CUBRA

INHOUD LAMBERT G. DE WIJS
HOME 
BRABANTS
TEKSTEN
AUTEURS

 

Nieuwe Tilburgsche Courant - zaterdag 29 mei 1926

 

 

Een Marktgeschiedenis

 

Het marktidee is de laatste dagen voor Tilburg weer in hooge mate actueel geworden, vooral nu de Zaterdagmiddagmarkt is ingesteld geworden. Er zijn voorstanders... doch zooals het met zooveel inrichtingen gaat, er zijn ook tegenstanders en dit naar gelang men deze zaak in casu de markt van eigen standpunt beziet: of het instituut voordeel dan wel nadeel aan de beurs, aan de eigene zaak en kostwinning zal berokkenen. Of nu de markt aanbeveling verdient ofwel dat deze niet dient gehouden te worden, daarover willen wij geen oordeel vellen, alleenlijk willen wij eene losse historische schets geven. De geschiedenis heeft slechts tot taak de voorvallen mede te deelen; het goed of slecht van de feiten te bepalen en te beoordeelen is de taak aan den welwillenden lezer weggelegd.

De markt is oud, zeer oud. Reeds toen het nomadenvolk zich op verschillende plaatsen voor vast ging vestigen en er samenscholingen van menschen ontstonden, openbaarde zich de wensch naar zaken, die niet in eigen omgeving te verkrijgen waren. Deze zaken werden aangebracht door andere nog zwervende nomadenvolken, ofwel deze zaken werden verkrijgbaar gesteld door naburige volksplantingen. En daar in 't algemeen in de eerste tijden geen munt (1) aanwezig was, kwam men tot ruilhandel. Deze plaatsen waar koophandel en ruilhandel gedreven werden, waren dra het voorwerp van algemeene belangstelling. Er kwam volk en waar veel volk is, komt leven en vertier, zoodat weer andere personen, die dat vertier, die volkssamenkomsten noodig hadden, deze plaatsen gingen opzoeken om 't volk beter te bereiken. Onder deze personen kunnen wij vooral de potsenmakers, de kwakzalvers e.d. aanmerken.

Er zijn verscheidene oplossingen waaruit men den naam "Markt" kan afleiden. De meest aannemelijke lijkt ons, dat de naam markt haar afleiding vindt in het latijnsche woord "mercatus" dat "handel" beteekent. Marktplaats is dus de plaats waar handel gedreven wordt. Het oude Romeinsche rijk kende als voornaamste marktplaats het "Forum Romanum". In het geheele rijk waren echter meerdere marktplaatsen. Volgens de overblijfselen moet dit een zeer geriefelijk en tevens schoone inrichting zijn geweest. Men had mede overdekte plaatsen opdat bij onguur weder de goederen der kooplieden tegen beschadiging gevrijwaard zouden zijn. Rome was destijds wel het middelpunt van de beschaafde wereld en zoo kwamen op deze marktplaats meer dan gewone handelsartikelen. Ook de eerste geloofsverkondigers zagen het nut voor hen van deze volksbijeenkomsten en kwamen daar de eerste marktpredikers.

Als eerste marktplaats in Nederland kunnen wij aanmerken eene Romeinsche stichting in den tijd der Batavieren. Deze marktplaats, de Markt van Adrianus (Forum Adriani), zou gelegen hebben omtrent de plaats waar nu het dorp Voorburg is gelegen. De stichting dezer markt zou geweest zijn omtrent het jaar 120 onzer jaartelling. Keizer Adrianus was zeer met de moedige en in den strijd stoute Batavieren ingenomen en koos de Batavieren zelfs tot zijn lijfwacht. Toen de keizer ons land bezocht, was hij zeer verrast door den grooten bloei die de koophandel hier reeds verworven had en om deze bloei nog meer aan te wakkeren gaf hij den noodigen steun om bovengenoemde marktplaats in te richten. Door Keizer Adrianus werd voor den welstand der flinke Batavieren veel gedaan en werden door hem, en op zijn voorbeeld ook door latere regeerders, vele wegen aangelegd om het verkeer te vergemakkelijken en den handel te begunstigen.

Het laat geen twijfel over dat ook Nederland's eerste openbare marktplaats naar het Romeinsche model zal zijn ingericht geworden, nl. een groot vierkant plein, omringd met galerijen, om reden boven genoemd. Het Forum Adriani (2) moet in den tijd van zijn bestaan zelfs eene groote vermaardheid verkregen hebben. Zoo zelfs, dat keizer Caligula de waardevolle goederen, zooals sieraden en meubelen zijner zusters, in Nederland op de markt liet verkoopen. Wij kunnen er echter nog eene andere conclusie uit trekken, nl. dat in Nederland in die jaren reeds een hooge mate van welstand bestond, die toeliet om de Romeinsche kleinodiën te koopen. Mede door de waardevolle voortbrengselen die ons landje reeds verschaffen kon. Ook blijkt hieruit, dat op onze markten betere prijzen betaald werden dan te Rome.

Toen gedurende de middeleeuwen handel en nijverheid tot grooten bloei geraakten, was ook het marktwezen in een grooten bloeistadium gekomen. En het is juist in die tijden, dat de kwakzalvers, muzikanten, tooneelspelers en meer lieden, die trachten de feestvreugde te verhoogen, deze volksverzamelingen opzochten om geld te verdienen. Want feestvreugde moest er dan op die markten zijn. Het waren dagen die eens of meermalen in het jaar voorkwamen en dan stond de arbeid stil en maakte van den marktdag een dag van jool en ontspanning. Een zwakke weerspiegeling daarvan vindt men nog te Tilburg op de zg. "Kouwmèrt" en "Baomusmèrt". Ook dan ziet men de buitenlui in grootere mate en in opgewekter stemming aanwezig.

Tot goed begrip diene, dat pas met de opkomst der steden de handel zich langzamerhand in winkels ging concentreeren, d.w.z. de middenstand ging optreden als schakel tusschen producent en consument. Het behoeft dus geen verder betoog, dat daaruit eenige naijver in den loop der eeuwen ontstaan is. En toch hadden in den aanvang de winkels de markten noodig, want deze markten hadden plaats éénmaal of slechts 6 maal per jaar en op deze markten werden dan door de winkels de voorraden opgedaan.

De oude privileges aangaande den wereldhandel spreken van bepaalde stapelplaatsen, die ook het karakter van markt hadden, al was het dan slechts voor een bepaald artikel. Zoo is ten tijde van Floris V een groote strijd ontbrand aangaande de stapelplaats voor de Engelsche wol, die nu eens naar Dordrecht, dan weder naar Gent in Vlaanderen verlegd werd. Het recht om markten te houden werd ook door de toenmalige regeerders per privilege vergeven, ten einde den handel van de hun schatplichtige gebieden te bevoordelen. Deze maatregel ging in de middeleeuwen zoo ver, dat er bijna geen gehucht of dorp meer was of het had een of meer jaarmarkten. Deze privileges werden o.m. geschonken door Willem I in 1213 aan Geertruidenberg; door Johannes, bisschop van Utrecht, in 1272 aan Vianen; Floris V aan Schiedam, Monnikendam en Medemblik; door graaf Jan I in 1298 aan Beverwijk; door Jan II in 1303 aan Leijden; door Willem IV in 1342 aan Dordrecht en in 1353 aan Haarlem.

Toen de oorlog tegen Spanje door de Staten van Holland was gewonnen, namen genoemde Staten ook de taak als regeerders in dier voege op, dat ook zij vrijdommen tot het houden van jaarmarkten gingen vergeven. Het vergeven van deze jaarmarkten werd als een "jus reservus" beschouwd. Behalve deze privileges bestonden er ook nog de zg. vrije markten. Op deze markten werden dan alle kooplieden en kramers met hunne goederen en koopmanschappen uitgenoodigd om de jaarmarkt te komen bijwonen. Men zag dus hierin een sterk middel om den handel en niet minder de inwoners der plaats te bevoordeelen. De genoemde privileges hebben alzoo indirect bij de heeren bewindvoerders geld in het laatje gebracht, evenals dit heden ten dage gebeurt; zij het dan in gewijzigden vorm, door het heffen van staangeld.

Tot het deelnemen aan de markt waren buitengesloten de vijanden en schuldenaars van de graven, die de privileges schonken. Voor de kooplieden werden ook nog eenige faciliteiten bedacht om hunne komst maar aan te wakkeren; zoo waren zij vrijgesteld van het betalen van tol, enz. Ook was de markt in zeker opzicht een vrijplaats, want men mocht de kooplieden op de markt nimmer in rechte aanspreken omtrent schulden, ofwel deze schulden moesten gemaakt zijn op de onderhavige markt zelf.

De middeleeuwen hebben een schitterend marktleven te zien gegeven en heeft dit systeem van handelen groote voordelen aan de maatschappij geschonken, daar ook vele vreemdelingen naar de marktplaatsen getrokken werden. In de XVIde eeuw kwam er eenige wijziging in den toestand, doordat de handel en scheepvaart zich enorm hadden uitgebreid en er een overvloed van koopwaren begon te komen. De kooplieden en winkeliers in de steden begonnen zich te beklagen, dat de concurrentie door de markten aangedaan te groot werd. De vreemde kooplieden kwamen met groote hoeveelheden aan lagere prijzen en deden daardoor aan de opkomende middenstand veel afbreuk. Op hun verzoek werden toen verscheidene markten verplaatst of opgeheven. Toch is de markt steeds in stand gebleven, zij het dan onder eenigszins veranderde omstandigheden.

Zoo heeft Tilburg heden ten dagen 12 jaarmarkten en deze brengen steeds veel vertier in de stad, vooral op de markten die reeds van ouds bestaan. In het jaar 1567 werden aan Tilburg de volgende vier jaarmarkten geschonken:

1ste Des anderen daags na St. Paulus.

2de Maandag na Palmzondag.

3de Den avond van St. Jan.

4de Maandag na St. Dionysius.

Behalve deze vier jaarmarkten bezat Tilburg toen ook nog een weekmarkt dewelke op Zaterdag gehouden werd. Nu is deze sinds ruim honderd jaar op Vrijdag gesteld.

 

Over de oude markten zou nog veel te vertellen zijn, dit blijkt alleen reeds uit het feit, dat zij in de oude economie een grooten rol speelden en niet alleen een dag duurden, doch zelfs meerdere dagen het volk met handel en pret bezig hielden en met de kermissen nauw verband houden. Naar gelang de plaats van vestiging aan grootheid of belangrijkheid toeneemt, gaat ook het marktidee meer veld winnen. Zoo heeft onze stad de laatste 20 jaar verscheidene markten bijgekregen en is jl. de Veemarkt met veel luister geopend en houdt men er groote verwachtingen van koesterend. Ook omliggende belangrijke steden bewegen zich in deze sfeer.

 

GERARD VAN LEYBORGH

 

 

1. De munt is pas uitgevonden toen de Staten ontstonden, d.w.z. toen eene geordende maatschappij onder één hoofd werd ingesteld.

2. Of althans een onzer marktplaatsen.