INHOUD DIVERSE AUTEURS
CUBRA HOME
Heemkundig werk op CuBra
Heemkunde Tilburg Pierre van Beek
Heemkunde Tilburg Lambert de Wijs
Heemkunde Tilburg A.J.A.C. van Delft

Deze rubriek wordt geredigeerd door Ben van de Pol

Copyright 2013 van deze digitale presentatie en ontsluiting: Stichting Cultureel Brabant - CuBra & Ben van de Pol

 

Diverse auteurs - Verspreide publicaties

 

D e  B r a b a n t s c h e  W e e k  2

 

 

 

Nieuwe Tilburgsche Courant - donderdag 31 juli 1930     EXTRA NUMMER

 

 

Officieel Feestprogramma

 

Zaterdag 2 Augustus

Opening der Oranjewinkelweek om 3 uur n.m.

Estafetteloop door 8 gymnastiekvereenigingen, van elke vereeniging 8 leden. Route: Heuvel, Spoorlaan, Stationstraat, Nieuwlandstraat, Heuvelstraat, Heuvel, eindstreep 2500 Meter. Het startschot zal gelost worden door den Weledelgestr. heer P.A.M. Preusting, commissaris van Politie.

4 - 5½ uur n.m. Muzikale wandeling in het Zuidelijk stadsgedeelte door het Politiemuziekkorps.

5½ uur n.m. Marsch door het Politiemuziekkorps, dezelfde route als de estafetteloop.

6 - 8 uur n.m. Gymnastiekdemonstraties op het Heuvelplein, breed en smal gedeelte.

9 - 10½ uur n.m. Concert op den Heuvel door harmonie Opwaarts, directeur H. v. Berkel.

 

Zondag 3 Augustus

12 - 1½ uur n.m. Muzikale wandeling door het Noordelijk stadsgedeelte door de Postharmonie.

12 uur n.m. Begroeting van de fanfare De Kikvorsch uit Den Bosch op het Wilhelminapark, daarna muzikale wandeling.

1 uur n.m. Aankomst van de fanfare De Kikvorsch op het Heuvelplein, waarna muzikale wandeling.

8½ - 11 uur n.m. Concert op den Heuvel door de harmonie Tilb. Capelle St. Jan, directeur P. v. Abeelen, afgewisseld door zang van het Tilburgsch Mannenkoor St. Cecilia, directeur W. Robert Jr.

 

Maandag 4 Augustus

8½ - 10 uur n.m. Concert op den Heuvel door de harmonie L'Echo des Montagnes, directeur P. v. Abeelen.

Om 9½ uur n.m. Oranjebal in den Stadsschouwburg. Dit bal is toegankelijk voor de leden van Tilburg Vooruit, Heuvel's Belang, winkeliersvereeniging Heuvelstraat met hunne dames. Toegangsbewijs vereischt.

 

Dinsdag 5 Augustus

8½ - 10 uur n.m. Concert op den Heuvel door de harmonie Orpheus, directeur J. Kroes, met medewerking van het Tilburgsch Mannenkoor Zanglust, directeur Fr. Paymans.

 

Woensdag 6 Augustus

4 - 7 uur n.m. Kinderfeest op het Heuvelplein, met muziek door het Politieharmoniekorps en de harmonie Huize Nazareth.

Wedstrijden voor kinderen, bloemencorso.

8½ - 10 uur n.m. Concert op den Heuvel door de harmonie Opwaarts en de Liedertafel Kapelle Koor.

 

Donderdag 7 Augustus

Van 8½ - 9½ uur n.m. Concert op den Heuvel door de harmonie Huize Nazareth.

9½ - 11 uur n.m. Openluchtbioscoop op 't smalle gedeelte van den Heuvel, aangeboden door de directie van den Stadsschouwburg, muziek van het Stadsschouwburgorkest. Uitsluitend komische film, w.o. "Tilburg vóór 10 jaren".

 

Vrijdag 8 Augustus

8½ - 10 uur n.m. Concert op den Heuvel door de harmonie Excelsior, directeur J.C. Reijns. Medewerking door de zangvereeniging Merode, directeur Fr. van Hest.

 

Zaterdag 9 Augustus

8 - 10 uur n.m. Concert op den Heuvel door de harmonie L'Echo des Montagnes, directeur P. v. Abeelen.

10 uur n.m. Sluiting van de Brabantsche Week met een Brabantsch Bal in den Stadsschouwburg, toegankelijk voor de leden van Tilburg Vooruit en medewerkende vereenigingen. Op dit bal worden prijzen onder de bezoekers verloot.

 

 

Nieuwe Tilburgsche Courant - donderdag 31 juli 1930     EXTRA NUMMER

 

 

Bij 'n Brabantsche Week

 

Brabant. Wat 'n klank zit er in dat woord, wat 'n gloed en warmte straalt het uit. Ja, de Brabanter voelt de kracht, die dat woord op hem uitoefent; doch niet alleen op den Brabanter zelf, ook voor hen buiten Brabant's grenzen heeft dit woord een bizonderen klank. Wij, die regelmatig met de Brabanters wroeten in 't dagelijksch leven, wij voelen en merken dat niet meer zoo zeer, doch wanneer men eenige jaren in andere provinciën van ons Vaderland heeft doorgebracht en wanneer men in nauwer contact komt met de bewoners van andere gouwen, die ook weer hun eigenaardigheden en ook goede eigenschappen hebben, dan dringt het bewustzijn beter tot ons door; dan merken we, dat men een aparten dunk heeft van Brabant. Onder dien aparten dunk schuilt dan bewondering, hoewel wij het niet ontkennen kunnen, dat die aparten dunk ook wel eens iets, minder goeds niet zoo zeer, maar toch eenige gereserveerdheid bevat. Edoch… brengt men die sceptici in aanraking met den Brabanter, laat men hen des Brabanter's ziel beter doorschouwen, dan verandert die gereserveerdheid in vereering en broederlijke vertrouwelijkheid.

Zoo is 't, dat Brabant leeft in ieders belangstelling en bewondering. Deze belangstelling is vooral de laatste tientallen van jaren groeiende en wat vooral een heuglijk te constateeren feit is: de Brabanter zelf begint meer en meer belangstelling voor zijn eigen land te koesteren; tracht dieper in te dringen in zijn roemrijke geschiedenis, voelt meer en meer voor zijn eigen cultuur, gaat meer en meer z'n eigen gebruiken koesteren en vertroetelen. Als uiting van die algemeen gevoelde vereering wordt in Tilburg de Brabantsche Week gehouden. Het is een opwekking uit het volk zelf.

 

Brabanters zijn stoere werkers. Daarvoor staan ze bekend, reeds lange jaren her. Wij heugen het nog als de dag van gisteren, dat voor 'n veertigtal jaren voor in Zuid-Holland vertoevenden het altijd, in den hooitijd, een gebeurtenis was wanneer de Brabanters met hun zeisen in aantocht waren. Daar komen de Brabanters. Dat was 't sein, dat het werk zou opschieten; de Brabanters waren echte knuffelaars, die met stoere werkkracht en werklust het malsche gras in de zon te blakeren legden, om "te hooien als de zon schijnt". Dan was de Hollandsche heereboer gerust, de Brabanters schoten op en vulden de hooibergen in den kortsten tijd.

Dat was een tip, die naar buiten kwam, zoo zijn er meerdere. De stoere werkkracht, het doorzettingsvermogen, het initiatief van den Brabanter, heeft de provincie haar industrie gegeven, eene industrie, die in vele uitingen een voorname plaats op de wereldmarkt inneemt.

 

Doch waar gewerkt wordt, daar past een ontspanning. De opgewekte geest van den Brabanter zoekt zijn ontspanning zelf, ongezocht, zooals 't hem 't beste voorkomt en 't meest voor de hand ligt. Dit is ook niet van vandaag of gisteren. Hoort hoe Dr. Hermans in 1841 (1) van Brabant vertelt:

"De inwoners van Tilburg zijn evenals hunne gewestgenooten zeer gezet op hunne volksvermaken. Met de kermis is het luidruchtig en vroolijk, men danst er van den morgen tot den avond. De vrouwen verlaten de herberg en danszaal zoodra het licht wordt opgestoken. Met vastenavond vindt men vele gemaskerde en bespottelijk opgetooide groepen langs de straat (2) welke door hunne kluchten en aardigheden zichzelf en de bewoners vermaken. Het muziekgezelschap van St. Cecilia geeft goede concerten en levert bekwame zangers en muzikanten voor de roomsche kerken. De meeste ingezetenen behooren tot het een of andere gilde, dat jaarlijks op den patroonsdag optrekt en teert."

Wat Dr. Hermans van Tilburg zegt, gold in z'n algemeenheid voor geheel Brabant. In geheel Brabant is het volk zeer "gezet" op hunne vermaken, de Brabantsche kermis was en is nog een bizonder vertoon van vroolijkheid, de gilden teerden en teeren nog jaarlijks in gulle vreugdeklanken. De zang van Brabant heeft groote artisten gegeven; wanneer een Brabanter zingt, 't is de uitspraak van een Noorderling, dan zingt hij met meer gloed en warmte dan elders.

Doch ook zijn er nog andere gelegenheden waarop de Brabanter z'n hart in vreugde doet popelen. Dat is bij gelegenheden, waarop ons Vorstelijk Huis den een of anderen jubeldatum viert. De Brabanters zijn Koningsgezind, dat is bekend, zij erkennen de overheid als de overheid hen van God gegeven. Er leeft geen wrok over de vroegere verdrukking, zeide Dr. de Brouwer voor een paar dagen in zijne radiorede, omdat de Brabanters echte Christenen zijn. Deze mooie woorden schilderen in een paar trekken den Brabanter. Met de wetenschap, dat alle macht van God komt, erkent, zooals wij reeds zeiden, de Brabanter de regeering der Oranjes, tevens met erkenning der wetenschap dat Oranje met Brabant is vastgegroeid en Brabant veel aan Oranje te danken heeft. Daarom jubelt de Brabanter bij de feesten der Oranjes, het jubelt in echt christelijke blijheid, het jubelt zooals zijn warm Brabantsch hart het hem ingeeft.

 

Dat alles nu was voor Tilburg de aanleiding tot het houden van eene Brabantsche Week. Tilburg wil doen herinneren aan het oude, het wil tevens doen zien hoe ook het huidige geslacht kan feestvieren in echt christelijke blijheid. Het wil de Brabantsche Week openen met een jubeldag ter eere van ons Oranje Vorstenhuis in de persoon van Haar, die als Vorstin en Nederlandsche eene eereplaats verworven heeft en zich door hare toewijding de eerbied van hare onderdanen heeft verzekerd. Als moeder schonk zij ons eene landsvorstinne, eene bevorderaarster van vrede en voorspoed, H.M. onze geëerbiedigde Koningin Wilhelmina. In Prinses Juliana zien wij, als Koningin Emma's Kleindochter, de traditie van ons Oranjehuis bestendigd.

Er is dus reden tot vreugde en feestviering: Oranje en Brabant; de gelukkige aanleiding tot het houden van een Brabantsche Week. Moge zij de herinnering wakker houden aan onze echt Brabantsche zeden en gebruiken, moge het inhouden de bestendiging van den echt Brabantschen geest. Laat ons dus jubelen en vieren. De Brabantsche gemoedelijkheid bovenal. Zoo zij het.

 

LAMB. G. DE WIJS

 

 

1. Dr. C.R. Hermans. De beschrijving der Nederlanden. Amsterdam, bij J.H. Laarman 1841.

2. Er is nog wel iets veranderd.

 

 

Nieuwe Tilburgsche Courant - donderdag 31 juli 1930     EXTRA NUMMER

 

 

De Noord-Brabantsche tongval

 

De gouwtaal heeft in Brabant verschillende dialecten, ja, we mogen gerust zeggen, dat bijna elke stad, elk dorp, de woorden anders uitspreekt. Ook heeft men bizondere woorden voor een zekere betekenis, vooral in de Meierij van 's Bosch.

- Zoo zegt men "hij is hier of daar mede aangemaakt", wanneer men wil zeggen, dat iemand aan dit of dat lijdende is.

- Als iemand "den beest uithangt" behoeft dat geen verdere aanwijzing.

- Wanneer men zegt, dat iemand "'n schoone" is, dan is de bedoeling juist andersom.

- 'n Flinke meid duidt men aan met "'n stup keind".

- Wanneer men van iemand zegt, dat het niet goed voor hem is "dat ie vrèmde torens ziet", wil men aanduiden, dat het voor den betrokken persoon niet geraden is om op reis te gaan, daar hij dan meest met "'n stuk in z'n kraag" of "'n snee in z'n neus" thuis komt.

- 'n "Kinkedut" beteekent zooveel als kikvorsch en "'n kreugel" brengt de gedachte aan een kruiwagen.

- Wanneer ge "eige" bent of tot de "permitaotie" behoort, zijt ge lid van de familie.

- Wanneer ge 't "niet kunt gebetere", heb dan geen zorg want ge hebt er geen schuld aan.

- Als ge "saome in dezelfde waai" gestaan hebt, dan wil men beduiden dat ge met een bepaald persoon samen in betrekking zijt geweest of in dezelfde omstandigheden hebt verkeerd.

- "Hauw doe kwèk" behoeft geen nadere aanduiding.

- "'n Toetsmop" geeft men aan z'n kleinste lieveling.

- Wanneer iemand met z'n praatjes aan 't vervelen is, zullen we hem toeroepen: "ligt niet te leutere!".

- Met "'n schaors" bedoelt de oude Tilburger z'n scheermes.

- Wanneer 'n werkman meent, dat de baas "'n pik op 'm heeft", zal hij dikwijls denken onrechtvaardig behandeld te worden.

- Vervelend is 't altijd voor iemand, wanneer hij niet weet "waor 't schaait", omdat men dan niet weet hoe de vork aan den steel steekt.

- Graag ziet de werker dat "er schot in komt" omdat hij dan zijn werk ziet bevorderen.

- Wanneer ge niet "geteld" zijt, bedoelt men dat men niet op uw aanwezigheid of vriendschap gesteld is.

 

Meerdere van dergelijke woorden of uitdrukkingen zijn met eenige wijziging van uitspraak over geheel Brabant in zwang, eenige zijn specifiek plaatselijk, doordat ze aan bizondere ambachten of dergelijksch ontleend zijn.

 

Hier volgt eenige landelijke poëzie. Bij het middagmaal:

     Stao de kèr te heui m'n Jaoneke,

     Op den ère, in de schuur;

     D'èrpels zèn al wel gezooië,

     Ik heur het penneke al aon 't vuur.

 

     Gao den os zen sop irst geve,

     Op den veurstal stee ze klaor,

     Nel zal wel wè boekend spruite,

     Boekend is medeme klaor.

 

     Allo gaauw aon 't ete jonges!

     Schuurt verkette, schèper, gaauw,

     Gift den brotkant en gao zitte,

     Aanders wort de mulluk kaauw.

 

     Driekske hèdde gin bordeke, bekske,

     Erpels vraogde, is 't nie waor;

     Dèr m'n mènneke, wè van 't kukske,

     Mòjer makt de rumkes klaor.

 

Komt men echter in Breda, Goirle, Waalwijk, Den Bosch, Loon op Zand, overal hoort men het plaatseigen in de uitspraak, met z'n eigen bekoring. Doch alles Brabantsch.

 

 

Nieuwe Tilburgsche Courant - donderdag 31 juli 1930     EXTRA NUMMER

 

 

Uit 't land der Brabantsche Week door W. v. M.

 

'k Ben vandaog in 'n laand geweest waor 't altij Brabantsche Week is. Van Tilburg is 't mar 'nen goeien bolscheut ver, ge weet wel: de Beerssen op aon, in 't laand van zaolighei… Maar laot ik 't oe vertellen!

Mee m'nen kameraod Staf Rijckers - die teekent vur z'n kostje - was 'k in Den Bosch om er den grooten Jeroen op de Mert efkens 'n bezuuk te brengen. En bij Piet Hendrix, in den Raodskelder, hadden z't over de Brabantsche Week, die van 2 tot 9 Augustus te Tilburg gehaawen wordt. Daor wier dan verteld dè 't te Tilburg weer 'ns echt feest zoo zijn naor Brabantschen trant; dè vur één week alles weer 'n bietje terug naor den goeien aawen tijd zoo gaon, tot zelfs de herbergen op den Heuvel van binnen en van buiten; dè de kasteleins inplaots van d'ren twalseree te buunen, zaand zouwen strooien en dè ze, ook de bedienden en de muzikaanten, d'r eigen zouwen verkleejen als boerkens uit de haai.

― Jè, zee Piet, de waard van den Raodskelder, ze kunnen daor naa wel zooiets as 'n Brabantsche Week haawen, mar, om te beginnen, waor haolen z'er het zaand vandaon. Wij hebben hier Van Oeffeltje nog, mar in Tilburg wont geenen eenen zaandboer.

― Mar 'nen klaaiboer toch nog veul minder, stoof Staf Rijckers op.

― Jè nou, ik bedoel 'n witten zaandboer… En mee de kleedij is 't precies hetzelfde, bevurbeeld: de mutsen en de petten, waor haolen ze die vandaon. Verleeje jaor, mee de folklorefeesten te Tilburg, hebben ze tot Nijnsel toe, aachter Roy, heel de Meierij naor aawerwetsche kleeren afgezocht. Daogen aon 'n stuk zijn z'er mee den auto op uitgereje en 't is toch nie dè z'er onbekend aon waren, want die 't er op uit gingen, waren lui van den R.K. Boerenstand uit Tilburg. 'k Weet wel dè 't nie meevalt om aon die aawerwetsche spullen te komen…

'k Zee zoo tegen Staf:

― Zullen wij er 'ns op uitgaon, g'het oe Fordje bij oe?

De Staf begreep me subiet en leep vroeg ie:

― Vur wie is 't, vur weffer blad?

― Vur de kraant van Arts, zee 'k zuutjes.

― Accoord, riep Staf… en weg waren we.

 

Zaand hadden w'al gevonden zoo gaaw w'in de "Pijp" kwamen. Daor stond Van Oeffeltje, 't zaandboerke uit den Berenbijt, te leveren. Van Oeffeltje hee in Den Bosch nog z'n vaaste klaanten; tot Tilburg komt ie nie, 't is te ver uit den gooi en dan er bij: ze strooien daor geen zaand meer. Mar naa was 't 'n aander geval… 'n volle kèr vur de kasteleins op den Heuvel… daor wou Van Oeffeltje wel aon. Efkens gepraot en 't was klaor, hij kreeg 'n zaandcontract mee vur de 23 kasteleins van den Heuvel; nie zoozeer om 't zaand mar om de kèr, dè snapte wel. 't Was er ons vural om te doen om mee de Brabantsche Week 'ns 'n echte aawerwetsche Brabantsche ezelskèr naor Tilburg te laoten komen. En Van Oeffeltje komt, ge zult 'm zien op den Heuvel, mopperend en grommend tegen z'nen luien ezel of roepend z'n langgerekt eentonig zaandlieken:

― Za…, zaa, scho… schoon wit zaaaa… dubbeltje de maaaaaand!

Van Oeffeltje wont op den Berenbijt, mee z'n vrouw, die ze geen Jaans Van Oeffelt mar Bossche Jaans noemen. Dès 'nen bijnaom die z'hee. 't Komt, geleuf ik, omdè Jaans van Den Bosch zelf is en Van Oeffeltje feitelijk uit de kontreien van Gessel komt. Jaans hee al van alles gedaon: op de Mert gestaon mee gaoren en baand en mee visch en gruunten geleurd… D'r echt artikel is eigenlijk vorschen bukkem. Mar as ze geen centen hee om gruunten of vorschen bukkem te koopen, dan gao ze mee d'ren man naor de Vuchterhaai zaand schoepen. Dès de goeikoopste handelswaor die 't er is. We troffen ze mee d'r kèrke - ze noemtet de "reserve-waogen" - aon de wallen bij den Pettelaer. Of z'ook naor Tilburg wou komen? Mar of. Hij en zij. Van Oeffelt en Jaans, ieder mee 'n volle vraacht, zoo haawen ze d'r blije inkomste in kruikenstad.

Zoo tusschen 't praoten deur hee Jaans wè van d'ren man verteld. Bevurbeeld: op Maondag, 't bruurken van den Zondag, stokt ie, om 's ezelswille. Dan hee Pier Langoor, dès den ezel, z'nen Sabbath en zoo kan de zaandboer uitluchten van den Zondag. Over 't stieltje was Jaans nie goed te spreken.

― 't Is dè w'r, zoo klaogde ze, in den pruimentijd wè fruit en in de Vaasten wè vorschen bukkem bij verkoopen, mar aanders was 't nie om te doen. Zaand wil haost niemand meer. De meensen worren vort zoo grotsch dè z'oe nog nie meer zien staon mee oe zaand. Er is geen huisken zoo klein of daor lee vort van dè lienekenolie (linoleum) in. En dan hebben ze gewoonlijk nog zoo'n masjien, ge weet wel dè z'aon 't ellektriek zetten om den stobber op te zuigen. En radia, meneer, radia…, ge kunt in geen huis meer komen of ge heurt radia! Vruuger kon-de mee de buurlui nog 's praoten over d'èrrepel of over de slaoi of over 't weer, mar terresworrig: as ze d'ren mond open doen hebben ze 't over d'ren golf. "Ik heb m'nen langen golf opstaon", of "ik heb Hilversum op", of "ik heb 'ne vent-of-drie (Daventry) opgezet"… en aanders heurde niks. Staopelzot zullen ze nog worren mee d'ren radia, ge kunt er geen touwen meer aon vastkneupen. Mar mee al die nuuwe dingen schieten wij nie veul op; ik wou dè ze mar 's iets uitvonden waor wit zaand bij noodig was. Want nog nooit hee g'het zoo slecht gegaon. We kunnen ons geen stuk kleeren meer aon 't lijf koopen en onzen buik vol eten dès zoo mar allée: èrrepel mee juin of wè sloeber van beentjessoep. Afijn, 't is te hopen dè we dan in Tilburg nog 's 'n goei aawerwetsche week zullen maoken…!

 

Van Bossche Jaans was de route naor de Vurzitter van d'aaw Bossche Fanfare De Kikvorsch. Die komt ook mee z'n jongens. G'het ze verleeje jaor te Tilburg gezien mee den folklorestoet. Vur de Brabantsche Week hebben z'n spesjaol repertwaar.

― We hebben er vort zes groote bombardons bij, dus 't zal er hoemen op den Heuvel, zee de Vurzitter van De Kikvorsch.

 

Mar we moessen Den Bosch en den Kikvorsch mee z'n bombardons verlaoten om 't eeuwige laand in te gaon van de Brabantsche Week. We zijn er gekomen over Eindhoven en Oirschot. 't Fordje liep net as 'n perd mee peper in z'n sevooi, mar dan nog veul erger. En hoe harder dè 't begon te loopen hoe meer dè 't begon te rammelen. Ze heurden ons wel 'n kertier van te veuren al aonkomen. 't Eigenlijk doel van de reis was Beersse, daor moest Staf bij den brouwer 't een en aander op pampier zetten. Onderweg hebben we heel wè kepellekes aongedaon en ook in Oirschot leeje we aon. De biljetten van de Brabantsche Week hingen er al. Ze hadden het er daor over dè 't er de geel-zwart Brabantsche kleuren nie opstonden en wel de Tilburgsche. Mar zoo naaw kun-de nie kijken…

 

Op 't Mertveld was 't concert. Daor zaten twee bekende virtuozen van de mond- en trekharmonica en Mie de mutsewaasser zat er bij te luisteren. Staf had zoo 't heele stelletje op 't pampier staon en ik heb z'ook mar vur 't feest van de Brabantsche leute geïntervjoewd. En mee goeien uitslag: Ze komen! 't Schoone van die lui is dè ze in en in en deur en deur Brabantsch zijn. Mie de mutsewaasser kan alle meskes van den Heuvel nog aon schoon gewaasse mutsen helpen; dus kènder, as ge ze mee d'ren kurf op den Heuvel ziet, dan weet-te gellie hoe laot 't is! Aandere twee, de boerenmuzikanten, zijn zoo wè de menestreelen van d'Aacht Zaoligheden: ze maoken hier en daor muziek en haolen centen op. Dè zullen z'ook op den Heuvel doen. Van d'ren bijnaom hieten ze de Manke en de Schoeft. De leste spult mondmonika of zingt; de Manke begeleidt 'm dan op de trekmonika, mar ie zingt zelf ook gewoonlijk mee. Wè ze zongen. 't Is de moeite wèrd, ook alweer om dè 't zoo effectief Brabantsch is:

 

     De heks die op de peerboom zat,

     En boven haar hoofd zat eene kat,

     Van diere-don-deine, van diere-don-da!

     De heks die schoot in eenen droom,

     En viel van boven neer den boom,

     Van diere-don-deine, van diere-don-da!

     De heks die daar haar pootjes brak,

     Ze stoken haar in 'nen blauwen zak,

     Van diere-don-deine, van diere-don-da!

     Ze droegen haar bij den doktoor,

     En juffrouw die kwam zelve voor,

     Van diere-don-deine, van diere-don-da!

     Ze trokken haar vijf onzen bloed,

     't Is jammer dat zij sterven moet,

     Van diere-don-deine, van diere-don-da!

     Ze droegen haar al in den hof,

     Zij werd begraven met een lof,

     Van diere-don-deine, van diere-don-da!

     De koster met zijn droeve stem,

     Die zong van "Domine Requiem",

     Van diere-don-deine, van diere-don-da!

 

As ge, gedurende de Brabantsche Week, 't lieke van de heks op den Heuvel heurt, moette nie denken dè de Manke en de Schoeft daor vur de flauwe kul zitten of dè ze d'r zijje petje mar vur de leut op hebben, want d'r is geen stuksken naomaok bij, regelrecht geïmporteerd uit de Aacht Zaoligheden en van 't zuiverste Brabantsche ras.

 

Bij den "Burgemeester" te Middelbeers, ge weet wel, 't bekende café, hadden we 't natuurlijk ook over de Brabantsche Week. En gelaachen dè w'r hebben! Ge moet weten: den Dog, de knecht van den brouwer, uit Hoogeloon, was daor. Natuurlijk om te leveren.

'k Zee zoo tegen den Dog:

― We moessen oe zoo g'hier naa staot, te Tilburg, op den Heuvel, in 'n aawerwetsch caféeken as dees neer kunnen zetten!

Mar 'k had het nog nie gezee of de Staf had 'm al. En toen kwam den Dog los:

― Och jè, dè ben ik… krijg 'k dè plaotje?

― Nee, dès vur de kraant!

― Vur weffere?

― Vur de Nieuwe Tilburgsche…

― Oh, die heb ik ook, dan wil ik m'n eigen ook wel 's in de kraant zien. Mar waor is dè naa feitelijk veur?

― Vur de Brabantsche Week in Tilburg.

― Brabantsche Week…?

― Jè, dan verkleeje de meensen van de café's op den Heuvel en de meskes en de jonges uit de stad die van lol haawen, d'r eigen ammaol as Brabantsche boerkes en boerinnekes…

― Die van lol haawen, zeg-de toch… mar dan haawen z'hier wel heel veul van lol want wij zijn heel 't jaor zoo gekleed…, en noemen ze dè dan Brabantsche Week…? Doe ze dan giender de komplementen mar en zeg dè 't hier week in week uit heel 't jaor deur Brabantsche Week is…, mar nie altij vur de lol!

Den Dog pakte nog 'n pintje en nog een, op onz' gezondheid. En dank zij den kastelein, die er beter mee op kon schieten as wij, kregen we van 'm de verzekering, dè ook uit de Beerssen 'n Zondag, drie Augustus, 'nen brik mee jongens en meskes naor Tilburg komt, echte boeren en boerinnekes uit de Aacht Zaoligheden.

Toen den Dog vertrokken was, hee de kastelein zoo efkens 'n buuksken van 'm opengedaon.

― Die zal 'n Zondag in Tilburg z'n rullekens af laoten loopen, want dè kan ie nog eerste klas. As den Dog zee "we gaon", dan wordt den brik ingespannen. Alle kermissen in den omtrek rijen z'aaf.

― Is 't dan zoo'nen zwabberdoes?

― Toch nie, mar hij spult 's Zondags koetsier en zoo is ie er altij bij as er iets te doen is.

― En waorom noemen z'm Dog?

― Dur 'n malheur dè eigenlijk geen malheur is. Hij kwam op de wèreld mee 'nen effectieven vierkanten kop en toen hebben de baoker en de frelie uit de buurt, om beurten, mee baai d'r haanden over z'nen vurkop gerossen om die wè ronder te maoken. Mar toen wierd nog veel erger, hij kreeg 'nen test van dikkomsa, net 'nen dog. Z'n platte neus hee-t-ie altij gehad. 't Is van tegen 'nen muur aonloopen in den donkere, ge begrijpt wel hoe, of hed-de-nie gezien hoe blauw z'nen domper uitslao. 't Is net 't spreekwoord zegt "leelijk mar sterk", want sterk is ie vur zes. Hij hee èrremen aon z'n lijf as breekijzers. 't Is 'ne goeie om plezier mee te maoken, mar as ie kwaod wordt, amij! Overigens kunt d'r op aon, wet-ie zee dè doet-ie. Ge zult 'm 'n Zondag wel in Tilburg zien mee z'nen brik vol jong geraai uit de Beerssen…

 

Tot zoover de kastelein uit den "Burgemeester" te Middelbeers. Aon 't eigenlijk program van Heuvel's Belang kunnen we dus nog toevoegen: Van Oeffeltje mee de Bossche Jaans, de twee aawerwetsche zaandmarsjans die de 23 Heuvelsche kasteleins van zaand zullen vurzien; de Manke en de Schoeft, mee Mie de mutsewaasser ter opluistering, die den Heuvel aawerwetsche muziek en heksenliekes zullen leveren, plus den Dog uit Beersse mee z'nen brik, die 'n Zondag op den Heuvel 'n vorsche zending "jong geraai", echte boeren en boerinnekens uit de Aacht Zaoligheden, zal lossen. 'k Vergeet er nog mekaanst bij te zeggen, dè lange Tiest, die in de kontreien van Beek Artsche kraant rondbrengt en die, wè z'n tenue betreft, ook altij in de Brabantsche Week leeft, z'n medewerking toegezegd hee. Lange Tiest zal in z'n vrije uren op den Heuvel het program verkoopen…

 

Ze zeggen dè 't makkelijker is boer te zijn as heer, mar 'k wil dè mee de Brabantsche Week dan wel 's zien. 's Kijken hoe de Tilburgsche boeren en boerinnekes vur den dag komen, 'k bedoel die jongelui die aanders tot de dames en heeren, oftewel de dametjes en heerkes gerekend willen worren. Want al verkleeje de kasteleins, de muzikaanten en de bedienden d'r eigen, 't publiek moet ook mee doen. Vur mutsen en pelerienen en ook vur zijje petjes en toekielen kun-de in de buurt van Diessen en vural verderop, de vremde laanden van de Aacht Zaoligheden in, nog haost overal terecht. En rooi zakdoeken en kazienees verkoopen z'in de Heuvelstraot nog wel. 'k Heb al van verschillende jongelui geheurd dè z'in de komende daogen de Brabantsche kleedij en daormee de Brabantsche leute 's flink naor veuren zullen brengen. We zullen dan zien de witte mutsen mee de gekleurde linten uit de Baronie, de mutsen mee den platten poffer uit de Meierij, de mutsen uit de Kempen mee den ovaolen poffer en de gewone strikkenmuts uit den Haaikant. En de zijje petjes, de blauwe toekielen en de turkschleeren broek heuren er van eiges bij.

 

De verkeersagenten zullen het vanaf 2 tot 9 Augustus op den Heuvel leelijk druk hebben. Zoo heur 'k dè 't er van de kaanten van Beek uit Biest-den-Houtekker, uit Diessen en uit de Beerssen nogal wè volk mee de huifkèr zal komen. 't Zal 'n schoon gezicht zijn, die Kempenschepen op den Heuvel. Mar zullen z'er ook meugen ankeren? Of moeten ze gaon parkeeren, links of rechts, net as auto's? Dan zullen de auto's vur de toerwagens uit de Kempen toch 'n bietje opzij moeten gaon staon.

 

 

Nieuwe Tilburgsche Courant - donderdag 31 juli 1930     EXTRA NUMMER

 

 

Historische Sprokkelingen

 

Iets uit de geschiedenis der Brabantsche markten

 

De Brabantsche Week, die binnen eenige dagen in onze stad zal worden gehouden en die in 't volgende jaar nog grootscher zal worden opgezet en waarin de Meimarkt een voorname dag zal worden, geeft ons een gereede gelegenheid om de Brabantsche markten in 't algemeen en die van Tilburg in 't bizonder te bespreken en iets uit de geschiedenis daarvan mede te deelen. Wanneer wij hier over Brabant spreken, zullen wij in hoofdzaak de Meierij van 's Bosch behandelen.

 

Het marktwezen is, om het zoo eens uit te drukken, zoo oud als de weg naar Rome. In Rome had men het "Forum Romanum", welks bouwvallen nog steeds de aandacht der toeristen vragen; in Nederland kent men uit de geschiedenis het "Forum Hadriani", dat gelegen zoude zijn waar nu het dorp Voorburg ligt. Gerard van Loon zegt daaromtrent in zijne Aloude Hollandsche Historie (1):

"Zoo besloot de tegenwoordige Keizer Hadrianus (jaar 120 na Chr.) en dat licht staande zijn voorgemelde verblijf hier te land, tusschen het thans genaamde dorp Voorburg en de Geestbrugge, aan de westzijde der van Delft naar Leiden loopende Vliet, ter plaatse, die thans de brug genoemd wordt en toen twaalf duizend schreden van den op de kust gestelden mijlpaal gelegen was, eene vorstelijke markt, ten gebruike van het geheele eiland, te stichten; welke zoo men derzelver deftigheid naar zijne andere gebouwen afmeet, als was, bijv. de scheimuur die ter lengte van tachtig duizend schreeden door hem sedert in Brittannië, ter intoominge der tot nog toe achtervolgde invallen der in Schotland wonende Pikten gemaakt was, des zekerlijk hoewel men bijna geene voetstappen van dat vorstelijk gebouw meer vindt, zeer groot, ongemeen prachtig en het vermogen van zoo bouwzuchtigen keizer waardig zal geweest zijn. Want het was op deze markten, dat de inwoners tot het drijven van hunnen koophandel, even als thans te tijd op de zoogenaamde Beurzen, tesamen kwamen en waarom die steeds uit zoo groote vierkante plaatsen bestonden."

Van Loon beschrijft dan de markt van Hadrianus en zegt, dat men in 't jaar 1500 de bouwvallen der verschillende gebouwen heeft opgegraven. Hij zegt verder, dat de markt overeen kwam met de beurzen zooals men in 1724 had en ook nu heeft. De eigentijdse opzet der markt was dus vroeger anders dan nu; er is ook ten deze opzichte veel veranderd. In de middeleeuwen vooral was de markt de plaats waar handel gedreven werd en de prijs der verschillende artikelen, granen enz., bepaald werd. Voor verscheidene zaken is dit ook nu nog het geval ofschoon de veilingen in dezen reeds voorgaan. Toch heeft de markt nog niets van haar waarde voor het groote publiek verloren en worden op meerdere plaatsen pogingen aangewend om deze tot nog grooter bloei te brengen, vooral die markten, die voor eene plaats historie en traditie hebben. Een markt brengt leven en vertier in een plaats en hoewel kortzichtige winkeliers wel eens beweren, dat de markt nadeel aan hunne zaken berokkent, schijnt dit toch niet te zijn; door vele zakenlieden wordt deze vrees dan ook niet gedeeld en het nadeel beslist ontkend.

 

In de middeleeuwen werden de jaarmarkten bij privilege aan steden en dorpen gegeven. Zoo verkreeg Hilvarenbeek van Keizer Karel V de volgende jaarmarkten:

1ste Woensdag voor Vastenavond.

2de Woensdag voor Palmzondag (de Palmmarkt geheeten).

3de Vrijdag na Paschen.

4de Maandag voor St. Jan.

5de Woensdag in de Quatertemperdagen in September.

De weekmarkt werd verleend bij octrooi der Vereenigde Nederlanden van 21 Augustus 1694.

 

Tilburg verkreeg bij privilege in 't jaar 1567 de volgende 4 jaarmarkten:

1ste des anderendaags na St. Paulus.

2de Maandag na Palmzondag.

3de op St. Jansavond.

4de Maandag na St. Dionysius.

Verder was er eene weekmarkt op Zaterdag.

 

Wanneer een stad of dorp in 't bezit was van een privilege tot het houden van eene markt, streed men er ook voor om dit recht te behouden. Het gebeurde wel eens, dat door oorlogen en troebelen eene markt verslapte, doch zoo spoedig zich de gelegenheid voordeed, zon men op middelen om de markt weder nieuw leven in te brengen. Zoo gebeurde het, dat men te Geldrop bang was, dat eene markt zou komen te vervallen, doordat deze door de oorlogen "verslabakt" was. Geldrop had zeer oude markten nl. reeds ontvangen bij privileges van 't jaar 1371 en bracht daarop de wollen lakenen die daar reeds vroeg vervaardigd werden. Wij lezen dan in de verdediging van hare rechten onder meer stukken uit de volgende acte (ook de omliggende dorpen werden te hulp geroepen):

"Schepenen in Geldrop (2) doen kont aan ieder, dat op heden voor ons zijn gecompareert Cornelis Aerts, oud omtrent 80 jaren, Jan Adriaan Luycas, ook oud omtrent 80 jaren, Willem van Dijck, oud omtrent 90 jaren, en Catelijn weduwe van Franck Anthonis, oud omtrent 100 jaren, alle geloofwaardige getuigen of personen om getuigenis van de waarheid te geven en op eede te verklaren, dat de gemeente Geldrop sinds menschenheugenis vier jaarmarkten heeft gehad en daarboven nog een weekmarkt. Verder verklaren zij, dat deze markten nooit zijn gemolesteerd geworden en nooit iemand heeft getracht om de Gemeente het nuttig bezit dezer markt te ontnemen. Zelfs verklaren zij, dat de Vrijdagsche weekmarkt veel beter placht te wezen, dan die van Eindhoven of Helmond en dat de inwoners van de omliggende gemeenten de markten van Geldrop zeer veelvuldig bezoeken. Verder verklaren zij, dat zij altijd te Geldrop gewoond hebben en zij dus goede kennis van de plaats hebben. Ook verklaren zij, dat door de troebelen van den oorlog de toren door de Geldersche troepen is vernield geworden alsmede het kasteel en dat door den brand van verscheidene huizen, gelijk zij van hunne ouders en voorouders hebben hooren verklaren, dat daarmede ook alle octrooien en documenten zijn verbrand. De eerste getuige heeft dit vernomen van zijn grootvader, die hem zijn paternoster leerde bidden.

Ter bekrachtiging hiervan hebben wij schepenen, aan deze verklaring ons zegel gehecht in bijzijn van enz.".

Zoo werden nog verscheidene acten opgemaakt en onderteekend door allerhande personen uit Geldrop en omgeving, personen achtenswaardig door hoogen ouderdom en positie. Iedereen die er maar toe kon bijdragen om te bewijzen, dat de plaats recht had op z'n markten, werd gemobiliseerd. Het gebruik om door personen van hoogen ouderdom verklaringen te doen afleggen was vroeger vrij algemeen; dit was ook in vroeger jaren het geval met een kwestie omtrent de voorbeplanting bij de Hasseltsche kapel, toen ook ouden van dagen moesten getuigen, dat in menschenheugenis bedoelde boomen aan de kapel behoorden.

 

(Wordt vervolgd)

 

GERARD VAN LEYBORGH

 

 

1. G. van Loon's Aloude Historie deel I pag. 166. Den Haag 1724.

2. Wij geven de acte zeer verkort en deelen alleen de hoofdfeiten mede.

 

 

Nieuwe Tilburgsche Courant - donderdag 31 juli 1930     EXTRA NUMMER

 

 

MIJN VOLK

 

Een schets uit het Brabantsche boerenleven door KUBKE KLADDER

 

De schemering was al onder de breeë schouw gekropen, waar Tiest Baars lui-achterover, z'n beenen stijf-recht uitgestoken en de duimen in de armgaten van z'n vest aan z'n pijpke lag te zuigen. Hij scheen er smak in te hebben, want iedere trek, die-t-ie dee, riep 'nen tevrejen glimlach op z'n hoekige kaken as ie de mee kracht uitgeblazen rookpluim nakeek. En ie kós ook tevrejen zijn: den oogst was binnen, de schuur zat volgestampt tot aan de hanebalken. Den opbrengst van de "Vossenreit" had alle verwachtingen overtroffen. En da voor den eersten keer. 't Had 'm anders heel wa zweet gekost om van de dorre kurkachtige hei iets goeds te maken. Eerst had ie ze afgestookt, toen omgeploegd. Schoftige ossen hadden den kouter er doorheen gesleurd en 't land doorbladerd as 'n groot boek. Toen had ie 'n paar jaar lupinen gezaaid en tenlangeleste was ie mee den rog begonnen. 'nen Extra haal deed-ie aan z'n snorkend pijpke toen ie dezen arbeid nog eens overdacht; neeë, er kos niet gezegd worren, da Tiest Baars het gereedschap liet roesten.

Swels Tiest te peinzen zat, dekte Kee, z'n vrouw, de tafel. Da had nie veul om 't lijf: alleen 'n grooten schotel in 't midden en het uitdeelen van lepels en verketten. Tiest legde z'n pijpke in het vuister en sleepte maar alvast een stoel bij. "Allé Mieke, roep de jongens eens in den boogerd! Gaaw as 'n zute meid!", riep Tiest daarop tot 'nen kleinen dreumes, die in 'nen hoek van 't vertrek op z'n buikske op de plavuizen te speulen laag. Mee z'n smoezelige handjes scheerde-n-ie het haardzand bij elkaar, dat-ie iedere keer as ie 'n flink hoopke had, mee 'n fijn straaltje uit z'n dichtgeknepen vuistje liet siepelen en zoo allerlei zotte figuren op de plavuizen teekende. Da was Tiest z'n dochterke, 'n meiske van vijf jaar. Ze was de jongste van de elf kinderen. Op vadders commando kraffelde het kleine ding overeind en tippelde op haar mollige beentjes den boogerd in, waar de jongens onder 'nen appelboom te grappen lagen. Swels had de boerin de groote schotel voor de helft gevuld mee fijne snipperkes rooie kool.

De luitjes in den boogerd lieten nie lang op d'r eigen wachten. 'nen Buurjongen had Mieke in z'ne nek gezet. Zij had z'n pet van z'ne kop getrokken en wroette mee d'r poezelhandjes in den ruigen vlasbol. Ze kraaide van puur plezier as ze uit alle macht mee alle twee d'r pollekes op d'n geduldigen kop timmerde. Zoo kwamen ze binnen! De buurjongen hief z'n berijdster af, dreigend haar midden op tafel in den schotel rooie kool te zullen zetten. Mieke scheen da wel leutig te vinden en omda ze toch nie bang was, zette hij haar maar op 'nen stoel 't dichtst bij den bak. "Nou Willem, doe de vanaovond ôk mee?", vroeg Tiest Baars uitnodigend aan z'n buurjongen. "'t Zèn èrpel uit de Zaandschel, goei hurre!" "Allé as dè waor is, zullen we ze 'ns mee keuren!" en Willem schoof ook 'nen stoel bij. "Gif 'ns 'nen verket en 'nen lepel vur Willeme!" Een der zonen graaide in de tafellaai en bezorgde den gast het nodige. Tegelijkertijd kwam de boerin van de goot mee 'nen grooten ketel dampende aardappelen voor haren schoot. De heele inhoud wier in de schotel leeggeschud waar 't 'nen hooge rookende berg wier. Als randversiering staken hier en daar plukskes rooie kool uit. Over die riekende, rookende massa wier 'n pan oogige vetsaus uitgegoten; 't was wel 'n halve liter. Van boven van de top sijpelde ze deur den aardappelberg henen of slibberde er langs de kanten af als kikvorschendril. De kool wier deur de heete aardappels smijig gestoofd.

Nou wier er gebid. Tiest vatte z'n petje tusschen de twee duimen van z'n gevouwen handen en bidde 'ne Vadderons en 'n Weesgegroetje veur; de overige antwoordden. Toen legden ze aan. Wie wijd af zat, moes 'nen langen arm uitsteken terwijl hij, die zoo handig geweest was dichterbij te kruipen, kans kreeg ééns zoo veul te eten as zijn minder bevoorrechte concurrent. Ieder groef aan z'nen eigensten kant eenige aardappels weg zooda-t-er een kuiltje mee saus ontstond, waarin ie soppen kos. 't Kleine Mieke, da eerst op d'r kniekes op 'nen stoel gezeten had, was op den rand van de tafel geklauterd. Mee d'r eene handje steunde ze hierop en hanteerde mee 't andere den verket. Nou eens sopte ze bij deze een aardappel in zijn sausputje, dan weer bij gene. De berg minderde veur oe oogen. Iedere keer hadden er kleine instortinkjes plaats as er de slaoi onderuit getrokken wier. Mieke, die swels al heelemaal op tafel geschoven was, legde het eerst d're verket neer mee 'n: "Lus nie meer!" en hierna bleef ze mee studie zitten kijken naar wat de anderen allemaal nog naar binnen werkten. De leste aardappels wieren mee de slaoi en sausresten door elkaar gebritst en de schotel werd daarna helemaal leeg gescheerd, bekant zoo schoon of ie op de goot gewasschen was. Toen wier ie vol gegoten mee dikke pap.

"Ikke prebeeren! Ikke suiker!", jengelde Mieke. Het was altijd Miekes taak de proef te nemen of de pap nie zóó stijf was, da een lepel er rechtop in bleef steken. Ging da, dan mocht er suiker in. Meestal lukte 't nie, maar dan was moeder wel zoo goedertierend "vur deze keer" tóch suiker te geven. Voor d'r proef moest Mieke vadders lepel hebben: da was nog zoo 'n ouwerwetsche, heelemaal rond mee 'nen rechten steel. Die gong beter beweerde ze. Ook nou lukte de proef nie. Iedere keer as ze de lepel wilde loslaten, toonde-n-ie neiging te gaan vallen. Floep! Daar lag ie ineens heelemaal onder. Beteuterd keek het kleine ding naar hullie moeder. Deze knikte toestemmend: "Nou, vur dezen keer"... Vlug as 'n rat was Mieke van tafel en dribbelde naar het schap om den suikerpot te halen. De verdronken lepel wier swels opgevischt... Suiker strooien deed moeder zelf, da kon "haar poeleke" té goed.

Mieke had d'r ouwe plaats weer ingenomen. De overigen lagen mee alletwee d'r ellebogen op tafel, den rug gekromd. Ze klokkelden d'r pap naar binnen as sloeberende varkskens d'r spoeling. Da ze d'r part kregen, bleek wel uit Tiest, die z'n leeren broeksband al 'n gaatje verder had moeten zetten. Ze waren heel bedreven in 't pap-eten: 't ging allemaal zonder morsen. Mieke alleen lukte 't nie zoo goed. Een witte streep op tafel verried den weg dien haar lepel telkens aflegde, wat aan Willem de plagende opmerking ontlokte of ze in de Papstraat woonde. Als antwoord hierop noodigde Mieke d'ren buurjongen uit zijn mond vol pap te nemen en dan het woordje pap uit te spreken. "Zoo!", en ze demonstreerde: ze goot een vollen lepel in haar mondje. Toen deed ze mee samengeperste lippen: "m...m...m...!" of ze zeggen wou: opletten! "Pap!", klonk het ineens, ze proestte haar heelen mondvol over tafel uit, schokkerend van plezier. Seffens daarop wou ze d'r kunst nog 'ns overdoen, maar Tiest belette haar da door d'r van de tafel op z'n knie te zetten, de stoute handjes in bedwang houdend. Een bestraffende blik bracht haar eventjes tot kalmte, echter ook maar efkens. Daar lag een halve aardappel, die toen strak van de schotel gerold was. Hij zag zwart van de vliegen. Zoetjes zweefde een klein handje er naar toe. Pats! Boven er op!... De aardappel was veranderd in een krentenvlaaike...

't Avondmaal was afgeloopen. Zuchtend bidden ze 't Rozenuke... Terwijl hierna de een na de ander aanstalten maakte om naar bed te gaan, besteedde de boerin alvorens de tafel af te ruimen haar aandacht aan d'r jongste kindje, 'n blaagske van drie maanden, dat het in zijn bennewieg op den duur te eentonig had gevonden en wellicht daarom maar een keel was gaan opzetten of het vermoord werd. De boerin wist echter wel wat er aan haperde. Ze had den kleinen peuk op haar breejen schoot genomen, waar ie nou te spartelen lag met z'n tien teentjes naar omhoog. Krek hief de moeder mee een teere greep van haar grote hand om de rose hieltjes van d're kleinste diens spekkerige beentjes de lucht in om hem een schoonen luur aan te doen, toen plotseling buiten de hond aansloeg en geweldig aan z'ne ketting begos te springen. De gereedgehouden veiligheidsspeld uit haar mond nemend en deze instinctmatig op d're jak vastfroezelend, zei moeder Kee plotseling: "Tiest heurt, volk op 't erf!" Ja, Tiest had 't ook gehoord en was al opgesprongen om naar buiten te gaan maar da hoefde nie meer, want op 't stoepke klosten klompen en meteen wier de voordeur opengedaan, waarna 'n sjofel gekleed manspersoon naar binnen schoefelde. 't Was Toontje "Pruuf".

"Ha Toontje!", riep vrouw Baars. "Ha Toontje," riep ook Tiest, "zè de gij 't. Daor zè 'k naa 'ns blij om dè ge komt, ik docht dè ge dood waart omdè-k-oe in zonne langen tijd nie gezien heb!" "Jè, 't is lang gelejen," antwoordde Toontje, "toen we vurrig jaor de èrpel gestoken hebben, was 't de liste keer is nie?"... "Vat mar 'nen stoel en zit wè", noodde Tiest, wat Toontje z'n eigen geen twee keer zeggen liet. "En hedde gin honger, Toontje?", informeerde Kee goeiig. De aangesprokene knikte, maar Kee zag da nie eens wa ook nie noodig was, omda ze haar vraag nie gesteld had om er een antwoord op te krijgen. Ze vroeg dat zóó maar... och voor de vorm... iedereen moest 's avonds wel honger hebben. En terwijl ze - na d're kleinen mee z'n bloote billekes in z'n wiegske gelegd te hebben - naar het schap ging, praatte ze verder: "Ge zijt net over den pot gesprongen, Toontje, as ge 'n bietje vruger waart gekomen hadde slaoi en èrpel mee kunnen eten mar 'nen botterham is er nog wel."

Toontje "Pruuf" zoo noemden de menschen hem, maar zoo heette-ie-nie. Het was 'nen bijnaam die om geen verklaring vroeg. Toontje was 'nen armen sukkel zonder huis of thuis, die in den drukken tijd wa bij de boeren hielp voor den kost en inwoon en op den overigen tijd van 't jaar 't zijne bij elkaar schooide en scharrelde; in Brabant ga immers niemand dood van den honger. Alle menschen hadden compassie mee 'm en zoo kwam het dat de zwerver nog al gemakkelijk nou eens hier dan daar zijn beenen onder tafel kon steken. Waar er bij ons volk twaalf eten, is ook voor dertien genoeg en de hooizolders zijn er groot en warm.

Swels Toontje, na een pruim tabak uit Tiesten tabaksbuil achter zijn kaken te hebben gewerkt, de voornaamste gebeurtenissen uit zijn zwerversleven zat te vertellen, zorgde Kee voor de boterhams. Er verscheen op de tafel een halve boerenmik en 'n stuk gekookte kinnebaksham, waar iemand 'ne moord voor doen zou. Toontje genoot al zichtbaar van deze voorbereidselen alleen. Toen de goeie boerin nog een tas dampende koffie ingeschonken en mee 'ne punt van d'ren blauwen schort 'ne tip van de tafel schoongeveegd had, zei ze voldaan: "Ziezoo Toontje, ge kunt aan den slag," en ze voegde er lachend bij: "as ge nie genog hed wittet mar te zeggen!"... Toontje was niet te lui om aan te vatten en ie begos z'n eigen goed te doen. Breeë sneeën as schoenzolen van maat achtenveertig rispte-n-ie van den mik. Dan plant-ie 't mes door de malsche zwaard henen in de rood-doorregen ham en sneed er 'nen fermen homp af.

Na een kruisteeken gemaakt te hebben spierste hij z'n pruimpke in 't hol van z'n hand en riep tot Januske, 'nen jongen van negen jaar, die z'n eigen den heelen avond nie had laten hooren, omda-t-ie 's middags in school had moeten blijven, waarover vadder z'n eigen nie erg te spreken toonde: "Allé Januske, kom es hier. Gij hed nog nooit niks van men gehad." 'n Bietje bedeesd mar toch wel begeerig kwam Januske dichterbij. "Wè hedde Toontje?" "Dè zeg ik niet. Hier menneke, haand open en oogen toe!... Naa oogen open en haand toe!"... Januske kneep gretig zijn handje dicht, waardoor de sappige tabakspruim die Toontje er stiekum ingestopt had, aan alle kanten tusschen de vingerskes uitspietste. Toontje schokkerde van 't lachen omda-t-ie 'm zoo schoon te pakken had en hij sliepte Januske uit. Deze kos er niks mee lachen. Hij veegde z'n vuile hand aan z'n broek af terwijl de waterlanders 'm in de oogen kwamen glimmen. Zeker zou ie aan 't janken gegaan zijn as Toontje hem nie plotseling op z'n knie genomen had. Hij wou nou maar ineens goedmaken wa-t-ie misdaan had en daarom mocht Januske mee 'm mee-eten; da smaakte natuurlijk veul lekkerder as wanneer-ie van hullie moeder 'nen boterham kreeg. Samen muisden ze. Toontje nam drie, vier groote happen tegelijk in z'ne mond, die-t-ie doorspoelde mee 'nen flinke gulp koffie, waarvan de druppels als kralekes in z'nen snevel bleven hangen. Toen ie acht sneeën mik en drie kommen koffie op had, schee ie er uit; z'nen buik was vol. "Kunde nie meer?", vroeg Tiest. "Neeë", zei Toontje en hij douwde mee alletwee z'n handen op z'nen buik om te laten zien, da-t-er geen buts meer in te krijgen was. "'t Hee nogal gesmokt, is nie?", lachte Kee. "Nou en of!", glunderde de zwerver, "daank oe wel war", en grinnekend voegde-n-ie er nog aan toe: "Ge mot de schaoi mar es komen terughaolen as ik in m'n rijke jaoren zij." Nou, da geloofden ze allemaal wel!

Uit de groote staande klok vielen negen zware slagen; da was de nacht. Willem de buurjongen, die sinds de komst van Toontje zwijgend had zitten toezien, ging naar huis. De zwerver zocht op den hooizolder - die-t-ie kende als z'nen eigensten broekzak - een warm plaatske op, waar ie z'n stram lijf neerlee terwijl de kinder deels op den zolder en deels op de opkamer d'r plaatsen wisten te vinden. Tiest en Kee sliepen in den huis in de bedstee, waarvoor in de wieg-mee-toeë-gordijntjes 't allerkleinste verborgen lag als een rose fondantje in een dooske mee watten.

't Was er gauw stil in den huis. Alleen in den stal rammelde af en toe een ketting als een koei den loomen kop hief of de hoorns schuurde, maar niemand hoorde da nog: allen rustten. De vrede zelf was in de bedsteeën van mijn volk te slapen gegaan.