INHOUD DIVERSE AUTEURS
CUBRA HOME
Heemkundig werk op CuBra
Heemkunde Tilburg Pierre van Beek
Heemkunde Tilburg Lambert de Wijs
Heemkunde Tilburg A.J.A.C. van Delft

Deze rubriek wordt geredigeerd door Ben van de Pol

Copyright 2013 van deze digitale presentatie en ontsluiting: Stichting Cultureel Brabant - CuBra & Ben van de Pol

 

Diverse auteurs - Verspreide publicaties

 

Nieuwe Tilburgsche Courant - donderdag 22 augustus 1901

 

 

Tilburg des Zomers 17

 

Het is zeker niet een speciaal zomersch iets, dat een schat wordt gevonden - en iets Tilburgsch is het evenmin. Toch wil ik, tot spijt der geleerden, die weten dat een opstel moet beantwoorden aan het opschrift, nu een schatfantasie neerschrijven.

"Er is een schat gevonden", zoo snelde het gerucht door de stad. En onder den magnetischen invloed van dat tooverwoord "schat" volgden weldra eenige vragen: "Waar? Hoe groot? Wie heeft hem?" En velen zeiden, maar bijna allen dachten: "Viel ook mij dat voorrecht eens te beurt! Hoe heerlijk… te vinden een schat!" Een schat… wat is een schat? Men heeft velerlei schatten. Den schat van Spandau, dien van Lombok en den Spaanschen schat. De schatten van Ali Baba uit het sprookjesboek en die van de Lutine, rustend op den bodem der bruisende zee. Er zijn schatten van goud, die willen ze heel echt zijn, moeten verborgen liggen diep in den grond, achter behangselpapier of onder een vastgespijkerde plank; er zijn schatten van bloemen, die een feesttafel sieren of hun kleuren mengen in weelderige parken; er zijn ook schatten van woorden, die als een vonkende waterstraal huppelen van de lippen eens breedgebarenden feest- of gelegenheidsredenaar.

Er bestaan verborgen schatten van volkswelvaart, die de ontdekkers van landen en volken of de diepe denkers over de staathuishoudkunde trachten op te diepen; er is een schat van kennis dien men goed doet te vergaren om te komen tot een schat van geleerdheid, het eigendom van niet velen. Den schat der gezondheid leert men pas goed waardeeren wanneer de ziekte ons op het lijdensbed nederdrukt, terwijl naar het oordeel der wijzen de tevredenheid de grootste schat is, zooals een weetgrage tweedeklasser van het gymnasium uit het onvergankelijke voorbeeld heeft geleerd: contentum suis rebus esse maximae sunt divitiae. Vele tijdschriften en ook dit blad bieden u een schat van lectuur; de rijkgeworden gelukkige zal vertellen dat op straat de schat ligt, die het oprapen slechts wacht en Euripides noemde de wijde zee, eischend zooveel menschenlevens, een "schat van kwaad".

Al deze schatten - of beter, al de beteekenissen, waarin hier het woord "schat" werd gehuld, terwijl ieder nog de voorbeelden kan vermenigvuldigen - wijzen er op hoe hoog begeerlijk den menschen steeds de werkelijke schat heeft toegeschenen. Maar wat nu eigenlijk een schat is, dat hebben wij er nog niet uit geleerd. De ouden zeiden: het is eene verborgen zaak, cuius non extat memoria, die om het met Nederlandsche woorden te zeggen in het vergeetboekje is geraakt. Dat vergeetboekje nu is de oorzaak, dat van het begrip "schat" voor zoo velen een bedwelmende begeerlijkheid opstijgt naar het hoofd en naar het hart. Om twee redenen…

In de eerste plaats omdat zonder die vergetelheid nooit de eigendom er van den vinder en den eigenaar van den grond of van het gebouw, waarin hij verborgen lag, kon verzekerd zijn. Was de eigenaar bekend, dan sprak men niet van schat. Deze eerste was de minst fraaie doch meest practische reden. De tweede is van anderen aard. Waar een schat wordt gevonden, gaat een wijd veld open voor de fantasie. Van wien zou dat geld, die waarde afkomstig zijn? Waarom zoo verborgen? En ge denkt bij het stil beantwoorden dier vragen aan tijden van troebelen, van onlusten, van oorlog.

Was degene, die in van oudheid grijze dagen dat geld of goed verborg, een braaf huisvader, die zijn in zorg verdiend en bewaard vermogen wilde wegbergen voor de onrechtmatige begeerte van woestelingen en plunderaars? Of werd het gevonden goud bijeengeschraapt door de gierklauwen van een vrek, die wijl iemands hart is als zijn schat, een gemoed van koud metaal moet hebben gehad, en naar een oud Grieksch schrijver zeide, bij zijn testament wel alles aan zich zelf zal hebben vermaakt? Waren het de spaarpenningen wellicht, door een jongen man weggelegd als bruidsschat voor zijn huwelijk, toen hij, door de gloriezucht van een Napoleon naar de sneeuwvelden van Rusland gedreven, afscheid moest nemen van zijn grootsten "schat", eene beteekenis hier vol poëzie? Dan heeft hem zeker de dood in de ijzige steppen verrast. Wie zal het u zeggen? Een schat is een schat en dus eene zaak cuius non extat memoria: men weet er niets van en meestal zal men er niets van weten.

Ik wil u echter iets verhalen over schatten waarvan Homerus gewaagt. Penelope was de vrouw van Ulysses, die lange jaren rondzwierf, nadat hij den strijd om Troje mede had gevoerd. Deze Penelope wordt geroemd als de trouwe ega, die aan de tallooze "vrijers", zooals Homerus het noemt, en die hetzij op de deugden van Penelope, hetzij op haar goed afkwamen, zeer slim wist weerstand te bieden. Die "vrijers" ondertusschen maakten goede sier in Ulysses' huis, terwijl Penelope de komst van haren gemaal afwachtend, trouw een lijkkleed weefde dat zij 's nachts weder uitrafelde om niet gedwongen te zijn een dier indringerige "vrijers" te huwen. Want zij had gezegd: "Zoodra het af is, zal ik een uwer tot man nemen." Telemachus, de zoon van Penelope, stond dat teren op zijn's vaders goederen weinig aan. En zo riep hij eens uit tegen die jolige vrijersbende: "Het gaat mij ter harte, dat gij onze schatten opeet, en zoo ge het toch doet, zal men er u spoedig voor doen boeten."

Hieraan denkend hoop ik, waarde lezer, dat gij bij de aanstaande kermisdagen niet alleen niet de schatten van een ander maar ook de uwe niet zult opeten en verteren. Want onthoud het wel: in den winter is voor velen de spaarduit een heerlijke schat. En die te vlot zijn schatten verteert, zal, evenals de vrijers van Penelope, er spoedig voor boeten.

 

FLANEUR