daar ligt
als de gestrande ark van Noë, verlustig u in het laag tegen
de grond gehurkte karhok met zijn verhoogde toegangsdeur,
waar de dakrand zich speels naar voegt met een volkomen
eerlijke, ongekunstelde élégance. En dan het woonhuis met
stal, dat zijn tweeënveertig jaar geleden aangebrachte
bepleistering verloren heeft en nu in zijn kleine, meestal
gekeerde bakstenen 'n wellustige schoonheid van kleur
uitstraalt. Hoog en fier aan de voorkant als een boerin met
de zondagse poffer, van achter: bescheiden laag aflopend.
Als het door zon beschenen rieten dak een donkere
schaduwband over de gevel trekt, is het alsof dit
hoofdgebouw de wenkbrauwen fronst en nog altijd vertelt, dat
hier geregeerd wordt...
Antiek
ruitje
Eigenlijk is
er ook zo'n "regeerkamer" in het huis. Het is de
uitspringende woonkamer, die met de voordeur een hoek maakt.
Zij bezit een houten schoorsteenmantel, een hoofdbalk met
eenvoudig snijwerk dat een intentie verraadt en een
merkwaardig gebrandschilderd ruitje in de vorm van het
cijfer acht dat ondersteboven staat. Het is een woonkamer
met enig cachet: een "herenkamer". Het originele
gebrandschilderde ruitje zal als historisch reliek in het
gemeentearchief blijven rusten. De hoeve krijgt er een kopie
van. Het ruitje draagt een wapen (in een rood veld drie
zespuntige, gouden sterren) en een wapenspreuk "Lucendo et
ardendo", waaronder: "F(rater) Adriaen Gheerincx, dispensier
van Tongerlo, anno 1657". De dispensier was belast met het
beheer van de abdijgoederen van deze streek. Vermoedelijk is
de bewuste kamer zijn verblijf geweest.
Grote
schouw
De grote
schouw in de woonkeuken, die zowel letterlijk als figuurlijk
zoveel warmte en intimiteit bracht in de boerenwoningen,
bevond zich in nagenoeg ongewijzigde toestand dankzij het
feit, dat zij door de voormalige bewoners met schuifdeuren
aan het gezicht onttrokken was. Alles wat daarachter zat,
bleef intact. De achterwand bleek aan weerszijden van de
eigenlijke uit klinkers in visgraatverband gemetselde
stookplaats bedekt met tegels in dambordpatroon. Hij droeg
verder aan weerszijden der stookplaats een tegeltableau.
Links een boer met paard, rechts een stier. De aanwezige
draai- of ketelgalg diende om het in de sopketel bereide
voer op een gemakkelijke manier naar de staldeur te draaien.
Natuurlijk is er ook een "vuister" aanwezig, een klein in de
stal uitgebouwd raampje. Hierdoor kon de boer in de stal
kijken en het diende tevens tot plaats voor een olielamp,
die - afgescheiden door glas - enig licht in de stal
verspreidde met uitschakeling van brandgevaar.
Men behoeft
geen kenner te zijn om in de verschillende gebouwen - na
overweldigd te zijn door de vaak enorme ruimten - zijn
vreugden te beleven aan de inwendige houtconstructie: de
gebinten met hun jukken, gordingsbalken en de imposante
moerbalken. Het is voldoende te zien hoe al dit ruw-bewerkte
hout oersolide in elkaar zit gepend zonder ook maar iets van
de geheimen te verbergen. Het is genoeg die glorie van oud
vakmanschap milddadig over zich te laten komen om geheel in
de ban te raken en historie van eeuwen op zich te voelen
wegen.
Ook
burgerij
Bij de hoeve
behoort ook een oude put met zijn bij ouderen nog welbekende
"mik". In alle glorie zal hij weer herrijzen aan de
achterkant van het hoofdgebouw. Verder is het hoevecomplex
beplant met enkele zeer hoge bomen en enige grillig gevormde
fruitbomen. Bij ons bezoek stond er dit alles kaal en
winters bij. Alleen hardbevroren winterperen op de grond
herinnerden aan 'n fruitrijke, voorbije herfst. Het was
echter niet moeilijk zich voor ogen te halen hoe de
Tongerlose Hoef zich presenteren zal als hier alles weer in
het blad zit. Het kan niet anders of zij zal dan een oase
van rust en bezonkenheid in dit stadsdeel vormen. Ook nog
ondanks het feit, dat het niet tot de plannen behoort haar
in zelfgenoegzaamheid te laten vegeteren. "St. Olof" krijgt
er zijn eigen huis.
Van begin af
aan is echter rekening gehouden met de mogelijkheid het
hoevecomplex een breder maatschappelijk doel te laten
dienen, zodat ook de burgerij er haar deel van zal hebben.
Vooral in nieuwe "zielloze" wijken bestaat er grote behoefte
aan accommodatie voor vergaderingen, congressen, expositie
en recreatie. De zeer grote tiendschuur biedt in het
bijzonder de kansen voor meersoortige activiteiten -
speciaal voor de jeugd - die zich kunnen bewegen tussen de
scala van tieneravonden tot experimentele concerten en dito
toneel.
Nieuwe
zin oud devies
Als komende
zomer de gerestaureerde Tongerlose Hoef officieel in gebruik
wordt genomen, zal ook de wapenspreuk van het eeuwenoude
gebrandschilderde ruitje "Lucendo et ardendo" weer nieuwe
zin gekregen hebben. We zouden dit devies, waaronder ook de
actie tot behoud gevierd werd, kunnen vertalen met: "Houdt
de lamp brandende". Welnu, Tilburg heeft ze brandend
gehouden!
PIERRE VAN
BEEK