CUBRA HOME
INHOUD FOLKLORE BRABANT
Heemkundige artikelen over Tilburg door:
Pierre van Beek
Lambert de Wijs
A.J.A.C. van Delft
Lowie van Dorrus Misters

Deze rubriek wordt geredigeerd door Ben van de Pol

Copyright 2012 van deze digitale presentatie en ontsluiting: Stichting Cultureel Brabant - CuBra & Ben van de Pol

-

Artikelen uit de Nieuwe Tilburgsche Courant 1933-1934

Auteur onbekend

 

Nieuwe Tilburgsche Courant - woensdag 10 januari 1934

 

Folklore 9

 

Toen ik me onlangs bezighield met de Acht Zaligheden en de opmerking maakte niet te kunnen nagaan waarom "die van Bladel" eigenlijk "zwetsers" genoemd worden, kon ik niet bevroeden, dat de "verklaring" zoo nabij lag. Men weet "zwetsen" beteekent: snoeven, pochen, opsnijden... Welnu, in de "Maasbode" van 21 Dec. jl. kwam een bericht voor over een ernstige aanrijding, welke gebeurd was te "Bladel bij Hapert". Deze wijze van plaatsaanduiding heeft de verontwaardiging opgewekt van een inboorling-journalist uit Bladel. En op geestig-zwetsende wijze getuigt hij in hetzelfde blad van z'n minachting voor het kerkdorp Hapert (1) met z'n 600 zielen en zijn vereering daarentegen voor de stad zijner inwoning, het "aloude Platella". Aldus:

"Bladel is een zelfstandige gemeente van ruim 2600 inwoners, een der voornaamste, zoo niet de voornaamste plaats van de Kempen en de bekende Acht Zaligheden en wordt veelal betracht als het centrum der Brabantsche Kempen.

Bladel heeft historische beteekenis, ook voor ons Vorstenhuis, het geboortehuis der Sniedersen (2), een opgewekt parochieleven, bloeiende sociale en jeugdvereenigingen, twee parochiekerken, twee parochiehuizen, een protestantsch kerkje, drie R.K. bijzondere scholen, één openbare school die... wordt opgeheven, een landbouwhuishoudschool, een Liefdegesticht voor ouden van dagen, een zetel van een administratieven kring, een notariaat, een standplaats van een geneesheer, een marechausseekazerne, een dienstgeleider met vijf kommiezen, een bevolking deels bestaande uit landbouwers en deels uit fabrieksarbeiders, vele sigarenfabrieken en filiaalfabrieken, een ruim 90 jaren bestaande fanfare die "steeds beter blaast", een promotieklasser I.V.C.B. (de eenige in Oost Noord-Brabant) met drie lagere elftallen, een handboog-, kruisboog- en vogelpik"doelke", een kruispunt van wegen Eindhoven-Tilburg en Turnhout-Antwerpen, autobus- en tramverbindingen met die plaatsen, geregelde vrachtdiensten op Eindhoven en Tilburg, een wielerbaan, een jaarlijksche "wegkoers" op de bekende "8 van Bladel", electrische verlichting, onder- en bovengrondsche rioleering, een prachtig bosschen- en vennenbezit, een vriendelijk marktplein met plantsoen en kiosk, lage belasting, en... de eer om binnen 14 dagen vijf ongelukken binnen zijn grenzen te zien gebeuren."

Is ie niet kostelijk! Hoe kan men zulke menschen nu "zwetsers" noemen!

 

In dit verband is ook wel interessant, wat G. Kr. in de "Bossche Crt." van 4 Maart 1933 opmerkt over de Acht Zaligheden:

"Het is van algemeene bekendheid, dat onze oudste Germaansche voorvaderen geen vast grondbezit hadden. De aanvoerders der volksstammen deelden ieder jaar stukken grond onder enkele gezinnen uit, welke zij echter in het volgende jaar weer verlaten moesten, opdat het volk niet aan den bodem gehecht bleef, en daardoor den krijgshaftigen aard zou verliezen. De Franken waren onder de oude volkeren de eersten, die begonnen aan een plaats vast te houden en ook hier het veld naar behooren te bebouwen. Toen zij later in de 5de eeuw der christelijke jaartelling de Rijn- en Maasstreek tot in het tegenwoordige Noord-Brabantsche gebied onder hun beheer brachten, vormden zij groote begrensde grondbezittingen. De overwinnaars verdeelden het veroverde land onder de edelen en de dappersten, en de nieuwe heer omzoomde zijne bezitting en maakte daarvan een oude hofmark, een (naar de oude grondwoorden genoemd) sedel-, sadel-, saalhof, als middelpunt van 't hondschap, mark of "almende". Zoo ontstonden de "terrae salicae" der Franken, en in de 5de eeuw n.Chr. hebben zich ook de Franken van deze streken in bezit gesteld; en was ook Bladel (Pladella Villa) niet de residentie der eerste koningen der Franken? 't Zelfde beteekenend als "allodium" (volkomen eigen). Zulke goederen of bezittingen waren vrij eigendom, van de in de meeste gevallen met de onbeperkte autoritaire macht bedeelden..."

En in het Brabantsche tijdschrift "Taxandria" (jaargang 1907) merkte de Belgische professor Louis Stroobant ten deze nog op: "In de nabijheid dezer Pladella Villa (is Bladel) lagen gegroepeerd de 'Sala' der voornaamste Frankische opperhoofden, te Duizel, Steensel, Reusel, Knechsel, Hulsel, Netersel, Eersel, allemaal van elkander verwijderd op een afstand van ongeveer drie mijlen. Op eenigen afstand van al deze 'cella's' (sels) vindt men tal van grafvelden met urnen met rechtopstaanden hals, enz." Zoodat deze geleerde alle zeven dorpen op sel (sala is zaal) rangschikt onder de oude cella, zijnde de woonsteden der Frankische opperhoofden, hoewel wij, afgaande op de achtervoegsels der andere oorkonden als zoodanig slechts drie van de zeven bevinden als bovengenoemd. Dat neemt echter niet weg, of we bevinden ons tusschen de Acht Zaligheden in een gebied, waar eens de Frankische vorsten hun scepter zwaaiden.

Onze Bladelsche "collega" zegt nu maar 'ns, dat we onvoldoende aandacht hebben besteed aan zijn geboortegrond, waar de wiege stond onzer Frankische voorvaderen, waar Koning Childebert de Merovinger uit de 6de eeuw toefde en St. Willibrord 'n paar eeuwen later rond ging om het geloof te verkondigen.

 

Nu we toch nog in de Kempen aan het rondzwerven zijn, is wel aardig hier even iets aan te halen uit een "Beschrijving van Nederland En aengrensende Landen" door F. de Wit. In het hoofdstuk "Aert van lucht" heet het in deze 17de-eeuwsche atlas:

"De Lucht van dese landen, hoewel doorgaans wat vochtigh en grof, word nochtans gesond en bequaem tot de voortteeling gehouden; want als de Inwoonders zich niet in een ongeregelde styl van leven verslingeren, bekomen sy in 't gemeen grooten ouderdom, gelyk dat meest blykt in de Kempen binnen Braband, waer die Lieden, om d'onvruchtbaerheit des lands, sober leven, en kloek in 't arbeiden, dikwils hooge jaren bereiken.

De somer is er lustig en heel vermakelyk, niet geplaegt door ondraegelyke hitte, maar wel gematigt. De winters zyn somtyts lang, hard en fel, als d'Oostersche of Noordsche winden waejen; maer wanneer daer weder Weste of Zuide winden opkomen, soo verandert de koude haestigh in warmte en regen. Selden worden daer vyerige teekenen in de Lucht gesien; en weinige quade buyen of aerdbevingen worden hier gevoelt; want de vochtigheit van de Lucht, en de laegte van het aerdrijk konnen dat schier niet lyden."

 

In de streek waar we ons thans ophouden, liggen ook de Beersen: Oostel-, Westel- en Middelbeers. Omtrent dit laatste dorpje vonden we 'n paar maanden geleden, in 'n verhandeling over het "straatlied", enkele aardige bizonderheden, die heel juist passen in het kader van dit folklore-sprokkelhout. Het gaat over een gebeurtenis, die in 1865 te Middelbeers moet zijn voorgevallen. Daar werd een flinke boerin bij een onweersbui door den bliksem getroffen, zonder daarvan eenig gevolg te ondervinden, dan een eigenaardige spanning in haar rechterarm. Het geval baarde ter plaatse natuurlijk veel opzien. De toenmalige pastoor van Middelbeers, die gewis wel eens vernomen had, dat een electrische stroom genezend werkte op rheumatiek, bracht de boerin er toe de genezende kracht van haar geladen(?) arm op een rheumatisch persoon te beproeven. De proef lukte en dat gaf aanleiding tot een geweldigen toevloed van lijders naar Middelbeers. Anne-Marie maakte blijkbaar goede zaken, want haar succes riep de concurrentie op van een vrouw uit de buurt, die mogelijk als masseuse optrad.

     Maar Mieke in colere,

     Die sprak: Wat wilt gij, Sloor,

     Wilt gij mij 't strijken leeren?

     Ik heb 't van den Pastoor.

     Die heeft mij bekend gemaakt:

     Wie van den bliksem is geraakt,

     Die kan genezen rheumatiek

     Al door den electriek.

     Daarom, vrienden, komt bij mij,

     Hier is d'echte strijkerij,

     Hier is d'echte strij, de ke, de erij, de strijkerij.

Voor dat argument moest de Sloor de vlag strijken en Anne-Mieke zette de zaak op den ouden voet voort.

     Er kwamen er op krukken

     Al uit het Belgenland.

     Ze braken ze aan stukken,

     Maar tuimelden in 't zand.

     Och, me lieve Annemie,

     Al je strijken helpt me nie.

Doch Mieke was niet zoo spoedig vervaard, want de slotregels van een volgend couplet luiden:

     Daarom, vrienden, komt maar gauw,

     'k Zal je strijken paars en blauw,

     'k Zal je strijken, knijpen, strijken,

     Knijpen, komt maar gauw!

Men beweert, dat de auteur van het rijmwerk was de in dien tijd zeer populaire apotheker Toon van Bon, die zijn Gaper uithing aan 't zuidelijk einde der Rechtestraat, kort bij de brug over de Dommel te Eindhoven. Het lied was naar men zei gedrukt bij den uitgever M.F. v. Piere te Eindhoven en werd door de markt- en straatzangers door de gansche Meierij verbreid.

 

 

1. Hapert behoort tot het dorps-trimviraat Hoogeloon-Hapert-Casteren.

2. Sniedersen: de gebroeders Rénier en dr. August Snieders. August (1825-1894) schreef verschillende goede romans. Tot zijn vermaardste werken behooren: "Het Zusterken der Armen" en "Op den toren", dat handelt over den inval der Franschen in 1792. Van Rénier, ook literator, is het bekendste "Oranje in de Kempen".