INHOUD DIVERSE AUTEURS
CUBRA HOME
Heemkundig werk op CuBra
Heemkunde Tilburg Pierre van Beek
Heemkunde Tilburg Lambert de Wijs
Heemkunde Tilburg A.J.A.C. van Delft

Deze rubriek wordt geredigeerd door Ben van de Pol

Copyright 2013 van deze digitale presentatie en ontsluiting: Stichting Cultureel Brabant - CuBra & Ben van de Pol

 

Diverse auteurs - Verspreide publicaties

 

Nieuwe Tilburgsche Courant - vrijdag 12 mei 1933

 

 

Allerhande uit Stad en Lande

 

1. Hoe 't was op den openbaren weg in vervlogen eeuwen

 

 

't Is nog niet zoo heel veel jaren geleden, dat ook hier ter stede op het stuk van bestrating, reiniging, verlichting enz. nog zoo'n beetje prae-historische toestanden heerschten. 'n Kind kan nog de modderpoelen gekend hebben van de "Koemarkt" op den Heuvel, de Wolstraat, de IJzerstraat, de Magazijnstraat in 't centrum, om nog van zoo tientallen andere straten in meer afgelegen stadsdeelen niet te spreken. En hoe vaak gebeurt het niet, dat de Raad nog op den huidigen dag besluiten moet nemen om in de oude stadswijken de verlichting te verbeteren. Overigens zou klagen in het algemeen over "onbehoorlijke toestanden" op den openbaren weg ongemotiveerd zijn. Het is er in Tilburg, in tal van opzichten, vandaag ten dag voorbeeldig. Maar wat hebben dan toch onze voorouders wel te verduren gehad, toen er van dat alles en bovendien ook van "politie" weinig of geen sprake was. Wij hebben er eens wat oude kronijken op nageslagen.

In het algemeen kan men zich een stad uit de 15de eeuw bijv. als volgt voorstellen: Een groot aantal ruime open vakken met onregelmatig gebouwde huizen, kerken en kloosters hier en daar verspreid. De straten veelal nauwe, soms wijde doorgangen. De huizen meerendeels van hout gebouwd met riet of stroo gedekt. In een 14de-eeuwsch archiefstuk van Zutphen vinden we bepaald dat niemand mocht bouwen dan op een steenen voet. Het dekken met stroo of riet voor nieuw op te richten gebouwen werd verboden. Als belooning bood de stad aan hen, die pannen aanschaften, het halve dak aan. En hij, die beide wanden, benevens voor- en achtergevel van steen bouwde, ontving het geheele dak ten geschenke. In Utrecht trof men terzelfder tijd een soortgelijken maatregel. Maar daar ging men voor sommige straten nog verder. Aan de Lijnmarkt, Zadel- en Boterstraat moesten alle huizen, binnen het jaar, van "steenen daken" voorzien worden. Zoo niet, dan zouden ze van gemeentewege worden afgebroken!

Dakgoten ontbraken geheel. De lezer kan zich begrijpen, wat voor frissche toestanden dit schiep. Het hemelwater gutste vroolijk en onbelemmerd van de strooien daken en doorweekte den grond. Tot alles een dikke modderpoel was. Of bij langdurige droogte een zandwoestijn, waaruit elke windvlaag wolken stof in de huizen joeg. Achter de huizen vond men uitgestrekte erven met schuren voor stalling van vee en het bergen van den oogst. De openbare wegen werden geflankeerd door varkenskotten; de bewoners ervan liepen ongehinderd rond, zooals nu een hond of een kat! De mest van deze knorretjes maakte de straten tot afzichtelijke, stinkende verblijven. Voeg daar nog bij, dat de bewoners de onhebbelijke gewoonte hadden om hun vuilnis zoo maar op den openbaren weg neer te gooien!... Van lieverlede vormden die varkensvilla's ernstige verkeersbelemmeringen, zoodat er bevelen van de overheid kwamen hier en daar om ze op te ruimen. Toen bijv. Gelder's laatste hertog Karel van Egmond met zijn bruid in 1519 Zutphen bezocht, gaf de magistraat last om alle varkenskotten af te breken, de straten zooveel mogelijk te reinigen en de schoorstenen te vegen. Gelijk het nu nog bij de boeren veelal het geval is - in Limburg vooral is dat regel - lagen op de erven, op geringen afstand der behuizingen, de mestvaalten. Voor ons, verwende 20ste-eeuwers, alles bij elkaar een "gesammt-Ansicht" van weinig aantrekkelijkheid.

Grondige verandering in dien toestand werd voltrokken, toen men op het denkbeeld der "bestrating" kwam. De oudste bestrating schrijft men toe aan Parijs (1200), Antwerpen moet in 1306 gevoegd zijn en daarna kwam Londen pas in 1407. Ten onzent verluidt, dat Utrecht de eerste is geweest, die geplaveide straten bezat. Over het algemeen kan men echter aannemen, dat de steden in "diluviaal" (1) Nederland gelegen het eerst bestraat zijn geworden. Immers, de grondstof keien was een voortbrengsel dier streken. In 't Utrechtsche, tusschen Maarsbergen en Zeist, bergt nu nog de heuvelrij aanzienlijke steenklompen in haar ingewanden.

Het "halen" van steenen bracht langen tijd feest onder de volksgenooten. Daar 't kostelooze diensten waren - in sommige streken van ons land, bijv. in Hilvarenbeek, bestaan dergelijke hand- en spandiensten nog! - werden de mannen na afloop bij terugkeer van stadswege op bier, brood, enz. onthaald. Zoo net op de manier geschiedde 't als bij 't mast halen voor 'n gouden bruiloft in onze dagen. Bij de bestrating - zoo lezen wij in prof. Blok's "Eene Hollandsche stad in de Middeleeuwen" - werd de bodem met een dikke laag zand bedekt en daarin de keien zoo dicht mogelijk naast elkander gevleid. Zooals 't dus nu nog precies eender gebeurt!

Intusschen: het keienmateriaal was allesbehalve geschikt, den eersten tijd, om de geestdrift der voetgangers op te wekken. Wij, die de Napoleon-koppen nog gekend hebben - liggen ze op den weg naar Riel en op een gedeelte naar Waalwijk niet tot op den huidigen dag! - zullen dat volkomen begrijpen. Daar schijnen de trottoirs uit te zijn ontstaan. In het "Tijdschrift voor Geschiedenis" van 'n kleine 50 jaar geleden vond ik althans de mededeeling, dat onze voorvaderen, uit hoofde van de ongemakken der hobbelige keien voor den wandelaar de randen der drukste straten met kleinere keien plaveien lieten. Nog heden geeft de spraakmakende gemeente aan onze klinkerpaden den naam van de "kleine steentjes". In Brabant vindt men tal van tertiaire wegen, nog altijd met deze klinkers belegd. Omdat ze goedkoop zijn. Maar ook, en niet het minst, uit een oogpunt van bevordering der eigen nijverheid. De Brabantsche steenbakkers zijn bekend!

"'s Heeren straten" werden op kosten der gemeenschap bestraat; alleen het onderhoud kwam voor rekening der geburen. Particuliere straten, zooals er in Tilburg ook tot nog voor kort "braak" lagen, moesten ook vroeger voor eigen rekening worden aangelegd. De geschiedschrijver Jan Wagenaar, die in 1768 dertien dikke boekdeelen wijdde aan 'n "beschrijving van Amsterdam", zegt, dat in de hoofdstad ieder bewoner, tot in de 16de eeuw toe, de straat voor zijn eigen huis maakte. Uit een oogpunt van regelmatige bestrating kwam daar natuurlijk niets van terecht. In sommige dorpen kan men nog zoo'n chaotischen stratenrommel zien! In 1542 stelde men daarom den eersten stadsstratenmaker aan. De kosten van een en ander werden betaald uit een "schatting op de huizen". Thans zouden we dat noemen straataanleg- of onderhoudsbelasting, zooals we die in Tilburg kennen. Bij sommige gelegenheden werd aan welvarende lieden bij wijze van "boete" wel 'ns opgedragen een bepaalde lengte te doen bestraten!

Straatgoten waren even onbekend als dakgoten en afvoerleidingen, gelijk we boven reeds opmerkten. In Pieter Burman's "Utrechtsche Jaarboeken" wordt medegedeeld, dat aldaar in 1465 een verordening is vastgesteld "tot het algemeen aanleggen van straatgoten in de nabijheid van de groote stedelijke slachthuizen - (wie doet je wat!) - benevens eene aanwijzing hoe ze dienden gelegd te worden".

'n Volgenden keer nog iets over de reiniging, de verlichting en de politiebewaking.

 

 

1. Voor ons land is 't diluviale tijdvak - enkele millioenen jaren geleden - van bizondere beteekenis, omdat in dezen tijd 't grootste gedeelte van Nederland's bodem is gevormd.