CUBRA HOME
INHOUD FOLKLORE BRABANT
Heemkundige artikelen over Tilburg door:
Pierre van Beek
Lambert de Wijs
A.J.A.C. van Delft
Lowie van Dorrus Misters

Deze rubriek wordt geredigeerd door Ben van de Pol

Copyright 2012 van deze digitale presentatie en ontsluiting: Stichting Cultureel Brabant - CuBra & Ben van de Pol

-

Artikelen uit de Nieuwe Tilburgsche Courant 1933-1934

Auteur onbekend

 

Nieuwe Tilburgsche Courant - donderdag 1 februari 1934

 

Folklore 11

 

We zijn nog altijd in de Meierij. Meer in de buurt van Helmond. Daar ontmoeten we deze agglomeraat (opeenhoping): Nunen, Gerwen en Nederwetten, vormende te samen, administratief, één gemeente. Net als in Zeelst - enkele kilometers ten Z.W. van Eindhoven - schijnt de verbouw van spurrie (1) in vervlogen jaren - eeuwen misschien - behoord te hebben tot de meest winstgevende agrarische bezigheden. Vandaar: "spurriezaad" ter aanduiding der bewoners. In het "Tijdschrift voor Noord-Brab. Geschiedenis" (1882) stond de volgende aardige anecdote over deze streek. Een Stiphoutsche (2) mol, die zich even boven den beganen grond waagde, werd door 'n ooievaar opgenomen en in westelijke richting meegevoerd. In zijn angst dat heer "langbeen" hem te Gerwen zou laten vallen - in welk geval hij van honger zou moeten omkomen - riep hij op smeekende toon: "Nie naar Gerwen! Nie naar Gerwen!" Maar wie dat later den mol dorst naroepen, die kon er 'n geducht pak slaag krijgen! Dit verhaal vertoont overeenkomst met dat van dien Bosschen steltlooper, die ergens 'n Tilburgsche "kinkenduut" (3) had opgepikt. Het arme beestje, met den verslindingsdood voor oogen, smeekte om het leven, teneinde ook verder nog te kunnen zorgen voor arme vrouw en kindertjes. En warempel, kraanhals liet zich verbidden... Maar onder het dalen roept de kikker plots angstig uit: "Ooievaar, waar zijn we toch in 's hemelsnaam?" "Boven Den Bosch!" luidt 't antwoord. "Boven Den Bosch? Neeje," snerpt de kikker terug, "neeje, vrèt me dan mar liever op!"...

"'t Is de Stippentsche kerk", zegt Panken in z'n "Volksgebruiken" van den kaartspeler, die geen beeldeken in z'n hand heeft. Men herinnert zich: ook in Hapert is zoo'n soort volksgezegde in zwang. Omdat in de 17de, 18de eeuw beelden in de R.K. kerken door de Overheid niet werden gedoogd.

 

Onder de rook der Philips-veste liggen nog 'n paar dorpjes, vroeger zelfstandig, nu sedert veertien (1 Jan. 1920) jaren opgeslokt door de moloch Eindhoven. Ik noem Gestel, Stratum, Strijp, Tongelre en Woensel.

Voor de Eindhovenaren (4) zijn drie epitheta ter beschikking: teuten, snuifscheppers en pinnemakers. Teuten? Het woord "teut" heeft meerderlei beteekenis. In 't algemeen iemand die langzaam is in alles wat hij doet. Het wijst echter ook op overmatig alcoholgebruik: hij is teut. En nu lijkt 't mij toe, gegeven de omstandigheden op het vroegere platteland in dezen Zuid-Oosthoek van ons gewest, waar de doorsneebevolking niet vies was van 'n borreltje, dat in dezen zin de scheldnaam in kwestie moet worden opgevat. De Eindhovensche snuiftabak was in den tijd van het voorgeslacht, en eigenlijk nog op den huidigen dag - al is er nu ook niet meer zooveel vraag naar deze lekkernij - een zeer gewild, geurig artikel. Elders geeft men er echter ook wel den zin aan van vitten of bedillen. Ten slotte: Eens was de vijand vóór de poorten der stad (?) en de bevolking grendelde die toen dicht met een... pee (wortel). De ganzen kwamen en begonnen gulzig in den wortel te pikken tot de "pin" geheel was verdwenen en de vijand zonder slag of stoot de veste kon binnenrukken. Dat komt er van als je te zuinig bent om 'n behoorlijke bescherming te maken. "Gierige pin" heet het hier vaak.

 

In Gestel werden ze vaak "blauwbuiken" genoemd, vanwege den blauwen kiel, dien het landvolk droeg. De Stratummers waren "ruitjestikkers", zooals dat in de katoennijverheid, welke er inheemsch is, te pas komt (5). Strijp is een "heksenland", omdat er voorheen "veel oude wijven" zouden hebben gewoond, die aan hekserij deden. Zoo dom en goedgeloovig waren de stumperds er, dat je ze wel kon wijsmaken, "dat O.L. Heer te Strijp in 't vlierbosch woont". "Te Strijp uit 't Lof komen" was: niets te weten.

 

Omtrent de herkomst van den plaatsnaam Tongelre is een en ander te vinden bij dr. Förstemann in zijn befaamd werk over "Ortsnamen". Deze auteur brengt dezen naam terug naar Tung of Tunge en wijst er op dat "tonge" in Nederland vaak wordt gebezigd voor een landvlakte welke zich tongvormig uitstrekt. Van een eenigszins andere meening is echter Aug. Vincent in zijn "Les noms de lieux de la Belgique". "Dans toute la Gaule, beaucoup de localités, chefslieux de 'Civitatis', ont changé au IIIe et au IVe siècle, leur ancien nom gaulois contre le nom du peuple..." In de 3de eeuw werden de oude Germaansche namen dus veranderd in die welke het volk zelf droeg. In dit geval moeten er dus de "Tungris" worden bijgehaald, een volk, dat zoowel in de Nederlandsche als in de Belgische Kempen moet hebben gewoond.

 

Omtrent den oorsprong van het nabij gelegen Breugel is enkele jaren geleden bij de oprichting van een standbeeld van Pieter Breughel de meening geuit, dat deze groote 15de-eeuwsche penseelmachtige daar ter plaatse geboren zou zijn en het dorpje daarom des meesters naam draagt. Ook andersom: dat de vlek Breugel al reeds dien naam droeg, toen Pieter het levenslicht aanschouwde, onder de zwiepende populieren, waaronder hij thans in onvergankelijkheid troont, en zich later dus maar aldus heeft laten inschrijven in den burgerlijken stand of wat men daarvoor hield, namelijk de kerkelijke doopregisters. Zooals er in het Brabantsche nog zoovele duizenden wonen, wier "van" met plaatsnamen eensluidend zijn.

Een uitvoerige etymologie vindt men in de "Nom. géografique Neerlandaise". Deze naam zou zijn ontstaan uit het middeleeuwsche latijn broglius: moerassige, met struikgewas begroeide weide. De benamingen briel, breul, bragel, breugel enz. schijnen dus in verouderde tijden gegeven te zijn aan zekere lage, eenigszins waterige, in meerdere of mindere mate met houtgewas begroeide, voor het weiden van vee geschikte plaatsen. Door het graven van grachten of slooten zullen vele van deze brielen enz. later weer bewoonbaar gemaakt zijn. Ik merk hier op, dat Son en Breugel liggen in het stroomgebied van den Dommel, een rivier, die in vroeger tijden als een ware teistering tekeerging. Ja, en 't is nog slechts enkele jaren geleden, dat het nieuwe waterschap hierin pas de noodige verbetering aanbracht.

Pompoenepap is Breugelsche kost. "'t Is Breugelkermis" wordt gezegd als de vrouw zoo slordig gekleed gaat, dat de onderrok van onder den bovensten te voorschijn komt. Wij zeggen hier dan: "'t Lof is langer dan de lèste mis." En in Breda: "Die is Luthersch."

 

 

1. Spurrie: veevoeder.

2. Stiphout: gemeente gelegen even ten Westen van Helmond.

3. Kinkeduut: dit is kikvorsch. In 't Westen van Brabant: puit. In Zeeland: pute.

4. In een stedenbeschrijving uit de helft der 18de eeuw vonden we, nadat het vorenstaande reeds geschreven was, nog de volgende aardige bizonderheden omtrent de vermaarde lampenstad van thans. Aldus:

"Men meent met veel waarschijnlijkheid, dat het Riviertje de Gender, welkers naam volgens sommige oude Landkaarten 'd'Einde' was, voor een gedeelte zijnen naam aan de Stad zoude medegedeeld hebben, en zij Eindhoven genoemd naar andere plaatsen, die mede den naam Hoeven of Hoven dragen, als Veldhoven, Riethoven enz. De stad was zoo men meent eertijds volkrijker dan tegenwoordig. Men begroot het getal der Inwooners op omtrent twee duizend en dat der Huizen op drie honderd en vijf. Men heeft er eene Kerk, een hoog groot, dog geen net Gebouw, dat met een fraai Orgeltje voorzien is. Weeklijks wordt er op Dinsdag een zeer befaamde Markt gehouden. De Postchaisen, die hier dagelijks doorrijden, krijgen hier versche Paarden. De Stad heeft ook twee schoone Brandspuiten. Tot gerief der Ingezetenen zijn er op verscheidene plaatsen van de Stad Pompen gesteld."

5. Het kan ook doelen op baldadigheden als het stukslaan van vensterruiten.