INHOUD ED SCHILDERS

HOME

CuBra


Print deze Pagina

Deze bespreking verscheen oorspronkelijk in het de boekenbijlage Cicero van de Volkskrant

Ed Schilders
Het winkeldagboek van Hinderickx & Winderickx

'Heeft u een boek over menicuswerpen?'

Oude Gracht 234 – winkeldagboek 2003-2007

Hans Engberts & René Hesselink

Uitgeverij IJzer; 192 pagina’s; EURO 17,50

ISBN 978 90 8684 019 9


‘Zeg, zei een man tegen zijn buurman, heb je dat gehoord van die arme pastoor van Oviedo; die hebben ze gewurgd in zijn bed gevonden.’ Dat was in 1836, in het verhaal ‘Bibliomanie’ van Gustave Flaubert. De arme pastoor is om het leven gebracht door Giacomo, een handelaar in oude boeken. Giacomo had de nare gewoonte zijn klanten te vermoorden.

Sindsdien is het nooit meer helemaal goed gekomen met de antiquaren in de literatuur. In de Nederlandse literatuur is Octavius Kwarto de eerste wiens leven prozaïsch beschreven wordt, en wel in Schetsen en fragmenten vóór en achter de toonbank (1853). De onbekende auteur toont ons het portret van een onbenul in zaken, een charlatan als uitgever, en een liefhebber van ‘het edele vocht der druiven’. Hij bezwijkt, als een boekenplank vol folianten instort en hem ‘eene zeer belangrijke wonde toebrengt’. Een klassieker in dit kleine genre is The Bankrupt Bookseller van Will Y. Darling (1931). Het bankroet in de titel wordt gevolgd door een zelfverkozen dood.

Ik twijfel er niet aan dat er ook hele gewone handelaren in oude boeken zijn. Die winst maken, en niemand wurgen. Dat dit type niet bijster interessant is voor de lezer heeft niemand beter begrepen dan Herman Brusselmans. Met de persoon van Louis Tinner schiep hij in De man die werk vond (1985) en Nog drie keer slapen en ik word wakker (1998) een sadistische bibliothecaris en agressieve boekverkoper. Aan wurgen doet hij niet, wel aan de mond snoeren. Bij Brusselmans begint de wraak van de antiquaar. Het is Tinners grootste genoegen zijn klanten te koeioneren. ‘Mevrouw,’ zegt Louis op een van zijn weinige beter geluimde momenten, ‘wat ik hier soms aan vreemde snijbonen binnenkrijg!’

‘Onwilligen, gekken, en gierigaards’, dat is slechts één van de vele typeringen die Hans Engberts en René Hesselink in hun Winkeldagboek (2003) hebben toebedeeld aan hun klanten. Voor het eerst werd de lezer getrakteerd op schetsen die áchter de toonbank geschreven waren, en werd de lezende boekverzamelaar geconfronteerd met zichzelf, gezien door de ogen van de handelaar. Engberts en Hesselink besturen samen het antiquariaat ‘Hinderickx en Winderickx’, een bedrijfsnaam die ontleend is aan de hoedenzaak in het gedicht ‘Alpejagerslied’ van Paul van Ostaijen. Zelfs samen zijn ze slechts een heropgevoede vorm van Louis Tinner, maar die mildheid heeft niet kunnen verhinderen dat hun dagboek een hoog gehalte aan snijbonen kent. Sedert de verschijning van het Winkeldagboek heeft een aantal klanten dat zich herkende in de openhartige dagboekbeschrijvingen, geen stap meer gezet voorbij de ‘eurobak’ bij de voordeur. Zelfs niet als het regende.

Blijkbaar heeft deze vorm van kastijding toch succes gehad, want er is nu een vervolg verschenen, Oude Gracht 234. De klant, vaak aangeduid onder verscholen namen als ‘de Neus’, ‘N.’, of ‘die andere schieperd’, is nog steeds geen koning bij Hinderickx & Winderickx, maar het heeft er toch alle schijn van dat de auteurs wat milder geworden zijn. Niet iedereen die, bijvoorbeeld, naar een boek over ‘meniscuswerpen’ vraagt, wordt onverwijld de deur gewezen. Want wat moet je met een student die om werk van W.F. Hermans komt vragen, en die na een welwillende verwijzing naar ‘de kast met Nederlandse literatuur onder de letter H’ vraagt of je de H even kunt aanwijzen: ‘Anders blijf ik zoeken.’ Louis Tinner zou het wel weten.

Het dagboek is echter geen losse verzameling anekdotes uit boekenland, maar geeft een uniek en waarachtig beeld van het wel en wee achter de toonbank. Daarbij sparen de schrijvende antiquaren zichzelf en elkaar niet. Het gaat niet alleen over boeken maar ook over drank, en in beide gevallen hoe je er vanaf komt. En net als al hun collega’s heeft ook Hinderickx en Winderickx last van het internet. Steeds meer klanten zijn een e-mail. Dat was nou ook de bedoeling weer niet. Toch is dat internet niet de grootste bedreiging voor het voortbestaan van het antiquariaat en het beroep dat in Winkeldagboek al ‘een oud ambacht’ werd genoemd. Ernstiger zijn de twijfels of ‘de kompaan’ eigenlijk nog wel belangstelling voor oude boeken heeft. En de vraag of die andere kompaan zijn ‘houding dat niks ooit deugt, dat alles alsmaar slechter wordt’ zou moeten veranderen. Het dagboek verschilt op zulke momenten niet eens zo heel sterk met de verhalen van Octavius Kwarto en Will Y. Darling. Werkelijkheid en fictie liggen blijkbaar heel dicht bij elkaar, in het antiquariaat.