INHOUD RIETER
CUBRA HOME

 

©

Olivier Rieter & Stichting Cultureel Brabant 2022

 

De afbeeldingen van het werk van Chuz zijn adkomstig uit een complete jaargang van Le Rieur Illustré uit een privé-

collectie.

©

Stichting Cultureel Brabant 2022

 

 

Voor een portfolio van omslag-

illustraties

van Le Rieur Illustré

KLIK HIER

 

 

Olivier Rieter

De Bossche Daumier?

Over de waarde van het beeldend werk van Chuz (Gérard Teulings)

 

Omslagillustratie van Chuz voor Le Rieur Illustré, nummer 27

 

De Bosschenaar Gérard Teulings (1855-1916) was een journalist die werkte bij de Provinciale Noordbrabantsche en 's Hertogenbossche Courant, een krant waarvan hij later in zijn loopbaan eigenaar werd. Hij wilde aanvankelijk kunstenaar worden en koos voor de academie in Antwerpen om zich verder te oriënteren. Op zijn negentiende volgde hij er een wintercursus (1874-1875), waarna hij zijn tekenkunst verder ontwikkelde in Parijs waar hij kennis maakte met de beroemde en geroemde kunstenaar en lithograaf Gustave Doré en diens minstens zo bekende collega, de karikaturist en schilder Honoré Daumier, die in 1879 zou overlijden. In de tweede helft van de jaren zeventig van de negentiende eeuw tekende Teulings in Parijs voor verschillende Franse tijdschriften.

 In dit artikel komt Teulings’ beeldend werk aan bod, waarbij ik me richt op het Brusselse tijdschrift Le Rieur Illustré, dat in 1880 verscheen en dat Teulings voltekende. Zijn beeldend werk publiceerde hij onder het pseudoniem Chuz. Het was niet ongebruikelijk dat karikaturisten een pseudoniem gebruikten, zo was in de negentiende eeuw de Franse karikaturist Cham (1818-1879) bekend, die eigenlijk Charles Amédée de Noé heette. Teulings hield sowieso van pseudoniemen, ook voor zijn teksten gebruikte hij er. Teulings schreef naast zijn journalistieke stukken ook feuilletons en romans. Hij was bevriend met de jongere karikaturist Herman Moerkerk, ook uit Den Bosch, die hij inspireerde en die als zijn opvolger kan worden beschouwd, al vertrok Moerkerk ten behoeve van zijn carrière van Den Bosch naar Haarlem.

 

Omslagillustratie van Chuz voor Le Rieur Illustré, nummer 41

 

Levensloop

Gérard Teulings werd op 8 oktober 1855 geboren in de Bossche Hinthamerstraat als zoon van Coenraad Teulings en Mieke van Roosmalen, die hem een liberaal-katholieke opvoeding boden.

 

De Hinthamerstraat gezien vanaf de Markt in Den Bosch. Artur Klizsch, Brabant-Collectie Tilburg University.

 

Zijn volledige naam luidde: Gerardus Christianus Jacobus. Gérards vader had in dezelfde Hinthamerstraat een Boekdrukkerij en binderij, die commercieel redelijk succesvol was. Zijn oom Jos Teulings (1836-1921) was goudsmid en mogelijk inspireerde deze de jonge Gérard om in eerste instantie een artistieke levensroute in te slaan. Hoe zijn ouders hierover dachten is onbekend, maar uiteindelijk koos Gerard voor maatschappelijke zekerheid onder de hoede van zijn vader.

Gérard was genoemd naar zijn oudere broertje dat als zuigeling was gestorven. Zeven kinderen (vijf jongens en twee meisjes) bleven wel leven en Gérard was de oudste van hen.

Waar zijn jongere broers Henri en Christiaan naar het seminarie gingen en zijn beide zussen non werden, koos Gérard voor een andere loopbaan. Na zijn kostschooltijd op ‘de Ruwenberg’ in Sint-Michielsgestel bekwaamde hij zich in het tekenen.

De reeds genoemde Gustave Doré adviseerde Teulings  naar Brussel te gaan. Met de hulp van de uitgever Henri Bogaerts (1841-1902) zette hij er het genoemde tijdschrift Le Rieur Illustré op dat verscheen als bijlage van l’Illustration Européenne. Bogaerts was een bekende van Doré en was in Brussel al sinds 1870 eigenaar van dit blad l’Illustration Européenne. Bogaerts genoot in Nederland enige bekendheid als de uitgever van de Katholieke Illustratie. Hij had dit beeldbepalende blad (later onder meer bekend om zijn rubriek ‘Uit het Rijke Roomsche Leven’) opgezet samen met de publicist H.A. Banning. Aanvankelijk was Bogaerts succesvol, maar in 1884 werd hij failliet verklaard en erna werd nog weinig van hem vernomen.

Uiteindelijk zou Gerard een jaarlang het de genoemde bijlage vol tekenen. In deze periode verloofde hij zich met Jeannette Putters uit Huissen en waarschijnlijk was het om bestaanszekerheid dat hij ervoor koos om journalist te worden bij de Provinciale Noordbrabantsche en 's Hertogenbossche Courant , die zijn vader op 1 oktober 1880 had overgenomen. Op 17 mei 1881 traden Gérard en Jeannette in het huwelijk.

 Voortaan was het tekenen voor hem nog slechts een hobby en werd hij een spin in het web van de provinciale cultuur, de meer kosmopolitische kant van zijn vroege loopbaan daarmee afsluitend. Toch wordt hij in zijn huiskrant, waarvan hij eigenaar was geworden, zo herinnerd: ‘Teulings was een wereldwijs man, een cosmopoliet, die het schoone en goede ook in het kleine wist te zien en te waardeeren.’

Gerard en zijn vrouw kregen negen kinderen. Hij overleed in 1916 onverwacht aan een hartverlamming in zijn woonplaats Vught.

 

De karikatuur

Chuz sluit met zijn humoristische tekenwerk aan bij de Franse karikaturale traditie. De kunsthistoricus Ernst Gombrich heeft erop gewezen dat in letterlijke zin van iemand een karikatuur maken, niet alleen een daad van kritiek, maar ook van agressie is of kan zijn. Men oefent ermee een bijna voodoo-achtige macht uit over de tot karikatuur gemaakte. Van dergelijke agressie zien we bij Chuz eerder een afgezwakte versie.

De kunsthistorica Judith Wechsler noemt drie hoofdvarianten binnen de kunstvorm karikatuur: ten eerste het hyperbolische portret (vaak van politici en andere sociale spraakmakers), ten tweede de allegorische interpretatie van het publiek bezig houdende verwikkelingen (waarin abstracte begrippen als naties en termen als ‘de vrede’ of ‘de oorlog’ werden verbeeld) en ten derde de sociale karikatuur van typen en alledaagse situaties. Chuz sluit met zijn werk aan bij deze laatste vorm. Eerder dan om herkenbare individuen gaat het hem om typen.

Wechsler stelt dat de karikaturisten in de negentiende eeuw putten uit twee tradities: de fysiognomie en de pathognomie. Bij de eerste gaat het om de classificatie van mensen op basis van hun uiterlijke kenmerken, bij de tweede om het benoemen van emoties aan de hand van gezichtsuitdrukkingen en lichaamstaal. Bij Chuz zien we deze weergave van de oppervlakkige buitenkant van mensen ook terug. Het genre van de karikatuur lijkt niet geschikt voor gelaagde spiegeling van iemands innerlijke overwegingen. We zien bij Chuz vooral overdrijving, in de fysieke vorm van de afgebeelde typen en in hun hun lichaamstaal, de taal van de slapstick.

 

Plaatsbepaling

Volgens Ruud van Breukelen, die zich in Teulings verdiepte en die vooral belangstelling heeft voor Teulings als journalist, ging er voor de kunstwereld niet veel verloren met zijn genoemde carrièreswitch: ‘Gerard tekende goed, maar was zeker in Brussel en Parijs geen opmerkelijk talent. Herman Moerkerk vergeleek zijn werk na de dood van Teulings met dat van Grévin, Cham en ‘’een Monnier die met zijn enkele figuren Monsieur et Madame Prud’Homme [sic] heel de provinciale wereld er tussen nam.’’ Misschien wat overdreven chauvinistisch en iets te veel afgaand op oppervlakkige overeenkomsten, werd Gérard later ook wel de Bossche Daumier genoemd.’

Van Breukelen stelt echter dat Chuz maatschappelijk engagement miste, een engagement dat centraal stond in het werk van Daumier. Wel had Chuz aandacht voor ‘het alledaagse en de schrijnende grauwheid om zich heen,’ maar hij was veel milder in zijn spot ‘waardoor zijn werk meer charme dan overtuiging uitstraalde,’ aldus van Breukelen. Lang na het afsluiten van zijn artistieke loopbaan werd in Teulings’ huisblad diens kunst geroemd om zijn ‘innig-medelijdenden Franschen geest’, deze ‘puntige Fransche geest [was’] ‘in een talentvollen Brabander gevaren.’ Dit werd door een anonieme scribent neergeschreven in 1915, een jaar voor Teulings’ dood.

Volgens Van Breukelen was Teulings een ‘minzame en charmante persoonlijkheid’. In zijn huiskrant heet het een ‘ goed-ronde gemoedelijkheid’ en maakt men gewag van ‘prettige bescheidenheid.’ In de Nieuwe Courant werd na zijn dood het volgende gemeld: ‘Uit bescheidenheid weigerde hij steeds alle openbare ambten of functies aan te nemen. De overledene was in het bijzonder om zijn goed karakter en aangenamen omgang zeer gezien.’

Zijn werk, zowel zijn tekeningen als zijn journalistieke en literaire teksten, mist daarom de scherpte, de sociale angel. In hetzelfde artikel wordt Teulings als schrijver ‘een stilist van beteekenis’ genoemd, beïnvloed door Busken Huet, Potgier, Alberdingk Thijm en Schaepman en ook door de Franse auteur Sainte Beuve.

In de  Provinciale Noordbrabantsche en 's Hertogenbossche Courant wordt Chuz zo getypeerd in een weergave van een lezing door zijn opvolger Herman Moerkerk:  ‘De lach van den gemoedelijken humorist klonk heel zijn leven door. Het type, het karakter op zichzelf, de grappige situatie van het oogenblik hadden voor hem meer waarde dan de verwikkeling van een verhaal. De scherp kijk op de dingen, het spoedige analyseeren dankte hij aan zijn teekentalent. Vlotheid is het voornaamste kenmerk zijner teekeningen, die meer om de bedoeling dan wel om de vorm gemaakt werden.’

De humor van Chuz in Le Rieur Illustré bereikte volgens Moerkerk ook de sociale laag van Den Bosch waarin laatstgenoemde groot werd: ‘de meeste goede moppen en uien die in onze Bossche familie- en vriendenkringen aan elkaar worden verteld zijn in "Le Rieur" geboren.’

Enkele jaren na Teulings dood werd door de literator Vincent Cleerdin de volgende typering gegeven van Teulings’ geschriften onder het pseudoniem G.v.d. Wald, een typering die ik wil verbinden met zijn beeldend werk als Chuz:  ‘Als G.v.d. Wald schreef hij de aardige karakterschetsen, waarvan wij allen tot kort voor zijn dood hebben genoten. In die schetsjes tintelde zijn humor, zijn weemoed en vreugde. Hij teekende met rake lijntjes en zwierige halen tafereeltjes uit zijn dagelijksche omgeving.’ Dit lijkt me ook te gelden voor zijn prentwerk.

In 1993 was er een expositie van werk van Chuz  in het Noord-Brabants Museum. In 2005 volgde nog een grotere expositie in museum Slager, ook in Den Bosch. Toch is  Chuz’ werk goeddeels vergeten. Is dit te wijten aan zijn gebrek aan artistieke geldingsdrang, zijn geprezen bescheidenheid, of heeft het te maken met de kwaliteit van zijn beeldende productie?

 

Schakel

Volgens een aan Le Rieur Illustré gewijde website was er in 1967 positieve waardering voor het belang van Chuz: ‘ln dit jaar verscheen in het Franse tijdschrift Phenix een artikel van Claude Moliterni waarin Le Rieur Illustré werd genoemd als pionier van de hedendaagse Belgische Bande Dessinée (stripverhalen). Vooral de Histoires sans Mots (Stories without Words) werden in dit verband genoemd. Als voorbeelden werden afgedrukt de beeldverhalen “Quatre Mains” en “Un Orateur”.

Moliterni (1932-2009) heeft standing als stripscenarist, stripdeskundige en striphistoricus, dus zijn oordeel in het genoemde, door hem opgezette stripinformatieblad moet serieus worden genomen. Hij gaat er vanuit dat Le Rieur Illustré meer was dan slechts een vergeten, zeer korte episode in de geschiedenis van het Belgische geïllustreerde tijdschrift, meer dan een korte rimpeling in een grote visuele vijver.  Het is echter de vraag of Chuz toch niet eerder een van de velen was, dan werkelijk een pionier. Sommige van zijn bijdragen doen denken aan de slapstick van Max und Moritz van de Duitser Wilhelm Busch (1865), andere aan Meneer Prikkebeen van de Zwitser Rodolphe Töppfer (in het Nederlands vertaald in 1845). Hier is dus eerder sprake van invloed die werd uitgeoefend op Chuz dan van invloed die deze laatste zelf uitoefende.

Het lijkt me zo dat Chuz een van de vele schakels in de ‘archeologie’ van de Franse/Belgische/Nederlandse karikatuur en het verhalende beeld was, eerder dan dat aan hem werkelijk een bepalende rol kan worden toegekend.

Frédéric Paques, auteur van een proefschrift over de Franstalige Belgische strip in de negentiende eeuw, schreef een artikel over de voorlopers in tijdschriftvorm van deze Belgische strip. Hij noemt in dat artikel als belangrijke negentiende-eeuwse bladen Le Manneken, Le charivari Belge en Le Crocodil. Voor de tweede helft van de eeuw noemt Paques de volgende in de Brusselse context relevante bladen: L’Espiègle, La BombeLa Chaudière en Les Corbeaux. Het blad van Chuz, Le Rieur Illustré noemt Paques niet. Het gegeven dat de deskundige op het terrein van de negentiende-eeuwse Franstalige voorlopers van de Belgische strip Chuz’ blad niet noemt, lijkt erop te wijzen, dat het belang ervan voor de stripgeschiedenis misschien minder groot was dan Moliterni laat uitschijnen. Al zou het ook kunnen dat Paques het blad niet noemt omdat het een Nederlands initiatief was.

Hoe dan ook: Chuz lijkt me meer een volger te zijn, dan een beeldbepaler. Hieronder ga ik in op enkele kunstenaars die hem hebben beïnvloed.

 

Wilhelm Busch

Wilhelm Busch (1832-1908), beroemd om zijn zwarte humor, kende vele navolgers. In Noord-Brabant geniet bijvoorbeeld Carl Storch de illustrator van Puk en Muk nog enige bekendheid. In de Verenigde Staten werd Busch geïmiteerd door Rudolph Dirks (1877-1978) met diens stripreeks The Katzenjammerkids uit het einde van de negentiende eeuw over twee kwajongens, een serie die populair was en lang liep in de Amerikaanse kranten.

In het werk van Busch gaat het om subversieve humor, waarbij er ruimte was voor maatschappijkritiek. Busch was een misantroop, wat niet geldt voor Chuz, die zich minder liet inspireren door de bijtende inhoud dan door de uiterlijke vorm van het Max und Moritz, een duo dat tegenwoordig voortleeft als Efteling-attractie. Volgens een studie van de Canadese Germaniste Joan Gladwell maakte het op moreel vlak pessimistische werk van Busch het vervreemdende en gruwelijke dragelijk, door erom te lachen.

 

Wilhelm Busch, Max und Moritz. Bron: Wikimedia Commons

 

 

Prentwerk  van Chuz dat wegheeft van het werk van Wilhelm Busch.

Le Rieur Illustré, nummer 20.

 

Rodolphe Töppfer

Busch was zelf ook beïnvloed en wel door Rodolphe Töppfer. Volgens de striphistoricus Thierry Smolderen gebruikte Töppfer, die wel de vader van het Europese stripverhaal wordt genoemd, bewust een onhandig ogend amateurisme in zijn visuele stijl, een amateurisme dat geschikt was voor satire en waarmee Töppfer zich zou hebben afgezet tegen pompeuze kunstmatigheid en academisme. Hij koos liever voor een naïeve benadering in zijn doodle-achtige werk, waarover hij ook theoretische verhandelingen schreef. Chuz heeft Töppfer duidelijk bestudeerd en komt ook met naïeve tekeningen, waarin hij bewust een kinderlijke stijl gebruikt, die afwijkt van zijn omslagillustraties die veel naturalistischer en esthetischer ogen en die aansluiten bij de Franse affiche-cultuur van zijn tijd.

 

 

Werk van Töppfer. Bron: Wikipedia

 

Prentwerk van Chuz in Le Rieur Illustré, nummer 6.

De naïeve tekenstijl herinnert aan Töppfer.

 

Cham

Volgens Philippe Willems, een deskundige op het terrein van de negentiende-eeuwse interactie tussen woord en beeld, was de reeds genoemde Cham (spreek uit: Kam), met de fotograaf Nadar en Doré de belangrijkste opvolger van Töppfer op het terrein van de narratieve kunstvorm die het stripverhaal zou worden (bande dessinée). Willems noemt Chams werk soms minimalistisch. Cham liep volgens deze deskundige in zijn beeldverhalen vooruit op de film en ook paste hij literaire stijlfiguren (zoals de oxymoron) toe op de beeldende kunst. Van een dergelijke vernieuwingsdrang is bij Chuz geen sprake, zo lijkt me. Hij volgt de gebaande paden en het gegeven dat hij een enkele keer de begeleidende tekst wegliet omdat die niets zou toevoegen in zijn prenten maakt hem hooguit een toevallige vernieuwer.

 

'Le bal à Paris' door Cham. Bron: Wikimedia Commons..

 

Alfred Grévin

Een vierde invloed op Chuz was Alfred Grévin (1827-1892). Deze geniet tegenwoordig nog bekendheid om het Grévin wassenbeelden museum uit Parijs, waarvan hij de eerste artistieke directeur was.  Hij was echter ook karikaturist, die vooral vrouwen in beeld bracht, vaak en silhouet. Soms ging het om chique prostituees, cocottes, soms ook om gewone kokette vrouwen

In het tijdschrift Annales verscheen in 1892 de volgende omschrijving van Grévins vrouwtype:

 

Grévin fut le poète de la Parisienne modernedont il sutmieux que personnefixer la piquante silhouette. (…)Ce petit peuple enjuponné du Paris des ruesc'est le bien propre de GrévinIl a su en fixer d'un trait les allures

provocantesen souligner d'un mot cinglant comme un coup de cravachel'insouciance bohème et la cynique naïveté

Qui n'a dit en voyant passer une d'elles : Un GREVIN ! "

 

Alfred Grevin, 'De mode in de 19de-eeuw'. Bron: Wikipedia

 

Alfred Grévin, 'Les Parisiennes'. Bron: Wikimedia Commons

 

 

Omslagillustratie door Chuz, Le Rieur Illustré, nummer 12

 

Henry Monnier

Een tijdgenoot van Grevin was Henry Monnier (1799-1877). Deze beeldde graag burgerlijke types af. De bekendste van deze types was Prudhomme, in wie sommigen een zelfportret van Monnier zagen. Monnier stelde in zijn geïllustreerde publicatie Physiologie du Bourgeois vast dat ‘burgerlijk’ in kunstzinnige kringen niet een neutrale kwalificatie is, maar een vreselijke belediging.

Volgens Wechsel neemt Prudhomme rigide poses aan, die Monnier in het echte leven demonstratief imiteerde, ook op foto’s,  zodat hij voor sommigen samenvloeide met een overdreven en eenzijdige versie van zichzelf; pretentieus, stereotiep en niet in staat zich soepel aan te passen aan veranderende omstandigheden.

Chuz lijkt in benadering op Monnier; misschien was hij eerder burgerlijk dan volks.

 

Monnier als Prudhomme. Foto door Etienne Carjat. Bron: wikimedia commons

 

Zelfportret van Monnier als Joseph Prudhomme.

Bron: wikimedia commons

Burgerman door Chuz in nummer 32 van Le Rieur Illustré.

 

 

Daumier

 

Daumier bood scherpe sociale satire.  Bron: Wikimedia Commons

 

Daumier is waarschijnlijk wel de grootste kunstenaar onder diegenen die Chuz beïnvloedden.

Het verband dat gelegd is met het werk van Daumier is verklaarbaar als men Teulings’ krijt- en pentekeningen bekijkt die zijn te zien op http://le-rieur-illustrie.nl/krijt-en-pentekeningen. Het zijn in een vrij woeste, ruwe stijl neergezette types en situaties die men stilistisch zou kunnen aanzien voor minder werk van Daumier. Opvallend is een antisemitische tekening van twee stereotiep afgebeelde joden met grote neuzen, maar zonder bril, met als onderschrift: ‘Twee joden weten wat ’n bril kost.’  Een poging tot humor die niet lijkt te stroken met de aan Teulings toegeschreven charme. De andere getoonde krijt- en pentekeningen blijven qua thematiek en onderschriften achter bij de geslaagde stijl; het zijn triviale situaties, die niet de ‘bite’ hebben van het satirische werk van Daumier.

Chuz/Teulings is in dit werk een epigoon van Daumier; hij benadert diens stijl, maar komt daardoor niet met een eigen benadering, een eigen kunstvisie en uniciteit.

 

Conclusie

Op het belang van Gerard Teulings als schrijver (onder andere pseudoniemen) en uitgever ben ik nauwelijks ingegaan. Het is me te doen om zijn beeldend werk. Iedere onderzoeker naar een vergeten kunstenaar uit het verleden hoopt een herontdekking te doen, hoopt te tonen waarom iemand ten onrechte niet zou zijn opgenomen in de canon en zelfs geen Wikipedia-pagina heeft. Die hoop had ik ook, maar uiteindelijk moeten we Chuz niet belangrijker maken dan hij was. Hij was een duizendpoot en beheerste veel stijlen, zonder eruit een eigen stijl te ontwikkelen. Misschien heeft hij zichzelf hiervoor te weinig tijd gegeven. Het is een wet van de creativiteit dat iemand die zich door veel verschillende anderen laat beïnvloeden een goede kans maakt uiteindelijk een eigen stijl te bewerkstelligen.

Zijn naar verluidt bescheiden karakter en het gegeven dat hij leefde van de schrijfpen en niet van de tekenstift, bemoeilijkten latere waardering van zijn kunstenaarsschap zeker, maar uiteindelijk wordt bij canonvorming naar de kwaliteit van het werk gekeken. Chuz was een prima tekenaar, maar geen groot kunstenaar en denkelijk ook geen pionier van het Franco-Belgische stripverhaal zoals Moliterni meent. Wel biedt zijn beeldend werk ons een inzicht in de humor van zijn tijd, het raakvlak tussen kosmopolitisme en lokalisme en geeft het vooral ook inzicht in de vormen die stilistische beïnvloeding kan aannemen. Vanuit de invalshoek ‘Chuz’ kan naar al deze verschijnselen worden gekeken.  

Een meer uitgebreide studie naar Chuz zou dan ook idealiter vooral gaan over ‘Chuz en zijn tijd’ en de wijzen behandelen waarop kunstenaars elkaar imiteerden en beïnvloedden in sociale en stilistische netwerken. Een kunstzinnige genealogie. Het zou een studie moeten zijn met aandacht voor beeldrijm. Hierbij zou ook het letterkundige werk van Teulings kunnen worden betrokken. Interessante onderzoeksvraag bij dat alles zou mogelijk zijn de wijze waarop Chuz/Teulings in zijn persoon Brabantisme combineerde met Franse en Belgische (internationale) invloeden.

 

(met dank aan Ed Schilders, die me op Chuz wees)

 

Literatuur

R. van Breukelen, Een bijzondere Bossche courantier 1855-1916. Gerard Teulings en de Provinciale (Utrecht 1996)

R. van Breukelen, ‘Gerard Teulings’,  www.brabantserfgoed.nl/personen/t/teulings/grad

R. van Breukelen, ‘Henri Bogaerts’, www.brabantserfgoed.nl/personen/b/bogaerts-henri

Vincent Cleerdin, ‘Wijlen Gerard Teulings als schrijver’, Provinciale Noordbrabantsche en 's Hertogenbossche courant 02-07-1921

Joan Elizabeth Gladwell, Wilhelm Busch: The Art of Letting Off Steam Through Symbolic Inversion (Ontario 2013)

E. H. Gombrich, (met Ernst Kris) ‘The Principles of Caricature’, British Journal of Medical Psychology, Vol. 17, 1938, pp.319-42, showdoc85.pdf (wordpress.com)

Frédéric Paques, ‘La bande dessinée en Belgique francophone au XIXe siècle’, La bande dessinée en Belgique francophone au XIXe siècle (openedition.org) 2012

Thierry Smolderen, The origin of comics: from William Hogarth to Winsor McCay (Jackson 2014)

Judith Wechsler, A human comedy. Physiognomy and caricature in 19th century Paris (Londen 1982)

Philippe Willems, ‘Rhétorique texte/image, minimalisme et jeux de perspective : l’héritage de Cham’, Rhétorique texte/image, minimalisme et jeux de perspective : l’héritage de Cham (openedition.org)

‘Plaatselijk nieuws’, De Nieuwe Courant 12-10-1916

‘G.C.J. Teulings als literator en teekenaar’, Provinciale Noordbrabantsche en 's Hertogenbossche Courant, 06-11-1916

www.le-rieur-illustre.nl

Alfred Grevin (fr-academic.com)

The sequential & the panoramic | PHILIPPE WILLEMS – Teacher of French / Explorer of the early French-language comic strip & other nineteenth-century forms of image/word interaction (wordpress.com)