CUBRA HOME
INHOUD FOLKLORE BRABANT
Heemkundige artikelen over Tilburg door:
Pierre van Beek
Lambert de Wijs
A.J.A.C. van Delft
Lowie van Dorrus Misters

Deze rubriek wordt geredigeerd door Ben van de Pol

Copyright 2012 van deze digitale presentatie en ontsluiting: Stichting Cultureel Brabant - CuBra & Ben van de Pol

-

Artikelen uit de Nieuwe Tilburgsche Courant 1933-1934

Auteur onbekend

 

Nieuwe Tilburgsche Courant - dinsdag 12 december 1933

 

Folklore 4

 

Bij het snuffelen naar folkloristische bizonderheden vond ik in m'n knipselcollectie de reconstructie van het forsche poëem: de Zwarte nacht van Raamsdonk. Het behoort tot wat de Engelschen noemen "the fugitive poety", tot de geestesuitingen van onbekende dichters. De collega, die in de "Maasbode" de "Bonte Waereld" pleegt te verzorgen, meent uitgevonden te hebben, dat de afschuwelijke moord die hier geschilderd wordt, in echte volksrijmelarij, niet gepleegd is in ons Langstraatsche Raamsdonk, maar in het Vlaamsche Raemsdonck. Naar zijn oordeel draagt het heldendicht namelijk de volledige kenmerken van het Vlaamsche taaleigen. En alles wat er "Hollandsch" in klinkt, is "corrupt" decreteert hij. Hollandsch misschien wel, maar Brabantsch?... Om 'n voorbeeld te noemen. Er staat:

     Het jongste kind van allemaal

     Zwom in zijn bloed, gelijk 'n aal...

Dit woordje "gelijk" zou onmiskenbaar de Vlaamsche herkomst verraden! In Brabant praten we toch ook nooit van "zooals", gelijk men dat in "Holland" pleegt te doen. Maar, komaan, zooals de man tegen de nauwe laars zei, liever geen verder letterkundig getwist. Laten we liever het epos, dat 'n zekere beroemdheid heeft verworven in het Zuid-Nederlandsche volksgerijmel, hier nog even aan de vergetelheid ontrukken.

De inleiding behoort al direct tot de "rimericke":

     De moordenaars kwamen van zeer ver,

     En ieder had een breekijzer.

Hoe 't er bij "de moord" toeging?

     De man wier in z'n bed vermoord

     En met 'nen dolk in 't hert geboord.

Mag ik er met eenige Schadenfreude op wijzen, dat het woordje "wier" in plaats van "werd" typisch Brabantsch is.

Waarna de vrouw aan de beurt kwam:

     Een van de moordenaars had een mes,

     Die gaf de vrouw 'n steek of zes!

Of 't arme mensch het er bij zoo'n kerfpartij nog levend heeft afgebracht, laat de dichter ons niet weten.

Van veel onschuldiger aard is 't geval met de "kleinste meid":

     .......... nog maar 'n pop,

     Deed "het" van schrik in haar hansop!

De laatste distichon (1) - we blijven nu met onze woordkeus ook maar in de hoogere, dichterlijke sfeeren - van het monsterdrama doet ons wezenlijk de haren ten berge rijzen. Lezer(es), houdt uw zenuwen in bedwang!

     Het jongste kind van allemaal

     Zwom in zijn bloed gelijk 'nen aal!...

Toen sloegen de misdadigers op de vlucht. Of ze kostbaarheden buit maakten, wordt ons niet verteld. Zonderling alleen die eerste schuilplaats:

     Fluks kropen de moordenaars in 't kiepenkot,

     Maar de kiepen die sch.... ze op d'r kop!

Geen wonder, dat ze onder die omstandigheden nu spoedig gearresteerd waren:

     Want de burgemister niet vervèrd,

     Die pakte 'n moordenaar bij z'n stèrt.

Prachtig!

     Toen wiere de moordenaars opgepakt

     En in 't kechot terneergesmakt.

Hun berechting was kort maar krachtig. Lekker zoo!

     De rechtbank wilde met veul beleid

     Ze sturen naar de eeuwigheid.

     Maar d'advocaat zei aan de leden:

     Er waren verzachtende omstandigheden.

Hoe is 't nou toch godsmogelijk! Maar daar geloofden de rechters niets van. Natuurlijk niet! De terechtstelling, per bijl of per galg, wordt ons niet geschilderd. Wel echter nog even de laatste tractatie:

     Vóór de moordenaar 't schavot besteeg,

     Zoop ie nog 'n flesch jenever leeg.

Geen wonder, dat de man uit wiens geest zoo meesterlijke schildering van menschelijke misdaad en ellende ontsproot, besluit met dit ernstige vermaan:

     Zoo ziet gij, vrienden, hoe het gaat,

     Als men het pad der deugd verlaat!

 

Nu ik toch eenmaal in den geest in deze Langstraatsche contreien toef, kan ik meteen iets zeggen omtrent de spotnamen van de gemeente, waarin dus vermoedelijk "opgemeld" drama zich afspeelde. "Bonkenslikkers" heeten de bewoners. Herkomst onbekend. Zou 't beteekenen - vraagt dr. Cornelissen: zij die bonken of groote brokken slikken, gulzigaards? In het aangrenzende Raamsdonkveer - gemeenlijk het Veer genoemd - is het nog erger: "dooievischjesvreters". Heel apart aan de Veerlieden hoort deze bijnaam echter niet toe. Overal in het Brabantsche land - en ook wel boven den Moerdijk - heet iedereen zoo, die weinig blijk van levenslust geeft.

De bewoners van het Veer worden ook nog wel voor "fanten" gescholden. Dat komt zoo: In vroeger jaren waren de Veersche jongemannen zeer rumoerig en vochten gaarne in de herbergen der naburige dorpen. Vandaar het rijmpje:

     Dat zijn de Veersche Fanten,

     Die loopen langs de kanten.

In het Woordenboek der Ned. Taal van de Vries en te Winkel wordt aan 't woord fant de beteekenis gehecht van: landlooper of bedelaar. En volgens Hoeufft kent men er in dit deel van Noord-Brabant dit begrip aan toe: zij die de gevangen visch op het zg. Bergsche veld in manden op hun ruggen torschen en langs de huizen veilen.

 

Wist ge lezer, dat het natuurrijke Prinsenhage, vlak onder de rook van 'n beschaafde omgeving als Breda, met haar onvergelijkelijke Liesbosch, tot zelfs in het begin der 90er jaren van de vorige eeuw, toen schrijver dezes er nog wel 'ns rondzwierf, zoo'n slechten naam had? "Kruiskoppen" paste men als scheldnaam op de bewoners toe. Waarom? Als het kermis was in 't Haagje, dan stak er 'n mes in de lage zolderbalken van een of andere kroeg en hij die onvoorzichtig genoeg was er onder door te loopen, moest "op het mes vechten" met het wapen dat daar stak. De kunst bestond dan hierin den tegenstander 'n kruis in 't gezicht te snijden. Daar menig bewoner zoo'n eere-trofee op 't gezicht droeg, werden ze in de omliggende dorpen "kruiskoppen" genoemd. 'n Scheldnaam die gewoonlijk niet onbeantwoord bleef en in bekkesnijerij ontaardde. Het verhaal loopt, dat 'n zekere Jordaens omstreeks 1840 'n meester was in deze sport. Des Zondags oefende hij zich in zijn huis - de "vuilput" geheeten omdat 't er stonk van de onreinheid - op 'n hoogen hoed, die op 'n staak werd gezet.

Dr. Cornelissen schijnt te meenen, dat het ongeveer nog zoo is. Vraagt men nog heden ten dage aan 'n Prinsenhager hoe was 't met de kermis, dan luidt het antwoord, zegt hij, goed, we hadden maar één dooie! Zoo is 't inderdaad niet meer. Ongeregeldheid of vechtpartij, ook met kermis, behoort er heden tot de uitzondering.

 

Er zijn nog veel aardige bizonderheden te vertellen, over allerlei gemeenten en landstreken in 't Brabantsche, van mindere of meerdere vermaardheid of beruchtheid. We moeten ons dus beperken.

 

 

1. Distichon: tweeregelig vers.