INHOUD DIVERSE AUTEURS
CUBRA HOME
Heemkundig werk op CuBra
Heemkunde Tilburg Pierre van Beek
Heemkunde Tilburg Lambert de Wijs
Heemkunde Tilburg A.J.A.C. van Delft

Deze rubriek wordt geredigeerd door Ben van de Pol

Copyright 2013 van deze digitale presentatie en ontsluiting: Stichting Cultureel Brabant - CuBra & Ben van de Pol

 

Diverse auteurs - Verspreide publicaties

 

Nieuwe Tilburgsche Courant - zaterdag 13 juli 1901

 

 

Tilburg des Zomers 11

 

Dat 't echt zomersch is en 's zomers tevens, wanneer men den vroegen Julimorgen vlug de veeren van het rustbed ontsnelt en de open, vrije natuur betreedt, zal niemand ontkennen. Zomersch is het inderdaad, maar ook genotvol voor den natuurbewonderaar, in deze dagen bij het krieken van den dag naar buiten te gaan. Wanneer hij slechts opmerkzaam wil toekijken, zal hij veel schoons zien, ook rondom onze stad der heide, en tegelijk zal hij én lichaam én geest stalen en sterken met de frissche, zoete ochtendlucht.

Een gewilde en aanbevelenswaardige wandeling biedt de "Bossche weg", al zult ge er dan 's morgens om 4 ŕ 5 uur niet veel menschen aantreffen, of het moest zijn een rondslenterenden agent of een enkel zeer matineus werkman. Tegen half vijf staat de reeds snel rijzende zon vlak boven het eerste stuk van den weg, en alleen de schaduw der twee linden voor het café "De Arend" vergunt u een blik te werpen over de ruime straat, waar de zon over de boomen haar stralen uitschiet, haar bleekgouden stralen, waarin reeds tallooze vliegjes en goudstofjes op en neer dansen.

Komt ge iets nader bij het einde der huizenrij, links, waar ge even blijft staan kijken naar de ochtendpracht van de opengaande bloemen in een sierlijken tuin, dan golft zware nevel in dikke pluimen laag over den weg, en rechts, ver over de velden, schuift een grijze nevelstreep, zoo wijd ge zien kunt optrekkend naar rechts, den spoorweg over. Die met nevel bedekte velden zijn als een winterlandschap onder eindeloos witte sneeuwbedekking, met hier of daar een boomenreeks oprijzend naar de heldere lucht. En al gevoelt ge, dat die nevel waarin ge u natuurlijk óók bevindt, al ziet ge het niet, de ruime ademhaling niet bevordert, toch hindert het uw nuchtere maag nog meer, dat ge de vervaarlijke lucht uit den blauwsloot even voorbij Tivoli moet opsnuiven en het zwaard van Damocles, hangend boven Tilburg, brengt u aan het mijmeren over het vraagstuk der waterontreiniging.

Ge verhaast uw tred, slaat den spoorweg over, terwijl de nevel om u henen flardt en bij iederen stap schijnt weg te trekken, maar intusschen links zoo dicht is komen opzetten, dat hij u ieder vergezicht een oogenblik beneemt. Zoodra ge den "overweg" zijt overgegaan, waar ge langs den spoorwegberm hebt bewonderd het bloeiend donzen gras, vlokkend als nevel en als stofwolken aangolvend eigenaardig glanzend in den ochtenddauw, lijnt recht en geweldig voor u uit de groote weg, de lange heirweg, de weg van Napoleon. Hoe majestueus is die boomenrij, wegdoezelend in den verren mist! Dat de mist den strijd nog niet heeft opgegeven tegen de felle zon, maar in een laatsten koelen ademtocht plant en boom nog wil verkwikken, begrijpt ge niet, want zoo ge niet onder de schaduw der hooge eiken liept, in de frischheid van den weg, die als een donkere streep is in het egale zonnelicht, zoudt ge wel gevoelen hoe warm ze zijn de zonnnestralen, die een gouden waas over het eikenloover uitspreiden.

Al is het vroeg en al heeft de klok nog geen vijf slagen doen hooren, toch is er reeds geruisch van arbeid in de lucht. Voor een der arbeiderswoningen poetst een vrouw het kleine vierkante roodplavuizen stoepje; een kereltje - draadmaker kan hij zijn - wipt snel de deur uit, 't blekken kruikje in de hand; een man verricht hier en daar op de deuren een kortdurenden porderdienst, en een eenzame arbeider brengt vlam aan zijn pijp, waar de blauwe rook lekker en gezellig uitwalmt. "Da's lekker 's morgens een goede pijp tabak." - en ge volgt 's mans voorbeeld.

Nog wordt strijd geleverd tusschen zon en nevel, maar deze retireert langzaam in zwaaiende slierbewegingen van groote rondwarende wolken, achter huizen en boomen in de verte; het dunne goud over de boomen dikt aan; de vogelen zingen al vrijer en driester, terwijl iedere schrede verder u breeder plaatst voor de vrije natuur, waarover het volle zonlicht, nog wel eenigszins bleek nochtans, koesterend henenglijdt. 't Is nu zoetjesaan dag; een goederentrein met dikvlokkende machine trekt zwaar langs u heen, door het vlakke Noord-Brabantsche landschap. Al duidelijk blijkt de overwinnende kracht van de zon. Ge bemerkt aan de zwaarte uwer oogleden, dat de strijd nog niet volstreden is en nog vocht hangt in de lucht, maar toch grillig ragt de nevel hier uiteen, beneemt daar even heel dik het uitzicht en laat het daarnaast weer vrij in grauwe fantasie, maar de spinnewebjes tekent hij juist en fijn. Dit verzoent u met zijn halsstarrigheid, als plotseling de zon, in een onweerstaanbare glorieuze lichtcharge, doorbreekt over alle liniën, terwijl de vogelen in dartel geluid het einde "blazen" van het gevecht, en de hanen, kraaiend wijl het dageraadt, uitjuichen de victorie.

In al den toovergloed en kleurenpracht van den vollen Julimorgen ligt nu het vrije veld voor u. Ge slaat links den zandweg in en bemerkt hoe goed u dat bad van zonnelicht en zonnewarmte doet; het is alsof een geheimzinnige kracht uw lichaam doorgloeit. Wat mooi is die bloeiende haagwinde aan dien slootkant! Hoe malsch is dat satijnig blanke kelkje, waarop de dauw nog in glinsterende stofjes glanst. Hoe fijn geel is de bodem in den kelk en hoe sierlijk zijn de beide dekblaadjes met dien kleinen bruinen rand. Forsch zijn de meeldraden… maar pluk de bloem niet af. Zóó in het groen is het wit heerlijk mooi, als een klok, gedreven in allerbuigzaamst sneeuwwit platina, nog veel schooner, want geen meesterhand zou zóó dien kelk golvend kunnen ombuigen. Maar raakt ge het satijnig blad aan, zoo is het, evenals gepolijst metaal, ontsierd.

Het volle leven gonst en joelt hier om u heen. Karren schokken langs het zandig spoor; koeien loeien den ochtend tegen in den stal; het klopt en hamert en dreunt van werklust overal; een spoorwegklokje klingklangt met dien droefsympathieken weeklank, dien ge kent, en door de draden langs de spoorlijn dien ge nu oversteekt, suist en trilt het geheimzinnig geluid, dat komt, wie weet van waar, en gaat, wie weet waarheen! Zie eens hoe die drie linden daar voor die boerderij nog in heerlijken bloesempracht staan! Wat gonzen die duizenden insecten in den zoeten geur; wat trilt het licht der zon fraai in dat geel en groen!

…Ja, die bloeiende klaver spreidt een sierlijk roodpaarsch kleed, maar waarom klaver nu "malsch" heet en malscher is dan die groene haver daar… ge verdiept er u niet in, vol bewondering als ge zijt voor die golvende korenvelden, zacht suizend in het lichte windje. Het doorboord Sint Janskruid teekent gele vlekken langs den kant en in prachtige stippen sombert het blauw der korenbloemen tusschen het gelend graan. Kijk, daar slingeren zich ook haagwinden om het koren en weelderig klokken zij hunnen donzigen kelk tusschen het blauw en het paars der andere bloemen in het graan. Terwijl ge een enkel bloempje plukt en nadenkt over de vraag of een dwarsche boer het waarderen zou of niet, dat ge op zijn land hem den dienst bewijst eenig onkruid uit te trekken uit de tarwe, komt u, zoo ge wijsgeerig zijt van natuur, de oude vergelijking voor den geest dat het booze wel schittert vaak en in prachtigen tooi door de wereld gaat, maar als onnut onkruid ten slotte verzameld wordt en verbrand. Een weelderig bloeiend aardappelveld doet u begrijpen, dat er een tijd was, waarin dat paarse kelkje met sterke gele meeldraden de modebloem was van de Parijsche dames… en dat haverveld ginds, waarlijk, dat is nu juist zoo lichtend groen als soms de zee kan zijn.

Intusschen nadert ge de stad, waar het davert en dreunt van het aanvangend werken. Kloppende slagen van ketelmakers bonzen in korte rythme door de wijde velden; een stoomfluit, klagend als van een mailboot, kondigt het begin der fabriek, en langs u ratelt een eerste personentrein, medevoerend al weder de menschen naar hun werk, terwijl nijdig het signaal door het luchtruim gilt. De arbeid heeft haar rechten over de menschen hervat.

 

FLANEUR

 

 

Voetnoot redactie

Bovenstaand artikel werd in de NTC op vrijdag 19 juli 1940 opnieuw gepubliceerd, onder de titel "Tilburg des Zomers maar dan 40 jaar geleden 2".