INHOUD DIVERSE AUTEURS
CUBRA HOME
Heemkundig werk op CuBra
Heemkunde Tilburg Pierre van Beek
Heemkunde Tilburg Lambert de Wijs
Heemkunde Tilburg A.J.A.C. van Delft

Deze rubriek wordt geredigeerd door Ben van de Pol

Copyright 2013 van deze digitale presentatie en ontsluiting: Stichting Cultureel Brabant - CuBra & Ben van de Pol

 

Diverse auteurs - Verspreide publicaties

 

Nieuwe Tilburgse Courant - dinsdag 12 augustus 1947

 

 

Heksen zonder bezemstelen

 

Het geloof in tovenarij en magie leeft nog voort

 

Verhalen van 't Heike

 

 

Tussen Breda en Roosendaal ligt St. Willebrord, een gehucht met een kerk en de gebruikelijke cafés, een school en kleine huizen van eenvoudige boerenmensen, dat zich op het eerste gezicht in niets van de talloze andere dorpen in Noord-Brabant onderscheidt. Vergist u echter niet: St. Willebrord is weliswaar een eerbiedwaardige zelfs heilige naam, maar het kwade komt onafscheidelijk naast het goede voor, het duivelse naast het heilige, en de bijnaam van dit dorp, 't Heike, spreekt boeiende boekdelen. Wanneer u deze doorbladert, komt u eerst iets over de geschiedenis van St. Willebrord tegen, dat vroeger betwist grensgebied was tussen het Markizaat van Bergen op Zoom en de Baronie van Breda: een vrijplaats voor zwervers of een kampement voor troepen met hun legertros uit de Spaanse successie-oorlog, maar waarschijnlijk een woonwagenkamp met zijn vreemdsoortige bevolking, aldus 't Algemeen Handelsblad. Zo werd 't Heike een aparte enclave van smokkelaars en vrijgevochtenen, die hun aard niet konden verloochenen toen in de 18de eeuw de grens wegviel. Want de grens tussen België en Nederland, waarvan de zoutsmokkelaars profijt trokken, was er ook nog.

 

Sterke verhalen

Als ge verder bladert, komt ge daar de namen tegen van Klavervrouwke, een smokkelaar uit de vorige wereldoorlog, die door de kommiezen werd doodgeschoten en onder deze bevolking een legendarische figuur is geworden, en van Anneke B., die in het begin van deze eeuw heeft geleefd en de naam had een heks te zijn. Dat is zo gegaan: Op een dag werd er in het dorp een kind ziek, en stierf. De dokter kon niet zeggen wat het was, maar een "ventje" (toverdokter) uit Roosendaal, die er bij werd gehaald, zei dat het Anneke was.

 

De witte vrouw

Het folkloristisch geloof in heksen, weerwolven en geesten leeft nog sterk bij deze bevolking en de verhalen er over zijn legio wanneer de vertellers eenmaal goed op dreef zijn. Wij zitten met één van hen, de oude Jan van Z., in het cafeetje van zijn dochter, in gezelschap van de pastoor, die als bekende dorpsfiguur het nodige vertrouwen wekt om hem tot spreken te brengen. Jan van Z. is zeuvenentachtig en hij praat nog als Brugman. Zijn blik heeft de wetenschap van afgrijselijke ervaringen, van dingen die men als geheimen heeft beleefd en waarover men liever niet spreekt. Uit vrees voor wraak uit de andere wereld. Als hij vertelt, gaat hij helemaal in zijn verhaal op, er komt angst in zijn ogen, en het is alsof hij al het gebeurde weer opnieuw beleeft. En met wat hij beleefd heeft in zijn lange leven, zouden cryptische boekdelen te vullen zijn, want Jan heeft druk zout gesmokkeld in zijn jonge jaren en 's nachts op de weg of in het bos kon je heel wat meemaken. Luistert u maar wat hij heeft gezien toen hij nog met de kar naar Breda reed om daar de mest langs de huizen op te halen. "Van 't Liesbos af kwam er altij voor de paarden van de boeren een vrouw in 't wit uitlopen. Tot aan Princenhage bleef ze bij ze en verdwenen was ze! Ze was helegaar in 't wit."

Of dit spookverhaal uit de tijd toen hij nog zout smokkelde: "Dat is zo zeker waar as dat we hier bij mekaar zitten. 't Was om twee uur in het holle van de nacht. Ik lag 's nachts nevens de weg de kommiezen af te kijken en m'n maat lag 'n eind van me vandaan op een ander punt. Nou zie ik daar een vent in 't rijspoor aankomen met klompen aan en witte sokken en een kort kieltje. Hij gaat dwars tegenover mij in de mast zitten. Laat ie nou uit mijn ogen geraakt zijn en laat ik niet weten waar ie gebleven is! Toen kwam mijn maat; die had er niets van gezien. Wij een lucifer aangestoken en gekeken, maar niets te zien hoor! Nou gaan we recht op de Schouw toe. Daar begint het te bellen, te bellen en te lichten, alsmaar te lichten! Nou gaat opeens een licht omhoog, als een grote vuurbal, en alsmaar zwabberen door de lucht. 'Spring het bos in', riep mijn maat, en dat deden we en daar was het nog zo licht dat je er goed een dubbeltje bij vinden kon, zo licht was 't. Nou, daar komen we bij het Zouthuis, bij Trieneke en ik vertelde het haar. 'Die hebben ze daar al dikwijls gezien', zei ze. 'Dat is de mottige van Dorst. Die is met kleren en al de grond ingedouwe, net dat-ie gong of stong, want hij had een kwaje ziekte'."

 

De "erfenis"

De oude man neemt een slok van zijn glas bier en de pastoor zegt: "Die Anneke B., dat is toch een heks geweest." De oude man kijkt schichtig op, alsof er iets gezegd is dat gefluisterd had moeten worden, en beaamt het. "Zijn er nu ook nog heksen, vader?" vraagt zijn dochter. De oude man zwijgt; het is alsof hij ons met zijn zwijgen te kennen wil geven dat zijn woorden een wereld van angst en betovering zouden kunnen openen. "Wie heeft het overgenomen van Anneke?" vraagt zijn dochter. "Da wee 'k nie, mijn kind." "Die met Arie van den B. getrouwd is?" moedigt zij hem aan. "Ja, die heeft 't overgenomen, dieje." "Maar ik heb er nog een horen noemen", merkt de pastoor op en de dochter vult aan: "Een jonk meisje." De oude probeert er nog onderuit te komen en informeert zich van de domme houdend: "Ook een toverheks?" "Ja," bevestigt de pastoor, "maar ik heb er nog nooit iets aan gezien." En, gedecideerd, met een superieure stem, zegt de oude man heftig: "Da kunde ook niet zien, man. Da kunde ook niet zien."

 

De kat bemiddelde...

Dan vertelt hij nog het verhaal van de heks, die stervende was en haar geheimen aan een ander moest overdragen. De enige, die in de kamer was, was de kat en omdat een heks niet kan sterven voordat zij haar geheimen aan een ander heeft verteld, deelde zij ze de kat mee. Maar haar dochter stond, dom genoeg, aan de deur te luisteren en werd zodoende gedoemd haar moeder in haar sinistere praktijken op te volgen.

Verhaal na verhaal, helder en beeldend, komt van de lippen van Jan van Zundert en zijn ogen schitteren terwijl hij vertelt. Hij roept een wereld op van bijgeloof, van primitieve gevoelens en van angsten, die bevolkt wordt door geesten, heksen en tovenaars, en wij luisteren geboeid, want ergens in ons sluimert nog de primitieve mens en het kind dat in al deze wonderlijke verhalen gelooft en 'n wereld schept uit zijn eigen verbeelding.

Zo leeft het volksgeloof in heksen, tovenarij en zwarte kunst verborgen voort, als een onderbewuste magische gevoelsstroming onder de oppervlakte van een steeds rationalistischer wordende wereld.