INHOUD BOEK- BESPREKINGEN

INHOUD ED SCHILDERS

HOME


PRINT PAGINA

Deze column verscheen in Brabants Dagblad / Tilburg Plus, op 4 april 2003

Ed Schilders

De foto's van Martien Coppens

Aan de fabrieksschoorsteen bij de ingang van het Textielmuseum in de Goirkestraat hangt een enorm doek met het affiche van de tentoonstelling ‘Lessen voor het oog -- de fotografie van Martien Coppens’. De afbeelding is goed gekozen: een boogschutter heeft een fractie van een seconde eerder zijn pijl losgelaten, die nu onderweg is naar een doel buiten het beeld, ergens ver voorbij de top van de schoorsteen. Onwillekeurig kijk ik met de schutter mee omhoog. In de lucht, vooral in zuidelijke richting, hangen zware wolken. Die mogen wel uitkijken.

De heer bij de kassa zegt dat ik op de tweede verdieping moet zijn. Ik neem de trap. Kan ik tegelijk de enorme stoommachine nog eens zien. Een man zit geconcentreerd aan een houten weefgetouw. Een andere keer moet ik die zalen maar weer eens bekijken, maar nu moet ik op les. Mijn huiswerk heb ik goed gedaan. Het boek van de tentoonstelling – ook hier weer die boogschutter op het omslag – kocht ik vorige week, en enige tijd geleden ‘Brabantse mensen – Een dorp in Brabant’ met foto’s van Coppens en Tinus Swinkels. Vooral dat laatste boek heeft een hoog tuinpad-van-mijn-vader-gehalte. De klompenmaker, de huisslager, besneeuwde boerderijen, boskanten en waterlopen. Op pagina 135 dan wel geen kerk, maar toch een ‘kar met paard’. Het Brabant van voor de ontginning, de ruilverkaveling, de bio-industrie, en de asfaltering.

Op de tweede verdieping is het stil en schemerig. De ramen zijn afgeschermd, en door de uitgekiende belichting heeft de ruimte een beetje de ‘kleur’ gekregen van Coppens’ zwartwitfoto’s. Een suppoost zit op een stoeltje, probeert zijn ogen bij de les te houden, maar lijkt soms toch even te verliezen van de stilte in deze donkere kamer. De bezoekers bewegen zich stilletjes door de ruimte langs de foto’s met plattebuiskachels, korenmaaiers, en de kaarskensprocessie van Scherpenheuvel. En natuurlijk de verweerde koppen waar Coppens zo door gefascineerd was. Geborstelde wenkbrauwen, stoppelige kinnen, tandeloze monden, en dat alles met elkaar verbonden door een ingenieus weefpatroon van groeven. Een leven wijs en simpel – om met Vondel te spreken – en een geweten zonder rimpel. De rust wordt heel even onderbroken door twee stemmen uit de portofoon van de suppoost. Luid klinkt het: ‘Moete gij Rosemarie nog gehad hebben?’

Het Brabantse deel van Coppens’ werk heeft zijn eigen schoonheid, maar is door de verstreken tijd ook begunstigd met de kracht van de nostalgie. In het Textielmuseum en in de genoemde boeken keek ik naar Brabant en de Brabander. Met het ene oog zag ik de actualiteit die door Coppens werd belicht en gesluiterd. Met het andere zag ik Brabant en Brabanders van voor de welvaart, de gezondheidszorg, en het kunstgebit. Ik vind het geen moeilijke keuze, maar een soms moeilijk te verteren samenloop van poëzie en werkelijkheid. Alsof je op zoek gaat naar de schoonheid van de verloren tijd, en de bijbehorende narigheid gratis en voor niks cadeau krijgt.

Voorbij het eind van de tentoonstellingsruimte zijn de ramen niet afgeschut. Het is er licht en rommelig. De les is blijkbaar afgelopen. Door de ramen links kijk ik naar het noorden van Tilburg. Boven het dak van de Tilburgse dans- en muziekschool zie ik de torenspits van de Goirkese kerk uitsteken met zijn uurwerk. Wolken razen voorbij. Door het raam aan de rechterkant kijk ik even later naar het zuiden. In de verte zie ik de aanbouw van de woontoren van West Point oprijzen. Maar het regent er niet.