CUBRA HOME
INHOUD FOLKLORE BRABANT
Heemkundige artikelen over Tilburg door:
Pierre van Beek
Lambert de Wijs
A.J.A.C. van Delft
Lowie van Dorrus Misters

Deze rubriek wordt geredigeerd door Ben van de Pol

Copyright 2012 van deze digitale presentatie en ontsluiting: Stichting Cultureel Brabant - CuBra & Ben van de Pol

Artikelen uit de Nieuwe Tilburgsche Courant 1933-1934

Auteur onbekend

 

Nieuwe Tilburgsche Courant - vrijdag 8 december 1933

 

Folklore 2

 

"Verzamelt de brokkelingen die overgebleven zijn, opdat er niets verloren ga."

     Joannes VI:12

 

 

De literatuur, waarin men allerlei kan vinden nopens den Nederlandschen volkshumor, is vrij uitgebreid. Wij noemden al 'n paar bronnen en zouden daar nog verschillende namen van "verzamelaars" kunnen toevoegen. Maar 't zijn meest verspreide brokstukken, die veel tijd tot raadplegen kosten, wil men kunnen komen tot 'n ietwat volledig overzicht. Goed werk deed daarom dr. J. Cornelissen, die met groote nauwkeurigheid drie dikke deelen bijeenbracht, waarin elke provincie afzonderlijk wordt behandeld. Voor Noord-Brabant verkreeg de schrijver daarvoor de medewerking o.a. van onzen gemeente-archivaris, den heer F.H.M. Ouwerling, den heer J. Gommers, oud-burgemeester van Halsteren en J. Sinninghe te Breda. De lezer van de "N. Tilb. Crt." stelt natuurlijk het eerst belang in de eigen omgeving en daarom zullen wij daarmede beginnen.

 

De Zeeuwen noemen ons, Brabanters, "paepen". 'n Scheldnaam, die beteekende, dat wij hier in 't algemeen menschen zijn van plompe onbeschaafdheid. En Harrebomée voegt hier nog zegswijzen aan toe zoo van dezen aard:

- "Hoe ouder, hoe zotter Brabander; hoe ouder, hoe beter Hollander."

- "Als alle koeien in Brabant sterven, dan heb ik nog geen hoorn." Wat zou beteekenen: Zoo spreekt iemand wien alle erfenissen ontgaan.

 

De algemeene drang tot hekeling en spotzucht heeft er van ouds bij ons volk ingezeten. Hekeling van personen, groepen en volken. Men denke maar eens aan de, vooral in onze landstreken, schier ingekankerde gewoonte om elkaar bij- of spotnamen te geven. Er was toch 'n tijd, dat er bijv. "op den Atelier" geen werkman, noch ambtenaar was die geen spotnaam droeg. Mij schieten te binnen: den hond, de start, 't Kaoike, de Kiepen, de jood, de jeppert, de schèle, enz. enz. En zoo droegen de bevolkingsgroepen van stad en land als zoodanig ook 'n pakje. Wij memoreeren hier 't een en ander uit Cornelissen 1 en voor zoover noodig nog uit 'n ander bij de hand liggend geschrift.

 

Tilburg: Kruikezeikers

Deze naam spruit voort uit het feit, dat Tilburgers voorheen hun urine in kruiken bewaarden om ze aan de fabrikanten te verkoopen toen de benodigde ammoniak voor de appretuur der wollenstoffen nog niet in den handel was. Dr. Dijksterhuis, die in zijn "Geschiedenis van Tilburg" ook aan dit feit herinnert, wijst er op, dat arbeidersgezinnen met dezen "handel" f 30 à f 40 per jaar verdienden. Een en ander dateert uit het begin der vorige eeuw.

 

Goirle: Ballefrutters

In de Tilburgsche gemeente-archieven zijn tal van bescheiden te vinden, die spreken van de fabrikage van 'n soort kaatsballen te Goirle in vroeger eeuwen. Die ballen werden niet vervaardigd van elastiek, want die grondstof kende men vroeger nog niet, maar werden gevuld met afval van de weversdraden. Dat afval nu, werd "ineengefrut" tot ballen.

 

Hilvarenbeek: Pezeriken, of ook wel inhangers

Hier schijnt gedacht te moeten worden aan groote armoede der bevolking en aan een onbarmhartige bespotting daarvan. De pezerik toch van een geslacht varken werd gewoonlijk aan arme lieden weggeschonken. Waagde een vreemdeling het met een pezerik over den schouder door 't dorp te gaan om de "Beekschen" te heugen, dan was de kans groot, dat hem een ferm pak slaag ten deel viel. En of!...

Hoe ze aan den naam "inhanger" kwamen? Omdat ze een pezerik in den soepketel hingen om er wat vet uit te koken. Zoo werden ze "inhangers" genoemd! Wel 'n beetje ver gezocht en niet erg geestig.

 

Oisterwijk

Omtrent Oisterwijk heb ik nergens eenige folkloristische bizonderheid ten deze kunnen vinden. Is er misschien iemand in de "parel van Brabant", die mij ten deze eenige gegevens kan verschaffen? Bij voorbaat erkentelijken dank!

 

Loon op Zand

Winkler in "Studiën" dicht van ze:

     Licht volk, licht land;

     Ze schooien den kost

     En ze stelen den brand.

"Zwevelsoppers" heetten ze, omdat "het ambulant gedeelte der bevolking ventte met de mars op den rug zwevelstokken rond". Men praat ook van "theebuiken", maar dienomtrent ontbreekt elke nadere verklaring.

 

Kaatsheuvel

"Loon en de Kets is ééne gedoome", heet 't tegenwoordig. Omdat zich in deze zandige streek zooveel scharenslijpers hadden neergezet, heette de bevolking "scharesliepers". Ook wel "bloemkoolen" of "boenderbinders". Omtrent deze beide laatste benamingen wordt geen nadere verklaring gegeven. Alleen, de bezembinderij was vaak aan den scharesliep annex. Mag ik er hier aan herinneren, dat voor den stedeling de verschijning van 'n "scharesliep" altijd de voorbode was van regen.

 

Helvoirt: Keiespellers

Spellen betekent loslijvig zijn. Deze spotnaam, ook als minder passende uiting, komt veelvuldig in de Brabantsche dialectiek voor. Bijv. ook in Bergen op Zoom en 's-Bosch. Dr. Cornelissen geeft er deze verklaring van, dat de dorpelingen hem toepassen op stedelingen, die voortdurend bezig waren om hunne bevuilde stoepen en straten te schrobben. Men weet uit onze artikelen over de straatreiniging in de 17de en 18de eeuw, dat men toen gewend was alle menschelijk en dierlijk vuil zonder meer op den openbaren weg te deponeeren!

 

Haaren: Spekstruiven

Men weet dat dit beteekent pannekoeken met spek. Wellicht was dit in Haaren lievelingskost. Te Esch weet men te vertellen, dat 99 ossen en één Haarensche boer honderd beesten zijn. Vandaar ook wel de naam: dierentuin.

 

Dongen: Peeboeren, ook wel Peestekers

De overlevering wil dat in Dongen veel roode peeën oftewel wortelen werden gegeten.

 

Alphen en Riel: Dringers - Turfstekers - Struifeters

Nadere verklaring omtrent de herkomst ontbreekt.

 

Baarle-Nassau: Baarlesche toortenrapers

Toorten was de benaming van paardenvijgen of -moppen.

Als iets lang duurt, zegt men hier: "'t Is een processie van Drunen op Ulicoten." Deze zegswijze komt hier vandaan, dat in 1821 te Drunen een processie werd opgericht naar Ulicoten (gem. N.B.), die steeds talrijke deelnemers telde. Het voorbijtrekken te "Baal" duurde daarom zeer lang.