CUBRA HOME
INHOUD FOLKLORE BRABANT
Heemkundige artikelen over Tilburg door:
Pierre van Beek
Lambert de Wijs
A.J.A.C. van Delft
Lowie van Dorrus Misters

Deze rubriek wordt geredigeerd door Ben van de Pol

Copyright 2012 van deze digitale presentatie en ontsluiting: Stichting Cultureel Brabant - CuBra & Ben van de Pol

-

Artikelen uit de Nieuwe Tilburgsche Courant 1933-1934

Auteur onbekend

 

Nieuwe Tilburgsche Courant - maandag 26 februari 1934

 

Folklore 14

 

Land en leven in Brabant. Den Bosch - Vught.

 

 

Tijdens mijne folkloristische omzwervingen viel me in handen dat mooie boekje van Stijn Streuvels, waarin deze gezapige Vlaming keuvelt over "Land en Leven" in zijn gewest. Zijn dorpsbewoners lijken sprekend op de onze. Luister maar:

"De bewoners - schrijft hij - de dorpelingen niet alleen, maar veeleer het dorp zelf is de drager van het eigen karakter, met de hoedanigheden en de eigenschappen die verschillen van dorp tot dorp zelfs uit de naaste omgeving. De dorpsziel ligt ook niet aan het oppervlak, en op elke gemeente zou men een menschenleven moeten komen slijten eer er de eigenaardigheden van te kennen en te doorgronden. Sommige dorpen houden hunne ziel door den loop der tijden onveranderd, er zijn er integendeel - waar de bevolking uit een vlottende menigte bestaat - die evolueeren, die zich met de omstandigheden aanpassen, die hun oude gedaante afleggen en een ander wezen aantrekken.

Er zijn dorpen behept met hoogmoed, praalzucht of gierigheid, die verwaand doen, modeziek, vooruitstrevend zijn, verzot op nieuwigheden en die de laatste manier van verlichting in hun straten toepassen. Andere nemen de dingen gelijk ze door God van in der eeuwigheid geschapen wierden, houden van geen verandering en vergenoegen zich met olielichtjes en petroleumlantaarns; zij zien er gemoedelijk uit en leiden inderdaad een profijtig en schuchter bestaan. Er zijn dorpen die in alles willen voornaam doen, hooghartig in strenge deftigheid voorkomen; andere blijven bescheiden, nederig, boersch, bot, gesloten, brutaal, verachterd, gemeen of laag-bij-den-gronds. Er zijn er gesteld op fatsoen, die naam trachten te maken en naar roem en vermaardheid streven, die ordelijk en net zijn tot in de puntjes; benevens andere die morsig aandoen en vuil, zonder eerspijt of gevoel voor deftigheid, zonder smaak of goesting voor opschik of fijne manieren, zonder inzicht of drang naar verbetering of om vooruit te komen, onverschillig aan alles wat hun naam of vermaardheid zou kunnen bijbrengen. Het lijkt er naar alsof de bewoners afgesproken waren en er zich in het stille op toelegden om hun dorp die eigenschappen, hebbelijkheid en hoedanigheden bij te zetten, die de ziel ervan uitmaken."

 

Alleen schijnt men zich ten onzent wat vlugger aan te passen aan den nieuwen tijd. Dat komt natuurlijk, wijl het platteland door allerlei factoren en omstandigheden vrijwel uit zijn "splendid isolation" verlost is. Trein, tram, autobus, electriciteit, radio, zorgvuldig verspreide couranten, goede wegen, enz. enz.

Het is inderdaad, zooals onlangs 'n Brabantsch Maasbode-redacteur in 'n "sprookje van het boerenleven" getuigde:

"Wie neerstrijkt in een dorp als Hoogerheide of Chaam of Baarle-Nassau of Udenhout of Heeze (1), ziet daar den prachtigen kant van het Brabantsche volksleven in al zijn glorie. Hij woont er ver genoeg van de steden om geen hinder te ondervinden van de menigte. De boerderijen hebben daar haar oude aantrekkelijkheid nog niet verloren onder de aanvallen van stadsche timmerlieden. Er zijn tuinen te vinden, die nog wezenlijk tuinen zijn. Geurig hout omzoomt er de akkers, waar nog geen proeven zijn genomen met betonschuttingen. Door de lanen en over de landwegen is het prettig gaan, zoolang de automobilisten er wegblijven. Er zijn nog echte voetpaden te vinden. De dag begint er vroeg en de nacht óók. Men komt er tot rust. Heeft men daar een goed tehuis gevonden, waar de Brabantsche gastvrijheid en gulheid ondanks den druk der tijden bleven gehandhaafd, dan ziet men het oude sprookje herleven en men zegt het den dichter na:

     Hoe gelukkig rolt het leven

     des gerusten landmans heen,

     die zijn zalig lot hoe kleen

     voor geen koningskroon zou geven."

 

Maar genoeg, laat ik na dit uitstapje weer tot m'n penatea terugkeeren. En dan nu eerst 'ns van de stad. Naar onze hoofdstad 's-Hertogenbosch. In de groote hal van haar mooie 17de-eeuwsche stadhuis staat rond de wandschilderingen van Antoon Derkinderen te lezen: "In de dagen toen de christenvolken naar het Oosten trokken ter Kruisvaart, toen Urbanus Paus was en Frederik Keizer, toen werd onder hertog Hendrik van Brabant 's-Hertogenbosch gesticht. - Brussel, Antwerpen en Leuven bouwden de poorten." En Vincent Cleerdin zegt er in zijn "Beschrijvinghe der Hertogstad" dit van: "In het Brabantsche grensland waar Aa en Dommel samenloopen, lag een jachtwoud van den Hertog, met het landgoed Orthen. Bij de stroomen vestigden zich de kooplieden wier gemeente omstreeks het jaar 1184 stedelijke rechten ontving en daardoor tot eene stad verheven werd." Ik zou haast in de bekoring komen om nog wat uit de lezenswaardige geschiedenis van de hoofdstad te vertellen, maar dat valt feitelijk buiten het bestek van dit folkloristisch sprokkelhout.

Dr. Cornelissen wijdt in z'n reeds meermalen geciteerd werk (2) aan 's-Bosch een heele pagina. Een en ander latende voor rekening van dezen auteur schrijf ik er het volgende uit over:

     "Dat gaat naar den Bosch toe,

     Stop het gat met mos toe;

     Dat gaat naar de Meierij

     En daar eten we rijstebrij."

Vervolgens: "De stad 's-Hertogenbosch werd van ouds de 'Maagd van Brabant' genoemd. Omdat Prins Maurits (3) tweemalen te vergeefs gepoogd had om zich van haar meester te maken, hielden de Spanjaarden en de Brabanters haar voor onoverwinnelijk en noemden haar

     De kruk van Hispanje,

     De krak van Oranje.

En toen Van Grobbendonck (4), die bevelhebber was van de bezetting, vernam, dat Prins Frederik Hendrik (5) 't oog op Den Bosch had, zeide hij tot zijn officieren: 'Ik wenschte, dat hij 't herte daertoe hadde; dan zoude hij ondervinden wat mannen wij zijn.' Toen de prins nu werkelijk toonde 't hart te hebben en de stad bestormde, geloofden de Brabanters zoo zeker, dat het hem niet beter dan zijn ouderen broer Maurits zou gaan, dat het een spreekwoord onder hen werd: 'Ik geef (of verkoop) u dit of dat op Den Bosch geus', d.w.z. ge krijgt het als Den Bosch geus wordt. Wat eigenlijk naar hun overtuiging dus NOOIT beteekende. Tegen alle verwachting echter van de belegerden maakten de geuzen zich door een krijgslist van de stad meester (14-9-1629). Te dier gelegenheid werd een gedenkpenning geslagen met een Latijnsch opschrift (in afkortingen) waarvan de beteekenis luidde, dat de stad door de dapperheid van Frederik Hendrik werd veroverd onder het gezag van de Staten der Vereenigde Nederlanden. De woorden 'Sylvia Ducis' is de Latijnsche benaming van 's-Bosch."

 

In zijn "Zegezang ter eere van Frederik Hendrik, Boschdwinger, Wezelwinner, Prince van Oranje" beschreef Vondel de eigenaardige omgeving van 's-Bosch aldus:

     'k Zie dorpen hier in 't rond gelegen,

     Als met een snoer aaneengeregen.

't Dichtstbij gelegen is Vught. Waarom men de bewoners "koezakken" noemt, weet ook dr. Cornelissen niet te verklaren. Beteekent dit altemet "Kozakken"? Of is 't een herinnering aan de koezakspinnerij, die omstreeks het midden der 19de eeuw als gemeentelijke werkverschaffing was opgericht.

'n Volgende maal zien we welke dorpen er nog meer aan deze snoer hangen.

 

 

1. En zoo zijn er in ons gewest nog tientallen andere "oorden", waar men het fluiten der vogelkens hoort.

2. "Nederlandsche Volkshumor". Uitg. "De Sikkel", Antwerpen.

3. Prins Maurits, zoon van Willem van Oranje, 1625. Maurits' krijgsbedrijven zijn in onze historie vermaard. Daarentegen berucht zijn ruzies met den staatsman Oldenbarneveld, dien hij in 1619 liet onthoofden.

4. Antonius Schets, baron van Grobbendonck, was in 1621 door zijn huwelijk met Maria van Malsen heer van Tilburg en Goirle. Hij stierf in 1641. Tot 1710 bleef de heerlijkheid in 't bezit van dit geslacht. Toen ging zij voor f 127.500 over aan den Prins van Hessen Kassel, gouverneur van Breda.

5. Prins Frederik Hendrik. Stadhouder van 1625-1647, opvolger van Prins Maurits. Den bijnaam van "Wezelwinner" verkreeg hij door de inneming van de Duitsche stad Wesel, even voor den val van 's-Bosch.