INHOUD DIVERSE AUTEURS
CUBRA HOME
Heemkundig werk op CuBra
Heemkunde Tilburg Pierre van Beek
Heemkunde Tilburg Lambert de Wijs
Heemkunde Tilburg A.J.A.C. van Delft

Deze rubriek wordt geredigeerd door Ben van de Pol

Copyright 2013 van deze digitale presentatie en ontsluiting: Stichting Cultureel Brabant - CuBra & Ben van de Pol

 

Diverse auteurs - Verspreide publicaties

 

Nieuwe Tilburgse Courant - maandag 7 maart 1949

 

 

Tante Pos was vroeger niet zo secuur

 

Eerst in 1799 ging de Staat voor postwezen zorgen

 

 

"Zonder kreuk of rimpel"

Tante Pos heeft een goede naam; elke brief, welke gij aan haar toevertrouwt, komt zonder mankeren in handen van de geadresseerde. Een brief die verloren gaat, een ander die geopend wordt, vormen overtredingen, die in het rijk van Tante Pos tot de uiterste zeldzaamheden behoren. Denkt u dat het altijd zo geweest is, dat snelheid, accuratesse en geheimhouding steeds de eigenschappen van het postwezen hebben uitgemaakt? De historie leert u dan wel anders, aldus U.K.D.

Tussen het adagium der Ouden "niets sneller en veiliger dan de Perzische post" en het tegenwoordige postverkeer "zonder kreuk of rimpel" liggen vele eeuwen, waarin een brief bovenmate veel geluk moest hebben om op tijd en ongeschonden op de juiste plaats aan te komen. Erg secuur waren de Chaldeeuwse magiërs en de Perzische koningen; het briefvervoer was staatszorg en stond onder nauwlettend toezicht. Veel werd er niet geschreven want de kleitafeltjes waren erg onhandelbare voorwerpen, alleen koningen en priesters hielden er een regelmatige correspondentie op na. Grieken en Romeinen kenden papier en perkament, het schrijven nam toe en ook hier was het postverkeer staatszorg (cursus publicus).

 

Particuliere dienst

Na de verdwijning van het Romeinse Rijk met zijn instituten, tot diep in de 16de eeuw toe, werd het postwezen geheel door particulieren ter hand genomen. De meeste correspondentie geschiedde door vorstelijke kanselarijen en geestelijke instanties, die zelf voor verzending zorgden. In de 13de eeuw hebben ook universiteiten een eigen postdienst en de steden volgden. Als een stadsbestuur brieven en stukken te verzenden had, stelde het een bode aan, die tegen betaling ook wel brieven van particulieren meenam. Garantie dat deze laatste correspondentie terecht kwam, was er niet...

Amsterdam heeft het eerst het nut van een goedgeregelde postdienst ingezien, het neemt de zorg ervoor in eigen handen en in 1549 stelt het vier boden aan "omme der stede ofte der goede gemeente (burgerij) bootscappen te doen ende brieven buyten deser stede te dragen". Rond 1570 ging eens per week een briefdrager naar Frankrijk en België, tweemaal naar Engeland. Voor binnenlands verkeer bedroeg 't porto 60 cent per brief, het buitenlandtarief hing af van gewicht en afstand. Voor Engeland bedroeg het bijvoorbeeld 125 cent per ons, en een brief van Utrecht naar Bordeaux kwam op ruim 2 gulden. Postzegels kende men niet, het porto werd door de afzender betaald bij aanbieding of door de geadresseerde bij ontvangst.

De oudste berichten over een Utrechtse postdienst zijn uit 1544, toen was er regelmatig briefvervoer naar Deventer en Amsterdam. In het begin der 17de eeuw ging de bode zich "postmeester" noemen. Zijn woning was het postkantoor. Ingrijpend was de verandering op 15 Juli 1678 ingevoerd: De Heus en Clignet werden als stadspostmeesters aangesteld en verplicht kantoor te houden aan de Ganzenmarkt. Dertig jaar later besloot de vroedschap bij overlijden dezer functionarissen de posterij geheel aan zich te trekken en in 1721 was het zover: de postdienst was stadszaak geworden. Een gedeelte van het stadhuis, toen Hasenberch geheten, werd postkantoor, buiten Wittevrouwen was er een hulp-"comptoir" gevestigd.

Een modeldienst was het niet, trouwens in de gehele Nederlanden waren de klachten niet van de lucht. De stedelijke overheden benoemden vriendjes of verwanten, soms zelfs minderjarigen tot postmeester; zo in Amsterdam waar het éénjarig zoontje van burgemeester Six postmeester werd tegen een salaris van f 11.000,- per jaar. Vier van zijn collega's waren (in 1740) beneden de acht jaar en streken f 6.000,- op. Natuurlijk moest ook het werk gedaan worden. Maar daarvoor kwamen waarnemers. De waarnemers ontvingen een vijfde deel.

Klachten waren legio: persoonlijke winzucht, gunstbetoon en familieregering waren er op uit om zoveel mogelijk voordeel uit het briefvervoer te halen. Er was geen behoorlijk toezicht, het briefgeheim werd doorlopend geschonden, de regelmatigheid der bestelling was zoek en de tarieven stegen onrustbarend. Van alle zijden klonk de eis: óf de Staat óf de Stadhouder moet de regeling ter hand nemen. De woelingen van 1747 en 1748 werden voor een groot deel veroorzaakt door de misstanden op dit gebied. Wel is gedurende korte tijd verbetering ingetreden, maar spoedig was alles weer als vanouds. Eerst in de Franse tijd kwam radicale verandering.

 

In ere hersteld

Op 15 Januari 1799 werden door het Wetgevend Lichaam der Bataafse Republiek de posterijen nationaal verklaard. Voortaan zou de Staat voor het postwezen zorgen. Toen dit besluit in 1803 was doorgevoerd, begon de goede tijd voor Tante Pos. Nog meer werd ze populair rond 1850 door het invoeren der postzegels en de drastische verlaging van het tarief enkele tientallen jaren later.

Utrecht kreeg haar eerste echte postkantoor onder staatstoezicht in 1806 op de Kromme Nieuwe Gracht, hoek Jansdam. Enige verplaatsingen volgden in de loop der eeuw, tot in 1867 'n woning achter de Dom gelegen als zodanig werd ingericht. Deze plaats, steeds als "tochthoek" bestempeld, is eerst in 1924 verlaten toen het monumentale gebouw aan de Neude werd betrokken.