CUBRA HOME
INHOUD FOLKLORE BRABANT
Heemkundige artikelen over Tilburg door:
Pierre van Beek
Lambert de Wijs
A.J.A.C. van Delft
Lowie van Dorrus Misters

Deze rubriek wordt geredigeerd door Ben van de Pol

Copyright 2012 van deze digitale presentatie en ontsluiting: Stichting Cultureel Brabant - CuBra & Ben van de Pol

-

Artikelen uit de Nieuwe Tilburgsche Courant 1933-1934

Auteur onbekend

 

Nieuwe Tilburgsche Courant - vrijdag 13 juli 1934

 

Folklore 25

 

Langs de Maas 2

 

 

St. Jan in 't Volksgeloof.

M'n tocht langs de Maas moge ik even onderbreken voor 'n stukje folklore, welke aan den dag van St. Jan (24 Juni) wordt vastgekoppeld. Het midzomer- of zonnestilstandsfeest heeft altijd 'n voorname rol gespeeld, zoowel in het volksleven als in het volksgeloof der oude Germanen. Toen later de geboorte van Joannes den Dooper geacht werd met dit feest te zijn samengevallen, kreeg hierdoor de St. Jansdag 'n bizondere plaats in het volksgeloof. Men denke slechts aan St. Jansdam, St. Janskruid en St. Jansvuur en aan allerlei weer-"voorspellingen" en "-regels". "Bauernregeln", zegt de Duitscher - waarvan ik er hier enkele weergeef:

     Vor Johannistag bitt' um Regen,

     Nachher kommt er ungelegen.

 

     Regent het na St. Jan,

     Dan korrelt het graan slecht.

 

     Voor St. Jan trekt de zee,

     Na St. Jan geeft zij mee.

 

     Het rouwde nooit man,

     Dat hij turfde voor St. Jan.

 

     De koekoek na St. Jan roepende,

     Verkondigt duurte.

 

St. Jan brengt ook nieuw loof aan de boomen. En wijl op 24 Juni ook de haringvangst pleegt te beginnen, noemt de volkstaal iets dat te vroeg komt: "Haring vóór St. Jan".

En wat de verschillende sagen betreft, aan welke zich de naam St. Jan gehecht heeft, zij herinneren aan die van den Johannes Broodboom, welke voor Johannes in de woestijn de eerste peulvrucht gedragen zou hebben, een sage, welke verband houdt met de omstandigheid, dat deze plant eerst na haar twintigste levensjaar vrucht draagt. Van de aardbeziën zegt een oude sage, dat zij haar kleur kregen van het bloed van Johannes toen hij, op doornen ingesluimerd zijnde, zich aan deze gewond had. Van den Johanneskever - om het bij deze voorbeelden te laten - of glimworm beweert het volksgeloof, dat toen op zekeren keer Johannes in het duister verdwaald was, God het lichtgevende diertje beschikte om hem tot gids op weg naar huis te dienen.

 

De maand Juli

Over de maand Juli vertelt dr. Laurillard in zijn "Sprokkelhout" enkele aardige bizonderheden. Met Sint Jacob (25 Juli), zegt men, moet de berg (hooiberg) in top; d.w.z. dan moet 't hooi binnen zijn. Vandaar, dat men dan ook nu reeds den hooiarbeid overal druk in gang kan zien. De "sprake" over Sinte Margriet kent iedereen. Als 't op dien dag (20 Juli) regent, dan houdt dit weerverschijnsel zes weken aan. Men kan 't ook zoo zeggen, dat de voorspelling altijd uitkomt, gelijk spotters wel doen:

     Als 't regen op St. Margriet,

     Regent het, zes weken lang, weinig of veel,

     of in 't geheel niet!...

In Frankrijk en Engeland houdt men er weer andere regendagen op na, maar die vallen dan ook wel in Juni. Zooals St. Mèdard, "le grand pisseur", op 8 Juni.

 

En nu weer terug naar de Maas. De heeren van Cuijk - verhaalt Sinninghe - lieten op hun kasteel geldstukken, "vierlingen" ook oortjes geheeten, slaan. Op 'n heuvel, door grachten omgeven, vindt men de grondslagen van hun kasteel "het Oortje"; een aangrenzende weide heet nog "het Bekeroortje". Het dorp, dat om het kasteel ontstond, noemde men naar den muntslag: Vierlingsbeek. Schutjes zegt in zijn "Geschiedenis van het bisdom 's Hertogenbosch", dat er vier beken bij dit dorpje samen kwamen. Het kasteel was waarschijnlijk een Romeinsche sterkte, want de Romeinsche heirweg liep door de Oortjensche straat. Blijkbaar vond men hier munten en zoo ontstond ook dit verhaal.

De Beugensche "papzakken" waren om hun schrielheid bekend. 'n "Beugensche gulden" is 'n 2½-centstuk. Elders wordt die munt "geitenstuiver" genoemd. In Rijckevoort heeten ze "kikvorschen of kwakers".

"In Beers slaon ze op den eers", citeerde ik reeds. Uit het feit, dat er bijlen uit het "steenen tijdperk" zijn gevonden, valt af te leiden, dat deze "nederzetting" heel oud is. Dr. F. Kluge houdt het ervoor, dat in Beers de stam birs zit uit het Mhd. "birsen", jagers met speurhonden, zooals ook de Franschen nog het woord "berser" hebben, met den pijl op jacht gaan. Dat de Geldersche Hertog, die in 1402 en 1410 enkele zeer gunstige beschikkingen aan Beers schonk en een hartstochtelijk jager was, staat ook te lezen in zijn biografie, en dat daar oudtijds een omvang- en wildrijk jachtveld lag, is eveneens bekend. In hoeverre daarmede het plaatsje (buur) Mil-St. Hubert (deze laatste de patroon der jagers) iets te maken heeft, alsmede de benaming Beers, in verband met het oude, groote jachtveld door de bekende bosschen in de omstreken, valt niet te zeggen.

     De Milsche boeren, die zijn er zoo lomp,

     Die loopen de vrôlie de schulp van den klomp.

 

De hoofdplaats der vrije heerlijkheid Boxmeer met zijn steenen stoepen voor de huizen, wordt bewoond door "keieschijters". "Hê geit nò Boksmier" wil zeggen: Hij trekt zijn beurs, haalt z'n portemonnaie voor den dag. 't Is 'n zinspeling op "broek", in sommige deelen van onze provincie, ook in het Westen, wel "boks" geheeten.

Ook over dezen plaatsnaam zijn verschillende lezingen gegaan, vooral omdat de naam eertijds, d.w.z. tot nog in de 14de eeuw, alleen Meer of Meren was. Ook al in oude geschriften Meir, Mever, later Boeksmeer. Er zijn er, die bij boek en box aan beuk hebben gedacht. Het suffix Meer is volgens de meeste etymologen ontstaan uit mar, d.i. staand of moerassig water. Toch schijnt de naam meer van geschiedkundige beteekenis te zijn. Immers, nadat Heer Jan van Cuijk in 1294 de novale tienden van "Meer" voor de helft aan het St. Catharinagasthuis te Grave en de andere helft aan de pastoors der kerspelen had geschonken, trad in de 14de eeuw iemand uit het huis "Buc" of "Boek" op en schonk dien naam aan de Meer. Sedertdien heet de plaats: Boxmeer.