CUBRA HOME
INHOUD FOLKLORE BRABANT
Heemkundige artikelen over Tilburg door:
Pierre van Beek
Lambert de Wijs
A.J.A.C. van Delft
Lowie van Dorrus Misters

Deze rubriek wordt geredigeerd door Ben van de Pol

Copyright 2012 van deze digitale presentatie en ontsluiting: Stichting Cultureel Brabant - CuBra & Ben van de Pol

-

Artikelen uit de Nieuwe Tilburgsche Courant 1933-1934

Auteur onbekend

 

Nieuwe Tilburgsche Courant - woensdag 13 juni 1934

 

Folklore 23

 

'n Volksgericht - Langs de Maas 1

 

 

'n Gebeurtenis, die waard is opgeteekend te worden in Brabants folkloria, speelde zich enkele dagen geleden af in de buurt van Nuland-Geffen (spoorlijn 's-Bosch - Oss). Daar ligt te midden van uitgestrekte heidevelden het kerkdorp Vinkel, dat voor korten tijd bij gebrek aan goede wegen volkomen van de buitenwereld was afgesloten en waar eeuwenoude volksgebruiken en tradities nog in hooge eere worden gehouden. Men speelt daar gaarne zijn eigen rechter en wanneer door den een of den ander een vergrijp is gepleegd, wordt hij op primitieve manier gestraft. Zoo ontstaat een volksgericht. In het plaatsje houdt men er nog de typisch Brabantsche gewoonte op na, wanneer er in een huis een doode is, een bos stroo voor de deur te leggen, waarop een aantal steenen worden geplaatst. Aan het getal der steenen kan men zien of de overledene een volwassen persoon is of een kind. Men noemt dit "strooike leggen".

Dezer dagen nu - zoo luidt een bericht in de "N.R.C." - werd er voor de boerderij van den landbouwer H. de B. "strooike gelegd". Dit zou op zichzelf niets vreemds zijn geweest, wanneer H. of een zijner huisgenooten inderdaad het tijdelijke met het eeuwige verwisseld had. Dit was echter niet het geval, allen verkeerden in blakenden welstand. Men had hier met een wraakneming te doen van dorpelingen tegenover H. Het had namelijk de ergernis van de buurtbewoners gewekt, dat H. geen penningske had geofferd voor het zg. peelen, het versieren van de woning van een zilveren echtpaar. Op deze wijze nu gaf men te kennen, dat de gierige boer door de buurtbewoners dood was verklaard. H. liet het er niet bij zitten. Hij deed aangifte van het geval bij de marechaussee te Geffen, die een onderzoek instelde. Doch nu had de boer het voorgoed bij de dorpelingen verkorven. Men zon op wraak. Toen de dorpelingen zich Zondagmorgen ter kerke begaven, ontwaarden zij langs den weg een pas gedolven graf, waarin een manspersoon lag uitgestrekt. Het bleek een pop te zijn, vervaardigd van stroo, terwijl het hoofd gemaakt was van 'n varkensblaas. Aan de pop was een papier bevestigd, waarop met groote letters te lezen stond:

     Hier ligt Hannes gezonken,

     Hij heeft menig glaasje bier gedronken,

     En menig meisje gekust,

     Geeft hem nu de eeuwige rust.

Het vermakelijke geval verwekte groot opzien, ook de boer in kwestie kwam kijken wat er aan de hand was, doch daar de man lezen noch schrijven kan en zijn echtgenoote deze kunst al evenmin machtig is, duurde het geruimen tijd voor het hem duidelijk werd, dat men hém begraven had. Al spoedig liep het overige dorp te hoop rondom het graf. Opnieuw nam H. daarop zijn toevlucht tot de dienaren der wet om zich over deze grap te beklagen en dezen, in ernst, stellen inderdaad 'n onderzoek in. Misschien hooren we nog wel ooit of en hoe de "misdadiger" gestraft is...

 

Langs de Maas vanaf daar waar zij uit Limburg in Noord-Brabant valt tot, laten we zeggen, vlak boven Den Bosch, rijt zich een gordel van lieflijke dorpjes aaneen. Waarvan er sommige zelfs nog medegesproken hebben in de geschiedenis van de Generaliteitslanden. Wel geheel zijn intusschen op deze landstreek de woorden van Vondel toepasselijk:

     De wereld is wel schoon en waerdigh om t'aenschouwen,

     Maer 't reisen heeft wat in, de kosten vallen swaer.

Inderdaad, "het sant beswaert den gang op 't ongebaende pad" om met denzelfden dichterlijken grootvorst te spreken.

Langs de linkerdijk loopt de spoorlijn Venlo-Nijmegen en ter rechterzijde verlost een trammetje de dorpjes, schilderachtig aan den oever gelegen, uit hun "splendid isolation". De beroemdste van alle is zeker Grave, in den volksmond ook wel "De Graaf" genoemd. In de folklore vindt men:

     Grave is een stad,

     Ravestein is nog wat,

     Maar Megen is een gat.

De "burgers" van Grave, de oude beroemde frontierstad, heeten "kaaieschijters". Ze gingen daar grootsch op en dat brachten ze tot uiting als de boeren den scheldnaam bezigden. Dan wezen zij in hun repliek er op dat de Graafsche "compost" tot bemesting der naburige landerijen diende en beten den schimpers toe: "de keien die wij schijten, brokken jullie in de pap"...

 

Grave is overigens, juist door haar ligging aan de Maas, in vroeger eeuwen een strategisch punt geweest van 't hoogste gewicht. Prof. Blok en ook Gosses en Japikse verhalen van vele krijgsbedrijven welke er in en om deze vesting hebben plaats gevonden. Tegen het einde van de 16de eeuw bijv. vinden we aangeteekend dat Parma de stad Grave voor de Spanjaarden veroverde en dat de bevelhebber, 'n jong Geldersch edelman, Lubbert Turck, met twee zijner kapiteins de overgave op het schavot moest boeten! In 1674 toen de Franschen er gelegerd waren en Stadhouder Willem III er zich meester van maakte en in 1794 toen een zwaar beleg van een maand door de bezetting en de bevolking onder generaal De Bons moedig werd volgehouden. Om maar enkele jaartallen te noemen.

Op het fraaie raadhuis wordt nog als 'n merkwaardigheid bewaard 'n zilveren keteltje in de 16de eeuw ten geschenke ontvangen van graaf Maximiliaan van Egmond. De Roomsche kerk prijkt met een prachtig gedenkteeken ter eere van Aernoud Hertog van Gelre. Ten tijde van de Egmonds moet er ook 'n slot (1) gestaan hebben waar Adolf van Egmond zijn eigen vader als gevangene in opsloot. Later is dat wapenmagazijn der vesting geweest, wel voldoende voor 3 à 4000 man, zegt v.d. Aa.

Grave is nu nog slechts 'n dorpje van ongeveer 3000 zielen. Het is thans het meest vermaard om zijn Blindeninstituut. Als men nagaat, dat de gemeente nog pas enkele jaren 'n inwonertal van 3000 heeft bereikt, dan doet de mededeeling van v.d. Aa in zijn reeds meer aangehaald boek wel eigenaardig aan dat er zijn - in de vijftiger jaren der vorige eeuw althans nog - "fabrieken van gedrukt katoen en kantenweverijen van boerestreep, nogal veel goud- en zilversmeden, vier brouwerijen en eene jeneverstookerij". Ik mag opmerken dat mr. J.C.A. Everwijn in zijn nauwkeurige "Beschrijving van handel en nijverheid in Nederland", verschenen in 1912, nergens gewag maakt van Grave, als hebbende een katoenindustrie, noch in 't heden noch in 't verleden!??

Om te besluiten over Grave moge hier in herinnering worden gebracht de anecdote van het Tilburgsche statenlid Janssens, nog 'ns opgehaald in de bekende vergadering van de wijk Koningshoeve, dat Grave indertijd de voorkeur gaf aan 'n aftandsch pontje boven het treinverkeer... om den pontenier niet te schaden! Gelukkige patriarchale toestanden!

 

 

1. Is hier misschien sprake van het kasteel "Tongelaar", dat in deze landstreek reeds in de 11de eeuw moet gestaan hebben en nu ongeveer een eeuw geleden nog in bezit was van de Belgische adellijke familie de Thiennes.