INHOUD DIVERSE AUTEURS
CUBRA HOME
Heemkundig werk op CuBra
Heemkunde Tilburg Pierre van Beek
Heemkunde Tilburg Lambert de Wijs
Heemkunde Tilburg A.J.A.C. van Delft

Deze rubriek wordt geredigeerd door Ben van de Pol

Copyright 2013 van deze digitale presentatie en ontsluiting: Stichting Cultureel Brabant - CuBra & Ben van de Pol

 

Diverse auteurs - Verspreide publicaties

 

Nieuwe Tilburgse Courant - dinsdag 31 mei 1955

 

 

Toen Tilburg nog dorps was

 

Gebruiken bij een sterfgeval

 

Als er een dode was, werd door de jeugd bidden geblazen

 

Alles moest donker zijn

 

 

Vorige maal zijn we op onze rondwandeling door Oud-Tilburg gestrand bij de kwezel, wonende in een der oude huisjes voorbij het Spieke. Deze woning was ook bidhuis. Dat wil zeggen, hier werd gebeden voor gestorvenen. Hier begon de burenplicht, die streng onderhouden werd in die dagen.

Hoe het er destijds toeging? Wel, 'n jongen komt buiten en ziet een vriendje. Hij roept hem toe: "Zeg, wittet al? D'r is nun dooie!" "Wie?" "Kiske is dood..." En de kinderlogica ontlaadt zich, zeggend: "Ha, lekker. Hoe laat is 't bidden?" "Om zeuven uur." Omstreeks die tijd was dan de hele buurt present, maar de jongens, de spes patriae, waren reeds veel vroeger in de buurt van de kwezel om de koehoorn machtig te worden, waarop geblazen moest worden teneinde de buurt ervan te verwittigen, dat "het om zeuven uur 'bid' was veur Kiskes".

's Avonds was het pikkedonker en heel stil. Geen verharde wegen, geen motorgeronk of vliegergedruis verstoorde de dorpse stilte en rust. Als dan op die hoorn geblazen werd, hoorde men het in verre omtrek. De mooie en juiste burgerzin openbaarde zich daarna, want rondkijkend zag men overal lichtjes flikkeren. Dat waren de buren, die naar de bidderij kwamen. Voor elke buurt zag men iemand met 'n stallantaarn voorop gaan en de bewoners kwamen er achteraan.

In het bidhuis bij de kwezel stond in een hoek een soort Maria-altaartje. Op lage bankjes, dertig tot veertig centimeter hoog, zaten al de buurtbewoners. De kwezel bad voor. 'n Gehele rozenkrans. De aanwezigen baden brommend na en de kinderen blikten met begerige ogen alreeds naar de flikkerende kaarslichtjes. Want straks zou het tweede geharrewar van die avond komen: wie mocht de kaarsjes uitblazen?

 

Burenhulp

Nogmaals van burgerzin gesproken. Als er een lijk in huis was, werd die woning geheel gesloten en alles werd zoveel mogelijk donker gemaakt. De "blinden" voor de ramen (zei men vruuger in plaats van vensters) gingen dicht en menigmaal werd zelfs het bovenlicht van de voordeur verduisterd. Spiegels en schilderijen werden omgedraaid aan de muur en in de bijna aardedonkere woning zat de naaste familie bijeen gegroept, de overledene besprekend of gezamenlijk biddend of fluisterend overleggend wat gebeuren moest.

Alle noodzakelijke bezigheden, zoals het voeren van het vee, het "boodschappen in huis halen", het "aanzeggen", geschiedde door de buren. Dat "aanzeggen" was, vóór er zg. aansprekers of bidders waren, soms een heel karwei. Uren ver moest men te voet de familie en bekenden ter begrafenis gaan uitnodigen, evengoed als bij blijde gebeurtenissen de "bruilofteneugers" op pad gingen met versierde stok en net. De naaste familieleden en verwanten behoefden zich met niets te bemoeien.

 

Kijken naar de dode

In het verduisterde dodenhuis stond het lijk opgebaard: wit houten kist op twee schragen van de timmerman, die de doodskist gemaakt had. Het "gaan kijken" van het lijk was alweer een attractie apart voor de kinderen. Maar menige volwassene ging er ook met een meewarig gezicht heen om dan tegelijk eens 'n nieuwsgierige blik te kunnen slaan in het woninginterieur van de buurtgenoot - vooral als 't een notabele of goed gesitueerde betrof, waar men anders nimmer iets te maken had. Over de kist lag een groot zwart baarkleed, dat ook alweer door de naaste buur op de pastorie gehaald was. De buren droegen het lijk naar de kerk en het graf.

Stond het sterfhuis al te ver van de kerk of waren de wegen dermate slecht en onbegaanbaar, vooral in winterse kou en regendagen, dat de acht dragers het niet met behoorlijke uiterlijke deemoed tot een goed kalm einde konden brengen, ook al verwisselden zij nog zo vaak van plaats of stapten menigmaal vlugger, soms op 'n sukkeldrafje, dan bij dit droef gebeuren gepast scheen, dan werd de "hoogkar" ingespannen. Zo kon het nog al eens gebeuren, dat men een oud moedertje of oude man op een krukstoel óp de kar naast het lijk zag zitten bidden en vaak luid schreien. Waren er genoeg buurlui met paard en wagen, dan stond de lijkkist op de voorste kar en volgden de verwanten op een of meer volgkarren. Met de komst der vigilanten deed ook het standsverschil te dezen opzichte zijn intrede in het rijk van de Dood.

Bij een begrafenis hoorden falies en onderscheidingstekens opzichtens oud en jong gestorvenen. Doch daarvan is reeds bij vroegere gelegenheid verteld.

 

De aansprekers

Aansprekers. Die zijn later gekomen. Dat bleek menigmaal allerminst een aanwinst. Zomin opzichtens de regeling als de plechtstatigheid of de beschaafde houding. Gelukkig heeft de Stichting Rooms Leven hier een verbetering geschapen, waarop men trots mag gaan. Het zal nu hopelijk nooit meer gebeuren, dat aansprekers op 'n lijk azen als gieren. Maar vroeger ging het er om, wie er het eerst bij was. Die kreeg de leiding. Zo zag men het gebeuren, als iemand op sterven lag, dat die lui op 'n afstandje van elkaar stonden te kijken, of de blinden gesloten werden. Gebeurde dat, dan stoof men er als aasvliegen op af en om droefheid en dood werd niet gedacht: immers, wie eerst komt, eerst maalt. Letterlijk vielen zij ooit over elkaar heen om het eerst binnen te dringen en de leiding te krijgen, de voorman te zijn. Die man liep dan op de begrafenisdag met zijn steek op vooraf. Meestal een zwart kerkboek voor zich uit dragend.

Vroeger waren die "bidders", zoals zij toen genoemd werden, aan niemand verantwoording verschuldigd en moest men maar afwachten, of zij zich waardig en goed van hun taak kweten. En daar haperde nogal eens iets aan. Vooral als zij een "wijnlijkje" gehad hadden! Doch het past niet hierop ditmaal nader in te gaan. Dat bewaren we tot een latere gelegenheid.