CUBRA HOME
INHOUD FOLKLORE BRABANT
Heemkundige artikelen over Tilburg door:
Pierre van Beek
Lambert de Wijs
A.J.A.C. van Delft
Lowie van Dorrus Misters

Deze rubriek wordt geredigeerd door Ben van de Pol

Copyright 2012 van deze digitale presentatie en ontsluiting: Stichting Cultureel Brabant - CuBra & Ben van de Pol

-

Artikelen uit de Nieuwe Tilburgsche Courant 1933-1934

Auteur onbekend

 

Nieuwe Tilburgsche Courant - vrijdag 5 januari 1934

 

Folklore 7

 

Wij wenden ons thans tot het land, waar Antoon Coolen zijn "Kinderen van ons volk" schreef en stof vond voor "De Goede Moordenaar" en "De man met het Jan Klaassenspel": de Peel. Eigenlijk 't land van de Noord-Brabantsche Kempen. Ruim en effen bij ons, heel zacht golvend wanneer het Sint Truyen nadert. "De oude landwegen", schreef dezer dagen de Bossche kunstschilder Frans Slager in de "N. Rott. Crt." en hij reproduceerde er bij 'n "groote straat" in de Kempen - meer dan 'n daalder waard! - "waren in vervlogen tijden de eenige verbinding door het Kempenland." En dan beschrijft hij met fijn coloriet hoe de menschen er woonden en wat ze deden, welke hun volksgebruiken waren. Ik moge er enkele smeuïge regels aan ontleenen:

 

"..... en door de akkers gaan kleine wegskens en karsporen, telkenjare opnieuw getrokken bij den oogst, het patatten- en bietenrijden en de bemesting. Die paadjes en sporen vormen een leidraad in kronkelend verband of lijnrecht langs de akkerzomen, en voeren ten slotte naar de schuren en stallen en naar de woonhuizen aan de 'groote straat'. Die woonhuizen met hun verschoten groen of blauw en donkerbruine tinten; hun verkleurde vensterluiken en hun rieten, ten deele rood gepande daken met een wilden omgroei van geboomte, waaruit zware, zwart berookte schoorsteenen zich omhoog beuren; hun muren van doffig rossige baksteen of grijzig leem, met kleine raampjes; 'n laag deurtje met breede, wit gekalkte omlijsting als aanwijzing in den donkeren avond! Van de stallen en de schuren zijn de deuren bezonken rood of blauw, dat zacht gloort in het grijzig plankbestel der wanden en het deukig rietdak is beplagd met zware zoden op de golving van de nok. De huizen en de boomen; het ruige muurwerk met, in het voorjaar en den zomer, den fluweeligen groei van den druivenwingerd; den witten en den rooden Meidoorn tegen het grauwe fond der schuren en het groen der beukenheggen; het klokkentorentje en de kleine straatkapellen met hun witte panaches, en opschrift: 'Ave Maria!' Toen kwam de groote oorlog en sindsdien is er alles anders geworden."

...........................................

"Waar vroeger die mooie linde stond bij Sjefke op den hoek - wat 'n schoon café heeft hij met nieuw buffet en nieuwe stoelen en biljart - daar spult de radio. Zij heeft een zware 'valling' en spreekt door haar neus. Sjefke laat de radio speulen en die spult in de politiek: van Moskou en Berlijn en Londen en in de weersverwachting... en in plaisante muziek van Faust en Carmen... De uitslagen van de sportwedstrijden en van alles. Sjefke staat uitnoodigend in z'n mooie deur en kijkt naar de stofwolken - waaruit 'n vrachtauto opdoemt en nieuwe huizen zich bloedrood los maken. Hij ziet de laatste oude woonhuizen en de eerste nieuwe naast elkaar en neemt den verschen aanbouw aan de overzijde in beschouwing. 'Het oog wil ook wat hebben', zegt ie peinzend en niest en wrijft zich langs den neus."

 

De bewoners van de Peel - behalve in het Zuid-Oostelijk deel van Brabant strekt dit onvruchtbare oord (waarvan Tollens zou verklaren: "Misdeeld van elken zegen!") over 'n deel van Limburg - worden onderscheiden met de algemeene benaming van "peeltuten".

Bakel, op 'n afstand van enkele kilometers - 'n "bolscheut" zeggen we hier - Oostelijk van Helmond gelegen, heeft zekere vermaardheid. "Pierewiegelèrs" heeten haar trouwe bewoners. 't Is eigenlijk een steek aan den armoed van den grond en den dienovereenkomstigen welstand van het toch tevreden geloovige volk. Van 'n landgenoot, die er tot de magistratuur behoort en dat stemt met Cornelissen overeen, hoorde ik er dezer dagen dezen uitleg van: Men zoekt er pieren met schop of riek en wiegelt dit gereedschap op en neer. Dat doen ze trouwens niet alleen in de Peel. Ieder, die naar pieren zoekt, hetzij om te gaan visschen of voor z'n schranserige kippen, weet, dat op zoo'n wiegelpartijtje dit benijdenswaardige voedsel onmiddellijk aan de oppervlakte verschijnt. Maar dan verder heet het, dat er in 't dorp maar ooit één pier gevonden is. 't Was aan 't kookgat van de keuken van de pastorie. Het eenigste vette plekske in heel Baokel.

Op 't Bossche Carnaval was vroeger een Bakelsche boer een onmisbare figuur. "Ze kunnen met een ladder niet in de kerk." De deur van die kerk intusschen heeft nog altijd vermaardheid in den volksmond. Dat zit zoo: Ten tijde dat de kerk gebouwd werd, kende men er geen deuren! Dat was dan zeker zoo ongeveer in 't glaciale tijdperk. Kort en goed, omdat dit gebouw geen deur had, stond het natuurlijk dag en nacht open! Op 'n vreugdigen dag echter had de pastoor hooren vertellen, dat ze in Helmond de kerk wél konden sluiten. En daarom stuurde hij een zijner kerkmeesters, die tevens timmerman was, op dit mirakel af. Gedurende den terugtocht herhaalde de wijze timmerman onophoudelijk bij zich zelf: "Deur, deur." Toen zich echter reismoeilijkheden voordeden, die zijn geest afleidden, raakte hij plots het woord kwijt. Goede raad was duur. Plots zag hij zich voor 'n schier ondoordringbare haag van brèmbezemen (1) geplaatst. "En toch mot ik er deur", verzekerde de booze koerier zichzelf hardop. En schaterend liet hij er op volgen: "O, ja, dat was 't: deur!" Sedertdien kon de Bakelsche kerk gesloten worden met een deur!

Hoe Bakel aan z'n naam kwam, is ook nog interessant - al sta ik voor de juistheid dezer overlevering niet in. Toen de kerk gereed was, ontdekte de overheid, die het renaissance-product in oogenschouw kwam nemen, dat er gras groeide op den "omloop" van den toren. Gelukkig hing er aan den spits nog altijd een heiblok met 'n touw en de wijze Raad besloot daarom zonder dralen om 'n kalf naar boven te hijschen, dat het onkruid zou kunnen weggrazen. Zoo gezegd, zoo gedaan. Het beestje kreeg het touw om den nek en het hijschen begon! "Baok! Baoke! Baokel!" kreunde het dier in zijn verstikkingsdood. Welnu, wat waardiger naam voor de "nederzetting" dan deze dierlijke aanwijzing! Voor 't overige doen zich er wel eens eigenaardige onbegrijpelijke atmosferische storingen voor. Geen aardrommeling of zeebeving. Iets heel anders. De pastoor heeft het zelf van de preekstoel verkondigd, toen hij z'n boeren verlof gaf Zondags te oogsten omdat het "in de week GEEN WEER was geweest".

De zg. "Bakelsche metten", gezangen op de wijze van de litanie van Allerheiligen, met als refrein "Vivat Bakelorum" - parodie op het Te rogamus audi nos! - zijn een spotlied op enkele "eigendommelijke" dwaasheden van dit landvolk. Zoo van deze conceptie:

     Ik ben eens getreden

     Door die schoone versche steden,

     Daar zag ik een schoone juffrouw,

     Het was de grootste, de schoonste,

     de dikste en de bekwaamste uit heel Bakel,

     Want ze kende nog geen

     Zesthalve (2) uit een mestkaar (3).

     Vivat Bakelorum!

 

Nog eens moet ik melding maken van een nadere uiteenzetting van m'n vriend uit 't Veer, nopens zijne beschuldiging dat de Bergenaren Koning Lodewijk met zalmen bedrogen hadden. Ze hadden namelijk in Gorcum zalm gekocht en zetten die in de Bergsche haven. Bij zijn bezoek leidde men den Koning erheen en in minimum van tijd werd er een aantal gevangen. Z.M. was zoo in z'n schik, dat hij elken avond zichzelf en de bevolking op zalm tracteerde!

 

 

1. Braambessen.

2. Zesthalf: oud-Hollandsch muntstuk ter waarde van 27½ cent. Woordetymologie: vijf heele stuivers en de zesde half.

3. Mestkar.