INHOUD DIVERSE AUTEURS
CUBRA HOME
Heemkundig werk op CuBra
Heemkunde Tilburg Pierre van Beek
Heemkunde Tilburg Lambert de Wijs
Heemkunde Tilburg A.J.A.C. van Delft

Deze rubriek wordt geredigeerd door Ben van de Pol

Copyright 2013 van deze digitale presentatie en ontsluiting: Stichting Cultureel Brabant - CuBra & Ben van de Pol

 

Diverse auteurs - Verspreide publicaties

 

Nieuwe Tilburgsche Courant - donderdag 24 november 1932

 

 

Het Eeuwfeest van de Zusters van Liefde

 

Liefde zonder Eigenliefde 1     1834-1877

 

 

Naast het Onderwijs begon de Congregatie al heel spoedig de Ziekenverpleging ter hand te nemen. Het eerste aanzoek om een school te beginnen was van den pastoor van 't Goirke gekomen, waar ze zich vestigden in een fabrieksgebouw en waarlijk armoede leden, maar nog datzelfde jaar 1838 volgde de stichting van het St. Elisabeth-Gasthuis te Tilburg en zond Moeder Michael Zusters naar Helmond, waar het vijfde huis werd gesticht en waar met onderwijs werd begonnen. Spoedig was Amsterdam aan de beurt, waar ze zich vestigden in een huis door den vader van den bekenden Pater Bernard Hafkenscheid geschonken. Ter nagedachtenis van deze beroemden Redemptorist werd het aan den H. Bernardus toegewijd. Het verdient vermeld te worden, dat dit het eerste klooster na de Reformatie was in Amsterdam.

De dienende liefde wordt door geen landsgrenzen beperkt en reeds in 1840 openden de Zusters van Tilburg haar eerste Huis in België, een Doofstommen-instituut te Maeseijck. Ze vestigden zich in een in 1635 gesticht Capucijnenklooster, dat nog slechts door één Capucijn en één knecht bewoond werd. Van de zijde van den laatste ondervonden de Zusters zulk een onwelwillende bejegening, dat hij op bevel van Mgr. van Bommel moest worden weggezonden. Ook van de zijde der bevolking, die liever de Paters hadden zien terugkeeren, hadden ze menige onvriendelijkheid in ontvangst te nemen. Daarbij kwam nog tegenwerking van den Staat, ziekte en ontbering en geheel onvoldoende huisvesting. Doch dit alles was niet in staat haar moedeloos te maken, toch vol Godsvertrouwen zetten ze haar moeilijke werk voort.

Het aantal huizen bleef nu gestadig groeien. Oss, Moergestel, Asten, Den Haag, Eindhoven, Geertruidenberg, Nijmegen, Zwolle, Kerkdriel, Cuijk, Utrecht, Arnhem, Roermond en Haarlem volgden elkaar is snel tempo op. In Utrecht, in het oude Weeshuis, waarover tot dan toe een Weesvader en Weesmoeder het bewind hadden gevoerd of beter gezegd getracht hadden te voeren, werden de Zusters door een bandelooze troep kinderen ontvangen, die het geenszins onder stoelen en banken staken dat de komst der Zusters hun verre van welkom was. Het huis zelf, een oude kazerne, was zeer ongeriefelijk, een ongemak, waaronder de Zusters jaren lang zouden lijden. Een staaltje van de armoedige omstandigheden, waaronder de Zusters veelal moesten beginnen.

In Roermond had Deken Moonen bij de Zusterkes de H. Mis gelezen en verzocht daarna om een kop koffie.

"Wij hebben geen koffie."

"Een kop thee dan?"

"We hebben geen thee."

"Een glas melk dan misschien?"

"We hebben geen melk."

"Maar wat hebt ge dan wel in huis?"

"Water, meneer de Deken."

Zeer merkwaardig is de vestiging in Groningen in haar werk gegaan. Daar kwamen de Zusters niet gezamenlijk, maar één voor één aan, niet in haar habijt, maar gekleed als eenvoudige juffers. Ze betrokken een gewoon huis, waar ze reeds maanden waren geweest eer haar aanwezigheid de algemeene aandacht trok.

Op 12 October 1847 had de eerste hernieuwing der geloften plaats. Kort daarna werd de Congregatie in haar bestaan bedreigd, waarbij de reeds vermelde vriendschap van Mgr. Zwijsen met Willem II zeer te stade kwam. Een legaat van den Heer Bunke te Arnhem aan de Zusters aldaar vermaakt, werd aanleiding. De koninklijke machtiging tot aanvaarding van het legaat werd niet verleend, omdat ze niet verleend kon worden aan de Congregatie, die niet wettelijk erkend was. Gedeputeerde Staten van Gelderland kenden eenvoudig geen Zusters van Liefde in Arnhem. Gevolg was, dat de Regeeringskringen achterdochtig werden. De Minister van Justitie gelastte aan den Officier van Den Bosch een geheim onderzoek, dat aan het licht bracht, dat de Zusters waren: Vermomde kloosterlingen en haar huizen kloosters. Mgr. begaf zich naar Willem II, die hem zijn bescherming toezegde en 25 Maart 1848 teekende de Koning het besluit, waarbij de Congregatie openbaar erkend werd en haar Statuten werden goedgekeurd.

Tot groote verheugenis van stichter en Zusters kwam nu ook 16 April 1848 de Pauselijke goedkeuring als Religieuze Instelling af. De Congregatie was nu niet langer slechts een Diocesane maar een Instelling van de Algemeene Kerk, die van Z.H. den Paus uitging. In Nederland en België bestond tot dan toe - behalve de oude Kloosterorden - slechts één vrouwelijke Instelling, die dat groote voorrecht genoot, nl. die van de Soeurs du Sacré Coeur.

De plotselinge dood van Willem II op 27 Maart 1849 veranderde zijn geliefd Tilburg in een "groot sterfhuis" en ook de Tilburgsche Congregatie betreurde haren grooten weldoener zeer. In 1850 betrokken de Zusters in Amsterdam het in 1570 door Vrouwe Jans Spiegel begonnen Maagdenhuis, dat zich zelfs in het heetst van de Reformatie had weten staande te houden en zich ook later met veel offermoed van de Jansenistische infectie wist te vrijwaren. Reeds in 1843 waren de Zusters begonnen langzamerhand de plaatsen der voormalige verzorgsters in te nemen. Hiermede hadden ze reeds haar derde Huis in Amsterdam. Hetzelfde jaar kreeg Delft zijn tweede Huis.

In 1852 achtte Moeder Michael den tijd gekomen om haar ambt neer te leggen, waarna ze nog tien jaren in de Congregatie leefde als een voorbeeld voor allen. Haar opvolgster was een Utrechtsche weduwe. Susanna Adriana van Haagen was in de Bisschopsstad den 5den Juni 1819 geboren en eerst 33 jaar oud, toen zij als Moeder Begga de zware taak van Moeder Michael overnam. Toen ze op zeven-en-twintig-jarigen leeftijd in de Congregatie trad, was ze reeds weduwe. Hoe groot de overgang naar het klooster voor haar was, moge blijken uit het gezegde, dat ze Mgr. ten antwoord gaf, toen deze haar vroeg, hoe ze het in het klooster maakte: "Heel goed, Mgr., maar men maakt hier meer werk van één kruimel dan bij mij thuis van een heel brood."

Voor haar benoeming tot Algemeen Overste was ze reeds vier jaren Overste in Leiden geweest, zoodat men haar in het Moederhuis amper kende en velen dan ook vroegen: "Wie is die Moeder Begga?" Had Moeder Michael meer het Fortiter, het krachtige, uit de wapenspreuk van den stichter gehuldigd, Begga bracht meer het Mansuete, het moederlijk zachte, in beoefening, en de Zusters vereerden en beminden haar dan ook als een echte moeder. Toch ontaardde haar zachtheid nooit in slapheid, waardoor de geest in de Congregatie zou hebben kunnen lijden. Gedurende haar bijna dertigjarig bestuur onderscheidde ze zich door een groote liefde en een innige devotie tot het H. Hart van Jezus en heel de Congregatie werd door haar toedoen op 12 Juni 1874, den Feestdag van het H. Hart, plechtig aan het Goddelijk Hart toegewijd. Onder haar bewind groeide het aantal huizen van 33 tot 80. Zij richtte in het Moederhuis de Kweekschool op, die op Maria Visitatie van het jaar 1852 met 12 meisjes begon en op Maria ten Hemelopneming 1856 reeds 6 educandinen afleverde, die het kloosterkleed aannamen. Wij merken hierbij op, dat na afloop van den vierjarigen cursus de kweekelingen vrij waren naar huis terug te keeren of zich als Postulante aan te melden.

Het jaar 1853, dat met het Herstel der Hiërarchie ook de benoeming van den stichter tot Aartsbisschop van Utrecht bracht, was voor de Zusters een blij en gedenkwaardig jaar. Onder Begga's bewind viel ook de terugkeer van de Zoete Lieve Vrouw van Den Bosch, die op de terugreis van Brussel naar Den Bosch van 16 tot 27 December 1853 in de kapel van het Moederhuis verbleef, om van daaruit, kostbaar opnieuw gekleed, door Mgr. zelf naar den St. Jan te worden teruggebracht. Ter gedachtenis aan dit tiendaagsch verblijf is een kostbaar gouden hart aan de beeltenis geschonken, waarin de volgende woorden zijn gegraveerd: "De Zusters van Liefde van Tilburg aan O.L. Vrouw van 's Bosch uit dankbaarheid voor het verblijf van haar miraculeus beeld in de kapel van het Moederhuis van 16-27 December 1853."

Dat "Zijn" Zusters zich weldra vestigden in Rijnsburg, waar de Aartsbisschop zoo dikwijls verbleef, zal wel niemand bevreemden. Bij haar vestiging aldaar sprak de Hoogeerwaarde Heer President Van der Brugt de volgende gedenkwaardige woorden: "Naar mate de Congregatie zich uitbreidt, moeten de Zusters zich meer op heiligheid toeleggen, want niet het aantal Zusters, maar de heilige Zusters maken den bloei der Congregatie uit."

Ook onder Moeder Begga kenmerkte schrille armoede de oprichting van bijna ieder huis, welke ook echter bijna altijd gepaard ging met een zichtbaar bewijs van Gods Voorzienigheid wanneer de nood ten top gestegen was. Bijna iedere Huiskroniek weet er ontroerende voorbeelden van te vermelden. Opvallend is hoe weinig begrip op vele plaatsen de menschen van Kloosterzusters hadden. Zoo vertelde de Redemptoristen Pater Jan Schräder meermalen aan zijn Ordebroeders, dat hij als jongen, toen de Zusters voor het eerst in Deventer zijn ouderlijke woning waren gepasseerd, had uitgeroepen: "Mäör bint dee menschen wel Roomsch?"

Op sommige plaatsen begonnen de Zusters met een zeer bescheiden Convent. Zoo bijvoorbeeld in Raalte, waar een Moeder en twee Zusters een Bewaarschool openden. In Wijk bij Duurstede begon men met de verpleging van Ouden van dagen, doch na het bezoek van Overste Begga volgde ook hier, naast Bewaarschool en Opvoeding van weesjes, een Katholieke Meisjesschool. De oprichting van nieuwe Huizen werd nu twee jaar lang stopgezet, omdat Begga vond, dat het heilzamer was eerst de reeds gestichte te versterken. De aanvragen echter werden geenszins stop gezet. De aanvragers echter moesten geduld oefenen tot 1860. Toen volgden in twee jaar tijds Strijp, Leeuwarden, Kampen en Dussen. Nadat zij in Leeuwarden 20 jaar haar zegenrijken arbeid hadden verricht, werd haar bestaan aldaar ernstig bedreigd door een tusschen den Deken en de Zusters gerezen conflict. Reeds was de dag van vertrek bepaald en waren de koffers al gepakt, toen op den dag van vertrek des morgens de Deken in de Sacristie door een beroerte getroffen dood in zijn stoel zat. Op aanraden van Pater Welschen O.P. vertrokken nu de Zusters nog niet, maar wachtten eerst nadere beslissing van Tilburg af. Het antwoord luidde: "De Zusters kunnen voorlopig blijven."

Van veel ernstiger aard was echter het gevaar, dat in 1861 het bestaan van alle kloosters in Nederland bedreigde. Dat jaar toch verscheen het beruchte pamflet van den Liberaal-katholieken Baron van Hugenpoth tot den Berenclauw, dat de wettigheid van het bestaan van bijna alle kloosters in Nederland betwistte en voor de regeering aanleiding werd een onderzoek in te laten stellen naar het aantal kloosters en geestelijke gestichten, naar hun toestand en hun bezittingen en verdere aangelegenheden. Wat zou er met de Congregatie gebeuren, als Nederland het voorbeeld volgen ging van Frankrijk en Italië, waar reeds menig klooster vervolgd en opgeheven was? Deze bange vraag deed Mgr. Zwijsen aansturen op stichting van een huis in Engeland, waar bij een onverhoopte opheffing in Nederland de Congregatie haar bestaan kon voortzetten. Nog datzelfde jaar kwam het Huis te Pantasaph in Noord-Wales tot stand.

Na een dertigjarig bestaan telde de Congregatie 851 leden. Deze waren verdeeld over 62 huizen, terwijl haar scholen bezocht werden door 19.973 kinderen. In Arnhem betrokken de Zusters een nieuw Huis, gekocht van de familie Böthling. Ruim zeshonderd jaar vroeger had daar Graaf Reinald met zijn zuster Maria gewoond. Deze had er een Godshuis gebouwd dat hij Insula Dei (Eiland Gods) doopte, een naam welke nog in gulden letters op den tegenwoordigen gevel prijkt.

Den 15den Juli 1863 werden de zusters opgeschrikt door den moordaanslag in den nacht van 14 op 15 Juli op haar stichter gepleegd. Dat er in alle huizen vurig voor zijn herstel werd gebeden, behoeft wel geen betoog en 22 Juli mochten ze de voldoening smaken van de goede tijding, dat het den doktoren gelukt was den kogel uit de wonde te verwijderen en wonderbaarlijk herstel volgde en 7 Augustus kon Mgr. zich reeds weer in het Moederhuis vertoonen, waar hem een buitengewoon feestelijke ontvangst was bereid.

In 1864 werden alle huizen verrijkt met de Conferentiën over de H.H. Regelen van de hand van den stichter, die nu nog met graagte gelezen worden. In 1866 volgde de oprichting van het beroemde St. Jacob in Amsterdam, in 1868 gevolgd door de Kweekschool te Stratum. Meerdere Normaal- en Kweekscholen volgden o.a. in Den Haag en Arnhem. De stichtingen volgden elkander ongestoord op en in 1874 werd het eerste klooster opgericht in Amerika te Baltic, Connecticut.

Het jaar 1877 bracht de Congregatie lief en leed in ruime mate. Moeder Begga vierde haar zilveren jubilé als Overste en op den avond van 12 October liet Mgr. Zwijsen zich in zijn huiskapel te Den Bosch door zijn Secretaris Van Rijsewijk van de laatste H.H. Sacramenten voorzien en 16 October ontsliep deze groote man Gods. Hij, die zelf gezegd had: "Ik vrees, dat ik een harden doodsstrijd hebben zal", sluimerde zacht en biddend in.

 

(Wordt vervolgd)

 

ANTON VAN WELSEM, Pr.